Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Skarsterlân

Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Skarsterlân
Officiële naam regelingMaatregelverordening Wet werk en bijstand 2009
CiteertitelMaatregelverordening Wet werk en bijstand 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2009 zoals voor het laatst vastgesteld en gewijzigd bij raadsbesluit 71/2011.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-03-201201-01-201201-01-2013art. 10a

29-02-2012

Skarsterlân Nijs, 14-03-2012

raadsbesluit 18/2012
29-10-200901-10-2009nieuwe regeling

30-09-2009

Skarsterlân Nijs, 21-10-2009

raadsstuk 87f/2009

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Skarsterlân;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nummer 87f/2009 , 71/2011 en 18/2012;

 

overwegende dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB);

 

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;

 

gezien het advies van de cliëntenraad;

 

besluit:

 

vast te stellen de

 

Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2009.

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

b bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet;

c bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

d maatregel: het verlagen van bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van wet;

e benadelingsbedrag: het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als bijstand of voorziening op grond van de wet;

f college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Skarsterlân.

 

Artikel 2 Afstemming

Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

 

Artikel 3 Berekeningsgrondslag
  • 1 De maatregel wordt toegepast op de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.  

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan de belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

     

     

Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel
  • 1 Onverminderd artikel 18, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien het college dringende redenen aanwezig acht.  

  • 2 Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

     

     

Artikel 5 Ingangsdatum

De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

 

Hoofdstuk 2 Het niet-nakomen van de verplichtingen bedoeld in de artikelen 9, 55 en 57 van de wet

Artikel 6 De hoogte en duur van de maatregel
  • 1 Bij een gedraging inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 9, 55 en 57 van de wet wordt de maatregel vastgesteld op 20% van de bijstandsnorm.  

  • 2 De duur van de maatregel wordt vastgesteld op een maand.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw één van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, 55 en 57 van de wet niet nakomt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

     

     

Hoofdstuk 3 Niet-nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 7 Het niet-nakomen van de inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente. De hoogte en duur van de maatregel
  • 1 Indien het, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 van de wet, niet heeft geleid tot een te hoog bedrag verlenen van de bijstand, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm.

  • 2 De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.  

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4, tweede lid.  

Artikel 8 Het niet-nakomen van de inlichtingenplicht met benadeling gemeente. De hoogte en duur van de maatregel
  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de bijstandsnorm. 

  • 2 De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand. 

  • 3 In afwijking van het tweede lid kan de duur van de maatregel langer worden vastgesteld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. 

  • 4 Van een maatregel wordt afgezien:

    a zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    b zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met de belanghebbende heeft getroffen.

     

Hoofdstuk 4 Zeer ernstige misdragingen

Artikel 9 Zeer ernstige misdragingen
  • 1 Indien de belanghebbende zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van minimaal 20% van de bijstandsnorm.  

  • 2 De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.  

  • 3 Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.  

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100% van de bijstandsnorm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld:

    · het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 4, tweede lid:

    · het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel en het geven van een schriftelijke waarschuwing, als bedoeld in het derde lid.

     

Hoofdstuk 5 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
  • 1 Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, kan een maatregel worden opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2 De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    a bij een periode van 3 maanden of korter: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    b bij een periode van 3 tot 6 maanden: 10% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    c bij een periode van 6 maanden en langer: 10% gedurende zes maanden.

     

Artikel 10a Intrekking WIJ

Een verlaging op grond van gedragingen, benoemd in deze verordening, kan eveneens worden toegepast op de bijzondere bijstand die aan belanghebbenden op grond van artikel 12, van de wet, wordt verstrekt.

Artikel 11 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

 

 

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelverordening Wet werk en bijstand 2009.

 

 

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Skarsterlân in zijn openbare vergadering van 29 februari 2012.

 

 

 

De raad voornoemd,

 

 

 

 

voorzitter griffier

 

 

 

 

Toelichting 1 Maatregelenverordening Wet werk en bijstand

Algemeen 

InleidingOp 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Zowel in de WIJ als de WWB geldt eenstelsel van rechten en plichten. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient dat de uitkering verlaagd teworden. Die verlaging vindt plaats op grond van de regels die in de gemeentelijke Maatregelverordening zijnvastgelegd. De op grond van de WIJ in te stellen verordening is aanleiding geweest om de in 2006 vastgesteldeAfstemmmingsverordening WWB opnieuw tegen het licht te houden. De bevindingen zijn vastgelegd in dezenieuwe verordening. Wat gebleven is de systematiek om het aantal verschillend op te leggen maatregelen uitoogpunt van duidelijkheid zoveel mogelijk te beperken. Wat los gelaten is zijn de vaste bedragen. Hiervoor isgekozen om beide Maatregelverordening zoveel mogelijk gelijk luidend te laten zijn. Ook is met het in deverordening duidelijk onderscheiden van de verschillende verplichtingen en de gevolgen de leerbaarheid van deverordening verbeterd.Wat blijft is dat in de Maatregelverordening de directe gevolgen zijn vastgelegd voor de uitkering indien debelanghebbende één of meer van de verplichtingen niet nakomt die tijdens de aanvang of gedurende deuitkeringssituatie zijn opgelegd. De verordening is daarmee de vertaling van de gemeentelijke visie over hetsamenspel tussen de rechten en plichten tussen klant en gemeenten en de gevolgen van het niet-nakomen vande verplichting voor de uitkering. 

Verlagen is maatwerkHoewel de gemeenteraad de regels stelt over het verlagen van de bijstandsnorm, is het verlagen van debijstandsnorm een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast. De maatregel dient afgestemd te wordenop de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Hetuitgangspunt wordt gevormd door de regels die door de gemeenteraad zijn gesteld. In de Maatregelverordeningzijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter nietabsoluut. Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van debelanghebbende kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken. Ontbreekt elkevorm van verwijtbaarheid, dan is het college echter zonder meer verplicht om van verlaging af te zien (artikel 18,tweede lid, WWB). 

BerekeningsgrondslagDe maatregel wordt in deze verordening toegepast op de toepasselijke bijstandsnorm. Dit is afwijkend van dehuidige Afstemmingsverordening WWB. Vanuit het vertrekpunt van duidelijkheid naar de cliënt en deuitvoerbaarheid is in 2006 besloten om vaste bedragen in de verordening op de te nemen. In deMaatregelverordening WIJ is gelet om de mogelijkheid van rechtsongelijkheid en disproportionaliteit - eenmaatregel van € 250,00 betekent voor een 20-jarige een verlies van vrijwel de volledige inkomensvoorziening,terwijl dit voor een 21-jarige of oudere belanghebbende verhoudingsgewijs een veel minder groot aandeel betreft- gekozen voor een andere systematiek. De maatregel in deze verordening gerelateerd aan een percentage vande toepasselijke WIJ-norm. Gekozen is om deze systematiek ook toe te passen in de nieuweMaatregelverordening WWB. Uit oogpunt van duidelijkheid is het aantal percentages beperkt gehouden. 

De duur van de maatregelIn de verordening is gekozen voor een maand als de reguliere duur van de maatregel. Bij recidive geldt als regeldat deze duur verdubbeld wordt. 

De term 'maatregel'

Het verlagen van de bijstandsnorm op grond van het feit dat de belanghebbende zijnverplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de WWB aangeduid als het afstemmen van debijstand. Gekozen is voor de universele term 'maatregel' om een verlaging te benoemen. 

De verplichtingen die tot een maatregel kunnen leidenDe verplichtingen die aan het werkleerrecht en de bijstand zijn verbonden zijn de volgende:· de inlichtingenplicht (artikel 17, eerste lid, WWB);· de medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid, WWB);· de identificatieplicht (artikel 17, vierde lid, WWB);· verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling (artikel 9 WWB). 

Niet-nakomen van de inlichtingen plichtSchending van de verplichtingen genoemd in artikel 17 WWB verplicht in beginsel tot verlaging van debijstandsnorm. In de verordening is alleen het niet-nakomen van de inlichtingenplicht als "maatregelwaardig"gedrag aangemerkt. Voor de medewerkingsplicht en de identificatieplicht geldt dat niet-nakomen er toe leidt dathet recht bijstand niet kan worden vastgesteld en daarom afgewezen, beëindigd of ingetrokken kan worden.In de verordening is ervoor gekozen om de hoogte van de maatregel te relateren aan de mate van benadelingvan de gemeente. Is er sprake van benadeling dan wordt er een zwaardere maatregel toegepast. Ter wille van deeenvoud en de eenduidigheid is gekozen voor twee percentages. 20% wanneer er sprake is van geen benadelingen 40% wanneer er sprake is van een benadelingsbedrag. Hiermee wordt de in 2007 met de vaststelling van deAfstemmingsverordening ingezette beleidslijn voortgezet. 

Schending van de overige verplichtingenIn artikel 9 WWB zijn gedetailleerd de verplichtingen omschreven die betrekking hebben op dearbeidsinschakeling. Deze verplichtingen gelden van rechtswege vanaf het moment dat de aanvraag voorbijstand wordt ingediend. Schending van één van deze verplichtingen dient in beginsel te leiden tot verlaging vande bijstandsnorm. Ook hier is om de eenvoud en eenduidigheid gekozen worden om voor alle in artikel 9genoemde verplichtingen eenzelfde maatregelpercentage te laten gelden. Het aanbrengen van een rangorde inde genoemde verplichtingen is wel mogelijk maar niet altijd zinvol. Een succesvol traject zal veelal immersnakoming van alle verplichtingen vergen. Schending van één van de genoemde verplichtingen, welke het ook is,leidt er al toe dat de arbeidsinschakeling belemmerd wordt. Om die reden kunnen alle gedragingen die eenschending van één der verplichtingen opleveren aangemerkt als 'gedragingen die de inschakeling in de arbeidbelemmeren'. In aansluiting op de in 2007 ingezette beleidslijn is gekozen voor een percentage van 20%.Naast de verplichtingen genoemd in artikel kunnen er op grond van de artikel 55 en 57 WWB nog aanvullendeverplichtingen worden opgelegd. Het gaat hierbij om verplichtingen die verband houden met aard en doel van eenbepaalde vorm van bijstand (de bijstand besteden aan waarvoor het bedoeld is) of strekken tot vermindering of tebeëindiging van de bijstand (opleggen van de verplichting om alimentatie te vragen). Ook het meewerken aanbudgettering kan als verplichting worden opgelegd. Niet-nakomen van deze verplichtingen kunnen in beginselleiden tot de verlaging van de norm. 

Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 1 BegripsomschrijvingBenadelingsbedragEr is een omschrijving van het begrip 'benadelingsbedrag' gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is bij hetbepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht. 

Artikel 2 AfstemmingIn dit artikel is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op deindividuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt metzich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individueleomstandigheden van de betrokken belanghebbende afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschrevenstandaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matigingbetekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of deomstandigheden van de belanghebbende. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd,kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden.Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkensde volgende drie stappen moet doorlopen:Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de belanghebbende.De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de bijstand wordt verlaagd.Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgendegevallen aan de orde zijn:· bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten ofandere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;· sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;· bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aande ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. 

Artikel 3 De berekeningsgrondslagIn dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijkebijstandsnorm. 

Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregelNaast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een maatregel wordtverwezen naar artikel 18, tweede lid, WWB waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iederevorm van verwijtbaarheid ontbreekt.Eerste lidIn individuele omstandigheden wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel.Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn. Datvergt een beoordeling van de situatie van de belanghebbende maar daarvan zal niet spoedig sprake zijn.Tweede lidHet doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegensdringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. 

Artikel 5 IngangsdatumHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de bijstandsnorm in de eerstvolgendemaand(en). Op deze wijze hoeft niet over te gaan te worden tot herziening van de bijstand en het te veel betaaldebedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegdmet ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldendebijstandsnorm. 

Hoofdstuk 2 Het niet-nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 9 van de wet 

Artikel 6Artikel 6 heeft betrekking op het niet-nakomen van verplichtingen rond de arbeidsinschakeling. Gekozen is vooréén uniform maatregelpercentage bij schending van een verplichting. Voor een verdere uitleg van dit artikel wordtverwezen naar de Algemene toelichting.Er is gekozen voor een standaard duur van één maand.Indien binnen één jaar na bekendmaking van het besluit waarmee een eerdere maatregel is opgelegd sprake isvan een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukkinggebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel.Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien debelanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag vertoont, zal dehoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten wordennaar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van debelanghebbende. Een zwaardere maatregel dan in geval van recidive is verdedigbaar. 

Hoofdstuk 3 Niet-nakomen van de inlichtingenplichtIn dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:1 Het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 17, eerste lid WWBvan toepassing. Het college kan in dat geval het recht op bijstand opschorten en de belanghebbende in degelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. In dat geval kan ook eenmaatregel aan de orde zijn.2 Artikel 17 WWB: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente. Daardoor is hetmogelijk dat er ten onrechte of een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt. Het is ook denkbaar dat hetinlichtingenverzuim niet tot benadeling heeft geleid. In beide gevallen kan een maatregel aan de orde zijn.Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente wordenverstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het bijstand niet vaststellen. De aanvraag moet danworden afgewezen. Het opleggen van een maatregel is in dergelijke gevallen niet aan de orde. 

Artikel 7 Het niet-nakomen van de inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente. De hoogte en duurvan de maatregelEerste lidIndien een belanghebbende de van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt,kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54 WWB). Het college geeft de belanghebbende eentermijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnende gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de het besluit tot vaststelling van de bijstandintrekken (artikel 55, WWB). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt debijstand voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd.Tweede lidDit lid regelt de duur van de maatregel.. 

Artikel 8 Het niet-nakomen van de inlichtingenplicht met benadeling gemeente. De hoogte en duur vande maatregelEerste lidIn artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen bewegingmededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij vaninvloed kunnen zijn op het recht op bijstand . Het college zal moeten vaststellen wat het onder 'onverwijld'verstaat. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het doorde gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand.Vierde lidHet opleggen van een sanctie in reactie op schending van de inlichtingenplicht is in beginsel eenverantwoordelijkheid van de gemeente zelf. In de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude hebben de Procureursgeneraalechter richtlijnen gegeven onder welke omstandigheden ter zake van de aan de schending klevendestrafrechtelijke delicten (veelal oplichting en valsheid in geschrifte) vervolging door het OM moet plaatsvinden.Per 1 januari 2009 is de bestaande Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd (zie Stcrt. 2008/187).Uitgangspunt is het zogenaamde 'una via'-beginsel. De belanghebbende wordt hetzij door de gemeente, hetzijdoor de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag (bruto) €10.000 of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaats te vinden. Is er echter sprake van 'witte'fraude (door koppeling van bestanden etc. aan het licht gebracht), dan is de gemeente primair verantwoordelijktot een benadelingsbedrag van € 35.000. Is de benadeling groter dan is altijd het OM aan zet. Dat geldt ook voorgevallen waarin er met de belanghebbende geen uitkeringsrelatie meer bestaat en dus geen maatregel meer kanworden toegepast.In het vierde lid is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door hetOM of als een schikking is getroffen. In dergelijke situaties is een maatregel niet meer opportuun. 

Hoofdstuk 4 Zeer ernstige misdragingen 

Artikel 9 Zeer ernstige misdragingenEerste lidOnder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat ersprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen alsonacceptabel wordt beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verbandbestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen vanhet recht op bijstand. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebbenplaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB. 18,tweede lid WWB wordt gesproken over 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'. Dit betekent datalleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor hetopleggen van een maatregel. Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een belanghebbende zichernstig heeft misdragen, zal evenzeer gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate vanverwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. Wat betreft het vaststellen van deernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steedsernstiger) worden onderscheiden: a verbaal geweld (schelden); b discriminatie;c intimidatie (uitoefenen van psychische druk); d zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);e mensgericht fysiek geweld; f combinatie van agressievormen. De ernst van de gedraging wordt tot uitdrukkinggebracht in een oplopend percentage.Derde lidIn lid 3 is vastgelegd dat evenals bij andere vormen van verwijtbaar gedrag soms een waarschuwing op zijnplaats kan zijn en gegeven kan worden.Vierde lidIn het vierde lid komt evenals bij andere gedragingen tot uitdrukking dat recidive een reden kan zijn de maatregelte verhogen. Bij recidive in beginsel een percentage van 100% van toepassing. 

Hoofdstuk 5 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 

Artikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheidEerste lidAan de WWB ligt het beginsel ten grondslag dat een ieder in eerste instantie in zijn eigen bestaan(skosten) dientte voorzien. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan men een beroep doen op bijstand. Hoofdregel is dus datiedereen alles zal moeten doen en nalaten om een beroep op bijstand te voorkomen. Gebeurt dan niet of involdoende mate dan is er sprake van tekort schietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in hetbestaan.De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldtreeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd.Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besefvan verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten vanhet bestaan te voorzien en als gevolg daarvan bijstand aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstandhiermee rekening kan houden door het afstemmen van de bijstand.Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals:· een onverantwoorde besteding van vermogen;· geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening.Tweede lidIn het tweede lid wordt een relatie gelegd tussen de hoogte van de afstemming en de omvang van de teverstrekken bijstand. De ernst van de gedraging wordt uitgedrukt de hoogte van de maatregel.

 

Paragraaf: regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012.

 

Artikel 10a: Intrekking WIJ

Door het intrekken van de WIJ is de Maatregelenverordening WIJ komen te vervallen en gelden WIJ-besluiten als besluiten die op grond van de WWB zijn genomen. Voor het sanctioneren van maatregelwaardige gedragingen van jongeren biedt vanaf 1 januari 2012 derhalve de Maatregelenverordening WWB het regeltechnische kader. Dat betekent dat zondere verdere regeling voor jongeren hetzelfde regime geldt als voor oudere bijstandsgerechtigden. Uit een oogpunt van eenvoud en eenduidigheid is ervoor gekozen die lijn te volgen.

In artikel 10a is geregeld dat een maatregel ook kan worden opgelegd op de bijzondere bijstand die aan jongmeerderjarigen wordt verstrekt in aanvulling op algemene bijstand.