Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Stadsgewest Haaglanden

Inspraakverordening Stadsgewest Haaglanden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieStadsgewest Haaglanden
Officiële naam regelingInspraakverordening Stadsgewest Haaglanden
CiteertitelInspraakverordening Stadsgewest Haaglanden
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de algemene inspraakverordening stadsgewest haaglanden

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet gemeenschappelijke regeling, artikel 33 jo. Gemeentewet, artikel 150

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-08-2010nieuwe regeling

30-06-2010

De Posthoorn d.d. 7 juli 2010 e.a.

geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Inspraakverordening Stadsgewest Haaglanden

Het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden;

gelet op artikel 33 van de Wet gemeenschappelijke regelingen jo. artikel 150 van de Gemeentewet;

gezien het voorstel van het dagelijks bestuur van 19 mei 2010;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende:

INSPRAAKVERORDENING STADSGEWEST HAAGLANDEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    beleidsvoornemen: het voornemen tot het vaststellen of wijzigen van beleid;

  • b.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het Stadsgewest;

  • c.

    ingezetenen: ingezetenen van de deelnemende gemeenten van het Stadsgewest;

  • d.

    inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van beleid van het Stadsgewest;

  • e.

    inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven;

  • f.

    Stadsgewest: Stadsgewest Haaglanden.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak
  • 1. In beginsel wordt door het dagelijks bestuur inspraak verleend bij de voorbereiding van beleid van het Stadsgewest.

  • 2. Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.

  • 3. Geen inspraak wordt verleend:

    • a.

      ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen;

    • b.

      indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

    • c.

      indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving waarbij geen of nauwelijks beleidsvrijheid bestaat;

    • d.

      inzake de begroting en, voor zover van toepassing, de tarieven voor dienstverlening en belastingen als bedoeld in artikel 30, lid 1, onder a van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • e.

      indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is dat inspraak niet kan worden afgewacht;

    • f.

      indien het belang van inspraak niet opweegt tegen het belang van de verantwoordelijkheid van het Stadsgewest voor kwetsbare groepen in de samenleving.

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en belanghebbenden.

Artikel 4 Inspraakprocedure
  • 1. Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan voor een of meer beleidsvoornemens een andere inspraakprocedure vaststellen.

Artikel 5 Inspraak op samenhangende onderwerpen

Indien sprake is van meerdere met elkaar samenhangende beleidsvoornemens, vindt inspraak zo veel mogelijk gelijktijdig en in dezelfde procedure plaats.

Artikel 6 Eindverslag
  • 1. Ter afronding van de inspraak maakt het dagelijks bestuur een eindverslag op.

  • 2. Het eindverslag bevat in ieder geval:

    • a.

      een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

    • b.

      een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

    • c.

      een reactie op deze zienswijzen, waarbij met redenen omkleed wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

  • 3. Het eindverslag wordt op de gebruikelijke wijze openbaar gemaakt.

Artikel 7 Slotbepalingen
  • 1.

    De algemene inspraakverordening stadsgewest Haaglanden, vastgesteld bij besluit van het algemeen bestuur van 29 november 1995, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 25 augustus 2010.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Inspraakverordening Stadsgewest Haaglanden.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden d.d. 30 juni 2010

de voorzitter, J.J. VAN AARTSEN

de secretaris, DRS. A. HARKES

Toelichting op de Inspraakverordening Stadsgewest Haaglanden

Algemene toelichting

Op grond van artikel 33, lid 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen is artikel 150 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing op het Stadsgewest. In artikel 150 van de Gemeentewet is de verplichting neergelegd om een verordening vast te stellen waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van beleid betrokken worden. Het algemeen bestuur van het Stadsgewest is verantwoordelijk voor het vaststellen van een dergelijke verordening. Bij het opstellen van deze verordening is het VNG-model grotendeels aangehouden.

Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin. Het moet onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het bestuur van het Stadsgewest te wenden, zoals het spreekrecht bij commissievergaderingen en bij het algemeen bestuur. Dit spreekrecht is geregeld in de Verordening op de commissies en het Reglement van Orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur. Het schrijven van brieven en het houden van informatiebijeenkomsten zijn andere mogelijkheden die buiten de inspraak vallen.

Inspraak moet tevens worden onderscheiden van vooroverleg. Op grond van artikel 20, lid 1 van de Regeling stadsgewest Haaglanden 1995 pleegt het dagelijks bestuur, bij het opstellen van een ontwerp van plannen, verordeningen en overige maatregelen, overleg met de colleges van de deelnemende gemeenten en met daarvoor in aanmerking komende besturen, instellingen, diensten en personen. Bij vooroverleg is nog geen sprake van een beleidsvoornemen, deze wordt in samenspraak vormgegeven. Als dit vooroverleg uitmondt in een beleidsvoornemen, is daarop de Inspraakverordening Stadsgewest Haaglanden van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de formulering van het begrip inspraak (sub d) is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het beleid van het Stadsgewest en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging.

Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het gaat hierbij niet om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

Uit het eerste lid volgt dat het verlenen van inspraak het uitgangspunt is. Het besluit tot het al dan niet verlenen van inspraak wordt genomen door het dagelijks bestuur, ook indien het algemeen bestuur het beleidsvoornemen vaststelt of wijzigt.

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

Deze tekst is overgenomen uit artikel 150 van de Gemeentewet. Het begrip belanghebbende is in artikel 1:2, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht als volgt gedefinieerd: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Artikel 4 Inspraakprocedure

Ter uniformering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure), de artikelen 3:11 tot en met 3:17, van toepassing verklaard. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen ingezetenen en belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar maken. In de bekendmaking wordt, ingevolge artikel 3:12, lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht, in ieder geval het volgende vermeld:

  • -

    waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;

  • -

    wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen en

  • -

    op welke wijze dit kan geschieden.

In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid worden afgeweken van de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (bijvoorbeeld: de termijn van inspraak).

In complexe gevallen is het wenselijk om een inspraakplan op te stellen, waarin de volgende zaken worden geregeld:

  • -

    het onderwerp waarover inspraak wordt gegeven;

  • -

    wie wanneer wordt benaderd;

  • -

    begeleidende voorlichting en de methodiek en communicatiemiddelen die door het Stadsgewest worden gehanteerd, met name wanneer er verschillende momenten zijn waarop op hetzelfde beleidsvoornemen kan worden gereageerd;

  • -

    reactietijd, vorm van inspraak;

  • -

    hoe de verwerking loopt, of daarop reactie mogelijk is;

  • -

    wat de marges zijn (reikwijdte van de inspraak);

  • -

    wie wanneer beslist;

  • -

    wat de inspraak kost en hoe deze kosten worden gedekt.

Artikel 5 Inspraak op samenhangende onderwerpen

Inspraak moet een integraal onderdeel van het beleidsproces uitmaken. Dat betekent dat in de inspraakprocedure rekening moet worden gehouden met beleidsvoornemens die met elkaar samenhangen. De inspraak over deze beleidsvoornemens moet zo veel mogelijk tegelijkertijd en in dezelfde procedure plaatsvinden.

Artikel 6 Eindverslag

In het eerste lid is bepaald dat het dagelijks bestuur het eindverslag opmaakt. In het geval het beleidsvoornemen door het algemeen bestuur wordt vastgesteld of gewijzigd, moet het eindverslag aan het algemeen bestuur ter kennis worden gebracht.

In het tweede lid wordt aangegeven wat in het eindverslag moet worden

opgenomen:

  • -

    overzicht van de procedure (sub a): hoe is de procedure feitelijk doorlopen, is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast, wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd;

  • -

    weergave van de zienswijzen (sub b): een volledig overzicht van de mondelinge en schriftelijke inspraakreacties. In het eindverslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. De schriftelijke inspraakreacties en het verslag van de mondelinge inspraakreacties (artikel 3:17 Awb) kunnen aan het eindverslag worden gehecht.

  • -

    een reactie op de zienswijzen (sub c): wat met de zienswijzen wordt gedaan.

In het derde lid is bepaald dat het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar wordt gemaakt. Hieronder kan worden verstaan het toezenden van het eindverslag aan degenen die een zienswijze hebben ingediend, het publiceren van het eindverslag in de krant en/of de website. Dit moet per geval worden bekeken.