Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Stadsregio Rotterdam

Subsidieverordening Jeugdzorg stadsregio Rotterdam

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieStadsregio Rotterdam
Officiële naam regelingSubsidieverordening Jeugdzorg stadsregio Rotterdam
CiteertitelSubsidieverordening Jeugdzorg stadsregio Rotterdam 2005
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpjeugdzorg

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Wijzigingen art. 18, lid 1 en art. 21 treden inwerking op 1 juli 2008.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op de jeugdzorg, art. 41, lid 5
  2. gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-01-200801-01-200801-01-2015art. 1, 13, 18, 21, 28, 34

19-12-2007

3B-Krant, 09-01-2008 e.a.

documentnummer 15977
28-01-200501-01-2005nieuwe regeling

22-12-2004

De Havenloods, 27-01-2005 e.a.

documentnummer 22159

Tekst van de regeling

Intitulé

SUBSIDIEVERORDENING JEUGDZORG STADSREGIO ROTTERDAM

I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet op de jeugdzorg;

    • b.

      tarief: het door het dagelijks bestuur vastgestelde bedrag, bedoeld voor de financiering van een zorgeenheid, het uitoefenen van een taak of een functie;

    • c.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

    • d.

      zorgeenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de wet en het besluit jeugdzorgaanspraken, aanspraak bestaat en die door het dagelijks bestuur als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod is aangewezen;

    • e.

      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam.

    • g.

      [hier is bedoeld: f.] HKZ-certificaat: Harmonisatie Kwaliteit Zorginstellingen –certificaat, afgegeven door een erkende certificatie-instelling die een contract heeft afgesloten met Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector.

  • 2. In deze verordening hebben de gebruikte begrippen steeds dezelfde betekenis als in de Wet op de jeugdzorg, tenzij uitdrukkelijk is vermeld, dat zulks niet het geval is.

Artikel 2. Subsidieplafond

  • 1. Het dagelijks bestuur kan een subsidieplafond vaststellen voor een taak of functie van het Bureau Jeugdzorg dan wel voor een aantal taken of functies, voor een zorgeenheid dan wel een aantal zorgeenheden van een zorgaanbieder en voor de totale jeugdzorg.

  • 2. Een subsidieplafond voor de totale jeugdzorg, zoals bedoeld in lid 1, wordt vermeld in het uitvoeringsprogramma als bedoeld in artikel 32 van de wet.

  • 3. Een subsidieplafond zoals bedoeld in lid 1, kan worden aangepast, als de in artikel 37 van de wet bedoelde uitkeringen van het Rijk dan wel uitkeringen van andere overheden aan de stads-regio worden aangepast.

II. BUREAU JEUGDZORG

AANVRAAG VOOR SUBSIDIE EN SUBSIDIEVERLENING

Artikel 3. Subsidiegrondslag

  • 1. Het dagelijks bestuur kan een stichting subsidie verlenen voor de financiering van de uitoefening van taken en/of functies zoals genoemd in artikel 5 en artikel 10 van de wet.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde subsidie wordt bepaald op basis van de door het dagelijks bestuur vastgestelde tarieven.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt deze tarieven jaarlijks vast vóór 1 juni van het jaar voorafgaand aan dat waarin zij gelden, op basis van de door de Minister vastgestelde normbedragen met een afwijking tot ten hoogste drie procent.

  • 4. Een subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend voor de uitvoering van taken en/of functies ten behoeve van cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting woonachtig zijn in de stadsregio Rotterdam.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan afwijken van het in het vierde lid bepaalde, wanneer het dit noodzakelijk acht.

  • 6. Afwijkingen als bedoeld in het vijfde lid worden in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd.

Artikel 4. Aanvraag voor subsidie

  • 1. De stichting dient een aanvraag voor subsidie in, voor taken en/of functies als bedoeld in artikel 3, vóór 1 juli van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan voor deze aanvraag vormvoorschriften vaststellen.

  • 3. In de aanvraag voor subsidie wordt ten minste de volgende informatie opgenomen:

    • a.

      het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven overeenkomstig artikel 3, tweede lid, en de onderbouwing daarvan;

    • b.

      de wettelijke taken en/of functies die de stichting zal uitvoeren;

    • c.

      de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft per taak en/of functie als bedoeld onder artikel 5 en 10, eerste lid,van de wet;

    • d.

      het aantal cliënten per taak en/of functie waarvoor de betreffende taak en/of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet;

    • f.

      de locaties waar de taken en/of functies zullen worden uitgeoefend.

  • 4. De aanvraag voor subsidie gaat vergezeld van:

    • a.

      het vigerende meerjaren beleidsplan van de stichting voor de periode waarop de aanvraag voor subsidie betrekking heeft;

    • b.

      het uitvoeringsplan van de stichting voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      de begroting van baten en lasten voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 5. Wanneer een stichting voor de eerste keer subsidie aanvraagt gaat de aanvraag voor subsidie, onverminderd het bepaalde in het derde en vierde lid, ook vergezeld van:

    • a.

      een gewaarmerkte kopie van de akte van oprichting van de stichting, bevattende haar statuten;

    • b.

      een gewaarmerkte kopie van haar inschrijving in het handelsregister, als bedoeld in artikel 2:289 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c.

      de laatst opgestelde balans en resultatenrekening (beide met toelichting), voorzien van een accountantsverklaring;

    • d.

      het (post)bankrekeningnummer waarop de subsidie moet worden overgemaakt.

Artikel 5. Subsidieverlening

  • 1. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de taken en/of functies waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b.

      de omvang van de taken en/of functies waarvoor de subsidie wordt verleend;

    • c.

      de tarieven als bedoeld in artikel 3, tweede lid;

    • d.

      de maximale subsidie voor de stichting;

    • e.

      de manier van verantwoording van de uit te voeren taken en/of functies;

    • f.

      de manier waarop de subsidie wordt vastgesteld;

    • g.

      het subsidieplafond voor taken en/of functies, voorzover dat is vastgesteld.

  • 2. Het dagelijks bestuur besluit op een aanvraag om subsidie die conform de bepalingen van deze verordening is ingediend, uiterlijk vóór 1 januari van het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat van de in het tweede lid genoemde termijn wordt afgeweken. De stichting wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 4. De maximale subsidie ten behoeve van de stichting kan worden aangepast, als de uitkering ten behoeve van de stichting, die de stadsregio krachtens artikel 37 van de wet van het Rijk, dan wel een uitkering van een andere overheid ontvangt, wordt gewijzigd.

VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 6. Administratie

  • 1. De administratie van de stichting wordt zo gevoerd dat op ieder moment een betrouwbaar beeld ontstaat over het functioneren van de stichting op de volgende punten:

    • a.

      gegevens over de cliënten;

    • b.

      gegevens over de omvang van de uitgeoefende taken en/of functies;

    • c.

      financiële gegevens.

  • 2. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3. Van alle financiële mutaties moeten schriftelijke bewijsstukken en onderbouwingen van berekeningen aanwezig zijn.

Artikel 7. Verzekeringen

  • 1. De stichting aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico’s, voorzover het eigen vermogen onvoldoende draagvlak biedt deze risico’s te dragen.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bij de subsidieverlening nadere voorwaarden stellen zowel ten aanzien van af te sluiten verzekeringen als ten aanzien van de beschikbaarheid van eigen vermogen.

Artikel 8. Reserveringen en voorzieningen

  • 1. De stichting kan op grond van een door haar op te stellen plan voor groot onderhoud en andere huisvestingslasten jaarlijks ten hoogste 3% van de subsidie van dat jaar toevoegen aan een voor dat doel bestemde voorziening, welke in totaal niet hoger dan 15% van de subsidie voor dat jaar kan zijn.

  • 2. Uitgaven voor groot onderhoud en huisvesting dienen op de voorziening huisvestingslasten te worden afgeboekt.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan op grond van het in lid 1 bedoelde plan van de stichting een lager maximum aan de totale reserve voorziening huisvestingslasten van de stichting verbinden dan 15% van de subsidie van het betreffende jaar.

  • 4. Exploitatieoverschotten worden toegevoegd aan een subsidie-egalisatiereserve, tenzij het dagelijks bestuur instemt met een andere bestemming.

  • 5. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort dat resteert na verrekening van de stadsregionale subsidie, wordt gedekt uit de in het vierde lid genoemde reserve. Indien deze reserve niet toereikend is, dan dient het (restant) in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatie te worden afgeschreven. Deze afschrijvingen komen niet voor subsidiëring in aanmerking, onverminderd de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om anders te beslissen.

  • 6. De subsidie-egalisatiereserve bedraagt maximaal 10 % van de voor dat jaar vastgestelde stadsregionale subsidie tot een door het dagelijks bestuur vast te stellen maximum.

  • 7. Het dagelijks bestuur kan aanvullende regels stellen over de besteding van de subsidie-egalisatiereserve.

Artikel 9. Vermogensvorming

  • 1. Reserves, die met stadsregionale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitoefening van de taken van de stichting voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 2. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Abw [hier is bedoeld: Awb] is de stichting, voor zover het verstrekken van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, een door het dagelijks bestuur vast te stellen vergoeding verschuldigd. De vergoeding bestaat uit dat deel van het vermogen dat evenredig is aan de subsidiëring door de stadsregio in verhouding tot andere middelen die tot vermogensvorming hebben bijgedragen.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidie-ontvanger is verkregen. Indien het onroerend goed betreft, geschiedt de waardebepaling door één of drie onafhankelijke deskundigen.

  • 4. Indien de werkzaamheden van de stichting met toestemming van het dagelijks bestuur door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die ander in eigendom worden overgedragen, is de subsidie-ontvanger in afwijking van het tweede lid ter zake geen vergoeding verschuldigd.

Artikel 10. Afschrijvingen

Afschrijvingslasten vormen een onderdeel van het exploitatieresultaat en worden berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer, onverminderd de bevoegdheid van het dagelijks bestuur nadere algemene of bijzondere aanwijzingen te geven.

SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 11. De aanvraag tot vaststelling

  • 1. Uiterlijk op 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, dient de stichting bij het dagelijks bestuur een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2. Deze aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie.

Artikel 12. De inhoudelijke verantwoording

  • 1. De inhoudelijke verantwoording over de besteding van de subsidie als bedoeld in artikel 11, tweede lid, wordt gegeven in een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:75 Awb.

  • 2. Het activiteitenverslag bevat ten minste gegevens over de realisatie van het bij de aanvraag om subsidie ingediende uitvoeringsplan.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan aanvullende regels voorschrijven over de inhoudelijke verantwoording.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan in het kader van de inhoudelijke verantwoording nadere informatie vragen over de uitvoering van taken en/of functies, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, in aanvulling op de gegevens die zijn opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg.

  • 5. De stichting maakt aan het dagelijks bestuur ook melding van de onderscheiden activiteiten die zonder stadsregionale subsidie worden verricht inclusief de financiële gevolgen daarvan die in de jaarrekening van de stichting hun neerslag vinden.

Artikel 13. De financiële verantwoording

  • 1. De financiële verantwoording bestaat uit de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:

    • a.

      het financiële verslag van het bestuur van de stichting;

    • b.

      de balans met toelichting;

    • c.

      de resultatenrekening met toelichting, waarin ook substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;

    • d.

      het totaal aantal uit de stadsregio Rotterdam afkomstige jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij de stichting heeft gemeld, alsmede het aantal uit de stadsregio Rotterdam afkomstige jeugdigen waarvoor de onderscheiden taken en/of functies als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste lid, van de wet, zijn uitgevoerd;

    • e.

      de in het betreffende jaar feitelijk gerealiseerde kostprijs voor de onderscheiden taken en/of functies;

    • f.

      het totaal aantal van de onderscheiden zorgeenheden waarvoor in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven;

    • g.

      het aantal te onderscheiden zorgeenheden waarvoor door de stichting een indicatiebesluit is vastgesteld, voor zover deze in het betreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daartoe niet door de stadsregio Rotterdam is gefinancierd, alsmede het totaal aantal cliënten waarop dit betrekking heeft; deze informatie wordt verstrekt door invulling van een formulier dat bij de subsidieverlening wordt verstrekt;

    • h.

      de accountantsverklaring conform het protocol als opgenomen in bijlage 4 van de Regeling bekostiging Jeugdzorg.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan in het kader van de financiële verantwoording nadere informatie vragen.

  • 3. In de accountantsverklaring wordt tevens een oordeel gegeven over de verantwoording van de stichting inzake de onderdelen bedoeld in het eerste lid onder d en f en de uitvoering van artikel 12 van de wet;

  • 4. De jaarrekening moet worden ingericht in overeenstemming met de ministeriële richtlijnen;

  • 5. Het dagelijks bestuur kan aanvullende regels stellen over de financiële verantwoording.

Artikel 14. Manier van vaststelling van de subsidie

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt uiterlijk 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag als bedoeld in artikel 11 de subsidie vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat van de in het eerste lid genoemde termijn wordt afgeweken. De stichting wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt op basis van de ingediende verantwoordingen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, vast of aan de voorschriften voor de subsidieverlening is voldaan.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt de subsidie lager vast dan het verleende bedrag wanneer:

    • a.

      het maximaal verleende subsidie voor de uitoefening van de taken en/of functies meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het onderscheiden aantal jeugdigen per taak, als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste lid, van de wet, vermenigvuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief;

    • b.

      de werkelijke omvang van de taken vermeld in artikel 10, derde lid, van de wet, achterblijft bij de in de subsidieverlening vastgelegde omvang;

    • c.

      niet is voldaan aan bij en krachtens de wet aan de stichting gestelde eisen;

    • d.

      de subsidie aan andere activiteiten is besteed dan in de beschikking tot subsidieverlening is vermeld.

  • 5. In het geval, bedoeld in lid 4, sub a, is de subsidieverlaging gelijk aan het verschil tussen enerzijds 95% van de maximaal aan de stichting verleende subsidie en anderzijds het bedrag dat resulteert door vermenigvuldiging van het tarief per taak met het aantal jeugdigen waarvoor de taken zijn uitgevoerd.

  • 6. Het bedrag waarmee de subsidie-egalisatiereserve het maximum als bedoeld in artikel 8, zesde lid overschrijdt wordt in mindering gebracht.

  • 7. Het dagelijks bestuur stelt de subsidie vast op ten hoogste het maximaal verleende bedrag.

Artikel 15. Voorschotbetalingen

  • 1. Het dagelijks bestuur kan vooruitlopend op de vaststelling van de subsidie besluiten om de verleende subsidie als voorschot uit te betalen. In de beschikking worden vermeld:

    • a.

      Het totale voorschotbedrag;

    • b.

      het aantal termijnen;

    • c.

      de diverse termijnbedragen;

    • d.

      de data waarop de voorschotten worden uitbetaald.

  • 2. In geval de maximale subsidie van de stichting conform artikel 5, lid 4, wordt aangepast, kan tevens de hoogte van de bevoorschotting worden aangepast en kan een reeds verstrekt voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

Artikel 16. Experimenten

  • 1. Het dagelijks bestuur kan aan de stichting een subsidie verlenen voor de financiering van experimenten.

  • 2. De aanvraag van deze subsidie kan gedurende het hele jaar bij het dagelijks bestuur worden ingediend.

  • 3. Het dagelijks bestuur beoordeelt bij het verlenen van de subsidie, zoals bedoeld in het eerste lid, of en in welke mate de experimenten bijdragen aan de uitvoering van het door de stadsregio gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg.

  • 4. Bij de verlening van een subsidie, als bedoeld in lid 3, kan de hoogte van de subsidie-egalisatiereserve van de stichting worden betrokken.

  • 5. Op de verleende subsidie kan een voorschot worden betaald conform het gestelde in artikel 15.

  • 6. Voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor experimenten zijn de artikelen 11, 12 en 13 van toepassing.

Artikel 17. Overgangsregeling

  • 1. In afwijking van artikel 3 stelt het dagelijks bestuur voor het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet voor de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van het Tijdelijk Besluit Uitkeringen jeugdzorg de subsidie ten behoeve van de stichting vast op grond van het door de stichting ingediende en door het dagelijks bestuur geaccepteerde werkplan. Daarbij worden voor de onderscheiden onderdelen van het werkplan de subsidiebedragen toegepast, welke in het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van toepassing waren, verhoogd met een toeslag voor de ontwikkeling van lonen en prijzen, en behoudens eventuele extra subsidie.

  • 2. Indien in het tweede jaar na inwerkingtreding van de wet, de op basis van het eerste lid verleende maximale subsidie substantieel hoger is dan de maximale subsidie op basis van toepassing van artikel 3, derde lid, dan kan het dagelijks bestuur voor dat jaar een overbruggingssubsidie verlenen, om de stichting in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met het subsidieniveau op basis van de tarieven.

III. ZORGAANBOD

III.A. AANVRAAG OM SUBSIDIE EN VERLENING VAN SUBSIDIE

Artikel 18. Subsidiegrondslag

  • 1. Het dagelijks bestuur kan een zorgaanbieder die in het bezit is van een HKZ-certificaat subsidie verlenen voor het uitvoeren van:

    • a.

      één of meer zorgeenheden;

    • b.

      experimenten.

  • 2. De subsidie voor het uitvoeren van een zorgeenheid wordt bepaald op basis van een door het dagelijks bestuur vastgesteld tarief per zorgeenheid, dat voor onderscheiden zorgaanbieders verschillend kan zijn;

  • 3. De subsidie voor het uitvoeren van zorgeenheden als bedoeld in het eerste lid, sub a, wordt alleen verleend wanneer het Bureau Jeugdzorg Rotterdam voor het uitvoeren hiervan een indicatiebesluit heeft vastgesteld.

  • 4. De op basis van een indicatiebesluit uit te voeren jeugdzorg komt alleen voor subsidie in aanmerking indien deze wordt verleend ten behoeve van een cliënt die voorafgaand aan de hulpverlening duurzaam verbleef in de stadsregio Rotterdam.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan afwijken van het in het vierde lid bepaalde, wanneer het dit noodzakelijk acht.

  • 6. Afwijkingen als bedoeld in het vijfde lid worden in de beschikking tot verlening van subsidie vastgelegd.

Artikel 19. Aanvraag om subsidie

  • 1. De zorgaanbieder dient vóór 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft een aanvraag om subsidie in.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan voor deze aanvraag vormvoorschriften vaststellen.

  • 3. In de aanvraag om subsidie wordt tenminste de volgende informatie opgenomen:

    • a.

      de onderscheiden zorgeenheden waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      de bedragen waarvoor de zorgaanbieder de onderscheiden zorgeenheden wil uitvoeren;

    • c.

      de onderscheiden aantallen zorgeenheden waarvoor de zorgaanbieder subsidie aanvraagt;

    • d.

      de locatie(s) waar de zorgeenheden zullen worden uitgevoerd.

  • 4. De aanvraag om subsidie gaat vergezeld van:

    • a.

      het vigerende meerjaren beleidsplan van de zorgaanbieder voor de periode waarop de subsidie-aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      een uitvoeringsplan van de zorgaanbieder voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      de begroting van baten en lasten voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 5. Wanneer een aanvraag om subsidie onvolledig of niet conform het bepaalde in deze subsidieverordening is ingediend, dan zal het dagelijks bestuur, met inachtneming van artikel 4:5 van de Awb, aan de zorgaanbieder verzoeken om aanvullende informatie.

  • 6. De zorgaanbieder die rechtspersoonlijkheid bezit en aan wie in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, geen subsidie is verleend, overlegt bij de aanvraag, onverminderd het bepaalde in het derde en vierde lid, tevens:

    • a.

      een gewaarmerkte kopie van de akte van oprichting van de zorgaanbieder, bevattende haar statuten;

    • b.

      een gewaarmerkte kopie van haar inschrijving in het Handelsregister, als bedoeld in artikel 2:289 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c.

      de laatst opgestelde balans met toelichting en de resultatenrekening met toelichting, voorzien van een accountantsverklaring;

    • d.

      het (post)bankrekeningnummer waarop de subsidie moet worden overgemaakt;

  • 7. Ten aanzien van de aanvraag van een zorgaanbieder die een natuurlijke persoon is en aan wie in het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, geen subsidie is verleend, kan het dagelijks bestuur nadere regels stellen.

Artikel 20. Verlening van subsidie

  • 1. De beschikking tot verlening van subsidie vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de onderscheiden zorgeenheden waarop de subsidie betrekking heeft;

    • b.

      het tarief per uit te voeren zorgeenheid als bedoeld in artikel 18, tweede lid;

    • c.

      de maximale subsidie voor de uitvoering van de zorgeenheden;

    • d.

      de manier van verantwoording van de uitgevoerde zorgeenheden;

    • e.

      de manier waarop de subsidie wordt vastgesteld;

    • f.

      het subsidieplafond voor zorgeenheden, voorzover dat is vastgesteld.

  • 2. Het dagelijks bestuur besluit op een aanvraag om subsidie die conform de bepalingen van deze verordening is ingediend, uiterlijk vóór 1 januari van het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat van de in het tweede lid genoemde termijn wordt afgeweken. De zorgaanbieder wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 4. De maximale subsidie ten behoeve van de zorgaanbieder kan worden aangepast, als de uitkering ten behoeve van de door zorgaanbieders verleende jeugdzorg, die de stadsregio krachtens artikel 37 van de wet van het Rijk ontvangt, dan wel een uitkering van een andere overheid aan de stadsregio, wordt gewijzigd.

III.B. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 21. Administratie

  • 1. De administratie van de zorgaanbieder wordt zo gevoerd dat op ieder moment een betrouwbaar beeld ontstaat over het functioneren van de zorgaanbieder op de volgende punten:

    • a.

      gegevens over de cliënten;

    • b.

      gegevens over de uitgevoerde zorgeenheden;

    • c.

      financiële gegevens.

    • d.

      De zorgaanbieder dient een bewijs te kunnen overleggen dat er voor de instelling een HKZ -certificaat is afgegeven.

  • 2. Het boekjaar van de zorgaanbieder is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3. Van alle financiële mutaties moeten schriftelijke bewijsstukken en onderbouwingen van berekeningen aanwezig zijn.

Artikel 22. Verzekeringen

  • 1. De zorgaanbieder aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico’s, voorzover het eigen vermogen onvoldoende draagvlak biedt deze risico’s te dragen.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bij de subsidieverlening nadere voorwaarden stellen zowel ten aanzien van af te sluiten verzekeringen als ten aanzien van de beschikbaarheid van eigen vermogen.

Artikel 23. Reserveringen en voorzieningen

  • 1. De zorgaanbieder kan op grond van een door hem op te stellen plan voor groot onderhoud en andere huisvestingslasten jaarlijks ten hoogste 3% van de subsidie van dat jaar toevoegen aan een voor dat doel bestemde voorziening, welke in totaal niet hoger dan 15% van de subsidie voor dat jaar kan bedragen.

  • 2. Uitgaven voor groot onderhoud en huisvesting dienen op de voorziening huisvestingslasten te worden afgeboekt.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan op grond van het in lid 1 bedoelde plan van de zorgaanbieder een lager maximum aan de totale voorziening huisvestingslasten van de zorgaanbieder verbinden dan 15% van de subsidie van het betreffende jaar.

  • 4. Exploitatieoverschotten worden toegevoegd aan een subsidie-egalisatiereserve, tenzij het dagelijks bestuur instemt met een andere bestemming.

  • 5. Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de stadsregionale subsidie, wordt gedekt uit de in het vierde lid genoemde reserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan dient het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatie te worden afgeschreven. Deze afschrijvingen komen niet voor subsidiëring in aanmerking, onverminderd de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om anders te beslissen.

  • 6. De subsidie-egalisatiereserve bedraagt maximaal 10 % van de voor dat jaar vastgestelde stadsregionale subsidie tot een door het dagelijks bestuur vast te stellen maximum.

  • 7. Het dagelijks bestuur kan aanvullende regels stellen over de besteding van de subsidie-egalisatiereserve.

Artikel 24. Vermogensvorming

  • 1. Reserves, die met stadsregionale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitoefening van de taken van de zorgaanbieder voor zover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 2. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Abw [hier is bedoeld: Awb] is de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, een door het dagelijks bestuur vast te stellen vergoeding verschuldigd. De vergoeding bestaat uit dat deel van het vermogen dat evenredig is aan de subsidiëring door de stadsregio in verhouding tot andere middelen die tot vermogensvorming hebben bijgedragen.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidie-ontvanger is verkregen. Indien het onroerend goed betreft, geschiedt de waardebepaling door één of drie onafhankelijke deskundigen.

  • 4. Indien de werkzaamheden van de instelling met toestemming van het dagelijks bestuur door een andere instelling worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die ander in eigendom worden overgedragen, is de subsidie-ontvanger in afwijking van het tweede lid ter zake geen vergoeding verschuldigd.

Artikel 25. Afschrijvingen

Afschrijvingslasten vormen een onderdeel van het exploitatieresultaat en worden berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer, onverminderd de bevoegdheid van het dagelijks bestuur nadere algemene of bijzondere aanwijzingen te geven.

III.C. SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 26. De aanvraag tot vaststelling

  • 1. De zorgaanbieder dient uiterlijk op 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, bij het dagelijks bestuur een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie.

Artikel 27. De inhoudelijke verantwoording

  • 1. De inhoudelijke verantwoording over de besteding van de subsidie als bedoeld in artikel 26, tweede lid, wordt gegeven in een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4.75 Awb.

  • 2. Het activiteitenverslag bevat tenminste gegevens over de realisatie van het bij de aanvraag om subsidie ingediende uitvoeringsplan;

  • 3. Het dagelijks bestuur kan aanvullende regels voorschrijven over de inhoudelijke verantwoording.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de inhoudelijke verantwoording nadere informatie vragen over de uitvoering van zorgeenheden en eventuele overige activiteiten van de zorgaanbieder, voorzover gerelateerd aan de verleende subsidie.

  • 5. De zorgaanbieder maakt aan het dagelijks bestuur ook melding van de onderscheiden activiteiten die zonder stadsregionale subsidie worden verricht inclusief de financiële gevolgen daarvan die in de jaarrekening van de zorgaanbieder hun neerslag vinden.

Artikel 28. De financiële verantwoording

  • 1. De financiële verantwoording bestaat uit de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:

    • a.

      het financiële verslag van het bestuur van de zorgaanbieder;

    • b.

      de balans met toelichting;

    • c.

      de resultatenrekening met toelichting, waarin ook substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;

    • d.

      het totaal aantal zorgeenheden dat op basis van een indicatiebesluit door de zorgaanbieder is uitgevoerd, gespecificeerd naar de onderscheiden zorgeenheden waarop de subsidie betrekking heeft;

    • e.

      het aantal van de onder d bedoelde zorgeenheden dat door de zorgaanbieder is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van jeugdzorg niet duurzaam verbleven in de stadsregio Rotterdam, alsmede het totaal aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben; deze informatie wordt verstrekt door invulling van een formulier dat bij de subsidieverlening wordt verstrekt;

    • f.

      de in het betreffende jaar feitelijk gerealiseerde kostprijs voor de onderscheiden zorgeenheden;

    • g.

      het totaal aantal cliënten voor wie de onder lid d bedoelde zorgeenheden zijn uitgevoerd en het aantal cliënten gespecificeerd naar de onderscheiden zorgeenheden;

    • h.

      de accountantsverklaring conform het protocol als opgenomen in bijlage 4 van de Regeling bekostiging Jeugdzorg.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de financiële verantwoording nadere informatie vragen.

  • 3. In de accountantsverklaring wordt tevens een oordeel gegeven over de verantwoording van de onderdelen bedoeld onder letter d tot en met g.

  • 4. De jaarrekening moet worden ingericht in overeenstemming met de ministeriële richtlijnen.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan aanvullende regels voorschrijven over de financiële verantwoording.

Artikel 29. Manier van vaststelling van de subsidie

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt uiterlijk 13 weken na ontvangst van de aanvraag als bedoeld in artikel 25 de subsidie vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat van de in het vorige lid genoemde termijn wordt afgeweken. De zorgaanbieder wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt op basis van de ingediende verantwoordingen als bedoeld in artikel 25, tweede lid, vast of aan de voorschriften voor de verlening van de subsidie is voldaan.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt de subsidie lager vast dan het verleende bedrag wanneer:

    • a.

      de maximaal verleende subsidie voor de uitvoering van zorgeenheden meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door vermenigvuldiging van het totaal van de verschillende aantallen uitgevoerde subsidiabele zorgeenheden met de daarvoor verschillend vastgestelde tarieven als bedoeld in artikel 18, tweede lid;

    • b.

      niet is voldaan aan bij of krachtens de wet aan de zorgaanbieders gestelde eisen;

    • c.

      de subsidie aan andere activiteiten is besteed dan in de beschikking tot verlening van subsidie is vermeld.

  • 5. In het geval, bedoeld in lid 4, sub a, is de subsidieverlaging gelijk aan het verschil tussen de maximaal aan de zorgaanbieder verleende subsidie en het bedrag dat resulteert door vermenigvuldiging van het totaal van de verschillende aantallen uitgevoerde subsidiabele zorgeenheden met de daarvoor verschillend vastgestelde tarieven als bedoeld in artikel 18, tweede lid.

  • 6. Het bedrag waarmee de subsidie-egalisatiereserve het maximum als bedoeld in artikel 23, zesde lid overschrijdt wordt in mindering gebracht.

  • 7. Het dagelijks bestuur stelt de subsidie vast op ten hoogste het maximaal aan de zorgaanbieder verleende bedrag.

Artikel 30. Voorschotbetalingen

  • 1. Het dagelijks bestuur kan vooruitlopend op de vaststelling van de subsidie besluiten om de verleende subsidie als voorschot uit te betalen. In de beschikking worden vermeld:

    • a.

      Het totale voorschotbedrag;

    • b.

      het aantal termijnen;

    • c.

      de diverse termijnbedragen;

    • d.

      de data waarop de voorschotten worden uitbetaald.

  • 2. In geval de maximale subsidie van de stichting conform artikel 20, lid 4, wordt aangepast, kan tevens de hoogte van de bevoorschotting worden aangepast en kan een reeds verstrekt voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

Artikel 31. Experimenten

  • 1. Het dagelijks bestuur kan aan de zorgaanbieder een subsidie verlenen voor de financiering van experimenten.

  • 2. De aanvraag van deze subsidie kan gedurende het hele jaar bij het dagelijks bestuur worden ingediend.

  • 3. Het dagelijks bestuur beoordeelt bij het verlenen van de subsidie als bedoeld in het eerste lid, of en in welke mate de experimenten bijdragen aan de uitvoering van het door de stadsregio gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg.

  • 4. Bij de verlening van een subsidie als bedoeld in het eerste lid kan de hoogte van de subsidie-egalisatiereserve van de zorgaanbieder worden betrokken.

  • 5. Op de verleende subsidie kan een voorschot worden betaald conform het gestelde in artikel 30.

  • 6. Voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voor experimenten zijn de artikelen 26, 27 en 28 van toepassing.

Artikel 32. Overgangsregeling

  • 1. In afwijking van artikel 18, derde en vierde lid, komt tot 1 januari 2007 de door de zorgaanbieders uitgevoerde jeugdzorg tevens voor subsidie in aanmerking, indien de cliënt voorafgaand aan de aanvang van jeugdzorg niet duurzaam verbleef in de stadsregio Rotterdam, in geval:

    • a.

      een hiertoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld door het bureau jeugdzorg van de provincie of grootstedelijke regio waarin de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef;

    • b.

      het onder a) bedoeld bureau jeugdzorg heeft vastgesteld dat jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, alsmede een vervangend aanbod als bedoeld in artikel 5 van het besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daartoe wordt gefinancierd door de provincie waarin de jeugdige duurzaam verbleef;

    • c.

      het onder a) bedoelde bureau jeugdzorg heeft vastgesteld dat daarmee de zorg dichter bij de plaats kan worden geboden waar de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef;

    • d.

      de zorgaanbieder op grond van artikel 18, eerste lid, een subsidie van de stadsregio Rotterdam ontvangt voor het bieden van de zorgeenheid waarop de betreffende aanspraak betrekking heeft; en

    • e.

      hiermee niet een maximum van tien procent wordt overschreden van de totale subsidie die aan de zorgaanbieder op grond van deze verordening is toegekend voor uitvoeren van zorgeenheden.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 29, lid 4, sub a, vindt over het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet in geval van onderbezetting terugvordering van subsidie plaats op nader in de subsidieverlening aan te geven wijze.

IV. STEUNFUNCTIE EN VERTROUWENSPERSOON

Artikel 33. Aanvraag en verlening van subsidie

  • 1. Het dagelijks bestuur kan aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de uitvoering van een steunfunctie voor de stichting en/of de zorgaanbieders.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon, die de rechtspersoon voor de cliënten van de stichting en de zorgaanbieders beschikbaar stelt.

  • 3. Indien een rechtspersoon als bedoeld in lid1 of lid 2, voor subsidie in aanmerking wil komen, dient hij een aanvraag daartoe in vóór 1 juli van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 4. Tegelijk met de in lid 3 bedoelde aanvraag dient de rechtspersoon een begroting en werkplan in voor het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan aanvullend gegevens en bescheiden vragen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de rechtspersoon redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 6. Het dagelijks bestuur besluit op een aanvraag om subsidie die conform de bepalingen van deze verordening is ingediend, uiterlijk vóór 1 januari van het jaar waarvoor de subsidie is aangevraagd.

  • 7. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat van de in lid 6 genoemde termijn wordt afgeweken. De rechtspersoon wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 8. De maximale subsidie ten behoeve van de in lid 1 of lid 2 bedoelde rechtspersoon kan worden aangepast, als de uitkeringen of één van de uitkeringen die de stadsregio krachtens artikel 37 van de wet van het Rijk ontvangt, dan wel een uitkering van een andere overheid ontvangt, wordt gewijzigd.

Artikel 34. Vaststelling van de subsidie

  • 1. Een rechtspersoon waaraan op grond van artikel 33 subsidie is verleend, dient uiterlijk op 1 april van het jaar volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, bij het dagelijks bestuur een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie. De financiële verantwoording bevat in ieder geval een accountantsverklaring conform het protocol als opgenomen in bijlage 4 van de Regeling bekostiging jeugdzorg.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan aanvullende regels voorschrijven over de inhoudelijke of financiële verantwoording.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan ten behoeve van de inhoudelijke of financiële verantwoording nadere informatie vragen.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt uiterlijk 13 weken na ontvangst van de aanvraag als bedoeld in lid 1 de subsidie vast.

  • 6. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat van de in het vorige lid genoemde termijn wordt afgeweken. De rechtspersoon wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 7. Het dagelijks bestuur stelt op basis van de ingediende verantwoordingen als bedoeld in lid 2, vast of aan de voorschriften voor de verlening van de subsidie is voldaan.

  • 8. Het dagelijks bestuur stelt de subsidie lager vast dan het verleende bedrag voor zover:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, niet zijn uitgevoerd;

    • b.

      niet is voldaan aan bij of krachtens de wet of deze verordening gestelde eisen;

    • c.

      de subsidie aan andere activiteiten is besteed dan in de beschikking tot verlening van sub-sidie is vermeld.

  • 9. Het dagelijks bestuur stelt de subsidie vast op ten hoogste het maximaal aan de rechtspersoon verleende bedrag.

  • 10. Artikel 30 is van overeenkomstige toepassing.

V. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 35. Uitvoeringsregeling

Het dagelijks bestuur kan in een uitvoeringsregeling nadere regels stellen voor de uitvoering van deze verordening.

Artikel 36. Hardheidsclausule

Het dagelijks bestuur kan, indien hiervoor naar zijn oordeel dringende redenen zijn, gemotiveerd afwijken van het in deze verordening gestelde.

Artikel 37. Slotbepalingen

  • 1. In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het dagelijks bestuur.

  • 2. De verordening treedt inwerking op 1 januari 2005 en is niet van toepassing op subsidies die voor het inwerkingtreden van de verordening zijn verleend of vastgesteld.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als “Subsidieverordening Jeugdzorg stadsregio Rotterdam 2005”.

TOELICHTING

Algemeen.

1.Inleiding

Met de inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg per 1-1-2005 is het noodzakelijk gelet op de wijziging van de bekostigingssystematiek van de jeugdzorg een nieuwe subsidieverordening vast te stellen ten behoeve van de bekostiging van het bureau jeugdzorg en het door de stadsregio gefinancierde zorgaanbod. Op grond van artikel 41 van de Wet op de jeugdzorg stelt de Regioraad bij verordening hierover regels vast. Deze regels betreffen in ieder geval de volgende onderwerpen:

• het bedrag van de subsidies, dan wel de wijze waarop de subsidies worden bepaald

• de aanvraag van de subsidie en de subsidieverlening

• de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend

• de verplichtingen van de subsidieontvanger

• de vaststelling van de subsidie

• de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of de vaststelling van de subsidie

• de betaling of de terugvordering van de subsidie

• de mogelijkheid van subsidie voor de uitvoering van experimenten of van de steunfunctie

2.Deregulering

Uitgangspunt bij de uitwerking hiervan in deze verordening is onder meer dat de procedures en de organisatie van de subsidiëring zo eenvoudig mogelijk dienen te zijn, maar tegelijkertijd voldoende garanties geeft voor een heldere, transparante en doelmatige wijze van bekostigen en verantwoording hiervan, waarbij sprake is van een duidelijke vastlegging van verantwoordelijkheden van betrokken partijen.

3.Hoofdlijnen van de bekostiging

De stadsregio heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de bekostiging van het bureau jeugdzorg en het zorgaanbod jeugdhulpverlening. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt de stadsregio de subsidie en de daarvoor te leveren prestatie vast.

3.1. Hoofdlijnen van de bekostiging van Bureau Jeugdzorg

Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 5 en 10 van de wet. De stadsregio ontvangt van het Rijk een uitkering bureau jeugdzorg. Voor de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg stelt het Rijk normprijzen per taak vast. Het betreft hier de zogenaamde justitiële taken van het bureau jeugdzorg in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering. Ten behoeve van de financiering van deze taken door de stadsregio, wordt aan de doeluitkering bureau jeugdzorg een bedrag toegevoegd dat resulteert door vermenigvuldiging van deze landelijke normprijzen (P) met het aantal uitgevoerde justitiële taken (Q) in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de doeluitkering betrekking heeft. Voor het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet zal dit deel van de doeluitkering echter nog worden gebaseerd op basis van het eerste jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet.

Voor de overige niet justitiële taken van het bureau jeugdzorg wordt een bedrag aan de doeluitkering toegevoegd dat is gebaseerd op de middelen die hiervoor in het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet voor deze taken beschikbaar waren op grond van de Wet op de jeugdhulpverlening. Voor deze taken geldt derhalve landelijk vooralsnog een gesloten budgetfinanciering van de doeluitkering bureau jeugdzorg. Met ingang van 1 januari 2007 zal voor de financiering van de doeluitkering voor deze overige taken een gelijke financieringsgrondslag worden ontwikkeld als die voor de justitiële taken van het bureau. Dit betekent dat hiervoor ook landelijke normprijzen zullen worden vastgesteld.

De stadsregionale subsidiesystematiek ten aanzien van het bureau jeugdzorg is op hoofdlijnen gelijk aan de landelijk gehanteerde PxQ-systematiek bij vaststelling van de doeluitkering voor bureau jeugdzorg. De landelijke normprijzen die het Rijk hanteert zijn in relatie tussen Rijk en stadsregio een vast gegeven en vormen de basis voor de vaststelling van de stadsregionale subsidie aan het bureau jeugdzorg. Echter, de stadsregio kan op basis van de regionale situatie en in het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de doeluitkering bureau jeugdzorg, bij de subsidiering van taken van het bureau jeugdzorg besluiten tot de vaststelling van een afwijkend taakstellend tarief per taak. Daarbij wordt een marge aangehouden van ten hoogste drie procent.

In het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet zal nog geen sprake zijn van landelijk vastgestelde normprijzen voor de niet-justitiële taken van het bureau jeugdzorg. In principe zal het Bureau Jeugdzorg daarom dezelfde subsidie ontvangen als in het voorafgaande jaar, met dien verstande dat het bedrag gecorrigeerd kan worden voor de ontwikkeling van lonen en prijzen en behoudens eventuele extra subsidie. Wij gaan ervan uit dat in het tweede jaar na inwerkingtreding van de wet wel normbedragen beschikbaar zijn. Indien deze zouden leiden tot een lagere subsidie, kan het dagelijks bestuur een overbruggingssubsidie verlenen, teneinde het Bureau Jeugdzorg in staat te stellen de bedrijfsvoering aan te passen aan het niveau van subsidiëring. Deze overgangsregeling is neergelegd in artikel 21 van de verordening.

De taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet vormen een uitzondering op deze algemene financieringssystematiek (zie hieronder).

In de subsidieaanvraag geeft het bureau jeugdzorg onder meer aan ten behoeve van welke omvang van de onderscheiden taken zij subsidie aanvraagt.

Op basis van de subsidieaanvraag, het inzicht in het benodigde volume en de omvang van de doeluitkering bepaalt de stadsregio ten behoeve van welke omvang zij de taken van het bureau jeugdzorg wenst te subsidiëren. In de subsidiebeschikking stelt de stadsregio deze omvang vast, alsmede het daarbij te hanteren tarief per taak. Zoals aangegeven kan dit tarief maximaal drie procent afwijken van het bedrag dat door het rijk wordt gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering bureau jeugdzorg.

De aldus tot stand gekomen maximale subsidie wordt alleen verleend voor zover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verblijven in de stadsregio Rotterdam.

De subsidieaanvraag van het bureau jeugdzorg zal gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachte omvang van de onderscheiden taken van het bureau. Om het bureau zo veel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de taken aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de behoefte hieraan gedurende het jaar, fungeert de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair als middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van de taken. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kan de werkelijke inzet van taken hiervan afwijken. Bij de vaststelling van het subsidie zal de stadsregio uitgaan van de werkelijke omvang van de uitgevoerde taken en de daarvoor in de toekenning vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen vermenigvuldigd met de vastgestelde tarieven overeenkomen met het maximaal toegekende subsidie. Indien het langs deze weg tot stand gekomen totale bedrag lager is dan de maximaal toegekende subsidie, kan een lager subsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor het bureau jeugdzorg gerealiseerd om bij de inzet van de beschikbare middelen optimaal aan te sluiten bij de behoefte aan de onderscheiden taken. Het bureau jeugdzorg wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om die taken uit te voeren die gelet op de vraag noodzakelijk zijn, binnen de grenzen van de hem door de stadsregio maximaal toegekende subsidie.

Ten behoeve van de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet. Uitzondering op het bovenstaande vormt de subsidiering van de taken als bedoeld in artikel 10, lid 3, van de Wet op de jeugdzorg, waaronder advies en deskundigheidsbevordering, het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen en het door vrijwilligers per telefoon laten adviseren van jeugdigen. Evenals dit het geval is bij de vaststelling van de doeluitkering zal door de stadsregio voor deze taak een subsidie worden vastgesteld op basis van een bedrag per jeugdige inwoner in de stadsregio.

3.2. Hoofdlijnen van de bekostiging van zorgaanbieders

a) Bekostiging van de provinciale doeluitkering zorgaanbod door het Rijk

Voor de subsidiëring van het zorgaanbod ontvangt de stadsregio een uitkering van het Rijk. Het Tijdelijk Besluit Uitkeringen Jeugdzorg vormt hiervoor gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van de wet de basis. Gedurende deze periode is sprake van een overgangsperiode, waarin nog sprake is van vooraf vastgesteld budget voor de provinciale doeluitkeringen bureau jeugdzorg en zorgaanbod. Een en ander vloeit voort uit het Bestuursakkoord Financieel kader Wet op de jeugdzorg, zoals dit in 2003 tussen provincies, grootstedelijke regio’s, de Staatssecretaris van VWS en de Minister van Justitie is overeengekomen.

Gedurende deze overgangsperiode wordt geleidelijk een nieuwe bekostigingswijze voor de doeluitkeringen zorgaanbod geïmplementeerd op basis van het advies van Deloitte (“Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod”). In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg zijn afspraken gemaakt over de implementatie van deze landelijke bekostigingssystematiek voor het zorgaanbod, welke met ingang van 2007 volledig zal zijn ingevoerd.

Op hoofdlijnen is daarmee de toekomstige door het rijk te hanteren bekostigingssystematiek gegeven. Met betrekking tot de doeluitkering zorgaanbod betekent dit het volgende.

Deze uitkering wordt gebaseerd op de te verwachten geïndiceerde zorgeenheden vermenigvuldigd met een landelijke normprijs voor die zorgeenheden: prijs (p) x benodigde kwantiteit (q). Deze zorgeenheden worden landelijk vastgesteld en omschreven en vormen daarmee de bij de stadsregionale subsidiering te hanteren bekostigingseenheden.

Met de invoering van de Wet op de jeugdzorg wordt onder meer beoogd te komen tot meer marktwerking in het zorgaanbod, onder meer teneinde te komen tot een zo efficiënt en effectief mogelijk zorgaanbod.

In verband hiermee zijn de landelijke normprijzen voor de te leveren zorgeenheden niet geldend voor de te hanteren prijzen bij de subsidiering hiervan door de stadsregio. Ook kunnen de uiteindelijk door de stadsregio gehanteerde tarieven per zorgaanbieder verschillen. Hiermee wordt een prikkel voor een zo efficiënt mogelijke uitvoering van zorg gerealiseerd.

Wel vormt het op basis van de landelijke normprijzen vastgestelde stadsregionale budget voor het zorgaanbod het financieel kader waarbinnen een op de vraag afgestemd zorgaanbod door de provincie bekostigd dient te worden. Binnen de doeluitkering dient de provincie voldoende zorgaanbod in te kopen bij zorgaanbieders teneinde de aanspraken op zorg van cliënten te kunnen borgen. Uitgangspunt daarbij is dat de stadsregio over adequate informatie beschikt over de omvang van de door het bureau jeugdzorg geïndiceerde zorgeenheden en over de ontwikkeling hiervan.

Deze nieuwe landelijke bekostigingssystematiek vormt het vertrekpunt voor de onderhavige verordening. In het kader van de het implementatietraject zal op basis van pilots nader worden bezien hoe de uiteindelijke zorgeenheden in het kader van de financiering het best kunnen worden toegepast en zal een praktijktoets plaatsvinden op de geadviseerde normprijzen voor de verschillende zorgeenheden. Een en ander zal in de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet zijn beslag krijgen.

Een en ander betekent dat in de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet, in veel gevallen de landelijk te hanteren zorgeenheden nog niet de grondslag kunnen vormen voor de bekostiging van het zorgaanbod. In verband hiermee is in artikel 1, onder d aangegeven dat het dagelijks bestuur vaststelt welke zorgeenheden als eenheid voor de bekostiging van het zorgaanbod worden gehanteerd. Tot invoering van de systematiek van zorgeenheden in het kader van de financiering van de doeluitkering zorgaanbod, kan het dagelijks bestuur dus ook zelf andere zorgeenheden als bekostigingseenheid vaststellen. Het ligt in de rede daarbij aan te sluiten op de bekostigingseenheden als gehanteerd in het jaar voorafgaand aan de invoering van de wet. In veel gevallen zullen dit de bekostigingseenheden zijn zoals gehanteerd in de systematiek van de normharmonisatie.

Bij invoering van de landelijke systematiek voor zorgeenheden, zullen deze ook voor de stadsregionale financiering van het zorgaanbod als bekostigingeenheden worden gehanteerd.

Voor het overige wordt met deze verordening reeds met ingang van inwerkingtreding van de wet aangesloten op de uitgangspunten van de wet en de daarop gebaseerde toekomstige landelijke bekostigingssystematiek.

b) Bekostiging van het zorgaanbod door de provincie

In de subsidieaanvraag geeft de zorgaanbieder aan voor welke zorgeenheden deze subsidie aanvraagt. Tevens geeft de zorgaanbieder aan voor hoeveel van de onderscheiden zorgeenheden subsidie wordt aangevraagd en welke prijs per zorgeenheid hij aanvraagt. Daarmee heeft de aanvraag het karakter van een offerte.

Mede op basis van subsidieaanvraag en het inzicht in de benodigde zorg bepaalt de stadsregio welke en hoeveel zorgeenheden zij wenst in te kopen bij de zorgaanbieder en tegen welke tarief. Deze hoeft niet gelijk te zijn aan de prijs die de zorgaanbieder in de offerte heeft opgenomen. Zorgaanbieder en stadsregio kunnen hierover onderhandelen. Uiteindelijk stelt het dagelijks bestuur het tarief vast tegen welke het de betreffende zorgaanbieder wenst te subsidiëren. Daarbij zal onder meer de gerealiseerde kostprijs van de zorgaanbieder in de voorgaande jaren betrokken worden.

In de subsidiebeschikking geeft de stadsregio aan welke en hoeveel zorgeenheden worden gesubsidieerd en tegen welke tarief. Dit tarief hoeft derhalve niet gelijk te zijn aan de normprijzen die het Rijk hanteert voor de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod en het kan ook voor onderscheiden zorgaanbieders verschillen. Ook de mate van detaillering van de zorgeenheden c.q. bekostigingseenheden kan afwijken ten opzichte van de landelijk vastgestelde eenheden. Wel dienen de mogelijke gedetailleerdere eenheden op een transparante en controleerbare wijze vertaald te kunnen worden naar het niveau van de eenheid van het Rijk.

De aldus tot stand gekomen maximale subsidie wordt in principe verleend voor zover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verbleven in de stadsregio Rotterdam.

Uitgaande van een financiering van de doeluitkering op basis van die hiervoor weergegeven pxq-systematiek, zal de omvang van de doeluitkering zorgaanbod aansluiten op de kwantiteit van de aanspraken van cliënten uit de betreffende provincie of grootstedelijke regio op geïndiceerde zorg. Ook kan die provincie of grootstedelijke regio desgewenst zorg inkopen bij zorgaanbieders buiten haar grenzen. Daarmee ligt financiering van zorg ten behoeve van cliënten uit andere provincies niet langer in de rede.

Echter, gedurende de overgangsperiode naar de nieuwe financieringssystematiek, zal nog sprake zijn van een vorm van gesloten budgetfinanciering van de doeluitkeringen. In verband hiermee wordt voor die periode een overgangsregeling gehanteerd op grond waarvan in uitzonderingssituaties zorgaanbieders het verleende subsidie, onder bepaalde voorwaarden, tevens kunnen aanwenden voor het verlenen van zorg ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleven in een andere provincie of grootstedelijke regio (zie artikel 32).

De subsidieaanvraag van een zorgaanbieder zal gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten inzet van de onderscheiden zorgeenheden. Om zorgaanbieders zo veel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de zorg aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de vraag hiernaar gedurende het jaar, geldt de kwantitatieve basis bij toekenning van het subsidie primair als middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van zorgeenheden. Afhankelijk van de feitelijke vraagontwikkeling gedurende het jaar kan de werkelijke inzet van zorg hiervan afwijken. Bij de vaststelling van het subsidie zal de stadsregio uitgaan van de werkelijk geleverde aantallen eenheden en de daarvoor in de toekenning vastgestelde prijzen. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen eenheden vermenigvuldigd met de vastgestelde prijzen overeenkomen met de maximaal toegekende subsidie. Indien het langs deze weg tot stand gekomen totale bedrag lager is dan het maximaal toegekende subsidie, kan een lager subsidie worden vastgesteld. Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor de zorgaanbieder gerealiseerd om bij de inzet van zorg optimaal aan te sluiten bij de door het bureau jeugdzorg in de indicatie vastgestelde behoefte aan zorg. Een zorgaanbieder wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om, mede gelet op zijn zorgplicht, die zorg te bieden die gelet op de vraag benodigd is, binnen de grenzen van het hem door de stadsregio maximaal toegekende subsidie.

Wel is het zo dat zorgaanbieders slechts die zorgeenheden kunnen uitvoeren, die bij de subsidietoekenning door de stadsregio zijn aangegeven. Met andere woorden, indien bij een zorgaanbieder geen zorgeenheden in het kader van pleegzorg worden gesubsidieerd, dan komt het uitvoeren van dergelijke eenheden niet voor subsidiering door de stadsregio in aanmerking.

Tenslotte komen alleen zorgeenheden in aanmerking voor subsidie indien de betreffende cliënten hiervoor een geldige indicatie van het bureau jeugdzorg hebben en zij afkomstig zijn uit de stadsregio Rotterdam, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bepaald in artikel 30a.

4.Weigering of vermindering van de subsidie

In de verordening is geen bepaling opgenomen met betrekking tot het weigeren of verminderen van subsidie, omdat deze onderwerpen afdoende geregeld worden in de Awb (artikel 4:35, 4:46 en afdeling 4.2.6).

Toelichting per artikel

Artikel 1

Dit artikel bevat de begripsbepalingen. Alleen die begrippen zijn hier opgenomen die in de Wet op de jeugdzorg ontbreken dan wel anders zijn gedefinieerd

Het onderdeel d heeft betrekking op het begrip zorgeenheid. In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg is op basis van het advies van Deloitte “Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod”, besloten tot invoering van een bekostigingsstelsel voor de provinciale doeluitkering zorgaanbod op basis van een systematiek van zorgeenheden. Op grond van de wet zijn in het Besluit jeugdzorgaanspraken drie aanspraken op jeugdzorg vastgesteld: jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek. Deze algemeen geformuleerde aanspraken worden door middel van een indicatiebesluit van een bureau jeugdzorg gevestigd. Het indicatiebesluit geeft daarbij een nadere concretisering van de aanspraken op basis van de eisen die daaraan in het Besluit indicatiestelling zijn gesteld. Dit leidt tot meerdere concrete pakketjes van zorg die door de zorgaanbieder dienen te worden geleverd en die tevens als eenheid dienen voor de bekostiging van het zorgaanbod. Financiering van de doeluitkering zorgaanbod op basis van deze zorgeenheden zal met ingang van 2007 volledig worden ingevoerd. Gedurende de daaraan voorafgaande zal het dagelijks bestuur andere eenheden vaststellen. Het ligt in de rede dat normaliter hierbij wordt aangesloten op de bekostigingseenheden zoals deze zijn gehanteerd in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet. Zie verder de algemene toelichting.

Artikel 2

Bij de subsidiëring van het Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders is het uitgangspunt, dat voor deze instellingen een maximum subsidie wordt vastgesteld, waarbinnen zij in principe overschrijdingen ten behoeve van bepaalde taken,functies of zorgeenheden mogen compenseren door onderschrijdingen ten behoeve van andere. Om de stadsregio toch enige sturingsmogelijkheid te geven wordt de mogelijkheid gecreëerd voor delen van de jeugdzorg een subsidieplafond in te stellen. Het gaat dan om een taak/functie of een aantal taken/functies van het Bureau Jeugdzorg, dan wel een zorgeenheid of een aantal zorgeenheden van een zorgaanbieder. Daarnaast kan een subsidieplafond voor de totale jeugdzorg worden vastgesteld. Daarmee is uiteraard de jeugdzorg bedoeld voorzover die gesubsidieerd wordt door de stadsregio. Deze laatste mogelijkheid kan in het bijzonder van belang zijn, als de stadsregio eigen autonome middelen beschikbaar stelt voor de jeugdzorg. Een subsidieplafond voor de totale jeugdzorg dient vermeld te worden in het uitvoeringsprogramma, dat de stadsregio verplicht is jaarlijks op te stellen. Lid 3 bepaalt, dat het subsidieplafond kan worden aangepast, als er wijzigingen komen in de uitkeringen die de stadsregio van het Rijk ontvangt ten behoeve van het Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders.

Artikel 3

Dit artikel bevat de grondslag/titel voor de subsidieverlening. Voor financiering komen in aanmerking de taken zoals genoemd in artikel 5 en 10 van de wet. De subsidiering van de overige taken die voortvloeien uit de wet, maakt onderdeel uit van de tarieven voor de taken als bedoeld in artikel 5 en 10 van de wet.

In het vierde lid van dit artikel wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verleend voor zover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit de stadsregio Rotterdam.

Het vijfde lid maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze uitzondering is op de eerste plaats gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijke werkende instellingen die taken van een bureau jeugdzorg uitvoeren. Over de inrichting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken gemaakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies. In de subsidiebeschikking zullen de hieruit voortvloeiende aanvullende subsidievoorwaarden worden vastgesteld. Maar ook na het verstrijken van de overgangsfase is het denkbaar dat in uitzonderingsgevallen cliënten worden geholpen door het Bureau Jeugdzorg, die formeel niet in Rotterdam woonachtig zijn.

Artikel 4

In het eerste lid is bepaald dat de subsidie voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, moet worden aangevraagd. In het tweede lid wordt geregeld dat het dagelijks bestuur vormvoorschriften hieraan kan verbinden. In het derde en vierde lid van dit artikel is aangegeven welke gegevens de subsidieaanvraag minimaal dient te bevatten.

In lid 5 is aangegeven dat bij een eerste aanvraag aanvullende gegevens over de rechtspersoon moeten worden verstrekt.

Artikel 5

In lid 1 van dit artikel is opgenomen wat minimaal in de beschikking tot subsidieverlening vermeld dient te zijn.

In lid 2 is bepaald dat het dagelijks bestuur, mits voldaan is aan alle bepalingen waaraan de aanvraag dient te voldoen, vóór 1 januari een besluit neemt. Deze termijn is noodzakelijk, omdat de te verstrekken subsidies dienen te worden opgenomen in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma dat vóór 1 december moet worden vastgesteld. In lid 3 wordt de mogelijkheid geschapen om van deze beslissingstermijn af te wijken. Hiervan dient de aanvrager op de hoogte te worden gesteld.

Lid 4 bepaalt, dat de maximale subsidie voor de stichting kan worden aangepast, als er wijzigingen komen in de uitkering die de stadsregio krachtens artikel 37 van de wet van het Rijk ontvangt ten behoeve van de taken van het Bureau Jeugdzorg.

Artikel 6

In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen over het voeren van de administratie. Zo zal het boekjaar samen moeten vallen met het kalenderjaar en zal een betrouwbaar beeld moeten ontstaan over de gegevens van cliënten, de omvang van de uitgeoefende taken en financiële gegevens.

Artikel 7

Artikel 7 bepaalt dat de stichting zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, diefstal, brand en andere vergelijkbare risico’s. Daarbij kan rekening worden gehouden met de aanwezigheid van eigen vermogen. Het dagelijks bestuur kan nadere voorwaarden stellen.

Artikel 8

De subsidieverordening accepteert een tweetal reserveringen, namelijk een reserve groot onderhoud en een subsidie-egalisatiereserve. De jaarlijkse toevoeging aan de reserve voor het groot onderhoud kan niet meer dan 3% van de subsidie voor dat betreffende jaar bedragen, totdat de totale omvang van de reserve voor het groot onderhoud ten hoogste 15% bedraagt van de subsidie voor het betreffende jaar. Het dagelijks bestuur kan evenwel een lager maximum dan 15% vaststellen, als het plan op grond waarvan de stichting reserveert voor groot onderhoud, daartoe aanleiding geeft.

Lid 4 handelt over exploitatieoverschot. Dit kan worden toegevoegd aan een egalisatiereserve, nadat de subsidie is vastgesteld. Met een eventuele andere bestemming moet het dagelijks bestuur expliciet instemmen.

In lid 5 wordt omschreven hoe om te gaan met een exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de stadsregionale subsidie.

In lid 6 is bepaald dat deze egalisatiereserve maximaal 10% bedraagt van de voor dat jaar vastgestelde subsidie tot een door het dagelijks bestuur vast te stellen maximum.

Lid 7 geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om aanvullende regels over de besteding van de egalisatiereserve te geven.

Artikel 9

Artikel 4:41 Awb stelt dat als subsidiëring tot vermogensvorming bij de subsidie-ontvanger heeft geleid, deze in een aantal met name genoemde gevallen een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan, mits “ dit bij wettelijk voorschrift of, indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, bij de subsidieverlening is bepaald, en daarbij is aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald”. Met artikel 9 van de verordening is voor wat de stichting betreft aan deze voorwaarden voldaan.

In dit artikel is vastgelegd dat de reserves opgebouwd met stadsregionale subsidie alleen mogen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten welke niet kunnen worden gedekt door de voor dat jaar verleende subsidie. Een vergoeding is verschuldigd in de gevallen die genoemd worden in artikel 4:41,lid 2 Awb:

  • a.

    de subsidie-ontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • b.

    de subsidie-ontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • c.

    de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • d.

    de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • e.

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Ook in deze gevallen is evenwel geen vergoeding verschuldigd, indien de werkzaamheden van de stichting met toestemming van het dagelijks bestuur door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die ander in eigendom worden overgedragen.

Het dagelijks bestuur bepaalt de hoogte van de vergoeding. Het principe is dat de vergoeding gelijk is aan dat deel van het vermogen, dat gevormd is dankzij de stadsregionale subsidie. In lid 3 worden nadere regels gegeven voor de berekening van de vergoeding.

Artikel 10

Dit artikel bepaalt dat afschrijvingslasten een onderdeel vormen van het exploitatieresultaat en worden berekend op basis van goed gebruik in het economisch verkeer. Het dagelijks bestuur kan echter nadere aanwijzingen geven.

Artikel 11

De aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient uiterlijk 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, door de subsidieontvanger te zijn ingediend bij het dagelijks bestuur. Hierbij dient een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie te worden overlegd.

Artikel 12

Dit artikel regelt de inhoud waaraan het inhoudelijk verslag minimaal dient te voldoen.

Lid 3 bepaalt dat het dagelijks bestuur gegevens kan vragen omtrent de uitgevoerde activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

In lid 4 wordt bepaald dat het dagelijks bestuur nog aanvullende regels kan vaststellen over de inhoudelijke verantwoording.

Denkbaar is dat activiteiten van de stichting, welke niet door de stadsregio worden gesubsidieerd, hetzij financieel hetzij anderszins een negatief gevolg hebben voor de wel met stadsregionale subsidie uitgevoerde activiteiten. Daarom wordt in lid 5 bepaald, dat de stichting aan het dagelijks bestuur ook melding maakt van activiteiten die zonder stadsregionale subsidie worden verricht inclusief de financiële gevolgen daarvan die in de jaarrekening van de stichting hun neerslag vinden. Hierdoor wordt ook transparant wat uit de doeluitkering is bekostigd en wat op andere wijze.

Artikel 13

Artikel 13 regelt aan welke voorwaarden de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Tevens wordt bepaald dat deze verantwoording moet worden voorzien van een accountantsverklaring. De jaarrekening van de subsidieontvanger moet voldoen aan de ministeriële richtlijnen.

Het eerste lid, onder d geeft nadrukkelijk aan dat de te verstrekken informatie over het aantal cliënten slechts betrekking heeft op die cliënten die afkomstig zijn uit de stadsregio. Activiteiten ten behoeve van cliënten van elders dienen door de provincie/grootstedelijke regio van herkomst bekostigd te worden.

Het aantal zorgeenheden waarvoor in het betreffende jaar een indicatiebesluit is genomen maakt volgens lid 1, sub f, onderdeel uit van de verantwoording Dit onderdeel is opgenomen teneinde de stadsregio te doen beschikken over de noodzakelijke gegevens voor de aanvraag van de doeluitkering zorgaanbod bij het rijk voor de volgende jaren. In verband hiermee heeft de accountantsverklaring als bedoeld in het derde lid en onderdeel h van het eerste lid eveneens betrekking op deze gegevens. Deze gegevens zijn tevens noodzakelijk voor het zodanig door de provincie inkopen van zorg bij zorgaanbieders dat hiermee optimaal wordt aangesloten bij de afgegeven indicatiebesluiten van het Bureau Jeugdzorg.

In onderdeel g wordt bepaald dat het Bureau Jeugdzorg tevens informatie verschaft omtrent het aantal gestelde indicaties die gedurende het verantwoordingsjaar zijn verzilverd bij een daartoe niet door de stadsregio Rotterdam gefinancierde zorgaanbieder. Een en ander vloeit voort uit de overgangsregeling met betrekking tot de provinciale cq stadsregionale financiering van zorgaanbieders, die provincies en stadsregio’s zijn overeengekomen voor de periode waarin nog geen sprake is van een vraaggestuurde financiering van de provinciale uitkering zorgaanbod op basis van de pxq systematiek. Invoering van deze pxq systematiek is voorzien met ingang van 2007.

Dit betekent dat gedurende deze periode veelal nog sprake zal zijn van een voor het zorgaanbod beschikbaar budget per provincie c.q. stadsregio dat nog onvoldoende is afgestemd op de behoefte. In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook te gelde kunnen brengen bij een zorgaanbieder die daartoe niet door de provincie van herkomst wordt gefinancierd. In het hoofdstuk over het zorgaanbod zal daartoe een overgangsregeling worden opgenomen op grond waarvan de uitvoering van dergelijke jeugdzorg onder een aantal voorwaarden voor subsidie in aanmerking komt bij de provincies die de betreffende zorgaanbieder wel financieren. Dergelijke jeugdzorg is alleen mogelijk als:

• het bureau jeugdzorg van de provincie van herkomst hiertoe een indicatiebesluit heeft

vastgesteld,

• het betreffende bureau jeugdzorg heeft vastgesteld dat:

a) de geïndiceerde jeugdzorg, alsmede vervangend jeugdzorgaanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gefinancierd door de provincie van herkomst van de cliënt

b) zorgverlening door een zorgaanbieder die niet door de provincie van herkomst van de cliënt wordt gefinancierd het mogelijk maakt de zorg dichter bij de plaats waar de cliënt voorafgaand aan de jeugdzorg verbleef , te bieden en de zorgaanbieder deze vaststelling aan kan tonen,

• de zorgaanbieder wordt gefinancierd voor de zorgeenheid opgenomen in het betreffende indicatiebesluit,

• hiermee niet het maximum wordt overschreden van 10% van de subsidie die door de stadsregio Rotterdam aan de zorgaanbieder is toegekend voor het bieden van zorgeenheden.

Deze overgangsregeling vervalt met ingang van 1 januari 2007, tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de nieuwe landelijke financieringssystematiek voor de provinciale uitkeringen jeugdzorg. Uitgangspunt daarbij is dat vanaf dat moment sprake zal zijn een vraaggestuurde financiering van het rijk aan provincies op grond waarvan de afzonderlijke provincies in staat zijn voldoende zorg in te kopen ten behoeve van de aanspraken van de cliënten afkomstig uit de eigen provincie. Teneinde de provincies hiertoe in staat te stellen, dienen zij zicht te hebben op de behoefte aan zorg waarin gedurende de overgangsperiode hier naartoe, wordt voorzien door zorgaanbieders die zij daarvoor niet financiert. Onderdeel g voorziet in de hiervoor noodzakelijke informatieverschaffing door bureau jeugdzorg.

In lid 3 wordt bepaald dat in de accountantsverklaring tevens een oordeel wordt gegeven over onder meer de uitvoering van artikel 12 van de wet. Dit wetsartikel bepaalt dat de stichting mede tot taak heeft aan het landelijk bureau inning onderhoudsbijdragen onverwijld schriftelijk mededeling te doen van de aanvang en beëindiging van jeugdzorg waarvoor een ouderbijdrage verschuldigd is.

Het dagelijks bestuur kan voorts nog aanvullende regels vaststellen over de financiële verantwoording.

Artikel 14

Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling beslist het dagelijks bestuur over de aanvraag. Het dagelijks bestuur kan van genoemde termijn afwijken. De aanvrager wordt hiervan in kennisgesteld. Het dagelijks bestuur bepaalt of de ingediende verantwoordingen aan de voorschriften voldoen.

Het dagelijks bestuur kan het subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer niet is voldaan aan de bepalingen van de wet of deze verordening. Dit zal beargumenteerd geschieden.

De vaststelling van de subsidie geschiedt op ten hoogste het maximaal verleende subsidiebedrag.

In onderdeel a van het vierde lid is aangegeven de wijze van vaststelling van het subsidie zoals weergegeven in paragraaf 3.1 van het algemene deel van deze toelichting. Door deze wijze van vaststelling van het subsidie bestaat de mogelijkheid voor het bureau jeugdzorg om - binnen de kaders van de door het dagelijks bestuur vastgestelde tarieven en het maximaal toegekende subsidie – de aanwending van subsidiemiddelen zodanig te schuiven tussen de onderscheiden taken – dat hiermee optimaal wordt aangesloten op de behoefte(ontwikkeling) ten aanzien van de onderscheiden taken. Dit met uitzondering van de taak als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet, gericht op versterking van de voorliggende voorzieningen.

In geval van onderbesteding door de stichting van het budget voor de taken als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste lid, van de wet vindt terugvordering van de subsidie plaats, indien deze onderbesteding groter is dan 5%. In dat geval wordt het verschil teruggevorderd tussen het werkelijk bestede bedrag en 95% van de verleende subsidie.

Artikel 15

In dit artikel wordt geregeld dat het dagelijks bestuur de verleende subsidie als voorschot kan uitbetalen. In de beschikking tot subsidieverlening zullen de regels hierover worden vermeld.

Artikel 16

Dit artikel houdt de voorwaarden in voor subsidieverlening voor uit te voeren experimenten. Voor voorschotbetaling en subsidievaststelling wordt verwezen naar de betreffende artikelen in deze regeling.

Artikel 17

Gedurende het eerste jaar na inwerkingtreding van de Wet op de jeugdzorg is nog geen sprake van door de Minister vastgestelde normbedragen voor de niet-justitiële taken van het bureau jeugdzorg. Dit betekent dat in de subsidiering van het bureau door de provincie hierop nog niet kan worden aangesloten. Het onderhavige artikel regelt het overgangsrecht dat hierdoor noodzakelijk is.

Het eerste lid bepaalt dat het dagelijks bestuur in afwijking van het bepaalde in artikel 3 in het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet voor de niet-justitiële taken in principe hetzelfde bedrag als subsidie beschikbaar stelt als in het voorafgaande jaar met dien verstande dat de bedragen worden aangepast aan de ontwikkeling van lonen en prijzen en behoudens de mogelijkheid van extra subsidie.

Ten aanzien van de taken in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering, worden wel de daarvoor door de Minister van Justitie vastgestelde normbedragen als basis genomen voor de door de provincie te hanteren tarieven.

Voor wat betreft de taken gericht op versterking van het lokale jeugdbeleid is geen sprake van een vorm van normering per taak. Het dagelijks bestuur kan in de wijze van vaststelling van het subsidie aansluiten op de subsidiepraktijk terzake in het jaar voorafgaande aan de wet.

Het tweede lid bepaalt dat, indien de subsidie voor het eerste jaar na inwerkingtreding substantieel hoger is dan de subsidie in het daarop volgende jaar op basis van de door de Minister vastgestelde tarieven, het dagelijks bestuur de mogelijkheid heeft om ter overbrugging hiervan gedurende maximaal één jaar een overbruggingssubsidie te verstrekken teneinde het bureau jeugdzorg in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met de nieuwe tarieven. Dit is geen verplichting. Het dagelijks bestuur zal daartoe een eigen afweging dienen te maken omtrent de noodzakelijkheid hiervan, mede in relatie tot de hiervoor beschikbare middelen in de doeluitkering bureau jeugdzorg.

Artikel 18

Dit artikel bevat de grondslag/titel voor de subsidieverlening aan de zorgaanbieders. Voor financiering komen in aanmerking de uitvoering van zorgeenheden c.q. bekostigingseenheden die door het dagelijks bestuur worden vastgesteld voor de bekostiging van het aanbod van jeugdzorg. Zoals eerder aangegeven, zullen deze met ingang van 2007 aansluiten op de door het rijk te hanteren bekostigingseenheden bij de financiering van de doeluitkering zorgaanbod. In de daaraan voorafgaande periode stelt het dagelijks bestuur de zorgeenheden vast die voor bekostiging in aanmerking komen.

De zorgeenheden komen alleen dan voor subsidiëring in aanmerking, indien deze worden uitgevoerd op basis van een daartoe strekkend indicatiebesluit van het Bureau Jeugdzorg.

Het vierde lid leidt ertoe dat de subsidiëring door de stadsregio slechts betrekking heeft op de uitvoering van zorgeenheden ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan uitvoering hiervan duurzaam verbleven in de stadsregio Rotterdam. Dit betekent derhalve ook dat de zorgplicht van de zorgaanbieder op grond van de wet slechts betrekking heeft op cliënten uit een provincie of grootstedelijke regio waarvan gedeputeerde staten respectievelijk het dagelijks bestuur de betreffende zorgaanbieder ook een subsidie hebben verstrekt ten behoeve van de uitvoering van zorgeenheden. Omdat provincies bij het inkopen van jeugdzorg niet gehouden zijn deze in te kopen bij zorgaanbieders in de eigen provincie, kan een zorgaanbieder ook zorg verlenen aan cliënten uit een andere provincie dan de provincie van vestiging van de zorgaanbieder, als de betreffende provincie ook bij deze zorgaanbieder zorg heeft ingekocht. Als dit niet het geval is, kan deze zorgaanbieder geen zorg voor dergelijke cliënten uitvoeren. De betreffende cliënt zal zijn aanspraak op zorg derhalve slechts tot gelding kunnen brengen bij een zorgaanbieder die hiervoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin hij of zij voorafgaand aan het tot stand komen van de aanspraak duurzaam verbleef. Gedurende de overgangsperiode tot aan de invoering van de PxQ financiering, is echter een uitzonderingsbepaling (artikel 32) van kracht, die ertoe strekt het bieden van zorg aan cliënten uit een provincie die geen zorg heeft ingekocht bij de zorgaanbieder, onder bepaalde voorwaarden mogelijk te maken.

Het vijfde lid bepaalt dat het dagelijks bestuur kan afwijken van het bepaalde in het vierde lid. Een dergelijke afwijking kan noodzakelijk zijn als gevolg van een nadere uitwerking van de gemaakte landelijke afspraken inzake de overgangsperiode voor de decentralisatie van enkele voorheen landelijk werkende en landelijk gefinancierde zorgaanbieders. Uitgangspunt bij deze afspraken is dat één provincie gedurende deze overgangsperiode optreedt als inkoper en daarmee als financier van deze zorgaanbieders ten behoeve van meerdere provincies. De voorwaarden waaronder een dergelijke uitzondering mogelijk is, zullen in de subsidiebeschikking worden neergelegd.

Artikel 19

In het eerste lid is bepaald dat de subsidie voor 1 juli van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, moet worden aangevraagd. In het tweede lid wordt geregeld dat het dagelijks bestuur vormvoorschriften hieraan kan verbinden. In het derde en vierde lid van dit artikel is aangegeven welke gegevens de subsidieaanvraag minimaal dient te bevatten. Lid 5 handelt over onvolledigheid van de aanvraag en de daarop te nemen acties.

In lid 6 is aangegeven dat een rechtspersoon die voor het eerst subsidie aanvraagt, een aantal aanvullende gegevens dient te verstrekken. Lid 7 handelt over de aanvraag van een natuurlijk persoon.

Artikel 20

In lid 1 van dit artikel is opgenomen wat minimaal in de beschikking tot subsidieverlening vermeld dient te zijn.

In lid 2 is bepaald dat het dagelijks bestuur, mits voldaan is aan alle bepalingen waaraan de aanvraag dient te voldoen, vóór 1 januari een besluit neemt. Deze termijn is noodzakelijk, omdat de te verstrekken subsidies dienen te worden opgenomen in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma dat vóór 1 december moet worden vastgesteld. In lid 3 wordt de mogelijkheid geschapen om van deze beslissingstermijn af te wijken. Hiervan dient de aanvrager op de hoogte te worden gesteld.

Lid 4 bepaalt, dat de maximale subsidie voor een zorgaanbieder kan worden aangepast, als er wijzigingen komen in de uitkering die de stadsregio krachtens artikel 37 van de wet van het Rijk ontvangt ten behoeve van het zorgaanbod van de zorgaanbieders.

Artikel 21

In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen over het voeren van de administratie. Zo zal het boekjaar samen moeten vallen met het kalenderjaar en zal een betrouwbaar beeld moeten ontstaan over de gegevens van cliënten, de omvang van de uitgevoerde zorgeenheden en financiële gegevens.

Artikel 22

Artikel 22 bepaalt dat de zorgaanbieder aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, diefstal, brand en andere vergelijkbare risico’s. Daarbij kan rekening worden gehouden met de aanwezigheid van eigen vermogen. Het dagelijks bestuur kan nadere voorwaarden stellen.

Artikel 23

De subsidieverordening accepteert een tweetal reserveringen, namelijk een reserve groot onderhoud en een subsidie-egalisatiereserve. De jaarlijkse toevoeging aan de reserve voor het groot onderhoud kan niet meer dan 3% van de subsidie voor dat betreffende jaar bedragen, totdat de totale omvang van de reserve voor het groot onderhoud ten hoogste 15% bedraagt van de subsidie voor het betreffende jaar. Het dagelijks bestuur kan evenwel een lager maximum dan 15% vaststellen, als het plan op grond waarvan de zorgaanbieder reserveert voor groot onderhoud, daartoe aanleiding geeft.

Lid 4 handelt over exploitatieoverschot. Dit kan worden toegevoegd aan een egalisatiereserve, nadat de subsidie is vastgesteld. Met een eventuele andere bestemming moet het dagelijks bestuur expliciet instemmen.

In lid 5 wordt omschreven hoe om te gaan met een exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de stadsregionale subsidie.

In lid 6 is bepaald dat deze egalisatiereserve maximaal 10% bedraagt van de voor dat jaar vastgestelde subsidie tot een door het dagelijks bestuur vast te stellen maximum.

Lid 7 geeft het dagelijks bestuur de mogelijkheid om aanvullende regels over de besteding van de egalisatiereserve te geven.

Artikel 24

Artikel 4:41 Awb stelt dat als subsidiëring tot vermogensvorming bij de subsidie-ontvanger heeft geleid, deze in een aantal met name genoemde gevallen een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan, mits “ dit bij wettelijk voorschrift of, indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, bij de subsidieverlening is bepaald, en daarbij is aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald”. Met artikel 24 van de verordening is voor wat de zorgaanbieders betreft aan deze voorwaarden voldaan.

In dit artikel is vastgelegd dat de reserves opgebouwd met stadsregionale subsidie alleen mogen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten welke niet kunnen worden gedekt door de voor dat jaar verleende subsidie. Een vergoeding is verschuldigd in de gevallen die genoemd worden in artikel 4:41,lid 2 Awb:

  • a.

    de subsidie-ontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • b.

    de subsidie-ontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • c.

    de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • d.

    de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • e.

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Ook in deze gevallen is evenwel geen vergoeding verschuldigd, indien de werkzaamheden van de instelling met toestemming van het dagelijks bestuur door een andere instelling worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan die ander in eigendom worden overgedragen.

Het dagelijks bestuur bepaalt de hoogte van de vergoeding. Het principe is dat de vergoeding gelijk is aan dat deel van het vermogen, dat gevormd is dankzij de stadsregionale subsidie. In lid 3 worden nadere regels gegeven voor de berekening van de vergoeding.

Artikel 25

Dit artikel bepaalt dat afschrijvingslasten een onderdeel vormen van het exploitatieresultaat en worden berekend op basis van goed gebruik in het economisch verkeer. Het dagelijks bestuur kan echter nadere aanwijzingen geven.

Artikel 26

De aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient uiterlijk 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, door de subsidieontvanger te zijn ingediend bij het dagelijks bestuur. Hierbij dient een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie te worden overlegd.

Artikel 27

Dit artikel regelt de inhoud waaraan het inhoudelijk verslag minimaal dient te voldoen.

Lid 3 bepaalt dat het dagelijks bestuur gegevens kan vragen omtrent de uitgevoerde activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

In lid 4 wordt bepaald dat het dagelijks bestuur nog aanvullende regels kan vaststellen over de inhoudelijke verantwoording.

Denkbaar is dat activiteiten van een zorgaanbieder, welke niet door de stadsregio worden gesubsidieerd, hetzij financieel hetzij anderszins een negatief gevolg hebben voor de wel met stadsregionale subsidie uitgevoerde activiteiten. Daarom wordt in lid 5 bepaald, dat de zorgaanbieder aan het dagelijks bestuur ook melding maakt van activiteiten die zonder stadsregionale subsidie worden verricht inclusief de financiële gevolgen daarvan die in de jaarrekening van de zorgaanbieder hun neerslag vinden. Hierdoor wordt ook transparant wat uit de doeluitkering is bekostigd en wat op andere wijze.

Artikel 28

Artikel 28 regelt aan welke voorwaarden de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Tevens wordt bepaald dat deze verantwoording moet worden voorzien van een accountantsverklaring. De jaarrekening van de subsidieontvanger moet voldoen aan de ministeriële richtlijnen.

Het eerste lid, onder d geeft nadrukkelijk aan dat de te verstrekken informatie over de gerealiseerde zorgeenheden slechts betrekking heeft op die zorgeenheden waarvoor door het Bureau Jeugdzorg een daartoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld. Uitgevoerde zorg waaraan geen geldig indicatiebesluit ten grondslag ligt, komt niet voor subsidiëring in aanmerking. Het tweede deel van de zin geeft aan dat alleen die zorgeenheden in de verantwoording worden opgenomen waarop de te verantwoorden subsidie betrekking heeft. Dit betekent onder meer dat alleen die zorgeenheden worden meegenomen die zijn uitgevoerd voor cliënten uit de stadsregio dan wel zorgeenheden die op grond van de overgangsregeling in artikel 32 zijn uitgevoerd. Onderdeel d geeft aan dat alle op basis van een indicatie uitgevoerde zorgeenheden worden opgenomen, gespecificeerd naar de in het kader van de subsidiering onderscheiden eenheden. Onderdeel e bepaalt dat de zorgeenheden die specifiek op grond van artikel 32 zijn uitgevoerd ten behoeve van cliënten uit andere provincies, ook separaat in de verantwoording worden opgenomen. Dit uiteraard alleen in geval deze zorgeenheden ten laste worden gebracht van het door de stadsregio Rotterdam gefinancierde zorgaanbod. De betreffende zorgeenheden worden gespecificeerd naar de onderscheiden zorgeenheden. Tevens wordt het totaal aantal cliënten aangegeven voor wie deze zorgeenheden zijn uitgevoerd.

In onderdeel f van het eerste lid is aangegeven dat in de verantwoording wordt aangegeven welke feitelijke kostprijs de zorgaanbieder in het betreffende jaar heeft gerealiseerd voor de onderscheiden zorgeenheden. Deze informatie is van belang in het kader van de actualisatie van de landelijke normbedragen die door het rijk worden gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod aan provincies en grootstedelijke regio’s. Ook biedt deze informatie de stadsregio inzicht in de feitelijke ontwikkeling van de kostprijzen van de zorgaanbieder. In het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt en effectief mogelijke besteding van de doeluitkering zorgaanbod, kan de stadsregio deze informatie betrekken bij de subsidiëring in volgende jaren.

Onderdeel g bepaalt dat het totaal aantal cliënten wordt aangegeven ten behoeve van wie door de zorgaanbieder zorgeenheden zijn uitgevoerd. Uiteraard geldt ook hier dat het alleen de cliënten betreft voor zover de daarvoor uitgevoerde zorgeenheden ten laste worden gebracht van het subsidie dat de zorgaanbieder heeft ontvangen van de stadsregio Rotterdam.

In het kader van de financiële verantwoording kan ook nadere informatie van belang zijn. In verband hiermee is bepaald dat het dagelijks bestuur dergelijke informatie van de zorgaanbieder kan vragen.

Het dagelijks bestuur kan voorts nog aanvullende regels vaststellen over de financiële verantwoording.

Artikel 29

Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling beslist het dagelijks bestuur over de aanvraag. Het dagelijks bestuur kan van genoemde termijn afwijken. De aanvrager wordt hiervan in kennis gesteld. Het dagelijks bestuur bepaalt of de ingediende verantwoordingen aan de voorschriften voldoen.

Het dagelijks bestuur kan de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag, wanneer niet is voldaan aan de bepalingen van de wet of dit besluit. Dit zal beargumenteerd geschieden.

De vaststelling van de subsidie geschiedt op ten hoogste het maximaal verleende subsidiebedrag.

In onderdeel a van het vierde lid is aangegeven de wijze van vaststelling van de subsidie zoals weergegeven in paragraaf 3.2 van het algemene deel van deze toelichting. Deze wijze van vaststelling van de subsidie maakt het voor de zorgaanbieder mogelijk om - binnen het maximaal beschikbaar gestelde subsidie – bij de uitvoering van de gesubsidieerde zorgeenheden te schuiven tussen de verschillende zorgeenheden. Indien gedurende het jaar blijkt dat door cliënten vaker een beroep wordt gedaan op uitvoering van een bepaalde zorgeenheid dan de daarvoor in de subsidietoekenning voorziene mogelijkheden, kan deze zorg door de zorgaanbieder toch worden geboden indien het beroep op andere zorgeenheden achterblijft bij de omvang als waarin in de subsidietoekenning was voorzien. Deze flexibiliteit voor de zorgaanbieder in combinatie met de wettelijke zorgplicht biedt daarmee de maximale mogelijkheid om te voorzien in een op de vraag afgestemde ontwikkeling van het zorgaanbod gedurende het betreffende jaar.

Bij de vaststelling van de subsidie zullen de feitelijk gerealiseerde aantallen zorgeenheden worden vermenigvuldigd met het in de toekenning vastgestelde tarief. De som van deze bedragen vormt de basis voor de vaststelling van de totale subsidie ten behoeve van zorgeenheden. Indien de maximaal verleende subsidie meer dan 5% hoger is dan genoemde som, zal subsidie worden teruggevorderd ter hoogte van het verschil tussen de maximaal verleende subsidie en bedoelde som. Hierbij is overwogen dat in de tarieven die in principe vanaf 2006 zullen gaan gelden, ruimte is verdisconteerd voor een zekere onderbezetting. Voor de normen die in 2005 nog van kracht zullen zijn, geldt dat niet. Daarom is in de overgangsregeling van artikel 32 opgenomen dat over 2005, in geval van onderbezetting, op nader bij de subsidieverlening aan te geven wijze zal worden teruggevorderd. Bij de subsidieverlening zal dan worden aangegeven dat op dit punt in 2005 nog dezelfde regeling geldt als in 2004.

Zorgeenheden waarvoor in de subsidietoekenning in het geheel geen subsidie is toegekend, zullen hierbij niet betrokken kunnen worden.

Artikel 30

In dit artikel wordt geregeld dat het dagelijks bestuur de verleende subsidie als voorschot kan doen uitbetalen. In de beschikking tot subsidieverlening zullen de regels hierover worden vermeld.

Artikel 31

Dit artikel houdt de voorwaarden in voor subsidieverlening voor uit te voeren experimenten. Voor voorschotbetaling en subsidievaststelling wordt verwezen naar de betreffende artikelen in deze regeling.

Artikel32

In het eerste lid gaat het om buitenregionale plaatsingen.

Gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet, wordt de doeluitkering zorgaanbod door het rijk gefinancierd op basis van de in de rijksbegroting beschikbare middelen voor de jeugdzorg. De verdeling tussen provincies is deels op historische basis gebaseerd. In de rijksbegroting is tevens een zekere groei van de middelen voorzien. Echter, er zal gedurende deze periode nog geen sprake zijn van invoering van een vraaggestuurde financiering op basis van de benodigde hoeveelheid jeugdzorg (pxq). In verband hiermee zal gedurende deze periode veelal nog sprake zijn van een voor het zorgaanbod beschikbaar budget per provincie dat nog niet is afgestemd op de behoefte per provincie. In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook kunnen verzilveren bij een zorgaanbieder die daartoe niet wordt gefinancierd door de provincie waaruit de cliënt afkomstig is. Dit artikel strekt ertoe dit mogelijk te maken gedurende de periode waarin de zogenaamde pxq financiering van de doeluitkering voor het zorgaanbod nog niet is ingevoerd. Op grond van het Bestuursakkoord Financieel Kader Wet op de jeugdzorg zal een dergelijke financiering met ingang van 1 januari 2007 van kracht moeten zijn.

Binnen het door de stadsregio Rotterdam bekostigde volume aan jeugdzorg mag een zorgaanbieder tot genoemde datum tevens jeugdzorg bieden aan jeugdigen afkomstig uit een andere provincie of grootstedelijke regio. Daarbij gelden een aantal restricties:

  • -

    In de eerste plaats dient het bureau jeugdzorg van de provincie of grootstedelijke regio waaruit de jeugdige afkomstig is, hiertoe een indicatiebesluit te hebben vastgesteld.

  • -

    In de tweede plaats dient het betreffende bureau jeugdzorg te hebben vastgesteld dat sprake is van één van de volgende situaties:

    • a.

      de geïndiceerde jeugdzorg, alsmede het eventueel vervangende jeugdzorgaanbod, kan niet binnen dertien weken worden geleverd door een zorgaanbieder die door de provincie van herkomst van de cliënt daartoe wordt gefinancierd; en

    • b.

      zorgverlening door een zorgaanbieder die niet door de provincie van herkomst van de cliënt wordt gefinancierd maakt het mogelijk de zorg dichter bij de plaats waar de cliënt voorafgaand aan de jeugdzorg verbleef, te bieden;

een dergelijke vaststelling dient door de zorgaanbieder desgewenst aantoonbaar te zijn.

  • -

    In de derde plaats dient de betreffende zorgaanbieder door de stadsregio Rotterdam gefinancierd te worden voor de in het indicatiebesluit vastgestelde zorgeenheid, wil deze subsidiabel zijn bij de zorgaanbieder. Indien bijvoorbeeld een cliënt uit een andere provincie is geïndiceerd voor pleegzorg, dan is deze zorg niet subsidiabel binnen het door de stadsregio Rotterdam beschikbaar gestelde subsidie, indien die subsidie geen betrekking heeft op het bieden van pleegzorg; en

  • -

    In de vierde plaats is het verlenen van jeugdzorg aan cliënten afkomstig uit een andere provincie slechts subsidiabel op grond van deze verordening, voor zover daarmee niet meer dan tien procent is gemoeid van de totaal per zorgaanbieder voor de uitvoering van zorgeenheden door de stadsregio Rotterdam toegekende subsidie.

Voor de goede orde zij vermeld dat, met inachtneming van het hiervoor gestelde, aanspraken van cliënten afkomstig uit andere provincies, voor het overige op dezelfde wijze worden behandeld als aanspraken van cliënten uit de stadsregio Rotterdam. Dit betekent dat op dergelijke aanspraken dezelfde prioritering van toepassing is in geval van bijvoorbeeld wachtlijsten, als voor aanspraken van cliënten afkomstig uit de stadsregio Rotterdam.

In het tweede lid gaat het om terugvordering in geval van onderbezetting. Voor het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet wordt hier een afwijkende regeling voorgesteld. Zoals al is aangegeven in de toelichting bij artikel 29 wordt voor 2005 dezelfde regeling voorgesteld als voor 2004, welke regeling bij de subsidieverlening zal worden aangegeven.

Artikel 33

Lid 1 regelt dat het dagelijks bestuur een subsidie kan verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid voor de uitvoering van een steunfunctie ten behoeve van het Bureau jeugdzorg en/of de zorgaanbieders. Deze rechtspersoon behoeft uitdrukkelijk niet de stichting of een zorgaanbieder te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de steunfunctie uitvoert ten behoeve van het Bureau Jeugdzorg en/of de zorgaanbieders.

Lid 2 behandelt de aanstelling van de vertrouwenspersoon die volgens de wet werkzaam dient te zijn voor cliënten van het Bureau jeugdzorg en de zorgaanbieders. Het dagelijks bestuur verleent aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon. Deze voert werkzaamheden uit ten behoeve cliënten van het Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders.

Deze rechtspersoon behoeft uitdrukkelijk niet de stichting of de zorgaanbieder zelf te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de vertrouwenspersoon beschikbaar stelt ten behoeve van cliënten van het Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders. Op grond van de wet zijn de stichting en de zorgaanbieders gehouden deze vertrouwenspersonen in staat te stellen hun werkzaamheden bij hen uit te voeren.

Lid 3 tot en met lid 8 regelt verder de aanvraag en verlening van subsidie naar analogie van de regeling voor de stichting en het zorgaanbod.

Artikel 34

In dit artikel wordt voor de in het vorige artikel bedoelde rechtspersonen de vaststelling van de subsidie geregeld naar analogie van de regeling voor de stichting en het zorgaanbod.

Artikel 35

Het dagelijks bestuur kan een uitvoeringsregeling vaststellen. Hierin kan worden opgenomen een nadere uitwerking van deze regeling.

Artikel 36

Dit artikel geeft een algemene uitzonderingsmogelijkheid op het bepaalde in deze verordening. Het dagelijks bestuur kan hiervan slechts gebruik maken indien hiertoe naar zijn oordeel dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 37

In dit artikel wordt bepaald dat het dagelijks bestuur beslist in gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

De ingangsdatum en benaming van deze regeling zijn in de leden 2 en 3 opgenomen.