Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bussum

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bussum
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008
CiteertitelToeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpHerziene regeling

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, artikel 8, lid 1, onderdeel c
  2. Wet werk en bijstand, artikel 30
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

04-02-201008-11-2010Herziene regeling

12-08-2008

Bussumse Krant van 3 februari 2010

RB2008-019b

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008

De raad van de gemeente Bussum;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Bussum d.d.

21-05-2008, nummer. RV2008-019;

overwegende, dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

gelet op de artikelen 8, eerste lid onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008”, onder gelijktijdige intrekking van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand, vastgesteld op 15 april 2004;

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving
  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

    • c.

      woning: onder een woning wordt mede verstaan een woonwagen of woonschip;

    • d.

      woonkosten: indien een huurwoning wordt bewoond, de geldende huurprijs zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de woning verschuldigde netto hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten (rioolrecht, OZB eigenaren, waterschapslasten eigenaar) doch exclusief aflossing en premies van levensverzekeringen. Bij bewoning van een woonwagen of woonschip betreft het bijvoorbeeld stageld, liggeld of OZB, in ieder geval niet zijnde energiekosten.

    • e.

      woonlasten: naast woonkosten de kosten van heffingen, belastingen, verzekeringen en vastrecht Nutsbedrijven.

    • f.

      verzorgingsbehoeftige; degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis;

    • g.

      co-ouderschap: een ouder deelt feitelijk de zorg voor een kind dat met een bewijsbare regelmaat beurtelings bij zijn ouders verblijft waardoor deze niet als alleenstaande en niet als alleenstaande ouder aangemerkt kan worden omdat de ouder de zorg heeft maar niet de volledige zorg.

  • 3.dak- of thuislozen en krakers worden in deze verordening aangemerkt als zij die geen woning bewonen dan wel een woning bewonen waaraan voor hen geen woonkosten zijn verbonden;

Artikel 2. Leeftijdsbepaling en individualisering
  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2 Toeslagen en verlagingen

Artikel 3. Toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouders
  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft met wie kosten kunnen worden gedeeld.

  • 3. Geen toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet wordt verleend aan de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt niet aangemerkt als "één ander waarmee kosten kunnen worden gedeeld":

    • a.

      een inwonend kind tot 21 jaar;

    • b.

      verzorgingsbehoeftigen die door belanghebbenden worden verzorgd.

    • c.

      een inwonend kind van 21 jaar of ouder, dat inkomen heeft uit studiefinanciering, al dan niet aangevuld met andere inkomsten, zolang het totale inkomen van het kind niet hoger is dan € 800,- netto per maand.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt een gezin waarmee de kosten gedeeld kunnen worden beschouwd als één ander.

Artikel 4. Verlaging gehuwdennorm
  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt;

    • a.

      10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één ander.

    • b.

      20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met twee of meer anderen.

  • 2. Artikel 3, lid 4 en 5, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Schoolverlaters

In afwijking van artikel 3 wordt gedurende maximaal zes maanden de toeslag verlaagd met 10 procent van de gehuwdennorm indien belanghebbende kan worden aangemerkt als schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de wet.

Artikel 6. Alleenstaande van 21 of 22 jaar
  • 1. Op grond van artikel 29 van de wet wordt de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar in afwijking van artikel 3 verlaagd met 10 procent van de gehuwdennorm.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 5 van toepassing is.

Artikel 7. Co-ouderschap

Op basis van artikel 18, lid een, van de wet wordt de norm van een co-ouder bepaald op de alleenstaande oudernorm. De toeslag waar belanghebbende op grond van artikel 3 tot en met 6 recht op heeft wordt verlaagd met 10 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 8. Ontbreken van woonkosten
  • 1. De norm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of toeslag voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk ontbreken van woonkosten voor de bijstandsgerechtigde;

  • 2. De verlaging wordt toegepast indien de woonkosten lager zijn dan het bedrag van de geldende basishuur als genoemd in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag als gevolg van:

    • a.

      een echtscheiding of verlating waarbij de woonkosten van de door belanghebbende bewoonde woning (tijdelijk) door een ander dan de bijstandsgerechtigde worden betaald;

    • b.

      het anderszins bewonen van een woning waarvoor geen of woonkosten lager dan de basishuur zijn verschuldigd.

  • 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan de basishuur als genoemd in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag, verminderd met de werkelijk door belanghebbende te betalen woonkosten.

Artikel 9. Anticumulatie beding

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 8 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende tenminste bedraagt;

  • a.

    35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden;

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 10. Uitvoering
  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

  • 2. In gevallen de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 11. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 12. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008.

Artikel 13. Inwerkingtreding en overgangsregeling
  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2008.

  • 2. De Toeslagenverordening is van toepassing op bijstand, die betrekking heeft op de periode op of na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bussum, gehouden op 12 juni 2008.

de griffier
de voorzitter

Algemene toelichting

Wet werk en bijstand

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het in de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, artikelen 20 tot en met 24 WWB. De toeslagen en verlagingen zijn geregeld in paragraaf 3, artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik te worden gemaakt.

In artikel 8 lid 1 onder c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de basisnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van de verhoging of verlaging wordt bepaald.

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht om te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is gekozen voor een forfaitaire benadering.

Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. Bij een echtpaar is de verordening dus alleen van toepassing als beide echtgenoten jonger zijn dan 65 jaar. In het uitzonderlijke geval dat een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar beter af is dan een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, kan het college op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpassen.

Wijzigingen

Bij het vaststellen van deze verordening is de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004 als uitgangspunt genomen.

Wijzingen ten opzichte van deze verordening 2004 zijn:

Ontbreken van woonkosten:

In artikel 1 lid 2 zijn de begrippen woning, woonkosten en woonlasten toegevoegd. Deze begrippen zijn verder omschreven, vanwege de toevoeging van artikel 8, de verlaging van de norm of toeslag bij het geheel of gedeeltelijk ontbreken van woonkosten.

Vanuit de uitvoeringspraktijk is gebleken dat een preciezere definiëring van het begrip ‘ontbreken van woonkosten’ noodzakelijk was. Verder bleek ook de vaststelling van de omvang van de verlaging niet eenduidig te kunnen plaatsvinden. In artikel 8 is daarom omschreven wanneer er sprake is van het ontbreken van woonkosten en met welk bedrag in voorkomende gevallen rekening gehouden moet worden. In het kader van rechtsgelijkheid is aangesloten bij de basishuur zoals deze gehanteerd wordt door de Wet op de huurtoeslag. In artikel 16 van deze wet is vastgelegd welke huur iemand met een minimuminkomen zou moeten kunnen voldoen uit dit inkomen.

Door toevoeging van artikel 8 zijn artikel 3 lid 4 en artikel 4 lid 1 sub c komen te vervallen. Hierin was vastgelegd dat bij het geheel ontbreken van woonkosten geen toeslag werd verstrekt, dan wel de gehuwdennorm met het maximale percentage van 20% werd verlaagd.

Inwonend kind van 21 jaar of ouder met inkomen uit studiefinanciering.

In artikel 3 lid 5 is vastgelegd welke uitzonderingen bestaan bij de vaststelling van ‘anderen waarmee de kosten kunnen worden gedeeld’. In de definitie zoals deze in de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2004 werd gehanteerd wordt elk inwonend kind van 21 jaar of ouder beschouwd als iemand waarmee de kosten kunnen worden gedeeld. Ook in het geval van inkomsten uit studiefinanciering, al dan niet aangevuld met inkomsten uit een bijbaantje, werd er van uit gegaan dat de kosten konden worden gedeeld. De uitkering van de ouder(s) werd in dat geval met 10% verlaagd.

Uit recente jurisprudentie is gebleken dat inwonende kinderen met inkomsten uit studiefinanciering niet zondermeer beschouwd mogen worden als personen waarmee de kosten kunnen worden gedeeld. Binnen dit inkomen zijn immers de kosten voor lesgeld en studiekosten opgenomen. Daarnaast is een budget beschikbaar voor levensonderhoud.

Een kind van 21 jaar of ouder dat geen inkomsten uit arbeid of studiefinanciering heeft, kan aanspraak maken op een uitkering op grond van de WWB. De hoogte van deze uitkering bedraagt (per 1 januari 2008) € 630,14 per maand. Wanneer de ouder(s) van het inwonende kind eveneens een uitkering op grond van de WWB hebben, wordt deze uitkering met 10% van het geldend minimumloon verlaagd.

Om de ouders van een inwonend kind met inkomsten uit studiefinanciering in dezelfde situatie te laten verkeren als ouders van een inwonend kind met een WWB-uitkering is daarom voorgesteld om de uitkering van de ouder(s) eerst dan te verlagen met 10% wanneer het totale inkomen van het kind gelijkgesteld kan worden aan de bijstandsnorm waar het kind recht op zou hebben als het niet zou studeren. Wanneer de geldende bijstandsnorm vermeerderd wordt met de kosten van lesgeld komt er gemiddeld een bedrag van € 800,- per maand uit.

In artikel 3 lid 4 sub c van de verordening is daarom vastgelegd dat een studerend kind van 21 jaar of ouder, met inkomsten uit studiefinanciering, al dan niet aangevuld met andere inkomsten tot een bedrag van maximaal € 800,- per maand niet beschouwd mag worden als ‘een ander waarmee de kosten kunnen worden gedeeld’.

Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is –in tegenstelling tot in de Abw- niet voorgeschreven dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden de verlaging met voorrang op de norm dient plaats te vinden. De hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar kan als volgt worden berekend;

  • 1.

    Basisnorm

  • 2a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

    OF

  • 2b.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3

    Korten met verlaging wegens woonsituatie

  • 4a.

    Korten met verlaging schoolverlater

    OF

  • 4b.

    korten met verlaging voor 21- en 22 jarige alleenstaanden op (het restant van) de toeslag

    De verlagingen onder stap 4a. en 4b. mogen nooit gelijktijdig worden toegepast op grond van artikel 6 lid 2 van de verordening.

Wanneer de uitkomst tot een lager bedrag aan bijstand leidt dan de gestelde minima in artikel 8 van de verordening dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde hoogte volgens dit artikel.

De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 2.

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 3.

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als toeslag in de beschreven situatie is verplicht op grond van artikel 30 lid onder a WWB. Wanneer een ander in de woning zijn hoofdverblijf heeft maar geen sprake is van en gezamenlijke huishouding, dan wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). De mate waarin kosten daadwerkelijk gedeeld worden is daarbij niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Wanneer de woning met nog meer personen wordt gedeeld wordt er vanuit gegaan dat het delen van kosten tot nog lagere algemene bestaanskosten leidt. Betrokkene ontvangt dan geen toeslag meer.

Wanneer de uitkeringsgerechtigde inkomsten uit onderhuur ontvangt dan kunnen die inkomsten worden gekort op de uitkering op grond van artikel 33 WWB. Wanneer de toeslag is verlaagd vanwege gedeelde woonkosten dan kunnen de inkomsten boven deze korting worden gekort op de uitkering. De inkomsten aan onderhuur overstijgen dan namelijk het voordeel van de gedeelde woonlasten waarop de korting van de toeslag is gebaseerd.

Gekozen is om bij het bepalen van de toeslag inwonende kinderen niet te tellen als woningdelers. Daarbij wordt niet gekeken naar de inkomsten van de kinderen. Hierdoor wordt voorkomen dat de terugval in inkomen wanneer een kind 18 jaar wordt (wanneer het jongste kind 18 jaar wordt wijzigt de norm van een alleenstaande ouder naar een alleenstaande) verder wordt versterkt door het toeslagensysteem. Bovendien verkeren kinderen die bij hun ouders wonen vaak niet in de omstandigheden dat ze kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden en moet voorkomen worden dat ouders door het toeslagenstelsel niet in staat zijn hun kinderen op te vangen wanneer dit nodig is.

Op het moment dat een kind inwonend is met zijn of haar gezin, waaronder andere volwassenen, dan geldt lid 5 van dit artikel en wordt het hele gezin gerekend als één woningdeler.

Een verzorgingsbehoeftige die zijn hoofdverblijf heeft in de woning wordt niet aangemerkt als een ander waarmee de kosten kunnen worden gedeeld. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat door de verzorging van de verzorgingsbehoeftige door deze inwoning bij belanghebbende een opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis wordt voorkomen. Voor de beoordeling van de medische noodzaak wordt gebruik gemaakt van indicatiestelling door een onafhankelijk indicatieorgaan. Indien de verzorgingsbehoeftige en belanghebbende een gezamenlijke huishouding voeren, zijn de bepalingen uit de wet met betrekking tot een gezamenlijke huishouding van toepassing.

Nieuw in de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008 is hetgeen onder lid 4 sub c wordt vastgelegd met betrekking tot inwonende kinderen van 21 jaar of ouder met inkomsten uit studiefinanciering. Uit recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep is gebleken dat inkomsten uit studiefinanciering niet integraal gezien mogen worden als reguliere inkomsten. Binnen de toelage vanuit de IB-groep zijn bedragen opgenomen voor kosten van lesgeld, boeken en overige studiekosten. Om ervoor te zorgen dat de ouders van deze inwonende kinderen een gelijke positie houden als ouders van niet studerende kinderen van 21 jaar of ouder is ervoor gekozen om uit te gaan van een maximaal bedrag aan inkomsten dat een studerend kind mag hebben, alvorens er overgegaan wordt tot verlaging van de uitkering van de ouder(s).

Artikel 4.

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun woning volledig kunnen delen met elkaar. Daarom ontvangen gehuwden geen toeslag. Wanneer de woonkosten nog met een of meer andere personen kunnen worden gedeeld hebben ook gehuwden schaalvoordelen en kan de gehuwdennorm worden verlaagd. Deze schaalvoordelen worden gelijkgesteld aan het bedrag van artikel 3 van de ze verordening. Daarmee is het verlagen van de uitkering het spiegelbeeld van het toeslagenbeleid geworden. Ook bij het ontbreken van woonkosten kan de gehuwdennorm worden verlaagd.

Artikel 5.

Artikel 28 van de wet geeft het college de mogelijkheid een lagere of geen toeslag te verstrekken aan schoolverlaters. De bijstandsuitkering is veelal aanmerkelijk hoger is dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de studiefinanciering gelden. Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode zijn uitgaven heeft afgestemd op het inkomen uit studiefinanciering nemen de kosten voor levensonderhoud niet onmiddellijk toe als de studie wordt beëindigd en de schoolverlater op bijstand aangewezen wordt. Om werkloosheidsvaleffecten te voorkomen dient er een juiste afstemming plaats te vinden tussen de verdiencapaciteit van jongeren en de bijstandsnomen. Het doel is schoolverlaters te stimuleren naar de aanvaarding van een zelfstandige bestaansvoorziening.

Artikel 6.

Artikel 29 van de wet geeft het college de mogelijkheid een lagere of geen toeslag te verstrekken aan alleenstaanden van 21 en 22 jaar. De belangrijkste overweging om 21 en 22 jarigen een lagere of geen toeslag toe te kennen is dat voor jongeren tot 23 jaar leeftijdsgerelateerde minimumjeugdlonen gelden.

Om werkloosheidsvaleffecten te voorkomen dient er een juiste afstemming plaats te vinden tussen de verdiencapaciteit van jongeren en de bijstandsnormen. Het doel is jongeren te stimuleren sneller een zelfstandige bestaansvoorziening te accepteren. Samenloop van artikel 5 en 6 is niet mogelijk, in dat geval geldt op grond van artikel 6 lid 2 de schoolverlatersregeling van artikel 5.

Artikel 7.

Het begrip co-ouderschap impliceert dat beide ouders na echtscheiding de zorg behouden voor de kinderen. Omdat de ouder niet de volledige zorg heeft wordt niet voldaan aan de begripsomschrijving van een alleenstaande ouder. Evenmin wordt voldaan aan de omschrijving van alleenstaande. De betrokken ouder heeft immers wel de zorg voor één of meer kinderen. De gemeente dient te bepalen welke norm toegepast wordt. Door de co-ouder aan te merken als een één-oudergezin en de gemeentelijke toeslag te beperken tot maximaal 10% op grond van het feit dat de algemeen bestaanskosten (kosten van opvoeding en verzorging van ten last komende kinderen) kunnen worden gedeeld, kan een ingewikkelde berekening achterwege blijven. Voorwaarde: er moet sprake zijn van formeel co-ouderschap en niet van een onderlinge regeling. Dus er moet een rechterlijke beslissing zijn waarin is bepaald dat na echtscheiding de ouderlijke macht in stand blijft. Dit ter onderscheiding van bezoekregelingen.

Artikel 8.

Aangezien er binnen de bijstandsnorm een component opgenomen is voor woonkosten, dient bij het ontbreken van deze kosten een verlaging op de norm te worden toegepast. Er is dan sprake van lagere noodzakelijke kosten van het bestaan dan waar de norm in voorziet.

De meest voorkomende situatie is dat bij een echtscheiding of verlating de alleenstaande (ouder) in de voormalige gezamenlijke (eigendoms)woning blijft wonen. Gedurende de periode dat de boedelverdeling nog niet is afgerond kan het zijn dat de woonkosten nog door de ex-partner worden voldaan. De alleenstaande (ouder) heeft hierdoor lagere bestaanskosten dan waarin de bijstandsnorm voorziet. Als gevolg hiervan dient een verlaging plaats te vinden indien de woonkosten die voor de alleenstaande (ouder) overblijven lager zijn dan de geldende basishuur of zelfs volledig ontbreken.

De verlaging wordt gekoppeld aan de hoogte van de basishuur zoals deze vastgelegd is in de Wet op de huurtoeslag. De verlaging is maximaal het bedrag van deze basishuur. Wanneer de alleenstaande (ouder) wel woonkosten betaalt, maar deze zijn lager dan de basishuur is de verlaging het verschil tussen deze twee bedragen.

Artikel 9.

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden beschouwd. Echter, in de situatie waarin een combinatie van verlagingsgronden aan de orde is, bijvoorbeeld de schoolverlatersregeling en de verlaging wegens geen woonkosten, dan kan de bijstand door deze samenloop zo laag moeten worden vastgesteld dat geen sprake meer is van adequate bijstandsverlening. Individuele vaststelling van de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB zou dan nodig zijn. Daarom is er voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Artikel 10.

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

Artikel 11.

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 12.

Deze verordening kan worden aangehaald als Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008.

Artikel 13.

De verordening is vastgesteld in de raadsvergadering van 12 juni 2008 en zal met ingang van 1 juli 2008 van kracht worden.

Bij het wijzigen van de verordening zijn er geen bijstandsgerechtigden die met ingang van 1 juli 2008 een lagere norm of toeslag gaan krijgen dan op grond van de oude verordening is vastgesteld.

Bijstandsgerechtigden kunnen wel recht hebben op een hogere toeslag. Bij het ontbreken van woonkosten werd tot 1 juli 2008 geen toeslag verstrekt. In de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008 wordt uitgegaan van de normhuur zoals vastgelegd in de Wet op de huurtoeslag. Dit bedrag is altijd lager dan de maximale toeslag van 20% van het wettelijk minimumloon.

Bij inwonende kinderen van 21 jaar of ouder die studeren is er eveneens geen sprake van een lagere norm of toeslag dan voor inwerkingtreding van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2008. Wel kan het mogelijk zijn dat er met ingang van 1 juli 2008 sprake zal zijn van een hogere norm of toeslag.

Vanwege bovenstaande is er geen sprake van een overgangsregeling.