Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Dirksland

Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Dirksland 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Dirksland
Officiële naam regelingVerordening peuterspeelzaalwerk gemeente Dirksland 2008
CiteertitelVerordening peuterspeelzaalwerk gemeente Dirksland 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Afwijkende inwerkingtreding art.17, lid 1 en art. 19, lid 2.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-200801-01-2015Nieuwe regeling

26-06-2008

Gemeenteblad, 2008, 15

2008-VI-9

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Dirksland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 28 mei 2008;

                                                                                                       b e s l u i t :

vast te stellen:

                                                     de Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Dirksland 2008.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Omschrijving van gehanteerde begrippen

Deze Verordening verstaat onder:

a. Algemene subsidieverordening: de Algemene subsidieverordening van de gemeente Dirksland zoals door de raad vastgesteld op 23 augustus 2007 en de later daarvoor in de plaats tredende algemeen verbindende voorschriften;

b. beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht, die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

c. begeleider: een hulpouder die, anders dan als beroepskracht, is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

d. houder: een organisatie of instelling die een peuterspeelzaal exploiteert;

e. kindplaats: een rekeneenheid, die overeenkomt met een peuterbezoek aan de peuterspeelzaal van minimaal vijf uur, verdeeld over twee dagdelen per week, gedurende maximaal veertig weken per jaar;

f. peuterspeelzaal: een kindercentrum ten behoeve van een speelgroep van kinderen vanaf twee jaar en zes maanden tot de leeftijd dat zij naar de basisschool kunnen gaan, met een maximale verblijfsduur van drie uren per dag;

g. peuterlokaal: een lokaal voor de opvang van kinderen in een peuterspeelzaal;

h. peuterspeelzaalwerk: het bieden van speel-gelegenheid aan kinderen vanaf twee jaar en zes maanden gedurende minimaal twee dagdelen per week van maximaal drie uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te stimuleren; het minimum van twee dagdelen per week geldt tevens als maximum voor de subsidiëring;

i. register kinderopvang en peuterspeelzalen: een overzicht van goedgekeurde kinderopvang-instellingen en peuterspeelzalen;

j. toezichthouder: een door de gemeente aangewezen persoon die belast is met het uitvoeren van de kwaliteitscontrole bij de peuterspeelzalen.

 

Hoofdstuk 2 EXPLOITATIE VAN EEN PEUTERSPEELZAAL

Artikel 2 Melden van voornemen tot exploitatie

  • 1 Een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie of instelling die binnen de gemeente een peuterspeelzaal wil gaan exploiteren, doet uiterlijk drie maanden voor de ingangsdatum van de beoogde exploitatie melding aan het college.

  • 2 De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

  • 3 Bij de melding overlegt de rechtspersoon, die wil overgaan tot exploitatie van een peuterspeelzaal:

    - een gewaarmerkt exemplaar van de oprichtingsakte van de rechtspersoon waarin de statuten zijn opgenomen;

    - een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    - een reglement betreffende oudercommissies;

    - verdere gegevens die het college nodig acht voor het correct uitvoeren van deze Verordening.

Artikel 3 Opnemen van nieuwe peuterspeelzalen in het register

  • 1 Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen.

  • 2 In dit register worden na een melding de gegevens opgenomen, die ingevolge artikel 2, lid 3 zijn of worden verstrekt.

  • 3 Een houder van een peuterspeelzaal, als bedoeld in artikel 1, verstrekt desgevraagd aan het college alle gegevens die nodig zijn voor het register.

  • 4 De toezichthouder, als bedoeld in artikel 6 van deze Verordening, onderzoekt voordat het college overgaat tot de in het vorige lid bedoelde opneming binnen acht weken of de exploitatie plaatsvindt in overeenstemming met de in deze Verordening gestelde eisen.

  • 5 Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register of het doorvoeren van wijzigingen heeft plaatsgevonden. 

Artikel 4 Opnemen van bestaande peuterspeelzalen in het register

  • 1 Het college neemt in het register de peuterspeelzalen op, die op het tijdstip van het in werking treden van deze Verordening actief zijn.

  • 2 Peuterspeelzalen, als bedoeld in het vorige lid, verstrekken op verzoek van het college alle gegevens die nodig zijn voor opname in het register. 

Artikel 5 Exploitatieverbod

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen of te houden als uit het onderzoek van de toezichthouder, als bedoeld in artikel 7, lid 1 van deze Verordening, blijkt dat niet aan de eisen uit deze Verordening wordt voldaan. 

Artikel 6 Gemeentelijk toezicht en aanwijzing van toezichthouder

Met het toezicht op de kwaliteit van de peuterspeelzalen op basis van deze Verordening is de inspecteur van de GGD Zuid-Hollandse Eilanden belast. Het college wijst hiervoor één of meerdere toezichthouders aan. 

Artikel 7 Onderzoek door toezichthouder

  • 1 De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, binnen acht weken of de voorgenomen exploitatie plaatsvindt in overeenstemming met de in deze Verordening gestelde eisen.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid onderzoekt de toezichthouder jaarlijks of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de in deze Verordening gestelde eisen.

  • 3 De toezichthouder onderzoekt na een klacht, als bedoeld in artikel 22, binnen acht weken of de exploitatie plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften van deze Verordening.

  • 4 Naast het onderzoek, als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in artikel 17 van deze Verordening. 

Artikel 8 Inspectierapport

  • 1 De toezichthouder legt zijn bevindingen en oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport, dat gericht is aan het college.

  • 2 Als de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze Verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3 Alvorens het rapport vast te stellen, stelt het college de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4 De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5 De toezichthouder maakt het definitieve inspectierapport uiterlijk vier weken na de vaststelling daarvan openbaar. 

Artikel 9 Aanwijzing en bevel

  • 1 Het college kan de houder een schriftelijke aanwijzing geven naar aanleiding van het inspectierapport.

  • 2 In de aanwijzing geeft het college met redenen omkleed aan op welke punten de voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd, alsmede de in verband daarmee te nemen maatregelen.

  • 3 Als de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit van de opvang bij een peuterspeelzaal zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden, kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven.

  • 4 Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen.

Hoofdstuk 3 SUBSIDIERING EN VOORWAARDEN

Artikel 10 Het aanvragen van een subsidie

Het college kan, ten behoeve van aanvragen in het kader van dit hoofdstuk, formulieren vaststellen.

Artikel 11 Voor subsidie in aanmerking komende kosten

  • 1 Het college legt in een beleidsregel vast welke kosten in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

  • 2 De houder geeft in de melding aan het college aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

    - ambitieniveau 0: 'spelen en ontmoeten';

    - ambitieniveau 1: 'spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren';

    - ambitieniveau 2: 'spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen'.

  • 3 Om voor subsidie in aanmerking te komen, dient de peuterspeelzaal minimaal ambitieniveau 1 te realiseren. 

Artikel 12 Verdeling van de bevoegdheden

  • 1 De raad stelt jaarlijks bij het vaststellen van de begroting het plafond vast voor het verlenen van subsidies ten behoeve van het peuterspeelzaalwerk.

  • 2 Het college is door de raad belast met het uitvoeren van deze Verordening. 

  • 3 Het college kan nadere beleidsregels peuterspeelzaalwerk opstellen.

     

Artikel 13 Het afwijzen van een subsidieaanvraag

  • 1 Een subsidieaanvraag wordt door het college afgewezen als de aangevraagde voorziening geen voorziening is in de zin van artikel 1 of anderszins niet wordt voldaan aan de eisen uit deze Verordening.

  • 2 Een subsidieaanvraag wordt door het college afgewezen als naar het oordeel van het college het inrichten of uitbreiden van een bestaande of nieuwe voorziening strijdig is met de uitgangspunten van het gemeentelijk Accommodatiebeleid.

Hoofdstuk 4 EISEN MET BETREKKING TOT KWALITEIT, HYGIËNE EN VEILIGHEID

Artikel 14 Eisen ten aanzien van de oppervlakte speelruimte

  • 1 Voor ieder kind is minimaal 3 m² bruto oppervlakte binnen(speel)ruimte beschikbaar.

  • 2 Voor ieder kind is minimaal 4 m² bruto oppervlakte buiten(speel)ruimte beschikbaar. 

Artikel 15 Eisen ten aanzien van de groepen en groepsgrootte

In een groep zijn ten hoogste vijftien kinderen gelijktijdig aanwezig, met dien verstande dat de reguliere groepsgrootte maximaal veertien kinderen bedraagt en er één plaats wordt gereserveerd voor spoedplaatsing. 

Artikel 16 Eisen ten aanzien van het aantal beroepskrachten en begeleidsters per groep

In elke groep zijn tenminste één beroepskracht en één begeleider aanwezig. 

Artikel 17 Eisen ten aanzien van hygiëne en veiligheid

  • 1 De houder legt, voor zover hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving, in een risico-inventarisatie gezondheid en veiligheid schriftelijk vast welke risico's de opvang van kinderen met zich meebrengt en maakt hier beleid op.

  • 2 Het college kan beleidsregels opstellen ten aanzien van hygiëne en veiligheid. 

Artikel 18 Toepassing Arbonormen

De houder draagt zorg voor de correcte naleving van wetgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, zoals vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 of zoveel als laatstelijk gewijzigd.

Hoofdstuk 5 OVERIGE EISEN

Artikel 19 Overeenkomst tussen houder en ouder

  • 1 Opvang in een peuterspeelzaal vindt plaats op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder.

  • 2 De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouder, voorafgaand aan het aangaan van de in het vorige lid bedoelde overeenkomst, in ieder geval over:

    - de plaatsingsprocedure en leverings-voorwaarden;

    - het gekozen ambitieniveau, als bedoeld in artikel 11, lid 2 en het op basis hiervan beschreven pedagogisch beleid;

    - het te voeren beleid, inzake kwaliteit en hygiëne en veiligheid;

    - de oudercommissie;

    - de klachtenregeling;

    - de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal;

    - de aard van het in te zetten observatie-instrument en de rapportage over de observatie.

Artikel 20 Acceptatieplicht

  • 1 Een houder van een peuterspeelzaal heeft een acceptatieplicht van peuters.

  • 2 Alleen op grond van afspraken tussen de gemeente en de peuterspeelzalen over de spreiding van leerlingen met specifieke onderwijsvragen of -achterstanden kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken. 

Artikel 21 Verklaring omtrent gedrag

  • 1 Beroepskrachten met een arbeidsovereen-komst, welke afgesloten is na inwerkingtreding van de Verordening en werkzaam zijn voor een peuterspeelzaal, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2 Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon de werkzaamheden aanvangt.

  • 3 De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 4 Als de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden.

  • 5 De betreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn. 

Artikel 21 Klachtenregeling

De houder draagt via een externe klachtenregeling, die voldoet aan de Wet klachtenrecht cliënten zorgsector, zorg voor een correcte afhandeling van klachten van ouders.

Hoofdstuk 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 23 Strafbepaling

Overtreding van artikel 2, lid 1 en de artikelen in hoofdstuk 4 van deze Verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

 

Artikel 24 Hardheidsclausule

Het college kan de bepalingen van deze Verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing, gelet op het belang waarvoor deze regeling tot stand is gebracht, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. 

Artikel 25 Bekendmaking

  • 1 De subsidieplafonds worden bekendgemaakt voor het begin van het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld.

     

  • 2 Het register wordt geplaatst op de website van de gemeente.

  • 3 De namen van de toezichthouders worden gepubliceerd op de website van de gemeente.

  • 4 Toezichthouder en gemeente plaatsen het inspectierapport op hun websites.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze Verordening treedt in werking op 1 juli 2008, behoudens de artikelen 17, lid 1 (het aspect risicoinventarisatie gezondheid en veiligheid) en 19, lid 2 (het pedagogisch beleid). Deze artikelen treden in werking op 1 juli 2009. 

Artikel 27 Citeertitel

Deze Verordening kan worden aangehaald als Verordening peuterspeelzaalwerk gemeente Dirksland 2008.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Dirksland, gehouden op 26 juni 2008.

De griffier,                                                             De voorzitter,

P.J. de Pagter.                                                     drs. S. Stoop.