Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Middelharnis

Maatregelenverordening IOAW/IOAZ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Middelharnis
Officiële naam regelingMaatregelenverordening IOAW/IOAZ
CiteertitelMaatregelenverordening IOAW/IOAZ Middelharnis 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpWerk en loopbaan

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 108, lid 2 en 147, lid 1
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 20 en 35, lid 1, sub b
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 20 en 35, lid 1, sub b

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-08-201001-07-201027-03-2013Nieuwe regeling

01-07-2010

Ons Eiland, 29-07-2010

Onbekend

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Middelharnis;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 1/06/2010;

gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid van de Gemeentewet, artikel 20 en 35,eerste lid sub b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschiktewerkloze werknemers, artikel 20 en artikel 35, lid 1 sub b van de Wet inkomensvoorzieningoudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit:

vast te stellen de Maatregelenverordening IOAW/IOAZ Middelharnis 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:a. de wet: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozewerknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschiktegewezen zelfstandigen (IOAZ);b. grondslag: de van toepassing zijnde grondslag bedoeld in artikel 5 van de wet;c. uitkering: het verschil tussen de grondslag en het inkomen;d. maatregel: het weigeren dan wel het verlagen van de uitkering op grond van artikel 20van de wet;e. benadelingsbedrag: de netto uitkering die door de schending van de inlichtingenplichtvan belanghebbende wordt teruggevorderd verhoogd met de afgedragen en niet meer teverrekenen loonbelasting en de premies volksverzekeringen alsmede de vergoeding alsbedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet;f. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelharnis.

Artikel 2 Afstemming
  • 1 Indien de belanghebbende die voor de zelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezenop arbeid in dienstbetrekking, naar het oordeel van het college een verplichtingals bedoeld in art 13 van de wet, artikel 30c, lid 2 en lid 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatiewerk en inkomen of een grond van hoofdstuk III van de wet aan de uitkeringverbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zichjegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening eenmaatregel opgelegd.

  • 2 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbendede gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de grondslag.

Artikel 4 Besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden vande maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de grondslag wordt verlaagden/of het bedrag waarmee de grondslag wordt verlaagd uitgaande van de grondslagen voor zover van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende
  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheidgesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naarvoren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebbenvoorgedaan;c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van eenderde aan wie het college met toepassing van artikel 34, lid 3 van de wet werkzaamhedenin het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingente verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de wet; ofd. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedragingof de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; ofb. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het collegeheeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudten als gevolg hiervan ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegensschending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadatde betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringenderedenen aanwezig acht.

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen van een verlaging kan het college een schriftelijkewaarschuwing geven.

  • 4 Het college geeft in ieder geval een waarschuwing wanneer zij afziet van het opleggenvan een verlaging op grond van dringende redenen.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak
  • 1 Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingangvan de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot hetopleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordtuitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd,voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3 Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periodevan meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt binnen drie maanden nadat deze tenuitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8 Cumulatie van maatregelen
  • 1 Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van dieverplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregelopgelegd.

  • 2 Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerderein de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregelopgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel2, tweede lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de arbeidsverplichtingen

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van hoofdstuk III vande wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieen:1. Eerste categorie:Het niet als werkzoekende geregistreerd staan bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringenen als zodanig geregistreerd blijven, indien belanghebbende dat recht toekomtop grond van artikel 30b, lid 1 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk eninkomen.2. Tweede categorie:a. het in de periode voorafgaand aan de uitkeringsverstrekking of de periode gedurendede uitkeringsverstrekking niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerdearbeid te verkrijgen of te aanvaarden;b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkhedentot arbeidsinschakeling.3. Derde categorie:a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangebodenvoorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, lid 1 sub e vande wet, waaronder begrepen sociale activering.4. Vierde categorie:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;c. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangebodenvoorziening als omschreven in het derde lid onder b van de verordening én deze gedragingheeft geleid tot voortijdige beëindiging van het traject.

Artikel 10 Hoogte en duur van de maatregel
  • 1 Onverminderd artikel 2, tweede lid van de verordening, wordt de maatregel die hoort bijeen verwijtbare gedraging als omschreven in artikel 9 vastgesteld op:a. vijf procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerstecategorie;b. tien procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de tweedecategorie;c. twintig procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de derdecategorie;d. honderd procent van de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van devierde categorie.

  • 2 De duur van de maatregel als bedoeld in lid 1 wordt verdubbeld, indien belanghebbendezich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuwschuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of een hogere categorie.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gevraagde gegevens
  • 1 Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 van de wet niet tijdigis nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of devoortzetting daarvan niet binnen de door het college gestelde termijn te verstrekken, wordtonverminderd artikel 2, tweede lid van de verordening een maatregel van vijf procent vande grondslag gedurende een maand opgelegd.

  • 2 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien belanghebbende zich binnen twaalfmaanden na het vorige feit als bedoeld in lid 1 opnieuw schuldig maakt aan dezelfde alsverwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 3 Bij volharding in deze verwijtbare gedraging en voorts nadat twee eerdere maatregelenzijn opgelegd voor dezelfde gedraging, wordt tevens de hoogte van de maatregel verdubbeld.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering
  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel13 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen vanuitkering, wordt een maatregel opgelegd welke is afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Onverminderd artikel 2 lid 2 wordt bij een benadelingsbedrag tot categorie I van de AanwijzingSociale Zekerheidsfraude (thans € 10.000,-) het percentage van de maatregel opde grondslag van de uitkering vastgesteld op éénhonderdste van het benadelingsbedragmet een minimum van vijf procent. De duur van de maatregel bedraagt een maand.

  • 3 Bij een benadelingsbedrag hoger dan categorie I zoals bedoeld in het voorgaande lid ofmeer wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Indien de officier van justitie besluitniet tot vervolging over te gaan, wordt alsnog een maatregel van honderd procentvan de grondslag gedurende een maand opgelegd.

  • 4 De duur van de maatregel als bedoeld in lid 2 en lid 3 wordt verdubbeld, indien belanghebbendezich binnen vierentwintig maanden na de vorige schending van de inlichtingenplichtopnieuw schuldig maakt aan hetzelfde feit als bedoeld in lid 1.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste en onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen vanuitkering, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid van de verordening,vijf procent van de grondslag gedurende een maand.

  • 2 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien belanghebbende zich binnen vierentwintigmaanden na de vorige schending van de inlichtingenplicht opnieuw schuldig maaktaan hetzelfde feit als bedoeld in lid 1.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 14 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indientoepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: 'Maatregelenverordening IOAW/IOAZ Middelharnis2010'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Middelharnis op 1 juli 2010.

De griffier,                                                                                 De voorzitter,

mr. E. Hagens.                                                                        drs. P. Zevenbergen.

1 Toelichting op de Maatregelenverordening IOAW/IOAZ Middelharnis 2010

Algemeen

De Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten is met ingang van 1januari 2010 in werking getreden. Met deze nieuwe wet worden de gemeentelijke middelenvoor de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers(IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschiktegewezen zelfstandigen (IOAZ), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004)voor zover dat betrekking heeft op algemene bijstand aan startende ondernemers, alsmedede Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) gebundeld met het Inkomensdeel voor deWet werk en bijstand (WWB). Met de invoering van deze gebundelde uitkering krijgt de gemeenteéén budget voor de bekostiging van uitkeringen op grond van de WWB, de IOAW,de IOAZ en het Bbz 2004. Gemeente Spijkenisse is voor onze regio aangewezen als centrumgemeentevoor de uitvoering van de WWIK.

De financieringssystematiek van de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004 wijzigt eveneens.De IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004 kennen tot 1 januari 2010 een financieringssystematiekvan 75% declaratie en 25% eigen budget. Het gecombineerde declaratie- en budgetsysteemvoor deze uitkeringskosten wordt vervangen door een systeem van volledige budgetfinanciering,zoals dit nu van toepassing is voor het WWB-Inkomensdeel.Aldus ontstaat voor de gemeente, meer dan eerst, een direct belang om de regelingen zogoed en doeltreffend mogelijk uit te voeren.De IOAW en de IOAZ kennen analoog aan de Wet werk en bijstand een uitstroomdoelstellingen geven de gemeente de instrumenten om het volume aan uitkeringsgerechtigden tebeïnvloeden. De financiële prikkel van het Inkomensdeel past volledig op de daaraan toe tevoegen IOAW- en IOAZ-middelen, aldus het rijk.

Vanwege de beperkte voorspelbaarheid van deze kosten blijft een aparte financiering (75%declaratie en 25% eigen budget) in het kader van het Bbz 2004 voor de kosten van levensonderhoudvan gevestigde zelfstandigen en voor bedrijfskapitaal gehandhaafd.

Bij een systeem van volledige budgetfinanciering past dat administratieve eisen worden afgeschaften verplichtingen voor gemeenten worden omgezet in bevoegdheden, bijvoorbeeldten aanzien van de frequentie van heronderzoeken en de terugvordering van ten onrechteverstrekte uitkeringen. Ook de verplichting voor het college om in het kader van de IOAW ende IOAZ bij bepaalde overtredingen met toepassing van het (rijks) Maatregelenbesluit Abw,IOAW en IOAZ een maatregel op te leggen wordt omgezet in een bevoegdheid en de bestuurlijkeboete in de IOAW en IOAZ komt te vervallen. Wel is in artikel 35 met inachtnemingvan het bepaalde in artikel 20 van zowel de IOAW als de IOAZ de verplichting opgenomenvoor de gemeenteraad om bij verordening regels te stellen met betrekking tot maatregelen.Het opstellen dan wel aanpassen van verordeningen vergt voorbereidingstijd voor gemeenten.Vanwege deze benodigde voorbereidingstijd treedt deze bepaling later in werking, namelijkmet ingang van 1 juli 2010.Met betrekking tot de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningengericht op arbeidsinschakeling is de Participatieverordening aan de orde.

Artikel 20 IOAW / IOAZ luidt als volgt:1. Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbendeuit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 zouhebben kunnen verwerven, indien:a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligtin de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en debelanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonderdat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat dezevoortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;c. de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; ofd. de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeidverkrijgt.2. Het college verlaagt de uitkering overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 35, lid1, sub b ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende die voor dezelfstandige voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, vaneen verplichting als bedoeld in artikel 13 of in artikel 30c, lid 2 en lid 3 van de Wet structuuruitvoeringsorganisatie werk en inkomen, of een op grond van hoofdstuk III aan de uitkeringverbonden verplichting, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, lid 1, sub c, waaronderbegrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen.3. Van een verlaging als bedoeld in lid 2 wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheidontbreekt.4. Het niet voeren van verweer door de belanghebbende tegen of het instemmen van de belanghebbendemet een beëindiging van de dienstbetrekking door of op verzoek van dewerkgever leidt niet tot het opleggen van een maatregel op grond van lid 1.

De maatregelenverordening biedt de basis voor het opleggen van een maatregel. Daarbij ishet aspect van rechtszekerheid voor de burger van groot belang. De verordening geeft aanin welke gevallen er een maatregel opgelegd kan worden. Dat houdt tevens in, dat het niettoegestaan is om een zwaardere sanctie op te leggen dan volgens de verordening is toegestaan.Artikelgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijving                                                                                                                                                                                              De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis alsde omschrijving in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschiktewerkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschiktegewezen zelfstandigen (IOAZ).In de verordening wordt het begrip belanghebbende gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als degene wiens belang rechtstreeks bijeen besluit is betrokken.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

Lid 1De IOAW / IOAZ verbindt aan het recht op uitkering de volgende verplichtingen:1. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 37). Dit houdt in:a. naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;b. als werkzoekende geregistreerd staan bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;c. algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden;d. nalaten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;e. gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronderbegrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede meewerkenaan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.2. De informatieplicht (artikel 13, lid 1). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichtingaan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feitenen omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn, dat zij van invloedkunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering.3. De medewerkingsplicht (artikel 13, lid 2). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden omdesgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoeringvan de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan,zoals het toestaan van huisbezoek of het meewerken aan een psychologisch onderzoek.De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichtingom alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomente verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 30c, lid 2 enlid 3 Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feitenen omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvanhem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering,het geldend maken van het recht op uitkering of de hoogte of de duur van de uitkering.

Lid 2In de maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichtingbetekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (percentuele)verlaging van de grondslag.In dit artikellid is de hoofdregel neergelegd, dat het college een op te leggen maatregel dientaf te stemmen op de individuele omstandigheden van belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.Deze bepaling brengt met zich mee, dat het college bij elke op te leggen maatregelzal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigdeafwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregelgeboden is.Dit betekent, dat bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke,telkens de volgendedrie stappen moeten worden doorlopen:stap 1 → het vaststellen van de ernst van de gedraging;stap 2 → het vaststellen van de verwijtbaarheid;stap 3 → het vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het percentage waarmee de grondslagwordt verlaagd alsmede de duur hiervan.Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichtingbij artikel 6. Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandighedenkan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij bijzondere financiële omstandigheden van belanghebbende,zoals bijvoorbeeld: hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondereaard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is.

Artikel 3. De berekeningsgrondslagIn dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de grondslag.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregelHet verlagen van de uitkering vanwege een op te leggen maatregel vindt plaats door middelvan een besluit. Indien een maatregel met terugwerkende kracht wordt opgelegd, moet eenbesluit tot herziening van de uitkering worden genomen (artikel 17, lid 3 IOAW / IOAZ). Tegenbeide besluiten kan door belanghebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.Aangegeven staat, wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeienrechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel.Het motiveringsvereiste houdt onder andere in, dat een besluit kenbaar is envan een deugdelijke motivering moet zijn voorzien.Een maatregel wordt voor een bepaalde tijd opgelegd. Door een maatregel voor een bepaaldeperiode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd,waar hij aan toe is. Na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen,kan opnieuw een maatregel worden opgelegd. Hiervoor is dan wel weer een apart besluitnodig.

Artikel 5. Horen van belanghebbendeOp grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van belanghebbendeverplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bijde voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel4:12 awb), behalve bij subsidies. In dit artikel wordt het horen van belanghebbendevoordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven. Lid 2 bevat een aantaluitzonderingen op deze hoorplicht.

Bij het verlagen van de uitkering wegens het niet nakomen van arbeidsverplichtingen staathet corrigerende (reparatoire) karakter voorop. Als echter een maatregel wordt opgelegdvanwege agressief gedrag (LJN: BC1811 en BE8919) of schending van de inlichtingenplicht(LJN: BA7556), is er op basis van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep sprakevan een punitieve sanctie, waarin leedtoevoeging centraal staat.Bij het opleggen van een punitieve sanctie dient met bepaalde rechtswaarborgen rekening teworden gehouden (onder meer de cautie, de mededeling aan belanghebbende dat deze hetrecht heeft om te zwijgen alsmede het nemo tenetur beginsel, d.w.z. het beginsel datniemand aan het tot stand brengen van bewijs tegen zichzelf hoeft mee te werken).

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

Lid 1Het afzien van het opleggen van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt,is in artikel 20, lid 3 IOAW / IOAZ geregeld. Zonodig kan het college in beleidsregelsneerleggen hoe om te gaan met de beoordeling van de verwijtbaarheid, door bijvoorbeeldaan te geven welke gedragingen in principe altijd verwijtbaar worden geacht en welke gedragingenin beginsel nooit. Ook kan in beleidsregels worden vastgelegd in welke gevallensprake is of kan zijn van verzachtende omstandigheden.

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is, dat de gedraging telang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig, dateen maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd.Om deze reden is onder b geregeld, dat geen maatregelen meer worden opgelegd voor gedragingendie langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvanten onrechte uitkering is verleend of een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, geldtin de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar.Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die staat in het oude artikel 20e van deIOAW / IOAZ in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging(fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang vande fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Lid 2Hierin wordt geregeld, dat kan worden afgezien van het opleggen van een maatregel indiendaarvoor dringende redenen aanwezig worden geacht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijkvan de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

Lid 1Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlagingvan de uitkering kan in beginsel op twee manieren:- door middel van een verlaging van de uitkering gedurende de eerstvolgende maand(en);- met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering.

Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkstemethode. In dit geval behoeft niet te worden overgegaan tot herziening van het recht op uitkeringen terugvordering van de hieruit voortvloeiende te veel verstrekte uitkering. Om diereden is in dit lid vastgelegd, dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgendekalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

Lid 2Wanneer de uitkering nog niet aan de uitkeringsgerechtigde is uitbetaald wordt de maatregelin afwijking van lid 1 met terugwerkende kracht opgelegd.

Lid 3Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Wordt een maatregel voor een langereduur dan drie maanden opgelegd, dan onderwerpt het college de maatregel aan een herbeoordeling.Hierbij wordt aansluiting gezocht bij artikel 18 lid 3 WWB.

Volstaan kan worden met een marginale beoordeling: het college moet beoordelen of het redelijkis dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij wordt gekeken naar deomstandigheden waarin belanghebbende verkeert, maar ook of de betreffende persoon inmiddelswel aan zijn verplichtingen is gaan voldoen.

Artikel 8. Cumulatie van gedragingenDe regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingenvan een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden.Dit artikel ziet niet toe op de situatie, dat belanghebbende zich na bekendmaking van eenbesluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan verwijtbaar gedrag.Dit is dan namelijk een nieuwe latere gedraging waarvan opnieuw moet worden beoordeeldof daarvoor een maatregel gerechtvaardigd is.

Artikel 9. Indeling in categorieënDe gedragingen die verband houden met het niet dan wel onvoldoende nakomen van de arbeidsplicht,worden in vier categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraginghet onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedragingconcretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

Onderdeel 1De eerste categorie betreft de verplichting om als werkzoekende geregistreerd te (blijven)staan bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Onderdeel 2De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeldde eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om voldoende te solliciteren.Voorts valt onder deze categorie de verplichting van belanghebbende alle medewerking teverlenen bij het onderzoek naar zijn mogelijkheden op het terrein van arbeidsinschakeling,alsmede de verplichting desgevraagd op tijd en de juiste plaats te verschijnen in het kadervan zijn arbeidsinschakeling.

Onderdeel 3Bij de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot eenlanger beroep op uitkering dan strikt noodzakelijk wordt geacht. Het gaat hier om het stellenvan niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaarding van arbeid en om gedragingendie de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categoriezijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvoldoende medewerking aan een opgesteldtrajectplan.

Onderdeel 4De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid alsmededoor eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid nietbehouden dan wel tijdens de bijstand deeltijdarbeid niet behouden.

Ook kan het gaan om gedragingen die leiden tot het geen doorgang vinden of voortijdig beeindigenvan het traject. Het gaat hier om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in lid 3 onderb, echter met dit belangrijk verschil dat de gedraging heeft geleid tot het (definitief) geendoorgang vinden of afbreken van een traject.

In de praktijk zal beëindiging van een traject veelal pas plaatsvinden nadat de belanghebbendedoor zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken niet mee te willen werken aan voorzieningengericht op een zo spoedig mogelijke inschakeling in het arbeidsproces.

Ook kan een zeer ernstige gedraging, bijvoorbeeld diefstal tijdens een proefplaatsing, tot beeindigingvan het traject leiden. In alle gevallen betreft het gedragingen die de kans op uitstroomvoor langere tijd vrijwel onmogelijk maken. Zonder traject is inschakeling in de arbeidvoor de desbetreffende belanghebbende immers niet mogelijk.

Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel

Lid 1De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenenaan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid of het behouden hiervan, worden invier categorieën onderscheiden. Hierbij is het proportionaliteits- en evenredigheidsbeginsel inogenschouw genomen. De opgelegde maatregel dient in een redelijke verhouding te staantot de gedraging. Dit betekent, dat de maatregel een groter financieel effect op de uitkeringheeft naarmate de gedraging ernstiger is. Voorts wordt met de op te leggen maatregel gedragsveranderingbij de uitkeringsgerechtigde beoogd.

Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevens

Lid 1Indien belanghebbende de voor de verlening van uitkering van belang zijnde gegevens ofgevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt en de feiten en omstandigheden niet kunnenworden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevensdan wel kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aante wijzen administraties, kan - voor zover van toepassing - het recht op uitkering worden opgeschort(artikel 17, lid 1).Vervolgens wordt belanghebbende alsnog in de gelegenheid gesteld om zijn verzuim binneneen gestelde termijn te herstellen (de hersteltermijn).

Als de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn wordt verstrekt, wordt de uitkeringstopgezet (het intrekken van het besluit tot toekenning van uitkering). Als de gevraagdegegevens wel binnen de hersteltermijn worden verstrekt, wordt de uitkering voortgezet waarbijeen maatregel wordt opgelegd.

Lid 2Bij herhaling van het feit binnen een jaar wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

Lid 3Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom niet tijdig informatieverstrekt, wordt vanwege zware verwijtbaarheid tevens de hoogte van het percentage verdubbeld.Als belanghebbende ook na een derde maatregel blijft volharden in zijn gedrag,dient de hoogte en duur van de maatregel individueel te worden vastgesteld, waarbij gekekenzal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en deindividuele omstandigheden van belanghebbende.

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor deuitkering

Lid 1In artikel 13, lid 1 IOAW / IOAZ is bepaald, dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uiteigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijsduidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of hetrecht op uitkering. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag.Het percentage van de maatregel wordt hierop afgestemd.

Lid 2Het op te leggen percentage bedraagt éénhonderdste van het benadelingsbedrag. Afrondingvan het percentage geschiedt op een geheel getal naar beneden.Voorbeeld: het benadelingsbedrag is berekend op € 4.289,17. Het percentage van de maatregelbedraagt 4.289,17:100= 42,89. Afgerond is dit dus 42 procent. De maatregel bedraagtdan 42 procent van de grondslag gedurende een maand. Bij de minimale maatregel van 5%van de grondslag is sprake van een benadelingsbedrag van € 500,00 of lager.

Lid 3Het benadelingsbedrag waarbij op grond van de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude aangiftemoet worden gedaan bij de Officier van Justitie is per 1 januari 2009 opgetrokken naar €10.000,-.

Lid 4De duur van de maatregel wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen vierentwintigmaanden na de vorige schending van de inlichtingenplicht opnieuw schuldig maakt aanhetzelfde feit.

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voorde uitkering                                                                                                                                                                                                                                   In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld, ofwel het verstrekken van onjuiste ofonvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor het recht op uitkeringof de hoogte hiervan. Een voorbeeld hiervan is het niet melden van vrijwilligerswerk.Artikel 14 t/m artikel 16.Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.