Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Skarsterlân

Verordening Re-integratie WWB, Ioaw en Ioaz 2009-2

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Skarsterlân
Officiële naam regelingVerordening Re-integratie WWB, Ioaw en Ioaz 2009-2
CiteertitelVerordening Re-integratie WWB, Ioaw en Ioaz 2009-2
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening Re-integratie WWB, Ioaw en Ioaz 2009. De beoogde datum in werkingtreding is 1 mei 2009.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-06-200901-05-2009nieuwe regeling

22-04-2009

Skarsterlân Nijs, 10-06-2009

raadsbesluit 39/2009
18-06-200901-05-200901-05-2011intrekking

22-04-2009

Skarsterlân Nijs, 27-04-2011

raadsbesluit 19/2011

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Skarsterlân;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nummer 39/2009;

 

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8 van de Wet werk en bijstand, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

 

gezien het advies van de Cliëntenraad WWB;

 

besluit: vast te stellen,

 

de Verordening Re-integratie Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen 2009-2.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.  

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder:

    a doelgroep: - personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en nietuitkeringsgerechtigden met een gezinsinkomen lager dan 150% van het Wettelijk minimum loon; - personen die vanwege een voorziening niet tot een van de hiervoor genoemde groepen behoren; - personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

    b UWV WERKbedrijf: is een onderdeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en verzorgt reïntegratieactiviteiten van het UWV en de dienstverlening van het voormalige Centrum voor Werk en Inkomen;

    c het traject: de met de belanghebbende gemaakte en vastgelegde afspraken over het te bereiken doel en de planmatige inzet van één of meer voorzieningen.

    d participatieplaatsen: onbeloonde, op de arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden.

     

Artikel 2 Opdracht aan het college
  • 1 Het college biedt ondersteuning aan de doelgroep.

  • 2 Het college zorgt voor een passend aanbod van re-integratie-instrumenten.

  • 3 Het college zal bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.  

  • 4 Het college werkt bij de uitvoering van het tweede lid samen met het UWV WERKbedrijf. Het college streeft in samenwerking met het UWV WERKbedrijf tot een sluitend aanbod van ondersteuning aan de inwoners die een beroep doen op de dienstverlening van UWV WERKbedrijf en gemeente.  

Artikel 3 Taak college
  • 1 Het college draagt zorg voor het aanbieden van voorzieningen aan personen, behorende tot de doelgroep. Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt om het beoogde doel te behalen is voor welke persoon uit de doelgroep, worden de mogelijkheden en belemmeringen van de persoon en het belang van de gemeente tegen elkaar afgewogen. Het college denkt en handelt hierbij vanuit het perspectief van de klant en het principe "werk boven inkomen".  

  • 2 Het college bevordert de beschikbaarheid van flankerende voorzieningen die belemmeringen voor de toetreding tot de arbeidsmarkt kunnen opheffen.  

Hoofdstuk 2 Rechten

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De persoon uit de doelgroep kan aanspraak maken op ondersteuning van het college, indien de persoon onvoldoende mogelijkheden heeft om op eigen kracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen dan wel kan participeren in de samenleving. Het college bepaalt hoe deze aanspraak wordt ingevuld.

 

Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen ten aanzien van de voorzieningen

Artikel 5 Budgetplafonds
  • 1 Het college kan besluiten tot het instellen van één of meer budgetplafonds voor de verschillende voorzieningen en/of doelgroepen.  

  • 2 Een door het college in het eerste lid genoemde budgetplatform vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een voorziening.  

Artikel 6 Beëindiging
  • 1 Het college kan de voorziening beëindigen in het geval: a een persoon die deelneemt aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Wet werk en bijstand, artikel 37, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt. b een persoon die deelneemt aan een voorziening niet meer tot de doelgroep behoort; c het college een andere voorziening aanbiedt; d de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt; e naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.  

  • 2 Wanneer een voorziening beëindigd is en niet het beoogde doel heeft gehad, kan het college besluiten geen nieuwe voorziening aan te bieden aan de belanghebbende.  

Artikel 7 Scholing of opleiding
  • 1 Het college kan personen scholing of opleiding aanbieden gericht op het behoud of vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt.

  • 2 Voor zover de persoon die in het kader van een participatieplaats werkzaamheden verricht en niet beschikt over een startkwalificatie wordt zes maanden na aanvang van de werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.  

  • 3 Onverminderd het tweede lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de Wet werk en bijstand voor scholing en opleiding in aanmerking indien zij verder aan alle voorwaarden voldoen.

     

     

Hoofdstuk 4 Algemene bepalingen ten aanzien van premies

Artikel 8 Premies participatieplaatsen
  • 1 Het college verstrekt aan de persoon die in het kader van een participatieplaats werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van telkens € 300,00.  

  • 2 Onverminderd het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de Wet werk en bijstand voor een premie in aanmerking indien zij verder aan alle voorwaarden voldoen.  

  • 3 Indien de persoon meer dan 12 maanden in het kader van een participatieplaats werkzaamheden heeft verricht, wordt van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert, een halfjaarlijkse bijdrage verlangd. De bijdrage is gelijk aan de premie genoemd in het eerste lid.  

  • 4 De bijdrage wordt enkel verlangd voor zover aan de belanghebbende de premie bedoeld in het eerste lid is uitgekeerd.

     

     

Artikel 9 Stimuleringspremie
  • 1 Het college kan aan personen een stimuleringspremie toekennen. De premie kan worden verstrekt in de volgende gevallen:

    a ter stimulering van de ontwikkeling van de persoon;

    b indien de afstand van de persoon tot de arbeidsmarkt, de activiteiten, het tijdsbeslag van de activiteiten en de duur van het traject daar aanleiding toe geeft.

     

  • 2 De hoogte van de premie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a bedraagt € 250,00.  

  • 3 De hoogte van de premie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b bedraagt: € 125,00 per periode van zes maanden als er gemiddeld 4 tot 10 uur per week activiteiten worden verricht; € 200,00 per periode van zes maanden als er gemiddeld 10 of meer uren per week activiteiten worden verricht.  

  • 4 Het totaal aan jaarlijks aan de personen te verstrekken premies in verband net een participatiebaan en stimuleringspremie kunnen niet meer bedragen dan het bedrag genoemd in artikel 31, lid 2, onder j van de Wet werk en bijstand.  

  • 5 Het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden voor de stimuleringspremie.

     

     

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 mei 2009.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening Re-integratie WWB, Ioaw en Ioaz 2009-2".

 

 

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Skarsterlân in zijn openbare vergadering van 22 april 2009.

 

De raad voornoemd, voorzitter griffier

 

 

 

Toelichting 1 Verordening re-integratie WWB, Ioaw of Ioaz 2009-2

Algemeen 

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente kan bieden bij de arbeidsinschakeling van personendie behoren tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wetwerk en bijstand (WWB) en artikel 34, eerste lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijkarbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijkarbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Het voorschrift om een verordening vast te stellen, waarindeze ondersteuning nader vorm wordt gegeven, volgt uit artikel 8 WWB en artikel 35 IOAW en IOAZ. Wij hebbengekozen voor een procedurele verordening, waarin uitsluitend de volgende onderwerpen zijn vastgelegd: de wijzewaarop in de gemeente het beleid wordt bepaald, de verhouding tussen raad en college evenals enkelealgemene artikelen over de opdracht aan het college. Wij kiezen hiervoor om flexibel te kunnen inspelen opontwikkelingen. Wijziging april 2009 Met de inwerkingtreding van de Wet stimulering arbeidsparticipatie per 1 april2009 en de daarin opgenomen wijziging van artikel 8 en artikel 35 van de IOAW en IOAZ wordt de gemeenteraadverplicht om bij verordening regels te stellen over de scholing of opleiding, als bedoeld in artikel 10a, vijfde lidWWB en artikel 38, vijfde lid van de IOAW en IOAZ en de premie, als bedoeld in artikel 10a, zesde lid WWB enartikel 38 zesde lid van de IOAW en IOAW. De bepalingen over scholing of opleiding en premie zijn verwoord inde artikelen 7 en 8 van de verordening. 

Artikelsgewijze toelichting 

Artikel 2 - Opdracht aan het collegeHet is aan het college om te zorgen voor voldoende en passend aanbod van re-integratieinstrumenten, maar hetcollege heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van eenveelheid aan sociaal-economische factoren. Dat maakte dat het college bepaalt voor welke inwoners die tot dedoelgroep van deze verordening behoren, zij bepaalde voorzieningen gaan inzetten. In het derde lid wordtnadrukkelijk de relatie gelegd met de keten van werk en inkomen, het UWV WERKbedrijf en gemeente. Doorintensief samen te werken binnen de keten, kan de inwoner die ondersteuning krijgen, die nodig is om hem naarduurzaam werk te begeleiden. 

Artikel 3 - Taak collegeDe wet bepaalt dat het college verantwoordelijk is voor de ondersteuning van haar doelgroep bij de arbeidsinschakeling. 

Artikel 4 - Aanspraak op ondersteuningEen voorziening wordt alleen aangeboden als zonder die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerdearbeid niet mogelijk is. Bovendien moet de voorziening de kortste weg naar duurzame uitstroom zijn. Behoortdeelname aan het arbeidsproces niet direct tot de mogelijkheden dan wordt een voorziening ingezet gericht opparticipatie. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het aanbieden van een of meerdere voorzieningen ligt bijhet college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van middelen. 

Artikel 5 - BudgetplafondsIn het kader van de uitvoering van de opdracht, vastgelegd in artikel 2, kan het college budgetplafonds instellen.Met het instellen van degelijke plafonds kan worden voorkomen dat bepaalde groepen onevenredig veelaanspraak maken op voorzieningen en daaraan aan gekoppelde middelen. 

Artikel 7 - Scholing of opleidingDe door het college aan te bieden scholing of opleiding moet gericht zijn op het vergroten van de kansen op dearbeidsmarkt. Er hoeft geen scholing of opleiding te worden aangeboden indien deze naar het oordeel van hetcollege niet bijdraagt aan de kansen op de arbeidsmarkt. De scholing of opleiding wordt bij voorkeur aangebodenin combinatie met de door de persoon in het kader van een voorziening te verrichten activiteiten. Eenalleenstaande ouder die op grond van artikel 9a lid WWB is ontheven van de arbeidsplicht, wordt een opleiding ofscholing aangeboden gericht op het behoud van de kansen op de arbeidsmarkt. Wanneer de persoon nietbeschikt over een startkwalificatie, staat dit vaak de duurzame arbeidsinschakeling in de weg. In het tweede lid isbepaald dat scholing en opleiding onderdeel uit moet maken van een participatie plaats. Deze scholing moetgericht zijn op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. Er hoeft geen scholing of opleiding te wordenaangeboden indien deze naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de kansen op de arbeidsmarkt.Onder scholing en opleiding vallen al die vormen van onderricht die naar het oordeel van de gemeente de kansenop de arbeidsmarkt vergroten. In het derde lid wordt de mogelijkheid gecreëerd om scholing of opleiding aan dete bieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut (UWV) een uitkering (bijvoorbeeld een WW, WAJONG ofWIA-uitkering) verstrekt en deelnemen aan een participatieplaats. De kosten worden gedeclareerd bij het UWV. 

Artikel 8 - Premies participatieplaatsenParticipatieplaatsen onderscheiden zich van andere re-integratie-instrumenten door de grote afstand van depersoon tot de arbeidsmarkt, het tijdsbeslag van de activiteiten en de duur van het traject. Dit onderscheidt is voorde regering aanleiding om nadere invulling te geven aan het bestaande kader voor de premie die behoort tot devoorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWB. 3 In artikel 10a, zesde lid van deWWB is bepaald dat degene die werkzaamheden verricht op een participatieplaats voor het eerst na zesmaanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van die werkzaamheden recht heeft op een premieindien de persoon naar het oordeel van het college heeft meegewerkt aan het vergroten van de kansen op dearbeidsmarkt. In artikel 8, eerste lid, onder e van de WWB is bepaald dat door de raad bij verordening regelsdienen te worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van een premie aan deelnemers aan eenparticipatieplaats. In dit artikel worden de bepalingen rond de premies nader gevuld. De hoogte van de premie isbepaald op € 300,00. In het tweede lid wordt de mogelijkheid gecreëerd om premies te verstrekken aan personenaan wie het Uitvoeringsinstituut (UWV) een uitkering (bijvoorbeeld een WW, WAJONG of WIA-uitkering) verstrekt.De verstrekte premie kan worden gedeclareerd bij het UWV. In het derde lid is de vanzelfsprekendheidvastgelegd dat degene voor wie de werkzaamheden worden verricht na het eerste jaar een vergoeding betaalt dieovereenstemt met de hoogte van de premie. Op dat moment is beoordeeld dat de persoon vooruitgang heeftlaten zien en is het niet meer dan vanzelfsprekend dat de derde –die daarvan profijt heeft- een financiële bijdragedaarvoor levert. 

Artikel 9 - StimuleringspremieEen belangrijk uitgangspunt van het re-integratiebeleid is dat de personen zich blijven ontwikkelen. Hetverstrekken van een stimuleringspremie wordt gezien als een belangrijke stimulans daarin. De ontwikkeling vande persoon wordt afgemeten aan het opwaartse stappen op de re-integratieladder. Elke gemaakte stap wordtbekrachtigd met het verstrekken van een stimuleringspremie. Onder b is de aanvullende mogelijkheid opgenomenom een stimuleringspremie te verstrekken in situaties waarbij de omstandigheden vergelijkbaar zijn met hetwerken op een participatiebaan maar waarbij de voorziening niet primair gericht is op deelname aan dearbeidsmarkt maar wel sprake is van een grote afstand de persoon tot de arbeidsmarkt, de activiteiten eenmaatschappelijk nut hebben en een aantoonbaar tijdsbeslag leggen en van langdurige aard zijn. In het vierde lidis de opdracht aan het college geformuleerd om nadere regels vast te stellen. Deze regels kunnen onder meerbetrekking hebben op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van betrokkene en de financiëlebijdrage van de derde na het eerste jaar indien sprake is van een participatieplaats.