Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Skarsterlân

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Skarsterlân

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Skarsterlân
Officiële naam regelingVerordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Skarsterlân
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Skarsterlân
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de "Financiële verordening gemeente Skarsterlân" vastgesteld door de raad op 22 december 2004. Deze regeling treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2008.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 212

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-04-200801-01-2008nieuwe regeling

23-04-2008

Onbekend

raadsbesluit 35/2008
23-04-200801-01-200801-01-2013intrekking

23-04-2008

Skarsterlân Nijs, 05-12-2012

raadsbesluit 88/2012

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Skarsterlân;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nummer 35/2008

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen:

de verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Skarsterlân.

 

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

afdeling:

Iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie die belast is met de voorbereiding en uitvoering van een aantal gemeentelijke taken.

administratie:

Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Skarsterlân en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

 

Hoofdstuk 2 Begroting en verantwoording

Artikel 2 Programma-indeling

  • 1 De raad stelt bij aanvang van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor de komende raadsperiode vast.

  • 2 De raad stelt op voorstel van het college per programma indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

Artikel 3 Planning en controlcyclus

Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het college een overzicht aan met daarin de data voor het aanbieden door het college en het vaststellen door de raad van in elk geval:

a een nota inzake het beleid en de financiële kaders van de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming;

b de begroting;

c de tussenrapportage;

d de jaarrekening.

 

Artikel 4 Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1 Bij de begroting wordt een overzicht gegeven van de productenraming ingedeeld naar programma's en bij het jaarverslag wordt een overzicht gegeven van de productenrealisatie ingedeeld naar programma's.

  • 2 Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3 In de nota als bedoelt in artikel 3, onder a wordt inzicht gegeven in het verloop van de lopende investeringen.

  • 4 In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 5 De begroting en de jaarstukken bevatten naast de verplichte paragrafen:

    • een paragraaf reserves en voorzieningen en

    • een paragraaf subsidies.

Artikel 5 Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1 De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2 Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3 Het college is bevoegd beperkte overschrijdingen van de geautoriseerde lasten en onderschrijdingen van de geautoriseerde baten te dekken uit de post(en) onvoorzien.

  • 4 Het college is bevoegd onderschrijdingen op de lasten en overschrijdingen op de baten, welke het bestaande beleid betreffen, binnen de kaders van de programma's alternatief in te zetten.

  • 5 Indien het college, onverminderd het bepaalde in de leden 3 en 4, voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden, wordt dit door het college aan de raad gemeld. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 6 Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 6 Tussentijdse rapportage

  • 1 Het college informeert, met inachtneming van artikel 3, de raad door middel van een tussentijdse rapportage over de realisatie van de begroting van de gemeente.

  • 2 De tussenrapportage bevat een uiteenzetting over de uitvoering en de eventuele bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    a de baten en lasten per programma;

    b het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    c het resultaat vóór bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

    d de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves;

    e het resultaat ná bestemming, volgend uit de onderdelen c en d;

    f de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3 De tussentijdse rapportage geeft bovendien inzicht in:

    a de stand en het verloop van de post onvoorzien;

    b de ontwikkeling van de risicopositie.

  • 4 In de tussenrapportage worden relevante afwijkingen op de actuele ramingen van de baten en lasten per programma toegelicht.

Hoofdstuk 3 Financieel beleid

Artikel 7 Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1 Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden in maximaal 5 jaar afgeschreven.

  • 2 Kosten voor het afsluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3 De materiele vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

    a 40 jaar: nieuwbouw woonruimten en bedrijfsgebouwen;

    b 25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten en bedrijfsgebouwen;

    c 20 jaar: motorvaartuigen;

    d 15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen en groot materieel brandweer;

    e 10 jaar: veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen, telefooninstallaties, kantoormeubilair, aanleg tijdelijke terreinwerken, nieuwbouw tijdelijke woonruimten en bedrijfsgebouwen, groot onderhoud woonruimten en bedrijfsgebouwen, hulpverleningsapparatuur brandweer, tractie middelen (niet zijnde groot materieel brandweer);

    f 8 jaar: kleding brandweer;

    g 5 jaar: software, verkeerstelapparatuur, geodesieapparatuur;

    h 3, 4 of 5 jaar: hardware;

    i niet: gronden en terreinen.

    Investeringen in het kader van het vastgestelde Gemeenlijk RioleringsPlan (GRP) worden afgeschreven conform de in die nota vastgesteld termijnen.

    Activa met een verkrijgingprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze laatst genoemden worden altijd geactiveerd.

  • 4 Aankoop en vervaardiging van activa met een meerjarig maatschappelijk nut worden onder aftrek van bijdragen van derden ten laste van de exploitatie gebracht. Indien hiervan bij raadsbesluit wordt afgeweken, wordt het actief lineair afgeschreven over de te verwachten levensduur van het actief of een kortere door de raad aan te geven tijdsduur.

  • 5 Afgeschreven wordt vanaf het moment van investeren, met dien verstande dat door afschrijven geen negatieve boekwaarden mogen ontstaan.

Artikel 8 Kostprijsberekening

  • 1 Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2 Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor de afvalstoffenheffing een op basis van historische gegevens bepaald vast bedrag voor compensabele btw.

  • 3 Voor de rente toerekening over de activa wordt de rekenrente gehanteerd zoals die in de nota als genoemd in artikel 3 onder a is vastgesteld.

Artikel 9 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1 Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen en overige publiekrechtelijke rechten. Dit voorstel is onderdeel van de paragraaf lokale heffingen.

  • 2 De kaders voor de prijzen voor de verhuur en verkoop van onroerende goederen, in het bijzonder de prijzen voor de uitgifte van gronden en erfpachtcanons en alle overige privaatrechtelijke prijzen van gemeentelijke diensten zijn eveneens onderdeel van de paragraaf lokale heffingen.

Artikel 10 Financieringsfunctie

  • 1 Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    a het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma's binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    b het beheersen van de risico's verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico's, koersrisico's en kredietrisico's;

    c het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

    d het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2 Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    a het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen met minimaal een A rating afgegeven door tenminste één gezaghebbende rating agency, of bij instellingen voor wiens waardepapieren een solvabiliteitseis geldt van 0%;

    b overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

    c derivaten worden uitsluitend gebruikt voor het beperken van financiële risico's;

    d voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    e overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

  • 3 Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofd van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

Artikel 11 Reserves en voorzieningen

In de paragraaf reserves en voorzieningen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in ieder geval op:

a het beleid ten aanzien van de vorming en besteding van reserves, waarbij in de jaarstukken specifiek wordt ingegaan op de realisatie van dit beleid;

b het beleid ten aanzien van de vorming en besteding voorzieningen, waarbij in de jaarstukken specifiek wordt ingegaan op de realisatie van dit beleid;

c het beleid ten aanzien van de toerekening en verwerking van rente over de reserves en de voorzieningen, waarbij in de jaarstukken specifiek wordt ingegaan op de realisatie van dit beleid;

d een overzicht van de reserves en voorzieningen, waarin het verloop van de reserves en voorzieningen tot uitdrukking komt;

e het specifieke doel van de reserves en voorzieningen en de wijze waarop de voeding plaatsvindt.

 

Artikel 12 Subsidies

In de paragraaf subsidies bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in ieder geval op het beleid ten aanzien van de toekenning van subsidies en een overzicht van de te verstrekken respectievelijk verstrekte subsidies.

Hoofdstuk 4 Financieel beheer en interne controle

Artikel 13 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

a het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

b het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enzovoort;

c het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

d het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

e het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

f de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

 

Artikel 14 Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 15 Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Hoofdstuk 5 Financiele organisatie

Artikel 16 Financiële organisatie

Het college zorgt voor en legt vast:

a een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

b een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

c de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

d de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

e de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie.

 

Artikel 17 Inkoop en aanbesteding

Het college zorgt voor en legt vast de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten.

 

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2008.

Deze verordening treedt in de plaats van de "Financiële verordening gemeente Skarsterlân" vastgesteld door de raad op 22 december 2004.

 

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Financiële verordening gemeente Skarsterlân".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Skarsterlân d.d. 23 april 2008.

De raad van de gemeente Skarsterlân,

voorzitter griffier

 

Toelichting 1 Financiële verordening gemeente Skarsterlân

Artikelsgewijs

 

Artikel 2. Programma-indeling

Artikelen 8 van de BBV geeft aan dat het programmaplan, als onderdeel van de beleidsbegroting, de te realiseren

programma's bevat. Hierbij wordt aangegeven dat een programma een samenhangend geheel van activiteiten is.

De programma's bevatten (artikel 8, lid 3):

· de doelstelling, in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten;

· de wijze waarop ernaar gestreefd zal worden die effecten te bereiken en;

· de raming van de baten en lasten.

Artikel 2 van deze verordening bevat de bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De

indeling van de programma's wordt bij aanvang van de raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt

in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma's toewijst.

Het onderhavige artikel bepaalt overigens niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en de

jaarstukken overhoop gehaald moeten worden. Als de indeling en de gebruikte indicatoren de vorige

raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongetwijfeld opnieuw worden vastgesteld. Wellicht kan in andere

gevallen worden volstaan met (kleine) bijstellingen of wijzigingen.

Ter versterking van de dualisering wordt het college in het tweede lid opgedragen niet financiële indicatoren per

programma te ontwikkelen. De raad geeft in de programmabegroting aan welke doelstellingen bereikt moeten

worden, wat daarvoor gedaan moet worden en welke middelen daarvoor beschikbaar worden gesteld. Concreet

en meetbaar geformuleerde resultaten bevorderen de sturings- en bewakingsrol van de raad. Dit is het

zogenaamde SMART maken van de begroting.

De letters SMART staan voor:

Specifiek: Omschrijf het doel duidelijk en concreet. Het moet een waarneembare actie, gedrag of resultaat

beschrijven waaraan een getal, bedrag, percentage of ander kwantitatief gegeven verbonden is.

Meetbaar: Hoeveel gaan we doen? Hoe kunnen we dat meten? Er moet een systeem, methode en

procedure zijn om te bepalen in welke mate het doel op een bepaald moment bereikt is.

Acceptabel: Is er draagvlak voor wat we doen? Is het in overeenstemming met het beleid en de

doelstellingen van de organisatie? Zijn de betrokkenen bereid zich te verbinden aan de doelstelling?

Realistisch: Is het doel haalbaar?

Tijdgebonden: Een SMART-doelstelling heeft een duidelijke startdatum en einddatum.

 

Artikel 3. Planning en controlcyclus

Artikel 3 bepaalt dat het college ieder jaar een overzicht aan de raad aanbiedt met daarin de data waarop de

belangrijke financiële stukken in de raad worden geagendeerd. Het overzicht is bij wijze van spreken het

spoorboekje voor de raad en het college voor de financiële jaarplanning. Onder a van onderhavig artikel wordt

gesproken over een nota inzake het beleid en de financiële kaders van de ontwerpbegroting voor het volgende

begrotingsjaar en de meerjarenraming. Hieronder wordt naar de huidige praktijk de kadernota verstaan. Er is

echter voor wat algemenere omschrijving gekozen om te voorkomen dat wanneer voor een andere benaming

wordt gekozen de verordening aangepast zou moeten worden. Ter illustratie: in de vorige verordening werd

gesproken over een voorjaarsnota.

 

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Zo wordt in

het eerste lid het college opgedragen een overzicht van de productenraming bij de begroting en een overzicht van

de productrealisatie bij het jaarverslag te voegen. In de BBV is in artikel 4 expliciet bepaald dat indien de indeling

van de begroting, de meerjarenraming, de jaarstukken de productenraming en de productrealisatie afwijkt van die

van het voorafgaande jaar deze dient te worden toegelicht en worden de redenen die tot de wijziging hebben

geleid uiteengezet.

In de verordening wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de

investeringen nader uitgewerkt door aanvullend te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een

overzicht van de nieuwe investeringen wordt gegeven. Daarnaast wordt er wat betreft de lopende projecten

aanvullend bepaald dat in de nota als bedoelt in artikel 3, onder a, een overzicht wordt opgenomen van de

lopende investeringen.

Naast de verplichte paragrafen op basis van de BBV wordt onder lid 5 het college opgedragen om ook een

paragraaf reserves en voorzieningen en een paragraaf subsidies op te nemen. De vereisten waaraan deze

paragrafen moeten voldoen zijn opgenomen in de artikelen 11 en 12.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de

beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het

begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de

begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht

(artikel 189 Gemeentewet, lid 4).

Artikel 5 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. In de verordening

vindt autorisatie van de baten en lasten plaats op programmaniveau (lid 1). Naast lopende uitgaven doet de

gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van

deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (lid 2). Wel kan

de raad bij de begrotingsbehandeling aangegeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te

autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling

van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de

begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet

bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

In lid 3 staat dat het college bevoegd is beperkte overschrijdingen van lasten en onderschrijdingen van baten te

dekken uit de post(en) onvoorzien. Bewust is hier gekozen voor de term beperkt. Onderhavig lid is bedoeld om

het college enige vrijheid te geven op het moment dat zij tegen de grenzen van de budgetten aanloopt. Beperkt

dient dan ook in relatie te worden bezien met de omvang van het budget. In de dagelijkse praktijk willen wij hier

ervaring mee op doen waardoor een en ander zich verder zal uitkristalliseren.

Artikel 8, lid 1 van de BBV bepaald dat het programmaplan een bedrag bevat voor onvoorzien. In lid 6 van het

betreffende artikel is opgenomen dat het bedrag voor onvoorzien wordt geraamd voor de begroting in zijn geheel

of per programma. Binnen de gemeente Skarsterlân wordt er momenteel één algemene post onvoorzien in de

begroting opgenomen. Deze post wordt in de "volksmond" aangeduid met de term begrotings- c.q.

rekeningssaldo. In aansluiting op de BBV is het beter vanaf heden te spreken over onvoorzien. De wijze waarop

het onderhavige lid is geredigeerd biedt de mogelijkheid om een post onvoorzien per programma op te nemen.

Door deze bevoegdheid bij het college te leggen wordt ruimte geboden om binnen marges maximaal invulling te

geven aan het versterken van de dualisering. Datzelfde geldt voor lid 4 waarbij het college de bevoegdheid wordt

gegeven om lagere uitgaven en extra inkomsten in het kader van bestaand beleid alternatief in te zetten.

Overigens zijn er legio aanvullende bepalingen denkbaar voor het vooraf autoriseren van bepaalde soorten

begrotingsoverschrijdingen. Zo hebben gemeenten te maken met veel verplichte uitgaven, waarvan de hoogte

maar op beperkte wijze is te sturen. Voorbeelden hiervan zijn bijstandverlening of verstrekking voorzieningen aan

gehandicapten.

In lid 5 is bepaald dat indien zich overschrijdingen van de uitgaven of onderschrijdingen van de inkomsten

voordoen die niet via een beschikking over de post onvoorzien, lagere lasten of hogere inkomsten kunnen worden

opgevangen deze aan de raad moeten worden voorgelegd. Hierbij wordt in het midden gelaten of dit via een

apart raadsvoorstel moet of via de tussentijdse rapportage.

Het kan voorkomen dat gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel komen die bij het

opstellen van de ontwerpbegroting nog niet waren voorzien. Het laatste lid van het artikel regelt de autorisatie van

de investeringskredieten voor deze investeringen.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad is de tussentijdse rapportage. Op basis

van tussentijdse rapportage wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en

investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. In de planning en controlcyclus,

vastgesteld in artikel 3, is vastgesteld hoe vaak en op welke tijdstippen een tussenrapportage aan de raad wordt

aangeboden.

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage.

Bovendien wordt in aansluiting op de vrijheid die het college gegeven wordt inzake de inzet van de post(en)

onvoorzien bepaalt dat hierover specifiek gerapporteerd moet worden. In hetzelfde lid 3 wordt bepaald dat via de

tussentijdse rapportages gerapporteerd moet worden over de ontwikkeling van de risico's. Het vierde lid bepaalt

over welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college zich in de tussentijdse rapportages moet

verantwoorden. Bewust is hier gekozen voor de formulering relevant, omdat naar onze mening geen norm is te

stellen voor de hoogte van de afwijking.

Artikel 7. Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de

financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel

6 invulling gegeven. De methoden en afschrijvingstermijnen zijn direct in de verordening opgenomen. Voor de

materiële vaste activa (met economisch nut) zijn daarbij de maximale afschrijvingstermijnen als kader

opgenomen. Hiervan kan naar beneden worden afgeweken.

Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen

afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Gemeenten moeten deze aanpassen aan de eigen

gebruiken. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en

afschrijvingstermijn van een actief met economisch nut moeten afstemmen op de verwachte economische

levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening namelijk aangetast.

In lid 5 van artikel 7 is bepaald dat wordt begonnen met afschrijven op het moment dat met investeren wordt

begonnen. Hierbij is wel uitdrukkelijk bepaald dat er geen negatieve boekwaarden mogen ontstaan. Met andere

woorden er mag nooit meer worden afgeschreven dan dat er geïnvesteerd is.

Artikel 8. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de

grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven

voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten

waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 7 van de verordening staan de kaders voor

de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs

bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienstverlening samenhangen.

Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen en

bestemmingsreserves en de compensabele btw. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel

229b Gemeentewet biedt. Dit artikel uit de Gemeentewet biedt de mogelijkheid om in de kostprijs bepaling de

compensabele btw mee te nemen. Dit met het oog op de korting die met de invoering van het btw

Compensatiefonds op de algemene uitkering uit het Gemeentefonds is doorgevoerd.

De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan

vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.

Artikel 9. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het beleid met betrekking tot de gemeentelijke belastingen, rechten, heffingen en prijzen is geïntegreerd in de

nota betreffende het beleid en de financiële kaders van de ontwerpbegroting voor het begrotingsjaar en de

meerjarenraming. Daarnaast wordt een en ander uitgebreid uiteengezet in de verplichte paragraaf lokale

heffingen.

Artikel 10. Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelbeheer. Gezien de kwetsbaarheid

van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de financiële verordening hierover

regels voor het beleid en de organisatie bevat. In artikel 10 van de verordeningen wordt invulling aan deze

wettelijke plicht gegeven. Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het

tweede lid staan de kaders voor financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden

genomen.

In lid 2, onder a wordt gesproken over waardepapieren met een solvabiliteitseis van 0%. Een solvabiliteitsratio

van 0% (ofwel een "solvabiliteitsvrije status") is een status die door een bancaire toezichthouder in een EUlidstaat

(bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze

status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder

meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden.

Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen

uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160

Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen,

vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen

dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het

college heeft kunnen brengen.

Het derde lid stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het publieke belang moet door het college worden

gemotiveerd. Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten indien

mogelijk zekerheden te bedingen.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

Onderhavig artikel heeft een nadrukkelijke relatie met artikel 4, lid 4, waarin bepaald is dat er een paragraaf

reserves en voorzieningen is, wat een aanvulling betekent op de verplichte paragrafen uit de BBV. Dit is een

bevoegdheid van de raad. In artikel 11 wordt vervolgens aangeven waaraan deze paragraaf minimaal dient te

voldoen.

De paragraaf reserves en voorzieningen komt in de plaats van de vierjaarlijkse nota reserves en voorzieningen,

waardoor de raad beter in staat is de reserve en voorzieningen te monitoren.

Artikel 12. subsidies

De paragraaf subsidies is geen verplichte paragraaf volgens de BBV. De raad heeft echter de vrijheid om

paragrafen toe te voegen. Om het beleid ten aanzien van de verstrekking van subsidies goed in beeld te houden

is in artikel 4, lid 4, bepaald dat er bij de begroting en de jaarstukken een paragraaf subsidies is. Onderhavig

artikel geeft aan, aan welke voorwaarden deze paragraaf minimaal dient te voldoen.

Artikel 13. Administratie

Onder artikel 13 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op

hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze

gegevens moeten voldoen.

Artikel 14. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke

financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel

14 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de

gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële

beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn)

verlopen.

Artikel 15. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 15 bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen

om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij

om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager

van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het

treffen van afdoend beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het

rechtmatigheidoordeel van de accountant.

Misbruik:

Het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte

overheidssubsidies of –uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid

te betalen.

Oneigenlijk gebruik:

Het door het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, verkrijgen van

overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in

overeenstemming met de bewoordingen, maar in strijd met het doel en de strekking daarvan.

Artikel 16. Financiële organisatie

Artikel 16 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid, letter a van artikel 160

Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het

college wordt onder letter a, b, c en d van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die

de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten.

De regels bedoeld onder de letters a en b kan het college gezamenlijk vastleggen in een organisatiebesluit. Hierin

kunnen ook de regels voor de inrichting van de organisatie van de financieringsfunctie worden opgenomen, zoals

wordt bedoeld onder letter d. Een andere mogelijkheid voor het college is de regels voor de organisatie van de

financieringsfunctie in een apart treasurystatuut vast te leggen. De verordening laat deze mogelijkheid open.

Onder letter e wordt het college opgedragen ook de kostenverdeelsleutels voor het toerekenen van kosten aan de

producten vast te leggen.

Artikel 17. Inkoop en aanbesteding

Artikel 17 draagt het college op een inkoopreglement op te stellen. Bij een inkoopreglement kan men denken aan

bijvoorbeeld het uitvaardigen van de regel dat de afdelingen hun bureauartikelen moeten inkopen bij de

leverancier bij wie de gemeente een raamcontract heeft afgesloten. De regels in een dergelijk inkoopreglement

moeten natuurlijk wel Europa-proof zijn. Europese aanbestedingsregels maar ook nationale aanbestedingsregels

moeten worden nageleefd en vormen het kader waarbinnen een dergelijk inkoopreglement moet worden

opgesteld.

Artikel 18. Inwerkingtreding

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening.

Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en

latere jaren. De jaarstukken van het vorige begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude

verordening.

Artikel 19. Citeertitel

Artikel 19 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.

Vaststelling

Artikel 32a Gemeentewet bepaalt "De stukken die van de raad uitgaan, worden door de burgemeester

ondertekend en door de griffier medeondertekend. Bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester worden

de stukken die van de raad uitgaan ondertekend door degene die krachtens artikel 77 de burgemeester als

voorzitter van de raad vervangt."

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan Gedeputeerde Staten

zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde Staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het

beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215

Gemeentewet). De financiële verordening heeft enkel interne werking en is dus niet een besluit van algemene

strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden

gepubliceerd, voordat zij in werking kan treden.