Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Dirksland

Beleidsregel Handhavingsbeleid WWB

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Dirksland
Officiële naam regelingBeleidsregel Handhavingsbeleid WWB
CiteertitelBeleidsregel Handhavingsbeleid WWB
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. WWB, art. 17
  2. IOAW, art. 44
  3. IOAZ, art. 44

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-11-201413-11-2014vervallen verklaard

10-06-2005

Gemeenteblad, 64459

Z-14-35778/28285
12-05-200613-11-2014Nieuwe regeling

10-06-2005

Gemeenteblad, 2006, 17

Beleidsregel Handhavingsbeleid WWB

Tekst van de regeling

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van 10 juni 2005 tot vaststelling van de beleidsregel Handhaving WWB.

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit beleidsplan wordt de aandacht gericht op het voorkomen en bestrijden van sociale zekerheidsfraude.

Het college van burgemeester en wethouders geeft,, opgedragen door de gemeenteraad (artikel 2 Handhavingsverordening WWB Goeree-Overflakkee, als uitvoeringsverantwoordelijke, door het vaststellen van dit plan te kennen, dat zij haar verantwoordelijkheid neemt voor dit onderdeel van het gemeentelijke takenpakket.

Duidelijk wordt welke controlemethode het college gepast vindt binnen de relatie tussen cliënt en uitvoeringsorgaan van de sociale zekerheid en welke middelen voor deze taak beschikbaar moeten worden gesteld.

Voor de ambtenaar wordt duidelijk wat van hem verwacht wordt, in welke mate en op welke wijze hij mag/moet controleren wat de cliënt aandraagt en waarop hij kan terugvallen als door de cliënt onjuiste en/of onvolledige informatie wordt verstrekt. Maar vooral: waar ligt de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde?

Voor de cliënt wordt het duidelijk wat de gevolgen zijn als deze de grens tussen recht en misbruik overschrijdt. Ook wordt duidelijk waar de grens is van de bevoegdheden van de behandelend ambtenaar.

 

Hoofdstuk 2 Fraudedefinitie

De gemeente hanteert de definitie zoals die wordt geformuleerd in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude van het college van procureurs-generaal.

De definitie luidt:

 

" Het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens dan wel het verzwijgen of niet (tijdig) verstrekken van voor de bepaling van het recht op uitkering en de duur en hoogte van de uitkering relevante gegevens, met als gevolg dat een uitkering geheel of ten dele ten onrechte wordt verstrekt".

 

Hoofdstuk 3 Soorten fraude

De gemeente voert diverse regelingen uit. Voor de fraudebestrijding is met name de Wet werk en bijstand (WWB) van belang. Hieruit vloeit natuurlijk niet voort dat er geen aandacht kan/mag worden geschonken aan de uitvoering van de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze werknemers (IOAW) en de Inkomensvoorziening Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen (IOAZ).

 

De fraude met sociale zekerheidsuitkeringen is in grote lijnen in vier groepen te verdelen. Dit zijn:

 

1. de "witte" fraude;

2. de "zwarte" fraude;

3. de fraude met woonsituaties, en

4. de overige fraude.

 

 

Afdeling 1

De "witte" fraude is het verzwijgen van werkzaamheden of verdiensten in loondienst of als zelfstandige, waardoor ten onrechte een uitkering of een te hoge uitkering wordt verstrekt.

Deze fraudesoort is te achterhalen door middel van gegevensuitwisseling met diverse instanties, onder andere het Inlichtingenbureau en Suwinet.

 

Afdeling 2

De "zwarte" fraude is het verzwijgen van werkzaamheden en verdiensten, door zowel werkgever als werknemer die niet in de verzamelloongegevens worden verwerkt. Daarover wordt geen belasting en premie betaald. Hierdoor wordt ten onrechte een uitkering of een te hoge uitkering door de gemeente verstrekt. Onderzoeken naar zwart werken zijn tijdrovend en kunnen alleen fysiek plaatsvinden, aangezien de verantwoording niet in de loon‑ of andere administratie van de bewuste werkgever is terug te vinden.

 

Afdeling 3 Fraude met woonsituaties

Deze vorm van fraude is zeer divers. In deze categorie vallen onder andere:

‑ het niet wonen/verblijven in de gemeente en/of verblijf houden in het buitenland (de zgn. domiciliekwesties);

‑ fraude met betrekking tot de gezins‑/woonsituatie, zoals het verzwijgen van kostgangers, het delen van de woning met andere personen of het verzwijgen van een gezamenlijke huishouding.

 

Afdeling 4 Overige fraude

Hieronder valt onder meer het verzwijgen van waardevolle bezittingen, zoals onroerend goed, het bezit van een relevant vermogen, en andere, naar een relevante waarde, duurzame gebruiksgoederen en de fraude met de sociale zekerheidswetgeving in relatie tot uitkeringen/bijdragen ingevolge de Wet Studiefinanciering 2000 (de zogenoemde Wsf 2000).

 

Hoofdstuk 4 Wetgeving

In artikel 17 van de WWB, artikel 44 van de IOAW en artikel 44 van de IOAZ is bepaald, dat de belanghebbende alle relevante informatie dient te verstrekken.

Opsporing en vervolging zullen in het algemeen gestoeld zijn op artikel 225 Wetboek van strafrecht (WvSr), de bijzondere strafbepalingen, opgenomen in de sociale zekerheidswetgeving (voor zover nog aanwezig) en de artikelen 227 a en 227 b, of artikel 447 c en 447 d WvSr. In een enkel geval wordt artikel 326 WvSr nog wel gehanteerd. In de praktijk zal het slechts een enkele keer voorkomen dat op grond van de geschetste omstandigheid of om opsporingstechnische redenen tot het gebruik van dwangmiddelen moet worden overgegaan.

 

 

Hoofdstuk 5 Fraudeonderzoek/sociale recherche

Met ingang van 1 januari 2005 is de sociale recherche ondergebracht bij het Regionaal Opsporingsteam Sociale recherche VPR-GO-BAR (ROTS). De sociaal rechercheurs zijn in dienst van de gemeente Spijkenisse. Onder verwijzing naar de sociale zekerheidswetgeving dient te worden gesteld dat bij de benadering van betrokkenen rekening gehouden dient te worden met de maatschappelijke kwetsbaarheid. De hier voor benodigde materiedeskundigheid en de daarop af te stemmen professio-naliteit dienen binnen de uitvoeringsorganisatie goed verzekerd te zijn. Een deel van de bij onderzoeken benodigde informatie kan binnen het uitvoeringsapparaat ter beschikking komen. Enerzijds betreft dit de in het dossier aanwezige gegevens, anderzijds betreft het een goede afstemming van taken.

Voor de sociaal rechercheur gelden regels, neergelegd in een werkinstructie/functiebeschrijving. Daarnaast gelden voor opsporingsambtenaren regels, die in de algemene wetten zijn neergelegd, zoals de Politiewet, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering.

De sociale recherche stelt pas onderzoeken in na daartoe verstrekte opdracht van het college.

Fraudeonderzoeken worden ingesteld naar individuele cliënten van de gemeente. Mede als gevolg van de maatschappelijke ontwikkelingen wordt over en weer samenwerking gezocht tussen bij sociale zekerheidsfraude betrokken personen en organen. Daarnaast wordt samenwerking gezocht met andere instanties en organen, die fraude met uitkeringen en/of subsidies bestrijden. Dit zal zich met name in concrete fraudezaken voordoen.

Voorts wordt door het ROTS periodiek werkoverleg gevoerd met functionarissen, belast met fraudebestrijding, van de binnen het Arrondissement Rotterdam gevestigde gemeenten of gemeentelijke sociale diensten. In dit overleg participeert incidenteel het Openbaar Ministerie, in de persoon van de Officier van Justitie (fraudecoördinator) ter uitwerking van werkafspraken.

Daarnaast is de gemeente betrokken bij het Regionaal Overleg Platform Interventieteams Rotterdam e.o. (ROPIT). Hierin worden gemeenteoverstijgende problematieken besproken met bijvoorbeeld de belastingdienst, UWV, officier van justitie, de politie, de arbeidsinspectie en de SVB.

 

Hoofdstuk 6 Tips

Tips zijn in het algemeen verkeer een ingeburgerd begrip en houden een stuk informatievoorziening in. Men kent vele vormen van tips.

In het kader van de fraudebestrijding komen, bij het uitvoeringsorgaan of de sociale recherche, ook tips binnen. Dit zijn schriftelijke en mondelinge, anonieme en niet-anonieme tips.

Een anonieme tip is informatie die wordt doorgegeven door iemand die zijn identiteit geheimhoudt. Bij niet‑anonieme tips is de identiteit van de tipgever wel bekend.

Op verzoek kunnen niet‑anonieme tipgevers wel "anoniem" blijven, omdat zij de verstrekte informatie niet bij het betreffende dossier gevoegd willen zien.

Criterium voor het behandelen van een tip is en blijft echter de bruikbaarheid daarvan. Tips, die het karakter hebben van insinuaties ("zij hebben toch hetzelfde inkomen als ik", "waar doen zij het toch van" of "ze zal wel ergens een zwart baantje hebben") worden veelal als niet bruikbaar terzijde geschoven. Tips, die concrete informatie bevatten, worden door de klantmanager beoordeeld en met de klant besproken, of aan de sociale recherche voorgelegd. Is de informatie onvoldoende om tot directe actie over te gaan, dan kan ook worden besloten om de tip in portefeuille te houden en op een later moment nader onderzoek te verrichten.

Alle tips, die bij de sociale recherche binnenkomen, worden doorgegeven aan de betrokken gemeente. Het college beslist over de noodzakelijke vervolgactie.

Ingekomen informatie, waaruit het vermoeden van een misdrijf als bedoeld in artikel 66 WWB is gerezen, wordt doorgegeven aan de betrokken instanties.

Een goede tip, mondeling of schriftelijk, anoniem of niet‑anoniem, kan leiden tot een onderzoek, hetzij door de betreffende afdeling, hetzij door de sociaal rechercheur.

 

Hoofdstuk 7 Onderzoek

De onderzoeken zijn te onderscheiden in drie hoofdgroepen:

a. Bij de uitvoerende ambtenaren is het vermoeden van fraude gerezen en is het onmogelijk gebleken het vermoeden te onderzoeken. De sociaal rechercheur stelt vervolgens een onderzoek in.

b. De uitvoerende ambtenaren hebben, ondanks sterke aanwijzingen, het onderzoek niet kunnen afronden. Met de sociaal rechercheur wordt de casus doorgesproken en besloten tot het al of niet instellen van een onderzoek door de sociaal rechercheur.

c. Door verkregen opdracht van justitiële zijde of door ingekomen informatie van derden, stelt de sociaal rechercheur de gemeente in kennis en verzoekt een onderzoeksopdracht.

 

Uitgangspunt bij een, in opdracht van het college, in te stellen onderzoek is veelal het feit dat het voor de behandelend klantmanager niet meer mogelijk is datgene te doen, wat tot afdoende afhandeling van het onderzoek zal leiden. Bij de uitvoerenden is het vermoeden van fraude of oneigenlijk gebruik gerezen. Uit directe confrontatie met de betrokkene komt dit niet of niet voldoende uit de verf.

Bij het instellen van onderzoeken worden privacy‑aspecten gewaarborgd. De sociaal recherche neemt zaken waar, die iedereen in feite kan waarnemen, doch in verband met de taakvervulling kan die waarneming voor de sociaal recherche ‑ gezien de wetgeving ‑ relevant zijn.

 

Bij een toenemende werkdruk, alsmede doordat er diverse gecompliceerde onderzoeken ingesteld moeten worden, dienen steeds prioriteiten te worden gesteld. Hierbij worden de navolgende accenten in acht genomen:

 

A. Het in te stellen onderzoek moet betrekking hebben op een bestaande uitkeringssituatie of een ingediende aanvraag ter verkrijging van een uitkering, waarbij een onderzoek bij een aanvraag de allerhoogste prioriteit krijgt toegekend, teneinde misbruik of oneigenlijk gebruik in de vroegste fase de kop te kunnen indrukken en te voorkomen, dat er later teruggevorderd moet worden en mogelijk ook nog een proces-verbaal opgemaakt dient te worden.

B. Bij verzoeken tot het instellen van een onderzoek dient ook het belang van de gemeente te worden bezien.

 

Voorts wordt naar prioriteit een verdeling gemaakt naar:

 

1° onderzoeken naar vermoedelijke ‑ verzwegen ‑ werksituaties;

2° onderzoeken naar vermoedelijke ‑ verzwegen ‑ samenwoning;‑

3° onderzoeken naar vermoedelijke ‑ verzwegen ‑ vermogens; en

4° onderzoeken naar vermoedelijke ‑ verzwegen ‑ echte verblijfplaats.

 

Deze prioriteitsvolgorde is als volgt tot stand gekomen:

 

1. Onderzoek naar een vermoedelijke ‑ verzwegen ‑ werksituatie.

Onderzoeken naar werksituaties zijn ‑ op zich ‑ de meest eenvoudige. Wordt in een dergelijk geval niet geheel bewezen dat van een feitelijk inkomen sprake is, dan is veelal de toets aan de Wet op het Minimumloon en vakantietoeslag mogelijk en kan worden aangenomen dat van inkomen sprake is of moet zijn. Voorts kan betrokkene verweten worden, dat deze geen inkomen uit of in verband met de aangetoonde werkzaamheden heeft verworven.

 

2. Onderzoek naar de vermoedelijke ‑ verzwegen ‑ feitelijke samenwoning.

Onderzoeken naar dergelijke situaties zijn tijdrovend, ingewikkeld en vooral bedreigend voor de privacy van de betrokkene. In dergelijke situaties gaat het er om aan te tonen dat personen van gelijk of ongelijk geslacht op één adres samenwonen, gezamenlijk voorzien in huisvesting of anderszins in elkaars verzorging voorzien en wel op een zodanige wijze, dat gesproken mag worden van een gezamenlijke huishouding.

In artikel 3 van de WWB wordt een aantal gevallen omschreven waarin een gezamenlijke huishouding zonder meer, dus zonder nader in te stellen onderzoek, mag worden aangenomen. De bijstandsverlening mag zonder nader onderzoek worden aangepast aan de situatie van een gezamenlijke huishouding.

 

3. Onderzoek naar een vermoedelijk ‑ verzwegen ‑ vermogen.

Dit is alleen van toepassing op de WWB. De Rijksoverheid bepaalt periodiek de hoogte van het vrij te laten bescheiden vermogen. De hoogte hiervan is afhankelijk van de persoonlijke situatie. Indien en voorzover een persoon over een aangetoond vermogen beschikt, dat de hoogte van het vrij te laten vermogen overschrijdt, bestaat geen recht op uitkering.

 

4. Onderzoek naar een vermoedelijke ‑ verzwegen ‑ feitelijke woon‑ of verblijfplaats.

In de WWB, IOAW en IOAZ bestaat het recht op uitkering ten opzichte van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de cliënt ‑woonplaats heeft als bedoeld in Titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Indien een persoon die een uitkering aanvraagt of reeds een uitkering toegekend gekregen heeft, feitelijk elders verblijf houdt dan in de uitkeringsverstrekkende gemeente, bestaat zeer waarschijnlijk geen recht op uitkering ten opzichte van het college van burgemeester en wethouders van deze laatste gemeente. Of en in hoeverre er wel recht bestaat op uitkering ten opzichte van het college van burgemeester en wethouders van de feitelijke verblijfgemeente wordt hierbij buiten beschouwing gelaten. Uit jurisprudentie in deze is gebleken dat, bij aangetoond werkelijk verblijf elders in den lande, de uitkering terecht beëindigd werd en er ook terecht teruggevorderd kan worden.

Bij verblijf in het buitenland bestaat geen recht op uitkering, tenzij dit verblijf in het buitenland van korte duur is en hiervoor toestemming is verleend door het college.

 

 

Hoofdstuk 8 Het fraudebeleid

Het doel van het beleid is er toe bij te dragen, dat de sociale zekerheidsregelingen, die door de gemeente worden uitgevoerd, worden gebruikt door diegenen voor wie ze in het leven zijn geroepen.

Het beleid heeft een tweeledige functie: aan de ene kant geeft het beleid het raamwerk aan waarbinnen de gemeente handelt bij de toepassing van de repressieve middelen, die haar ter beschikking staan en aan de andere kant is een eenvoudig en kenbaar beleid een preventief middel om de naleving te bewerkstelligen.

Het gemeentebestuur hecht er aan te voorkomen dat misbruik plaats vindt. Daartoe worden preventieve en repressieve middelen ingezet.

 

Preventieve middelen zijn:

‑ voorlichting en informatie;

‑ onderzoek en heronderzoek;

‑ uitwisseling van gegevens.

 

Repressieve middelen zijn:

‑ terugvordering van fraudeschuld, i.c. ten onrechte genoten bijstand;

‑ strafrechtelijke boete;

‑ afstemmen van de bijstand;

‑ bepalingen met betrekking tot de invordering terugvorderingen.

 

 

Hoofdstuk 9 Preventief beleid

Afdeling A Voorlichting en informatie

De gemeente zal actief voorlichting en informatie verstrekken aan belanghebbenden en aan belangenorganisaties over de aan de bijstand verbonden rechten en verplichtingen, en eveneens over het gemeentelijk beleid ten aanzien van opsporing en vervolging van fraude. Tevens zullen alle bestaande en toekomstige uitkeringsgerechtigden op de hoogte worden gebracht van de mogelijkheid tot bestandsvergelijking door de gemeente.

Het risico dat fraude met zich mee brengt, dient naar voren gebracht te worden, zeker gezien de preventieve werking, die ervan zal moeten uitgaan. Goede verstaanders zullen uit de informatie kunnen opmaken, dat het college een actief fraudebeleid zeer serieus neemt en dat dientengevolge de pakkans aanzienlijk is.

 

Afdeling B Onderzoek en heronderzoek

Het Onderzoeks- en verificatieplan WWB geeft uitwerking aan de wijze waarop verificatie van gegevens bij aanvraag en heronderzoek plaatsvindt. Eén van de doelstellingen van het genoemde plan is fraudepreventie en bestrijding. In dit deel van het plan wordt aan het onderzoek en heronderzoek niet nogmaals aandacht geschonken. Kortheidshalve wordt verwezen naar het genoemde Onderzoeks- en verificatieplan WWB. Wel wordt er op gewezen dat het fraudebeleid en het Onderzoeks- en verificatieplan WWB op dit punt nauw met elkaar verbonden zijn. Het is tevens van belang dat het fraude‑ en controlebeleid door de uitkeringsgerechtigden worden geaccepteerd als een onderdeel van het bijstandsbeleid.

 

Afdeling C Uitwisseling van gegevens

Er vindt periodieke en incidentele gegevensuitwisseling plaats met een aantal instanties, in het bijzonder met het CWI , het SUWI-net en de reïntegratiebedrijven. De wettelijke basis voor deze uitwisseling vormen diverse artikelen uit de WWB, IOAW en IOAZ. Gegevens worden opgevraagd indien ze voor de uitvoering van de wet noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld ter verificatie van de door de belanghebbende gedane opgaven.

Verder vindt bestandsvergelijking plaats met het inlichtingenbureau.

Bij informatie-uitwisseling wordt de Wet Bescherming Persoonsgegevens in acht genomen.

 

Hoofdstuk 10 Repressief beleid

Een intensieve aanpak van onderzoek bij de aanvraag om uitkering en bij heronderzoek heeft een preventieve werking, en is tegelijkertijd een repressieve methode om tot verlaging of beëindiging van de uitkering te komen, in die gevallen waarin sprake is van misbruik en/of oneigenlijk gebruik.

Een goed repressief beleid zal in de regel ook een uitstekende preventieve uitwerking hebben.

 

In het verleden waren bepalingen welke te maken hadden met de bestraffing bij informatiefraude geregeld in de Wet Boeten, Maatregelen en Terug‑ en Invordering Sociale Zekerheid (Wbm).

De repressieve aanpak van misbruik en/of oneigenlijk gebruik van sociale zekerheidsuitkeringen is echter met ingang van de inwerkingtreding van de WWB onderdeel van de gemeentelijke beleidsvrijheid en bepaald in de Afstemmingsverordening WWB en het gemeentelijk terugvorderingsbeleid op grond van de WWB, de Handhavingsverordening en de Beleidsregels terugvordering. Voor de IOAW en IOAZ gelden nog de bepalingen van de Wbm.

 

Hoofdstuk 11 Terugvordering van fraudeschuld

Terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkering dient te worden uitgevoerd conform de regelingen als neergelegd in hoofdstuk 3 van de Handhavingsverordening WWB. Ingevolge deze regeling is de gemeente verplicht om tot terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen over te gaan.

Voor de IOAW en IOAZ geldt nog steeds de verplichting om bij fraude terug te vorderen. Bij de beleidsruimte, die de artikelen 25 tot en met 31 van de IOAW en IOAZ bieden, wordt zoveel mogelijk de beleidsregel terugvordering gevolgd.

 

Hoofdstuk 12 Afstemmen van de bijstandsuitkering of aangifte

Naast terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkeringen kan de uitkering afgestemd worden op de gedraging van de cliënt of tot aangifte worden overgegaan, dit laatste is afhankelijk van het benadelingsbedrag omdat er een aangifte‑grens is gesteld. Indien de terugvordering op grond van ten onrechte genoten bijstand hoger is dan € 6.000,-- zal de gemeente in eerste instantie overgaan tot het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie. Indien de rechtbank besluit tot vrijspraak kan niet alsnog worden afgestemd.

Indien het Openbaar Ministerie seponeert zonder oplegging van transactie of boete, kan alsnog tot het afstemmen van de uitkering worden overgegaan.

In het kader van de IOAW en de IOAZ wordt in plaats van een afstemming van de uitkering een boete opgelegd met toepassing van het Boetebesluit Socialezekerheidswetten.

De uitkering van de cliënt wordt afgestemd naar aanleiding van het door een uitkeringsgerechtigde niet of niet voldoende nakomen van de inlichtingenplicht zoals geformuleerd in artikel 17 WWB. In de regel zal een terugvordering van ten onrechte genoten bijstand tengevolge van de niet of niet volledig verstrekte inlichtingen vergezeld gaan van het afstemmen van de bijstandsuitkering.