Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Dirksland

Re-integratieverordening Wwb en aanverwante regelingen gemeente Dirksland 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Dirksland
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Wwb en aanverwante regelingen gemeente Dirksland 2009
CiteertitelRe-integratieverordening Wwb en aanverwante regelingen gemeente Dirksland 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum terugwerkende kracht.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201101-01-2010intrekking

17-12-2009

Gemeenteblad, 2009, 48

2009-XI-17
17-07-200901-07-200901-01-2010Nieuwe regeling

09-07-2009

Gemeenteblad, 2009, 20

Re-integratieverordening Wwb en aanverwante regelingen gemeente Dirksland 2009

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Dirksland;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 juni 2009;

 

gelet op het ontstaan van nieuwe regelgeving van bevordering van participatie van burgers;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de Re-integratieverordening Wwb en aanverwante regelingen gemeente Dirksland 2009.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. Wwb: Wet werk en bijstand;

    b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    d. WIW: Wet inschakeling werkzoekenden zoals die luidde op 31 december 2003;

    e. WIW-dienstbetrekking: een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 van de WIW waarbij de gemeente Dirksland werkgever is;

    f. Besluit ID-banen: Besluit in- en doorstroombanen zoals dat luidde op 31 december 2003;

    g. ID-baan: een dienstverband waarvoor het college van de gemeente Dirksland een vergoeding verstrekt op grond van artikel 6 van het Besluit ID-banen;

    h. uitkering: periodieke uitkering voor levensonderhoud ingevolge de Wwb, de IOAW of de IOAZ;

    i. uitkeringsgerechtigde: persoon, jonger dan 65 jaar, die een uitkering ontvangt;

    j. niet-uitkeringsgerechtigde: de niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6 van de Wwb. Daarbij is van belang dat niet wordt vereist dat de niet-uitkeringsgerechtigde staat ingeschreven bij het CWI;

    k. Anw-er: persoon die een nabestaanden- of halfwezenuitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet;

    l. ondersteuning: de ondersteuning bij arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a Wwb, artikel 34, eerste lid, onder a IOAW of artikel 34, eerste lid, onder a IOAZ;

    m. voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de Wwb;

    n. trajectplan: een door of in opdracht van het college opgesteld plan, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces;

    o. brutoloon: het brutoloon zoals vermeld op de loonstrook, exclusief de reservering vakantiegeld;

    p. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dirksland;

    q. Awb: Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 Voor zover deze verordening niet anders bepaalt, worden begrippen gebruikt in dezelfde betekenis als zij in de wet hebben.

Hoofdstuk 2 Ondersteuning door het college

Artikel 2 Aanspraak op ondersteuning

  • 1 Aanspraak op ondersteuning hebben de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a Wwb, artikel 34, eerste lid, onder a, IOAW en artikel 34, eerste lid, onder a, IOAZ, indien en voor zolang zij woonplaats als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben in de gemeente Dirksland.

  • 2 Het college bepaalt, op hun aanvraag, met inachtneming van de Wwb, de IOAW of de IOAZ en deze verordening, de noodzaak tot het bieden van ondersteuning aan de personen bedoeld in het eerste lid, en de vorm van de ondersteuning.

  • 3 In afwijking van het tweede lid biedt het college ambtshalve ondersteuning aan uitkeringsgerechtigden.

  • 4 De ondersteuning is gericht op de kortste weg naar algemeen geaccepteerde arbeid. Een voorziening wordt slechts ingezet indien en voor zover zij naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor de belanghebbende om de kortste weg naar algemeen geaccepteerde arbeid met succes te bewandelen.

  • 5 Onverminderd het bepaalde in artikel 16 eindigt de aanspraak op ondersteuning:

    a. indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, tenzij het recht op uitkering van de belanghebbende blijft bestaan;

    b. indien de belanghebbende niet langer tot de doelgroep bedoeld in het eerste lid behoort.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen van de belanghebbende

Artikel 3 Verplichtingen

  • 1 Het college zendt de aanvrager van ondersteuning een beschikking, met dien verstande dat het besluit een uitkeringsgerechtigde te ondersteunen ook in de uitkeringsbeschikking kan worden vervat.

  • 2 Het college verbindt aan de beschikking bedoeld in het eerste lid de verplichtingen die nodig zijn voor een doelmatige uitvoering daarvan. Deze verplichtingen kunnen mede omvatten het zich onder begeleiding of behandeling stellen wegens sociale, medische en/of psychische problematiek die een belemmering voor de re-integratie kan vormen.

  • 3 Het college verbindt in elk geval de volgende verplichtingen aan de beschikking bedoeld in het eerste lid:

    a. de belanghebbende dient een door of in opdracht van het college opgesteld trajectplan en een door het college aangeboden re-integratieovereenkomst te ondertekenen;

    b. de belanghebbende dient mee te werken aan aangeboden voorzieningen;

    c. de belanghebbende dient na te laten wat de ondersteuning belemmeren kan;

    d. de niet-uitkeringsgerechtigde of Anw-er is gehouden de kosten van de ondersteuning te vergoeden indien de ondersteuning wordt afgebroken ten gevolge van zijn verwijtbaar gedrag.

Artikel 4 Niet voldoen aan verplichtingen

  • 1 Indien de uitkeringsgerechtigde niet voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 3, past het college de afstemmingsverordening toe.

  • 2 Indien de niet-uitkeringsgerechtigde of Anw-er niet voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 3, kan het college besluiten de ondersteuning te beëindigen en gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten van ingezette voorzieningen of subsidies eisen, voor zover deze niet door eigen bijdragen van de belanghebbende zijn gedekt.

Artikel 5 Re-integratieovereenkomst

  • 1 Indien het college besluit een niet-uitkeringsgerechtigde of Anw-er te ondersteunen, wordt er een overeenkomst met de belanghebbende aangegaan.

  • 2 In de overeenkomst worden de rechten en verplichtingen van de belanghebbende vastgelegd.

  • 3 In de overeenkomst wordt opgenomen dat de belanghebbende gehouden is de kosten van ondersteuning te vergoeden indien de ondersteuning wordt afgebroken ten gevolge van zijn verwijtbaar gedrag.

Artikel 6 Ontheffing van verplichtingen

  • 1 Het college kan met toepassing van artikel 9 Wwb, artikel 37a, IOAW of artikel 37a, IOAZ uitkeringsgerechtigden geheel of gedeeltelijk ontheffen van verplichtingen die ingevolge die wetten gelden.

  • 2 Een ontheffing om medische of psychische redenen wordt slechts verleend voor zover uit onderzoek van een deskundig adviseur blijkt dat belemmeringen aanwezig zijn. De duur van de ontheffing is afhankelijk van de prognose, doch het college heroverweegt een besluit tot ontheffing ten minste eenmaal per 18 maanden.

  • 3 Een ontheffing wegens zorgtaken wordt verleend voor zover de belanghebbende zorgtaken heeft voor een bloedverwant in de eerste graad of echtgenoot, die het hem objectief onmogelijk maken om naast het vervullen daarvan nog aan arbeid of een voorziening deel te nemen. Het college betrekt in zijn afweging de aanwezigheid van mogelijkheden om de zorg anders te organiseren.

  • 4 Indien de zorgtaken een kind jonger dan 12 jaar betreffen, maakt het college een bijzondere afweging waarbij met name het belang van de zorgtaken, en ook de overige omstandigheden genoemd in artikel 9, vierde lid van de Wwb meegewogen worden.

Hoofdstuk 4 Voorzieningen

Paragraaf 4.1 Algemeen

Artikel 7 Subsidie- en budgetplafonds
  • 1 Het college kan ten aanzien van elk van de in de artikelen 11 en 12 genoemde voorzieningen afzonderlijk subsidieplafonds vaststellen.

  • 2 Het college kan ten aanzien van elk van de in de artikelen 13 en 15 genoemde voorzieningen afzonderlijk budgetplafonds vaststellen.

  • 3 Een door het college vastgesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de beoordeling van een aanspraak op een voorziening. Indien het college met toepassing van dit lid besluit een aanspraak op een voorziening af te wijzen, is het gehouden te beoordelen of de inzet van een andere voorziening noodzakelijk is.

Paragraaf 4.2 Subsidies aan uitkeringsgerechtigden

Artikel 8 Uitstroompremie
  • 1 a. Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde die, nadat hij tenminste 18 maanden onafgebroken afhankelijk is geweest van een uitkering, een dienstbetrekking heeft aanvaard waarmee hij een inkomen verwerft dat hoger ligt dan de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm, een uitstroompremie toekennen.

    b. Het college kan aan de niet-uitkeringsgerechtigde en Anw’er die, nadat hij tenminste 18 maanden geen zelfstandige inkomensbron heeft genoten, een dienstbetrekking van tenminste 20 uur per week heeft aanvaard, een uitstroompremie toekennen.

  • 2 De hoogte van de uitstroompremie is:

    a. voor de uitkeringsgerechtigde ingevolge de Wwb gelijk aan het voor de belanghebbende in de laatste maand van zijn uitkeringsrecht geldende netto normbedrag op grond van de paragrafen 3.2 en 3.3 van de Wwb en de Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand;

    b. voor de uitkeringsgerechtigde ingevolge de IOAW respectievelijk de IOAZ gelijk aan het voor de belanghebbende in de laatste maand van zijn uitkeringsrecht geldende netto bedrag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ;

    c. voor de niet-uitkeringsgerechtigde en Anw’er gelijk aan het netto bijstandsminimum van het huishouden op het moment van de aanvraag van de voorzieningen(en).

  • 3 Het recht op uitstroompremie ontstaat 26 gewerkte weken na indiensttreding, mits de dienstbetrekking op dat moment nog niet is beëindigd. In afwijking van de eerste volzin ontstaat het recht op uitstroompremie eveneens na 26 gewerkte weken, indien de belanghebbende inmiddels een andere dienstbetrekking heeft aanvaard en in de periode van 26 weken niet uitkeringsafhankelijk is geweest.

  • 4 Geen recht op premie bestaat indien de uitkeringsgerechtigde binnen een termijn van 60 maanden voorafgaand aan de beëindigingdatum van de uitkering voor uitstroompremie op grond van dit artikel in aanmerking is gekomen. De premie wordt vastgesteld zonder voorafgaande verleningbeschikking als bedoeld in artikel 4:29, Awb.

Artikel 9 Activeringspremie
  • 1 Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde die, al dan niet in het kader van een traject, dermate grote inspanningen heeft verricht dat zijn afstand tot de arbeidsmarkt aanmerkelijk is verkleind, een activeringspremie verstrekken.

  • 2 De hoogte van de activeringspremie is:

    a. voor de uitkeringsgerechtigde ingevolge de Wwb: 1/3 deel van het voor de belanghebbende in de laatste maand van zijn uitkeringsrecht geldende netto normbedrag op grond van de paragrafen 3.2 en 3.3 van de Wwb en de Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand;

    b. voor de uitkeringsgerechtigde ingevolge de IOAW respectievelijk de IOAZ: 1/3 deel van het voor de belanghebbende in de laatste maand van zijn uitkeringsrecht geldende nettobedrag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ.

  • 3 Geen recht op premie heeft de belanghebbende die tegelijkertijd ook aanspraak kan maken op de premie op grond van artikel 8.

  • 4 De premie wordt vastgesteld zonder voorafgaande verleningbeschikking als bedoeld in artikel 4:29 Awb.

Paragraaf 4.3 Subsidies aan werkgevers

Artikel 10 Algemene bepalingen over subsidies aan werkgevers
  • 1 Het college kan aan werkgevers die met een uitkeringsgerechtigde, een niet-uitkeringsgerechtigde of Anw’er een arbeidsovereenkomst aangaan of die een uitkeringsgerechtigde, niet-uitkeringsgerechtigde of Anw’er aanstellen als ambtenaar, een subsidie verstrekken in de gevallen en naar de regels aangegeven in deze paragraaf.

  • 2 De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 3 Gelet op de “Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand” van het ministerie van SZW worden op voorhand geen bedrijven of instellingen van deze subsidiemogelijkheid uitgesloten, mits de arbeid die zij aanbieden als algemeen geaccepteerd kan worden beschouwd.

Artikel 11 Loonkostensubsidies
  • 1 Loonkostensubsidie kan worden verstrekt bij een dienstverband met een uitkerings-gerechtigde die tenminste gedurende een ononderbroken periode van 18 maanden onmiddellijk voorafgaand aan het dienstverband een uitkering ontving. Loonkostensubsidie kan worden verstrekt bij een dienstverband met een niet-uitkeringsgerechtigde of Anw’er die ten minste 18 maanden voorafgaand aan het dienstverband geen zelfstandige inkomensbron heeft genoten. De loonkostensubsidie wordt slechts verstrekt indien de betreffende uitkeringsgerechtigde, niet-uitkeringsgerechtigde of Anw’er een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt, en het dienstverband naar het oordeel van het college past in het voor de uitkeringsgerechtigde uitgezette traject.

  • 2 Het dienstverband bedoeld in het eerste lid heeft een omvang van tenminste 32 uren per week of zoveel meer als nodig is om uitstroom uit de uitkering te realiseren. Hiervan kan worden afgeweken indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is, doch slechts indien het dienstverband uitstroom tot gevolg heeft.

  • 3 Geen loonkostensubsidie wordt verstrekt indien het dienstverband voor een kortere periode dan één jaar wordt aangegaan.

  • 4 Geen loonkostensubsidie wordt verstrekt indien de werkgever door het aangaan van het dienstverband in aanmerking kan komen voor tegemoetkomingen of subsidies van andere instanties, met uitzondering van subsidies voor aanpassingen in het kader van de Wet REA.

  • 5 De loonkostensubsidie bedraagt ten hoogste 40% van het brutoloon, met dien verstande dat zij nooit meer bedraagt dan 52% van het voor belanghebbende geldende wettelijk minimumloon of minimumjeugdloon naar rato van de omvang van de dienstbetrekking.

  • 6 Het recht op loonkostensubsidie geldt gedurende 12 maanden aansluitend op de aanvang van de dienstbetrekking.

  • 7 Het recht op loonkostensubsidie wordt na ommekomst van de periode genoemd in het zesde lid vastgesteld.

  • 8 Het college verstrekt de werkgever op zijn declaratie elk kwartaal een voorschot op de subsidie. Het voorschot bedraagt maximaal 75% van de subsidie waarop ingevolge het vijfde lid over dat tijdvak recht bestond.

  • 9 Indien bij de vaststelling van de subsidie blijkt dat het dienstverband voor bepaalde tijd voor tenminste 12 maanden wordt verlengd, of het dienstverband voor onbepaalde tijd voortduurt, kan het college de werkgever een premie van 5% van het brutoloon over de eerste 12 maanden verstrekken.

  • 10 Het college kan, indien de bemiddelbaarheid van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft, afwijken van het bepaalde in de leden 5, 6 en/of 9.

Artikel 12 Eenmalige subsidies
  • 1 Een eenmalige subsidie van € 1.000,-- kan worden verstrekt aan de werkgever die een uitkeringsgerechtigde, een niet-uitkeringsgerechtigde of Anw’er in dienst neemt die tenminste 6 maanden uitkeringsafhankelijk is geweest of 6 maanden geen zelfstandige inkomensbron heeft genoten, voor tenminste 50% van een volledige werkweek

  • 2 Het recht op subsidie ontstaat indien de dienstbetrekking tenminste 6 maanden voortduurt.

  • 3 Geen recht op subsidie bestaat indien de werkgever tevens aanspraak kan maken op een subsidie ingevolge artikel 11.

  • 4 De subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande verleningbeschikking als bedoeld in artikel 4:29 Awb.

Paragraaf 4.4 Overige voorzieningen

Artikel 13 Kinderopvang
  • 1 Het college kan een vergoeding verstrekken voor passende kinderopvang aan of voor de uitkeringsgerechtigde, de niet-uitkeringsgerechtigde of Anw’er die één of meer kinderen heeft die het primair onderwijs bezoeken of die jonger zijn dan 5 jaar en die:

    a. een dienstbetrekking aanvaardt waardoor hij uitkeringsonafhankelijk wordt, of

    b. deelneemt aan een door het college aangeboden voorziening,

    voor zover de dienstbetrekking of activiteiten de kinderopvang noodzakelijk maken.

  • 2 In afwijking van lid 1 kan het college een vergoeding verstrekken voor passende kinderopvang indien naar zijn oordeel van de uitkeringsgerechtigde, niet-uitkeringsgerechtigde of Anw’er niet kan worden verlangd dat hij een voltijds dienstbetrekking aanvaardt en kinderopvang desalniettemin noodzakelijk is.

  • 3 Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing voor zover voor de kinderopvang een vergoeding ingevolge de Wet kinderopvang kan worden verkregen.

  • 4 De vergoeding voor kinderopvang op grond van de leden 1 en 2 wordt verstrekt voor de duur van de dienstbetrekking of activiteit, doch maximaal 12 maanden. Indien burgemeester en wethouders blijkt dat stopzetting van de opvang tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden, kunnen zij besluiten tot voortzetting gedurende maximaal 6 maanden na ommekomst van die 12 maanden.

  • 5 Onder passende kinderopvang wordt verstaan behoorlijke opvang door een erkende instelling, een gastouder of derden, die gelet op tijden en plaats waarop zij geschiedt, de belanghebbende in de gelegenheid stelt zijn arbeid te verrichten of deel te nemen aan een door het college aangeboden voorziening.

Artikel 14 Onkostenvergoeding
  • 1 Het college kan de belanghebbende die bij het aanvaarden van arbeid of het deelnemen aan voorziening noodzakelijke onkosten maakt, een vergoeding verstrekken. De vergoeding is niet hoger dan de kosten van de goedkoopste adequate oplossing in het voorliggende geval.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op kosten waarvoor de belanghebbende van een andere persoon of instantie een vergoeding kan krijgen.

Artikel 15 Scholing
  • 1 Het college kan aan de belanghebbende noodzakelijke scholing aanbieden.

  • 2 Onder noodzakelijke scholing wordt verstaan een cursus of opleiding waarbij de belanghebbende kennis of vaardigheden worden bijgebracht, en die naar het oordeel van het college, gelet op de omstandigheden van de belanghebbende, voor hem noodzakelijk is om algemeen geaccepteerde arbeid te kunnen aanvaarden en/of verrichten.

Artikel 16 Voorzieningen gericht op nazorg
  • 1 Het college kan ten behoeve van een werknemer die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de werkgever van de daar bedoelde persoon wegens zijn indiensttreding een loonkostensubsidie wordt verstrekt op grond van artikel 11.

Artikel 17 Andere voorzieningen

Het college kan besluiten niet in deze verordening omschreven voorzieningen aan te bieden, mits de inzet van deze voorzieningen voldoet aan het bepaalde in artikel 2, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Eigen bijdrage

Artikel 18 Eigen bijdrage

  • 1 Het college verlangt van de persoon die aanspraak maakt op ondersteuning naar draagkracht een eigen bijdrage in de kosten van de aangeboden voorzieningen.

  • 2 Als draagkracht in het inkomen wordt aangemerkt het inkomen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de Wwb van de aanvrager en zijn echtgenoot, verminderd met:

    a. 130% van de voor persoon of gezin ingevolge de Wwb geldende bij­standsnorm inclusief de van toe­passing zijnde verhoging of verlaging als bedoeld in de Toeslagenverordening;

    b. het bedrag van de ten laste van persoon of gezin blijvende pre­mie van vrijwillige verzeke­ring tegen ziektekosten, nadat deze premie is verminderd met een bedrag gelijk aan de nomi­nale pre­mie die door de betrokkene verschuldigd zou zijn bij zie­kenfonds­ver­zekering;

    c. het bedrag van de vakantie-uitkering, indien geen vakan­tie-uitkering wordt genoten.

  • 3 Als vermogen wordt aangemerkt de waarde van de bezittingen verminderd met de schulden als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder a van de Wwb, minus 130% van het op de gezinsomstandigheden van belanghebbende betrekking hebbende bedrag uit artikel 34, derde lid Wwb.

  • 4 Indien en voor zover dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is, kan bij het bepalen van de eigen bijdrage de draagkracht als bedoeld in het tweede en/of derde lid buiten beschouwing gelaten worden.

Hoofdstuk 6 Bepalingen in verband met WIW en Besluit ID-banen

Artikel 19 Opdracht college

  • 1 Het college bevordert de uitstroom van personen met wie een dienstbetrekking op grond van de WIW is aangegaan en kan deze personen voorzieningen aanbieden die daartoe nodig zijn.

  • 2 Het college draagt er zorg voor dat loonkostensubsidies op grond van het Besluit ID-banen worden afgebouwd.

Artikel 20 Voorzieningen voor WIW-dienstbetrekkingen

  • 1 Op personen met wie de gemeente een WIW-dienstbetrekking is aangegaan is paragraaf 4.2 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in artikel 8 in plaats van “waarmee hij een inkomen verwerft dat hoger ligt dan de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm” wordt gelezen “waardoor zijn WIW-dienstbetrekking eindigt”.

  • 2 Indien een inlener of een andere werkgever aan een persoon als bedoeld in het eerste lid een regulier dienstverband aanbiedt waardoor de WIW-dienstbetrekking eindigt, is paragraaf 4.3 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21 Voorzieningen voor ID-banen

  • 1 Op personen die in een ID-baan werkzaam zijn, is artikel 8 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van “waarmee hij een inkomen verwerft dat hoger ligt dan de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm” wordt gelezen “waardoor zijn ID-baan eindigt”.

  • 2 Indien een werkgever aan een persoon als bedoeld in het eerste lid een regulier dienstverband aanbiedt waardoor de ID-baan eindigt, is paragraaf 4.3 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 22 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1 In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin zij niet voor­ziet, beslist het college.

  • 2 Indien in bijzondere gevallen onverkorte toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, kan het college er ten gunste van de belanghebbende van afwijken.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Re-integratieverordening Wwb en aanverwante regelingen gemeente Dirksland 2009.

Artikel 24 Intrekking oude regeling

De Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004 wordt ingetrokken per 1 juli 2009.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking en zij werkt terug tot en met 1 juli 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Dirksland, gehouden op 9 juli 2009.

 

De plaatsvervangend-griffier,                                     De voorzitter,J. Taale.                                                                          drs. S. Stoop.