Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Slochteren

Beleidsregels boetes Slochteren 2017

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Slochteren
Officiële naam regelingBeleidsregels boetes Slochteren 2017
CiteertitelBeleidsregels boetes Slochteren 2017
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Art. 18a Participatiewet
  2. Art. 20a Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  3. Art. 20a Wet inkomensvoorziening oudere een gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
  4. Boetebesluit socialezekerhedenwetten

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-02-201701-01-2020nieuwe regeling

10-01-2017

't Bokkeblad, dd 1-2-2017

2017000139

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels boetes 2017

Wettelijke grondslag

artikel 18a van de Participatiewet;

artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; en

Boetbesluit socialezekerheidswetten.

Citeerartikel

Beleidsregels boetes Slochteren 2017.

Het college van Slochteren;

gelet op de artikelen artikel 18a van de Participatiewet;

artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; en

Boetebesluit socialezekerheidswetten.

besluit vast te stellen de Beleidsregels boetes Slochteren 2017.

artikel 1: Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

  • 2.

    Onder recidive wordt verstaan een situatie zoals beschreven in artikel 18a, vijfde of zesdelid van de Participatiewet.

  • 3.

    Onder “niet gecorrigeerde beslagvrije” wordt verstaan de beslagvrije voet zonder de verhogingen als bedoeld in art. 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 4.

    Onder college wordt verstaan het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer.

Artikel 2: Zienswijze

  • 1. Het college vraagt in de brief voornemen boete naar de zienswijze van betrokken, ook als het benadelingsbedrag ten hoogste 340 euro is.

    • 2.

      Betrokkene kan naar keuze zijn of haar zienswijze schriftelijk, per email, mondeling of telefonisch geven.

artikel 3: Boetes afgestemd op de draagkracht

  • 1. Voor zover de draagkracht hiertoe aanleiding geeft wordt het bedrag van de boete als bedoeld in artikel 2 Boetebesluit sociale zekerheidswetten verlaagd tot de som van de in het tweede lid bedoelde berekening

  • 2. De draagkracht geeft hiertoe aanleiding als ingevolge artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten het totaal bedrag van de boete hoger is dan:

    a: 24 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien sprake is van opzet;

    b: 18 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien sprake is van grove schuld;

    c: 12 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien geen sprake is van opzet, grove schuld of veminderde verwijtbaarheid;

    d: 6 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • 3. De niet gecorrigeerde beslagvrije voet is 90% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 4. Voor kostendelers is de beslagvrije voet in afwijking van het derde lid ten behoeve van de berekening van een boete 90% van de kostendelersnorm.

  • 5. Gelijktijdig met het versturen van het voornemen om een boete op te leggen vraagt het college betrokkenen om informatie te verstrekken over zijn of haar draagkracht. Voor zover betrokkene niet aan dit verzoek voldoet wordt geen rekening gehouden met de draagkracht, tenzij deze gegevens het college bekend zijn.

Artikel 4: Vermogen wordt niet meegenomen bij boetes

Het vermogen wordt niet als draagkracht meegewogen in de vaststelling van de boete.

Artikel 5: Waarschuwing boete

Het college ziet af van een boete en volstaat met het geven van een waarschuwing indien:

a: de overtreding van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan 150 euro, of

b: de betrokkene wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog, binnen 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt, de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

Artikel 6 afronding boetebedrag

De boete wordt naar boven afgerond op een veelvoud van 10 euro op grond van het Boetebesluit sociaee zekerheidswetten. Indien de boete hierdoor hoger is dan het benadelingsbedrag wordt de boete naar beneden afgerond op een veelvoud van 10 euro.

Artikel 7: Recidive

  • 1. Indien sprake is van recidive is de boete nooit hoger dan het bedrag genoemd in artikel 3 van deze beleidsregels.

  • 2. Indien de boete op basis van recidive hoger is dan de boete afgestemd op de draagkracht bedoeld in artikel 2 van de beleidsregels, is de boete gelijk aan het overeenkomstig dit artikel berekend bedrag.

Artikel 8: Verminderde verwijtbaarheid

In aanvulling op hetgeen in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten is gesteld acht het college in het geheel geen verwijtbaarheid aanwezig als het niet nakomen van een verplichting niet aan de belanghebbende kan worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen verkeerde in zeer ernstige onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen. Te denken valt aan een plotselinge ziekenhuisopname van de uitkeringsgerechtigde, partner of kind, of indien sprake is van levensbedreigende omstandigheden of overlijden van de uitkeringsgerechtigde, partner of kind.

Artikel 9: schuldregeling

Indien ten aanzien van een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, en voorts is gebleken dat binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan, werkt het college in voorkomende situaties mee aan een gefundeerd verzoek van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, om de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling die tot stand is gebracht door de gemeentelijke kredietbank.

Artikel 10: inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 2 februari 2017.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels boetes Slochteren 2017.

  • 3.

    De Beleidsregels boetes gemeente Slochteren 2016 vastgesteld op 26 april 2016 worden ingetrokken met ingang van 2 februari 2017.

Ondertekening

Vastgesteld in de collegevergadering van 10 januari 2017.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Slochteren,

Geert-Jan ten Brink, burgemeester

Chrétien van den Akker, secretaris

Toelichting

De beleidsregels zijn afgestemd op het ingaande 1 januari 2017 gewijzigd Boetebesluit sociale zekerheidswetten en de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Bij het vaststellen van de boete wordt rekening gehouden met de mate van verwijtbaarheid en de draagkracht.

Als sprake is van een vergissing en geen sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten wordt geen boete opgelegd.

De boetes worden ingevolge het Boetebesluit sociale zekerheidswetten afgestemd op de mate van verwijtbaarheid:

  • ·

    opzet,

  • ·

    grove schuld,

  • ·

    normale verwijtbaarheid,

  • ·

    verminderde verwijtbaarheid.

Uitgegaan wordt van normale verwijtbaarheid. De aanwezigheid van opzet of grove schuld moet door het college gesteld en bewezen worden. De betrokkene moet zonodig het voordeel van de twijfelg gegeven worden. Normale verwijtbaarheid hoeft niet bewezen te worden als het daderschap vaststaat.

De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete rust op betrokkene. Als het college op de hoogte is van bijzondere omstandigheden houdt het college hiermee rekening.

Artikel 3: boetes afgestemd op de draagkracht

De boete die overeenkomstig artikel 2 van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten is vastgesteld wordt verlaagd als de draagkracht daartoe aanleiding geeft. Uitgangspunt is dat de boete niet hoger mag zijn dan 12 maanden keer de ruimte in het inkomen boven 90% van de bijstandsnorm, tenzij sprake is van verminderde verwijtbaarheid, grove schuld of opzet dan geldt 6 maanden respectievelijk 18 maanden en 24 maanden.

Voor kostendelers geldt dat deze een inkomen hebben onder de beslagvrije voet. Het kan niet de bedoeling zijn dat kostendelers bij fraude de dans ontspringen of dat hiervoor een strafrechtelijke interventie ingezet moet worden bij gebreke van een mogelijkheid om een boete op te leggen. De Centrale Raad heeft zich over deze vraag nog niet uitgesproken. Een mogelijkheid is om uit te gaan van 10% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder of een gehuwde. Feitelijk doet zich dan een situatie voor dat de boete van een hoger inkomen wordt berekend dan hetgeen betrokkene daadwerkelijk ontvangt. Een ander mogelijkheid zou kunnen zijn om uit te gaan van het minimumbedrag van 45 euro per maand en dan zoeken we aansluiting bij art. 24a WvSr. Ook dit gaat voorbij aan het daadwerkelijk inkomen. Daarom geldt voor kostendelers al het inkomen boven 90% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm.

Voorbeeld

Stel het benadelingsbedrag van de fraude is 20.000 euro en het inkomen boven 90% van de bijstandsnorm is 97 euro. Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid noch van grove opzet of schuld. De boete is (overeenkomstig artikel 2) 50% van het benadelingsbedrag is 10.000 euro. De draagkracht (overenkomstig artikel 4 van de beleidsregels is 12 maanden keer 97 is 1.164 euro. Artikel 5 van de beleidsregels geeft aan dat de boete in dit geval maximaal 5.467 bedraagt. De berekende boete blijft hier ruimschoots onder. Op grond van artikel 7 wordt de boete in dit geval afgerond op een tiental euro’s naar boven. De boete is 1.170 euro als gevolg van een fraude van 20.000 euro.

Artikel 4: vermogen wordt niet meegenomen bij boetes

Het college kan de omvang van het vermogen meenemen in de boetevaststelling ook al is deze lager dan het vrij te laten vermogen. Dit betekent dat informatie ingewonnen moet worden over het actueel vermogen alvorens de boete vastgesteld kan worden. Dit blijkt nl. niet uit het bijstandsdossier. Daar is alleen een aanvangsvermogen bekend en daarbij wordt alleen de vermeerderingen geteld, niet de verminderingen. Dit zegt dus niks over het daadwerkelijk vermogen. Daarom is het ook zinloos om het eerder vastgesteld vermogen in aanmerking te nemen omdat dit doorgaans niet meer zal kloppen. Zoveel vermogen zal er in de regel ook niet zijn. Als er wel een vermogen is zal dit door de debiteurenadministratie aangesproken moeten worden als aflossing voor de terugvordering en/of betaling van de boete. Doorgaans betekent dit in de praktijk dat er vrijwel nooit een substantieel vermogen zal zijn. Gezien de inspanningen benodigd om het actueel vermogen te achterhalen afgezet tegen het verwacht resultaat, wordt het vermogen niet betrokken bij de vaststelling van de boetes.

Artikel 5: waarschuwing boete

Als het benadelingsbedrag nihil is of hoogstens 150 euro legt het college een waarschuwing op in plaats van een boete, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar te rekenen vanaf de datum waarop aan betrokkene eerder een zodanige waarschuwing is gegeven.

Artikel 6: afronding boetebedrag

De boete wordt naar boven afgerond op 10 euro. De boete mag echter nooit hoger zijn dan het benadelingsbedrag. Als de boete door de afronding naar boven hoger is dan het benadelingsbedrag wordt de boete naar beneden afgerond op een veelvoud van 10 euro.

Artikel 7: recidive

Er zijn twee scenario’s:

  • 1.

    Recidiveboete wordt net als de eerste boete afgetopt op het bedrag dat afbetaald kan worden in respectievelijk 6, 12, 18 of 24 maanden. Argument daarvoor is dat art. 24a derde lid WvSr stelt dat de duur nooit een tijdvak van twee jaar mag overschrijden.

  • 2.

    Als sprake is van recidive wordt de termijn evenredig aan de hoogte van de boete verlengd. Dat betekent dat voor recidiveboete 150% van de boete wordt genomen. Argument hiervoor is dat in de MvT op de Awb wordt gesteld dat in de lijn met WvSr draagkracht een rol kan spelen. Het art. 24a WvSr is niet genoemd en er is ook niet gesteld dat het artikel volledig van kracht is.

Gekozen is voor scenario 1. Het effect op de preventie wordt naar verwachting niet groter als voor optie 2 wordt gekozen. De boete in samenloop met de terugvordering is vaak al een langdurige aflossingsverplichting en als hier nog iets aan toegevoegd wordt zal dit nauwelijks als een extra last ervaren worden.

Artikel 8: verminderde verwijtbaarheid

Het vaststellen van verminderderde verwijtbaarheid is maatwerk. Het volgende geldt voor alle beleidsregels dus ook voor het vaststellen van verminderde verwijtbaarheid.

Het college houdt rekening met de individuele omstandigheden van de aanvrager bij het bepalen van de mate van verwijtbaarheid. Voor het bepalen van de mate van verwijtbaarheid zijn beleidsregels opgesteld. Beleidsregels geven aan hoe in zijn algemeenheid met de bevoegdheid omgegaan wordt. Een beleidsregel is dan ook sterk richtinggevend maar niet alles bepalend. In uitzonderingsgevallen kan afgeweken worden van de beleidsregels. Als door bijzondere omstandigheden de gevolgen voor aanvrager onevenredig zwaar zijn, moet in afwijking van het geldende beleid besloten worden (artikel 4:84 e.v. Algemene wet bestuursrecht).

Artikel 9:

Ook in geval van opzet of grove schuld kan meegewerkt worden aan een schuldregeling mits dit niet leidt tot een gedeeltelijke of volledige kwijtschelding van een boete. Als sprake is van normale of verminderde verwijtbaarheid biedt de wet het college de mogelijkheid om mee te werken aan een schuldregeling met als gevolg een geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van de boete overeenkomstig de normen gehanteerd door de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet.