Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Littenseradiel

Subsidieverordening gemeente Littenseradiel 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Littenseradiel
Officiële naam regelingSubsidieverordening gemeente Littenseradiel 2007
CiteertitelSubsidieverordening gemeente Littenseradiel 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpaanvraag, aardgasnet, begroting, budgetsubsidie, godsdienstonderwijs, incidentele subsidie, kerkorgels, levensbeschouwelijk onderwijs, oud papier, specifiek welzijn, subsidie, subsidieaanvraag, subsidieplafond, subsidievaststelling, subsidieverlening, vormingsonderwijs

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Artikel 4.1.2.2 is gewijzigd bij raadsbesluit van 19 november 2007. Deze wijziging is in werking getreden op 3 december 2007.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Algemene wet bestuursrecht, art. 4:23

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregels specifiek welzijn.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-11-200712-10-2012Nieuwe regeling

29-10-2007

Op 'e Skille, 08-11-2007

Collegevoorstel, 16-10-2007, nr. 7

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieverordening gemeente Littenseradiel 2007

De raad van de gemeente Littenseradiel;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 oktober 2007;

besluit:

de Subsidieverordening gemeente Littenseradiel 2007 vast te stellen.

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN DEEL

Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    activiteit: handelen of nalaten, waarmee een beleidsdoel in de vorm van de behartiging van door het college erkende belangen van ideële en/of materiële aard wordt nagestreefd, op basis waarvan de subsidieontvanger subsidie ontvangt of kan ontvangen;

  • b.

    activiteitenplan: een overzicht van de door de subsidieontvanger voorgenomen activiteiten, uit te voeren binnen een aangegeven termijn, zo mogelijk vertaald naar meetbare prestaties en beoogde effecten in relatie tot het gemeentelijk beleidsdoel;

  • c.

    budgetsubsidie: de voor een kalenderjaar of voor een bepaald aantal kalenderjaren verstrekte subsidie, waarbij de subsidieontvanger een vooraf bepaald bedrag krijgt dat gekoppeld wordt aan vooraf vastgestelde uit te voeren activiteiten en te leveren prestaties;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    gemeente: de gemeente Littenseradiel;

  • f.

    incidentele subsidie: een subsidie die eenmalig wordt verstrekt voor in beginsel eenmalige en kortdurende activiteiten;

  • g.

    instelling: een rechtspersoon - al dan niet met volledige rechtsbevoegdheid - of een groepering van personen, die activiteiten verricht;

  • h.

    prestatie: het resultaat van activiteiten dat kan worden gemeten in termen van tijd, geld, kwaliteit en kwantiteit;

  • i.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door het college verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de gemeente Littenseradiel geleverde goederen of diensten;

  • j.

    subsidieplafond het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift;

  • k.

    subsidieontvanger de natuurlijke persoon of instelling, die op grond van de behartiging van door het college erkende belangen van ideële en/of materiële aard subsidie van de gemeente ontvangt of daarop aanspraak heeft;

  • l.

    subsidieverlening: besluit voorafgaand aan de subsidievaststelling, waarbij een voorwaardelijke aanspraak op een subsidie wordt toegekend;

  • m.

    subsidievaststelling: besluit, waarbij de subsidie definitief wordt vastgesteld;

  • n.

    structurele subsidie: een subsidie voor activiteiten die in beginsel van onbepaalde duur zijn;

  • o.

    wet: de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.1.2 Reikwijdte verordening

Deze verordening is van toepassing op subsidiëring van activiteiten als bedoeld in artikel 1.1.1, sub a, tenzij een afzonderlijke rijks-, provinciale of gemeentelijke subsidieregeling van toepassing is.

Artikel 1.1.3 Bevoegdheden van het college

Het college is belast met de uitvoering en het toezicht op de naleving van deze verordening en besluit uit dien hoofde over de subsidieverstrekking, voor zover de gemeenteraad subsidieverstrekking niet aan zich heeft gehouden. In het laatste geval dient in deze verordening in plaats van het college gelezen te worden de gemeenteraad.

Artikel 1.1.4 Subsidieplafond
  • 1. De gemeenteraad kan subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende activiteiten, waarvoor subsidies kunnen worden verstrekt.

  • 2. Als de gemeenteraad een subsidieplafond heeft vastgesteld, bepaalt hij daarbij, hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 3. Het subsidieplafond wordt bekendgemaakt voor de aanvang van het tijdvak, waarvoor het is vastgesteld.

  • 4. Indien het subsidieplafond of een verlaging daarvan later wordt bekendgemaakt, heeft deze bekendmaking geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen.

  • 5. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van de verdeling vermeld.

  • 6. Het vierde lid is niet van toepassing, indien:

    • a.

      de aanvragen voor het tijdvak waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld, ingevolge een wettelijk voorschrift moeten worden ingediend op een tijdstip waarop de gemeentelijke begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd;

    • b.

      het een verlaging betreft die voortvloeit uit de vaststelling of goedkeuring van de gemeentelijke begroting, en;

    • c.

      bij de bekendmaking van het subsidieplafond is gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

Paragraaf 1.2 Subsidieaanvraag
Artikel 1.2.1 Subsidieaanvraag
  • 1. Een subsidieaanvraag wordt ingediend bij het college.

  • 2. Een aanvraag om een subsidie wordt ten minste acht weken voor de aanvang van de desbetreffende activiteit schriftelijk ingediend.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde aanvraag gaat vergezeld van:

    • a.

      een beschrijving van de geplande activiteit;

    • b.

      een gespecificeerde begroting met toelichting;

    • c.

      een gespecificeerde financieringsopzet met toelichting, en;

    • d.

      een opgave van bij anderen aangevraagde of aan te vragen subsidie voor dezelfde activiteiten.

  • 4. Het college kan binnen een door hem te bepalen termijn de overlegging van andere stukken of anderszins nadere informatie verlangen, indien hij dat voor de beoordeling van de subsidieaanvraag nodig acht.

  • 5. Het college kan besluiten een subsidieaanvraag niet te behandelen, indien de aanvraag niet aan de daaraan in deze verordening gestelde eisen voldoet of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het college gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

Paragraaf 1.3 Subsidieverlening
Artikel 1.3.1 Subsidieverlening en subsidievaststelling

Het college neemt voorafgaand aan een besluit tot subsidievaststelling slechts een besluit tot subsidieverlening, indien hij dit nodig acht.

Artikel 1.3.2 Beslistermijn
  • 1. De beschikking op de subsidieaanvraag wordt uiterlijk acht weken na ontvangst van de aanvraag gegeven.

  • 2. Indien de in het eerste lid genoemde beschikking niet binnen acht weken gegeven kan worden, kan het college zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 1.3.3 Subsidieverlening
  • 1. Indien het college een subsidie verleent, vermeldt de subsidiebeschikking het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald. In het laatste geval wordt bovendien het bedrag vermeld, waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

  • 2. Bij de beschikking tot verlening van de subsidie geeft het college zo concreet mogelijk aan welke activiteiten door de subsidieontvanger met de ter beschikking gestelde subsidie moeten worden verricht.

  • 3. Subsidiëring heeft, tenzij het een incidentele subsidie betreft, altijd plaats voor een bepaald tijdvak dat wordt vermeld in de beschikking tot subsidieverlening. Dit tijdvak is maximaal vier jaar.

  • 4. Meerjarige subsidieverlening heeft altijd plaats onder het voorbehoud dat de gemeenteraad van jaar tot jaar de benodigde middelen beschikbaar stelt.

Artikel 1.3.4 Weigeringsgronden
  • 1. De subsidieverlening wordt geweigerd, indien door de subsidieverlening het ter zake vastgestelde subsidieplafond zou worden overschreden.

  • 2. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd, indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten niet of niet geheel zullen plaats hebben;

    • b.

      de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

    • d.

      de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente Littenseradiel of niet ten goede komen aan ingezetenen van de gemeente Littenseradiel;

    • e.

      de subsidie niet of in onvoldoende mate besteed zal worden voor het doel, waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • f.

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met een wettelijk voorschrift, het algemeen belang of de openbare orde;

    • g.

      de aanvrager ook zonder subsidieverlening over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

    • h.

      de subsidieverlening niet past binnen het beleid van de bestuursorganen van de gemeente Littenseradiel.

  • 3. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd, indien de subsidieontvanger:

    • a.

      in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of;

    • b.

      failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 1.4.1 Verplichtingen

Het college kan aan het besluit tot subsidieverlening verplichtingen verbinden met betrekking tot:

  • a.

    aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

    de administratie van de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 1.4.2 en 1.4.3;

  • c.

    het voor de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

  • d.

    de te verzekeren risico’s overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.4.4;

  • e.

    het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

  • f.

    het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

  • g.

    het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

  • h.

    de kennis en ervaring van vrijwilligers en beroepskrachten, die werkzaam zijn voor de subsidieontvanger, voor zover zij betrokken zijn bij de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten;

  • i.

    de wijze waarop gebruikers, vrijwilligers en beroepskrachten worden betrokken bij het ontwikkelen en uitvoeren van het beleid van de subsidieontvanger;

  • j.

    de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid voor gehandicapten van de accommodatie, waar de gesubsidieerde activiteiten worden uitgevoerd;

  • k.

    het personeelsbeleid van de subsidieontvanger voor wat betreft het bevorderen van gelijke kansen voor vrouwen, gehandicapten en leden van etnische minderheden;

  • l.

    de vorming van een reserve of een voorziening.

Artikel 1.4.2 Administratie algemeen
  • 1. De subsidieontvanger is verplicht tot de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 2. De administratie dient op een overzichtelijke wijze te worden gevoerd en toegankelijk te zijn voor door of namens het college uit te voeren controle.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht alle administratieve bescheiden, die betrekking hebben op de subsidieverstrekking gedurende drie jaar na de vaststelling van de subsidie te bewaren met dien verstande dat de subsidieontvanger, die reeds op grond van artikel 2:10 van het Burgerlijk Wetboek verplicht is de administratie en de daartoe behorende bescheiden gedurende tien jaar te bewaren, een bewaarplicht van tien jaar heeft.

Artikel 1.4.3 Administratieve verplichtingen voor instellingen
  • 1. De subsidieontvanger, die een instelling is, kan verplicht worden een zodanige administratie te voeren dat deze steeds een volledig en juist inzicht geeft in alle baten en lasten, bezittingen en schulden en overige rechten en verplichtingen. In de administratie worden in ieder geval alle gegevens opgenomen, die uit het oogpunt van subsidiëring van belang zijn.

  • 2. De subsidieontvanger, die een instelling is, kan verplicht worden om, indien zij meerdere activiteiten uitvoert, de in de administratie opgenomen baten en lasten toe te rekenen aan deze activiteiten. De niet direct aan deze activiteiten toe te rekenen kosten worden volgens een bestendige gedragslijn verdeeld overeenkomstig de verdeelsleutel zoals opgenomen in de ingediende en goedgekeurde begroting.

  • 3. Het boekjaar van de subsidieontvanger valt samen met het kalenderjaar, tenzij in de bijzondere wettelijke regeling of in de subsidiebeschikking anders is bepaald.

Artikel 1.4.4 Zorgvuldig beheer en verzekeringsplicht
  • 1. De subsidieontvanger beheert de tot zijn beschikking staande middelen zorgvuldig en treft maatregelen ter voorkoming van vermogensschade.

  • 2. De subsidieontvanger kan verplicht worden zijn roerende en onroerende zaken te verzekeren en verzekerd te houden op basis van herbouw- of vervangingswaarde tegen de schade van brand, storm en inbraak.

  • 3. De subsidieontvanger kan verplicht worden het bij hem werkzaam zijnde personeel, de voor hem werkzame vrijwilligers en – indien de subsidieontvanger een instelling is – de bestuurders, tenminste tot door het college te bepalen bedragen, te verzekeren en verzekerd te houden tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid.

  • 4. Een verzekeringsplicht als bedoeld in de leden 2 en 3 wordt in ieder geval niet opgelegd, indien de hieraan verbonden kosten naar het oordeel van het college niet in redelijke verhouding staan tot het bedrag van de verleende subsidie.

Artikel 1.4.5 Begrotingsvoorbehoud
  • 1. Voor zover een subsidie wordt verleend ten laste van een gemeentelijke begroting, die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt de subsidie verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden beschikbaar worden gesteld.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarde vervalt, indien niet binnen vier weken na de vaststelling of goedkeuring van de begroting een beroep op de voorwaarde wordt gedaan.

Artikel 1.4.6 Tegengaan schenkingen door instellingen
  • 1. Het is een subsidieontvanger, die een instelling is, behoudens vooraf verkregen toestemming van het college niet toegestaan om bedragen om niet aan derden ter beschikking te stellen.

  • 2. Het college kan voorwaarden verbinden aan de in het eerste lid bedoelde toestemming.

Artikel 1.4.7 Zaken en diensten aan derden
  • 1. Een subsidieontvanger, die een instelling is en die aan derden zaken ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die tenminste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

  • 2. Het college kan gevallen aanwijzen, waarin deze bepaling niet geldt.

Artikel 1.4.8 Controle en inzage
  • 1. Het college is bevoegd controle uit te oefenen op de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit(en) en op de naleving van de verplichtingen, waartoe de subsidieontvanger op grond van de wet, deze verordening en de subsidiebeschikking gehouden is.

  • 2. De subsidieontvanger geeft desgevraagd de door het college aangewezen ambtenaren of andere personen inzage in zijn administratie en geeft hen alle inlichtingen, die voor de controle en voor de beoordeling van de gesubsidieerde activiteiten nodig zijn.

Artikel 1.4.9 Meldingsplicht bij wijziging omstandigheden
  • 1. De subsidieaanvrager doet zo spoedig mogelijk mededeling aan het college van feiten en omstandigheden, die van belang kunnen zijn voor de beslissing op de aanvraag. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

  • 2. De gelijke meldingsplicht als omschreven in lid 1 geldt voor de subsidieontvanger in geval van feiten en omstandigheden, die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

  • 3. De subsidieontvanger meldt in ieder geval een wijziging die zich in de bestuurssamenstelling voordoet.

  • 4. De subsidieontvanger, die een instelling is, stelt het college in kennis van het voornemen tot statutenwijziging en de inhoud daarvan.

  • 5. Een voornemen tot opheffing of fusie brengt de subsidieontvanger, die een instelling is, ten minste dertien weken voor het definitieve besluit wordt genomen ter kennis van het college.

Artikel 1.4.10 Medewerking aan gemeentelijk onderzoek

Een subsidieontvanger is verplicht mee te werkenaan een door of namens de gemeente ingesteld onderzoek op het beleidsveld, waar de activiteit van de subsidieontvanger op gericht is.

Paragraaf 1.5 De subsidievaststelling
Artikel 1.5.1 Vaststelling subsidie zonder voorafgaande verleningsbeschikking
  • 1. Indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, zijn de artikelen 1.3.2 tot en met 1.3.4 en 1.4.1 tot en met 1.4.10 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht binnen dertien weken na afloop van het tijdvak of – ingeval van een incidentele subsidie – na afloop van de activiteit, waarvoor subsidie is verstrekt, verantwoording af te leggen aan het college op gelijke wijze als vermeld in artikel 1.5.2, lid 4.

  • 3. Het college kan uitstel verlenen van de in lid 2 genoemde termijn.

  • 4. De verantwoordingsplicht als bedoeld in artikel 1.5.2, lid 4 is niet van toepassing op subsidieverstrekkingen die het bedrag van € 500,-- niet te boven gaan.

Artikel 1.5.2 Definitieve vaststelling subsidie na voorgaande verleningsbeschikking
  • 1. Indien de beschikking tot vaststelling van de subsidie voorafgegaan is door een beschikking tot subsidieverlening is de subsidieontvanger verplicht vóór 1 april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend, verantwoording af te leggen aan het college.

  • 2. De verantwoordingsplicht als bedoeld in lid 4 is niet van toepassing op subsidieverstrekkingen die het bedrag van € 500,-- niet te boven gaan.

  • 3. In afwijking van lid 1 is de subsidieontvanger van een incidentele subsidie verplicht binnen dertien weken na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verleend, verantwoording af te leggen aan het college.

  • 4. De verantwoording dient in ieder geval te bestaan uit het overleggen van een financieel verslag en een activiteitenverslag.

  • 5. De verantwoording als bedoeld in lid 4 wordt beschouwd als aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 6. Het college stelt de subsidie vast binnen acht weken na de ontvangst van de in lid 4 vermelde verantwoording.

  • 7. Indien de verantwoording als bedoeld in lid 4 niet binnen de in lid 1 dan wel lid 3 gestelde termijn is ingediend, kan het college een termijn stellen binnen welke de verantwoording moet zijn ingediend.

  • 8. Het college stelt de subsidie ambtshalve vast, indien na afloop van de in lid 7 gestelde nadere termijn de verantwoording niet is ontvangen.

  • 9. Indien de in lid 6 genoemde beschikking niet binnen acht weken gegeven kan worden, stelt het college de subsidieontvanger hiervan in kennis, met vermelding van de termijn, waarbinnen de beschikking wel tegemoet gezien kan worden.

Artikel 1.5.3 Definitieve vaststelling subsidiebedrag
  • 1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het college de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.

  • 2. De subsidie kan op grond van artikel 4:46, leden 2 en 3, van de wet lager worden vastgesteld, indien:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaats gehad;

    • b.

      de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

    • c.

      de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of;

    • d.

      de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

  • 3. Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

Paragraaf 1.6 Intrekking en wijziging
Artikel 1.6.1 Intrekking en wijziging

Het college kan de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de wet.

Paragraaf 1.7 Bevoorschotting en betaling van subsidie
Artikel 1.7.1 Voorschotten
  • 1. Het college kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen.

  • 2. Het voorschot wordt binnen zes weken na de voorschotverlening betaald.

Artikel 1.7.2 Betaling
  • 1. Het subsidiebedrag wordt binnen zes weken na de subsidievaststelling betaald onder verrekening van betaalde voorschotten.

  • 2. Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kan bij de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling een andere termijn worden bepaald, waarbinnen het subsidiebedrag wordt betaald.

HOOFDSTUK 2 SUBSIDIES RUIMTELIJKE ONTWIKKELING
Afdeling 2.1 Kerkorgels
Paragraaf 2.1.1 Algemene bepalingen
Artikel 2.1.1.1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op artikel 1.1.1 wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

  • a.

    monumentale kerkorgels: kerkorgels die in het monumentenregister zijn opgenomen als zelfstandig beschermd monument of als waarde zijn benoemd in de omschrijving van een beschermde kerk;

  • b.

    overige kerkorgels: kerkorgels die geen monumentale orgels zijn en voorkomen in kerken of in voormalige, nog steeds voor publiek (deels) toegankelijke, kerkgebouwen;

  • c.

    onderhoud: werkzaamheden die nodig zijn voor de instandhouding van kerkorgels;

  • d.

    restauratie: werkzaamheden die nodig zijn voor de instandhouding van kerkorgels die het normale onderhoud te boven gaan.

Artikel 2.1.1.2 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de subsidieverstrekking voor activiteiten in het kader van het onderhoud en het instandhouden van kerkorgels.

Paragraaf 2.1.2 Subsidieverlening
Artikel 2.1.2.1 Subsidie
  • 1. Het college kan subsidie verstrekken voor:

    • a.

      onderhoud aan monumentale kerkorgels en aan overige kerkorgels wanneer deze niet onderdeel zijn van een voormalig kerkgebouw dat in hoofdzaak als woning en/of werkplaats wordt gebruikt;

    • b.

      restauratie van monumentale kerkorgels en van overige kerkorgels wanneer deze niet onderdeel zijn van een voormalig kerkgebouw dat in hoofdzaak als woning en/of werkplaats wordt gebruikt.

  • 2. Aanvragen komen voor subsidie in aanmerking, wanneer de subsidie minimaal bedraagt:

    • a.

      € 500,-- voor monumentale kerkorgels.

    • b.

      € 250,-- voor overige kerkorgels.

Artikel 2.1.2.2 Subsidieplafond

De gemeenteraad stelt bij gemeentebegroting éénmalig een bedrag vast dat tot 1 januari 2012 ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens deze afdeling, te weten:

  • a.

    € 20.000,-- voor de monumentale kerkorgels als bedoeld in artikel 2.1.1.1, sub a;

  • b.

    € 10.000,-- voor de overige kerkorgels als bedoeld in artikel 2.1.1.1, sub b.

Artikel 2.1.2.3 Verdelingsmaatstaf
  • 1. Het college verdeelt de beschikbare subsidie op basis van de volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 2. Voor een in artikel 2.1.1.1, sub a en b bedoeld kerkorgel kan slechts éénmaal een aanvraag worden ingediend voor subsidie op basis van deze afdeling.

Artikel 2.1.2.4 Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie voor restauratie bedraagt:

    • a.

      voor monumentale kerkorgels 15% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,--;

    • b.

      voor overige kerkorgels 15% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.500,--.

  • 2. De subsidie voor onderhoud bedraagt:

    • a.

      voor monumentale kerkorgels 15% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,--;

    • b.

      voor overige kerkorgels 15% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.500,--.

Artikel 2.1.2.5 Subsidiabele kosten
  • 1. Subsidiabel zijn de kosten van:

    • a.

      de instandhouding van het instrument (werkzaamheden aan onder andere windvoorziening, windladen, fractuur, claviatuur, pijpwerk, flankering en stemming), schilderwerk in het kader van een compleet herstel van het instrument, de functionele instandhouding van het instrument (periodieke werkzaamheden zoals onder ander teamwerk door een ervaren orgelstemmer, het schoonmaken en bijregelen van mechanieken en het afregelen van de windvoorziening);

    • b.

      aanleg en onderhoud van klimaatbeheersingsapparatuur in of nabij het instrument (zoals bijvoorbeeld luchtvochtigheidsmeter, luchtbevochtiger en klimaatregelaar), mits geadviseerd dan wel vooraf goedgekeurd door de minister;

    • c.

      onderzoek en begeleiding door een naar het oordeel van het college gekwalificeerde deskundige.

  • 2. Niet subsidiabel zijn de kosten van:

    • a.

      wijziging van de klankgeving (intonatie);

    • b.

      een stemhulp;

    • c.

      herstelwerk als gevolg van onoordeelkundig stemwerk.

  • 3. Indien de eigenaar zelf werkzaamheden in het kader van de restauratie en/of het onderhoud verricht, worden diens materiaalkosten als subsidiabele kosten aangemerkt. Niet als subsidiabele kosten worden aangemerkt de in loonkosten omgerekende mensuren van de eigenaar, tenzij deze de werkzaamheden in het kader van een onderneming heeft verricht.

  • 4. Voor het vaststellen van de subsidiabele kosten worden de beleidregels van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten inzake restauratie en onderhoud van kerkorgels als uitgangspunt gehanteerd.

Artikel 2.1.2.6 Subsidieontvanger

Voor subsidie ingevolge deze afdeling komt alleen de eigenaar van een in lid 2.1.1.1, sub a en b bedoeld kerkorgel in aanmerking.

Artikel 2.1.2.7 Subsidieverlening
  • 1. De subsidie voor onderhoud wordt slechts verleend op basis van een onderhoudsplan voor de periode 1 januari 2008 tot 1 januari 2012 of wanneer de aanvangsdatum later is, van datum aanvraag tot 1 januari 2012.

  • 2. De subsidie voor restauratie wordt slechts verleend op basis van een restauratieplan waarvan de afronding van de restauratie ligt voor 1 januari 2012.

Artikel 2.1.2.8 Weigeringsgrond

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3.4 wordt de subsidieverlening geweigerd:

  • a.

    indien met de restauratie is begonnen, voordat de eigenaar van het college bericht heeft ontvangen, welke kosten als subsidiabele kosten zijn aangemerkt;

  • b.

    indien het kerkorgel, waar de subsidieaanvraag betrekking op heeft, niet is verzekerd;

  • c.

    indien niet voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 2.1.2.7;

  • d.

    uit de aanvraag blijkt dat de financiering van het onderhoud- of restauratieplan niet sluitend is;

  • e.

    de aanvraag wordt gedaan voor een overig kerkorgel dat staat in een hoofdzakelijk als woning en/of werkplaats gebruikt voormalig kerkgebouw.

Paragraaf 2.1.3 Verplichtingen
Artikel 2.1.3.1 Uitvoering en voortgang
  • 1. De eigenaar is verplicht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes maanden na verlening van de subsidie met het restaureren te beginnen.

  • 2. Het college kan van de eigenaar nadere rapportages verlangen omtrent de uitvoering en de voortgang van de werkzaamheden.

Artikel 2.1.3.2 Toezicht

In aanvulling op artikel 1.4.8 is de eigenaar verplicht:

  • a.

    toe te laten dat het college en door het college aangewezen personen controle uitoefenen op de uitvoering van een project;

  • b.

    wijzigingen in financiële gegevens of voor de uitvoering van het project relevante gewijzigde omstandigheden terstond mee te delen aan het college.

Artikel 2.1.3.3 Verzekering

De eigenaar is verplicht het in artikel 2.1.1.1, sub a en b bedoeld kerkorgel verzekerd te hebben.

Artikel 2.1.3.4 Onderhoud

Na voltooiing van de werkzaamheden is de eigenaar verplicht verplicht het in artikel 2.1.1.1, sub a en b bedoeld kerkorgel gedurende een periode van tenminste 5 jaar na de subsidievaststelling te onderhouden in de staat, waarin het door het restaureren is gebracht.

Paragraaf 2.1.4 Subsidievaststelling
Artikel 2.1.4.1 Subsidievaststelling
  • 1. De eigenaar dient binnen vier weken na de voltooiing van de werkzaamheden een gereedmelding in bij het college.

  • 2. De gereedmelding wordt beschouwd als aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

  • 3. De gereedmelding gaat vergezeld van:

    • a.

      een verantwoording in tweevoud van de gemaakte kosten en de desbetreffende betalingsbewijzen;

    • b.

      het college stelt een subsidie niet hoger vast dan het verleende subsidiebedrag;

    • c.

      het college stelt een subsidie evenredig lager vast dan het verleende subsidiebedrag als de subsidiabele kosten van de activiteit lager zijn uitgevallen dan geraamd;

    • d.

      een verklaring van de verzekeringsmaatschappij, waaruit blijkt dat het kerkorgel voldoende is verzekerd.

HOOFDSTUK 3 SUBSIDIES WELZIJN EN BURGERZAKEN
Afdeling 3.1 Godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs
Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1.1.1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op artikel 1.1.1 wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

  • a.

    godsdienstonderwijs: het onderricht in bijbelkennis, bijbelse geschiedenis, godsdienstgeschiedenis en cultuurgeschiedenis;

  • b.

    levensbeschouwelijk vormingsonderwijs: het leveren van een bijdrage in de vorm van onderricht aan de geestelijke en zedelijke vorming van de leerlingen, waaronder mede verstaan wordt het humanistisch vormingsonderwijs.

Artikel 3.1.1.2 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de subsidieverstrekking voor activiteiten, die gericht zijn op het geven of doen geven van godsdienst- en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

Paragraaf 3.1.2 Subsidieverstrekking
Artikel 3.1.2.1 Subsidie
  • 1. Het college kan een subsidie verstrekken in de reis- en personeelskosten verbonden aan het geven of doen geven van godsdienstonderwijs aan leerlingen van openbare scholen voor basisonderwijs in de gemeente.

  • 2. Het college kan een subsidie verstrekken in de reis- en personeelskosten verbonden aan het geven van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs aan leerlingen van de in lid 1 bedoelde scholen.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt voor de lessen, die worden gegeven door een aan de school verbonden leerkracht voor zover de bezoldiging geheel of gedeeltelijk door of vanwege het Rijk wordt vergoed.

Artikel 3.1.2.2 Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt 75% van de salariskosten van de met godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs belaste leerkracht per wekelijks lesuur per school met een maximum van 40 wekelijkse lesuren per schooljaar.

  • 2. De salariskosten als bedoeld in lid 1 worden gesteld op de salariskosten overeenkomend met salarisschaal 7, periodiek 7 van de CAR/UWO.

Artikel 3.1.2.3 Subsidieontvanger

Voor subsidie ingevolge artikel 3.1.2.1 komen alleen in aanmerking kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen, dan wel volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisaties op geestelijke grondslag, als bedoeld in artikel 51 van de Wet op het Primair Onderwijs.

Artikel 3.1.2.4 Vereisten
  • 1. Het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt in de schoolgebouwen gegeven aan de leerlingen gedurende de daarvoor in het schoolwerkplan van de scholen vermelde schooltijden.

  • 2. Per school wordt voor maximaal één wekelijks lesuur subsidie verstrekt ten behoeve van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.

  • 3. In afwijking van lid 2 wordt subsidie voor een tweede wekelijks lesuur verstrekt, indien het aantal deelnemende leerlingen van groep 6, 7 en 8 van de betreffende school meer dan 30 bedraagt.

  • 4. Van de tijd aan godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te besteden worden ten hoogste 120 uren per schooljaar meegeteld voor het aantal uren onderwijs, dat de leerlingen krachtens artikel 8, lid 7, van de Wet op het Primair Onderwijs tenminste moeten ontvangen.

  • 5. De lessen worden slechts gegeven aan leerlingen, waarvan de ouders, voogden of verzorgers te kennen hebben gegeven dat hun kinderen aan het te geven godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs zullen deelnemen.

  • 6. Voor de leerlingen, die dit godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs niet volgen, voorziet het schoolwerkplan in andere activiteiten op de school.

Artikel 3.1.2.5 Subsidieaanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.1 wordt de subsidieaanvraag binnen acht weken na afloop van het schooljaar, waar de subsidieaanvraag betrekking op heeft, ingediend onder overlegging van een door de directeur van de desbetreffende school voor akkoord verklaarde opgave vermeldende voor elke school afzonderlijk:

    • a.

      de naam van de leerkracht(en), die met het geven van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs belast was (waren);

    • b.

      het aantal wekelijkse lessen dat gedurende het betreffende schooljaar werkelijk is gegeven;

    • c.

      het aantal leerlingen, waaraan het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs is gegeven, en de groep(en), waaruit de leerlingen afkomstig zijn.

  • 2. Het college kan de in het vorige lid genoemde termijn met vier weken verlengen.

Artikel 3.1.2.6 Verplichtingen
  • 1. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, alsmede de zorg, dat het onderwijs op pedagogisch en didactisch verantwoorde wijze wordt gegeven, berust bij de instantie die dat onderwijs doet geven.

  • 2. Zij die met het geven van godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs zijn belast, onthouden zich ervan iets te leren, te doen of toe te laten, dat strijdig is met de eerbied verschuldigd aan de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging van andersdenkenden.

Afdeling 3.2 Specifiek Welzijn
Paragraaf 3.2.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.2.1.1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op artikel 1.1.1 wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

  • a.

    specifiek welzijn: activiteiten die gericht zijn op het welbevinden en de ontplooiing van de burger door middel van:

    1. het bevorderen van het culturele leven;

    2. de versterking van de sociale structuur in een dorp, wijk of buurt;

    3. het betrekken van burgers bij hun woon- en leefsituatie of;

    4. de voorkoming van vereenzaming, sociaal isolement en onmaatschappelijk gedrag.

  • b.

    vrijwilliger: iemand, die onverplicht en onbetaald werkzaamheden verricht in het kader van de uitvoering of begeleiding van een activiteit.

  • c.

    beroepskracht: degene die op grond van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst tot het verrichten van enkele diensten een functie uitoefent binnen een instelling.

Artikel 3.2.1.2 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de subsidieverstrekking in het kader van specifiek welzijn, waaronder in deze afdeling in ieder geval worden verstaan de werksoorten bibliotheekwerk, vormings- en ontwikkelingswerk volwassenen, jeugd- en jongerenwerk, speeltuinwerk, peuterspeelzaalwerk, tussenschoolse kinderopvang, amateuristische kunstbeoefening, kunstzinnige vorming, flankerend ouderenwerk, algemeen maatschappelijk werk, gezondheidszorg en georganiseerde sport.

Paragraaf 3.2.2 Subsidieverstrekking
Artikel 3.2.2.1 Subsidie
  • 1. Het college kan in het kader van specifiek welzijn een subsidie verstrekken.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een incidentele of een structurele subsidie.

  • 3. In geval van een structurele subsidie kan deze verstrekt worden in de vorm van een basissubsidie, in de vorm van een exploitatiesubsidie of in de vorm van een budgetsubsidie. De subsidie kan ook verstrekt worden in de vorm van een combinatie van een basissubsidie en een exploitatiesubsidie.

  • 4. Het college verstrekt de structurele subsidie aan instellingen, die beroepskrachten in dienst hebben, in de vorm van een exploitatiesubsidie of een budgetsubsidie.

  • 5. In geval van een incidentele subsidie kan deze verstrekt worden in de vorm van een investeringssubsidie.

  • 6. Het college bepaalt nader voor iedere werksoort van het specifiek welzijn in welke vorm(en) de subsidie verstrekt wordt.

  • 7. Het college werkt de omschrijving van de in dit artikel genoemde begrippen basissubsidie, exploitatiesubsidie en investeringsubsidie nader uit.

Artikel 3.2.2.2 Subsidieplafond

De gemeenteraad stelt jaarlijks bij het vaststellen van de begroting het bedrag vast dat ten hoogste beschikbaar is gedurende het begrotingsjaar voor de verstrekking van subsidie krachtens deze afdeling.

Artikel 3.2.2.3 Verdelingsmaatstaf

Het voor subsidiëring in het kader van deze afdeling beschikbare bedrag wordt jaarlijks verdeeld op een nader door het college te bepalen wijze.

Artikel 3.2.2.4 Hoogte subsidie
  • 1. De hoogte van de subsidie wordt jaarlijks door het college vastgesteld.

  • 2. Bij de vaststelling van de subsidie kan het college rekening houden met een eigen bijdrage van de deelnemers aan de activiteit.

  • 3. Voor zover van toepassing kan het aantal ingezetenen van de gemeente, die lid van de instelling zijn of deelnemen aan de activiteit, als één van de te hanteren criteria voor de bepaling van de subsidie genomen worden.

  • 4. In geval van overschrijding door de subsidieontvanger van de door haar bij de subsidieaanvraag ingediende begroting kan het college slechts in bijzondere omstandigheden de verstrekte subsidie verhogen, mits het subsidieplafond als bedoeld in artikel 3.2.2.2 niet wordt overschreden.

Artikel 3.2.2.5 Subsidieontvanger
  • 1. Voor subsidie ingevolge deze afdeling komen alleen instellingen in aanmerking.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan het college besluiten in bijzondere gevallen ook natuurlijke personen voor subsidie in aanmerking te laten komen.

Artikel 3.2.2.6 Subsidieaanvraag
  • 1. In afwijking van artikel 1.2.1 wordt een aanvraag om een structurele subsidie schriftelijk ingediend vóór 1 juni van het jaar voorafgaand aan het jaar, waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Het college kan de in lid 1 genoemde termijn met vier weken verlengen.

  • 3. Bij de indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag worden op verzoek van het college overgelegd:

    • a.

      het activiteitenplan en – indien eerder dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten hebben plaatsgevonden – een verslag van de in het laatste jaar verrichte activiteiten;

    • b.

      een gespecificeerde opgave van het bedrag dat de subsidieaanvrager denkt nodig te hebben voor het uitvoeren van de activiteiten uit het activiteitenplan, onder vermelding van de verdeling van de subsidie over de uit te voeren activiteiten;

    • c.

      indien eerder dezelfde of in hoofdzaak dezelfde activiteiten hebben plaats gevonden, de jaarrekening en de daarbij behorende accountantsverklaring over een nader door het college te bepalen aantal kalenderjaren en in elk geval over het laatst verstreken kalenderjaar; de jaarrekening bestaat uit een balans aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar en een staat van baten en lasten, beide vergezeld van een toelichting.

Artikel 3.2.2.7 Verplichtingen
  • 1. Indien voor de uitvoering of begeleiding van een gesubsidieerde activiteit gebruik gemaakt wordt van vrijwilligers, kan het college nadere voorschriften aan de verstrekking van een subsidie verbinden met betrekking tot:

    • a.

      de inzet van vrijwilligers;

    • b.

      de deskundigheidsbevordering van vrijwilligers.

  • 2. Het college kan nadere voorschriften aan de verstrekking van een subsidie verbinden:

    • a.

      ter bevordering van de kwaliteit van de activiteit;

    • b.

      de bereikbaarheid en openstelling van instellingen, waar gesubsidieerde activiteiten plaats hebben;

    • c.

      de verhouding tussen uitvoerende en overige werkzaamheden, die dient te gelden voor nader te noemen personeelsleden;

    • d.

      met betrekking tot een van de deelnemers aan de gesubsidieerde activiteit te verlangen eigen bijdrage, die in redelijke verhouding dient te staan tot de aard van de activiteit en de werkelijke kosten daarvan;

    • e.

      de wijze van afschrijven.

Artikel 3.2.2.8 Beslistermijn

In afwijking van artikel 1.3.2 wordt de beschikking op een aanvraag om structurele subsidie uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar, waarop de subsidie betrekking heeft, gegeven.

Artikel 3.2.2.9 Overschrijding beslistermijn

In aanvulling op artikel 3.2.2.8 is een subsidieontvanger, die één of meer beroepskrachten in dienst heeft en in het kalenderjaar, dat voorafgaat aan het jaar, waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, een exploitatiesubsidie of budgetsubsidie ontvangen heeft, gemachtigd om bij overschrijding van de beslistermijn door het college op de subsidieaanvraag uitgaven te doen tot ten hoogste 1/3 gedeelte van de bedragen, die op de overeenkomstige posten van de begroting van het voorafgaande jaar opgenomen zijn en waarvoor subsidie is verstrekt.

Artikel 3.2.2.10 Reserves

Het college kan de subsidieontvanger van een exploitatiesubsidie of een budgetsubsidie verplichten een bestemmingsreserve en/of een egalisatiereserve te vormen.

Artikel 3.2.2.11 Uitvoeringsovereenkomst

Ter uitvoering van een subsidiebeschikking kan een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet worden gesloten.

Artikel 3.2.2.12 Nadere regels

Het college kan nadere regels in het kader van deze afdeling stellen.

HOOFDSTUK 4 SUBSIDIES FINANCIEN
Afdeling 4.1 Oud papier
Paragraaf 4.1.1 Algemene bepalingen
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op artikel 1.1.1 wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

erkende papierondernemer: een papierondernemer, die een overeenkomst voor de afname van oud papier heeft met de gemeente.

Artikel 4.1.1.2 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de subsidieverstrekking voor activiteiten in het kader van de inzameling van oud papier in de gemeente.

Paragraaf 4.1.2 Subsidieverstrekking
Artikel 4.1.2.1 Subsidie

Het college kan in het belang van het milieu een stimuleringssubsidie verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op de inzameling van oud papier, voor zover dat afkomstig is van particuliere huishoudens.

Artikel 4.1.2.2 Hoogte subsidie
  • 1. Indien het oud papier wordt ingezameld met behulp van de zogenaamde 'haalmethode' (de papierinzamelende organisatie haalt actief huis-aan-huis het oud papier op) bedraagt de garantieprijs € 0,045 per kilogram oud papier.

  • 2. Indien de inzameling plaatsvindt met behulp van een kraakperswagen of een zijbelader, dan worden deze extra inzamelingskosten (ten opzichte van de kosten, welke in rekening worden gebracht voor het ter beschikking stellen van verzamelcontainers) in mindering gebracht op de in lid 1 bedoelde garantieprijs.

  • 3. Indien de door de gemeente ontvangen marktprijs meer bedraagt dan de in lid 1 genoemde garantieprijs wordt deze hogere marktprijs uitgekeerd aan de papierinzamelende organisaties.

  • 4. Indien de door de gemeente ontvangen marktprijs meer bedraagt dan € 60 per ton wordt de vergoeding van alle registratie- en administratieverplichtingen die de gemeente betaald aan Omrin in mindering gebracht op de hogere marktprijs alvorens het restant wordt uitgekeerd aan de papierinzamelende organisaties.

Artikel 4.1.2.3 Subsidieaanvraag

In afwijking van artikel 1.2.1 bestaat de subsidieaanvraag uit de indiening van de weegbon en de factuur van de erkende papierondernemer, waarop naast het gewicht van het verkocht oud papier vermeld staan de naam van de aanvrager, de koopdatum, de ontvangen marktprijs en eventueel de aan de papierondernemer betaalde kosten voor de afname van het oud papier.

Artikel 4.1.2.4 Subsidieontvanger

Voor subsidie ingevolge deze afdeling komen alleen in aanmerking scholen en verenigingen.

Artikel 4.1.2.5 Subsidievaststelling

De subsidie wordt vastgesteld middels een schriftelijke afrekening op basis van de weegbon en factuur als bedoeld in artikel 4.1.2.3, welke afrekening beschouwd wordt als beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Afdeling 4.2 Onrendabele percelen aardgasnet
Paragraaf 4.2.1 Algemene bepalingen
Artikel 4.2.1.1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op artikel 1.1.1 wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan onder:

  • a.

    onrendabele percelen: woningen en bedrijfsgebouwen op het grondgebied van de gemeente, waarvan de aansluiting op het aardgasnet door het gasbedrijf als onrendabel wordt aangemerkt;

  • b.

    kosten: kosten van de aansluiting door het gasbedrijf na aftrek van de bijdrage van het gasbedrijf en na aftrek van eventuele subsidies van derden.

Artikel 4.2.1.2 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op de subsidieverstrekking voor aansluiting van onrendabele percelen op het aardgasnet.

Paragraaf 4.2.2 Subsidieverstrekking
Artikel 4.2.2.1 Subsidie

Het college kan eenmalig een subsidie verstrekken voor aansluiting van onrendabele percelen op het aardgasnet.

Artikel 4.2.2.2 Subsidieplafond

Gedurende een kalenderjaar is voor de verstrekking van subsidie krachtens deze afdeling maximaal € 11.345,-- beschikbaar.

Artikel 4.2.2.3 Verdelingsmaatstaf
  • 1. Het voor subsidiëring in het kader van deze afdeling beschikbare bedrag wordt verdeeld op basis van volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 2. Indien voor een aanvraag het jaarlijks beschikbare bedrag als bedoeld in artikel 4.2.2.2 niet meer toereikend is om in het jaar van de aanvraag subsidie te kunnen verstrekken, wordt de aanvraag doorgeschoven naar het volgende kalenderjaar. Bij meerdere doorgeschoven aanvragen wordt de volgorde van ontvangst voor de verdeling gehandhaafd.

Artikel 4.2.2.4 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 50% van de kosten van de aansluiting als bedoeld in artikel 4.2.1.1 met een maximum van:

  • 1.

    € 2.270,-- voor woningen;

  • 2.

    € 1.135,-- voor bedrijven;

  • 3.

    € 2.270,-- voor woning en bedrijfsgebouw samen.

Artikel 4.2.2.5 Subsidieontvanger
  • 1. Voor subsidie ingevolge deze afdeling komen alleen eigenaren van onrendabele percelen in aanmerking.

  • 2. In afwijking van lid 1 komt niet voor subsidie in aanmerking een eigenaar van een perceel, waarvoor in het kader van een door het gasbedrijf voorgestelde projectmatige realisatie aansluiting op het gasnet is of wordt voorgesteld en waarvoor door de gemeente aan het gasbedrijf subsidie is of wordt verstrekt, indien de aansluiting tot stand wordt gebracht na realisatie van bedoeld project.

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Hardheidsclausule

Indien toepassing van deze verordening zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard kan het college op grond van bijzondere omstandigheden afwijken van één of meer bepalingen van deze verordening in voor de subsidieaanvrager gunstige zin, mits dit past binnen de door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budgetten.

Artikel 5.2 Overgangsbepaling
  • 1. Op subsidies, die voor de inwerkingtreding van deze verordening verstrekt zijn, blijven de bepalingen van toepassing, die golden op het moment van de subsidieverstrekking.

  • 2. Op een aanvraag, die is ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is besloten, wordt op grond van de op het moment van ontvangst van de aanvraag geldende regels beslist.

Artikel 5.3 Inwerkingtreding en citeertitel
  • 1. Deze verordening treedt in werking op 15 november 2007.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als Subsidieverordening gemeente Littenseradiel 2007.

  • 3. De Subsidieverordening gemeente Littenseradiel van 12 augustus 2002 wordt op de in lid 1 genoemde datum ingetrokken.

Ondertekening

Wommels, 29 oktober 2007

De raad voornoemd,

, voorzitter

, griffier