Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bussum

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bussum
Officiële naam regelingVerordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs
CiteertitelVerordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerpNieuwe regeling

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Let op wijzigingen onderaan! De verordening wordt medio 2011 gewijzigd.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op de expertisecentra, artikel 100
  2. Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 76m
  3. Wet op het primair onderwijs, artikel 102
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-03-200627-02-2012Nieuwe regeling

20-04-2006

Onbekend

RV2006-018

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bussum

De raad van de gemeente Bussum, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Bussum d.d. 26 november 1996;

gezien het advies van raadscommissies voor onder meer onderwijs;

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op artikel 76 van de Wet op het basisonderwijs, artikel 84 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

  • a

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • b

    wet: Wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen (Stb. 1996, nr. 402);

  • c

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • d

    school: school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs, school voor voortgezet speciaal onderwijs, school dan wel instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs;

  • e

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 63b van de Wet op het basisonderwijs en artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • g

    programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • h

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • i

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

  • j

    aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening of om vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding;

  • k

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • l

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • m

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • n

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • p

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 69, negende lid van de Wet op het basisonderwijs, artikel 77, negende lid van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel 76f, negende lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • q

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

  • r

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 84, eerste lid Wet op het basisonderwijs, artikel 88d, eerste lid Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel 76u, eerste lid Wet op het voortgezet onderwijs;

  • s

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 84, tweede lid Wet op het basisonderwijs, 88d, tweede lid Interimwet op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en artikel 76u, tweede lid Wet op het voortgezet onderwijs;

  • t

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 84, vierde lid Wet op het basisonderwijs, artikel 88d, vierde lid Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel 76u, vierde lid Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    • nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    • uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1o tot en met 4o omschreven voorziening;

    • inrichting met onderwijsleerpakket of met leer en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is, waaronder begrepen een gymnastiekruimte;

  • b

    aanpassingen aan gebouwen bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • c

    onderhoud aan gebouwen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • d

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • f

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school of scholengemeenschap voor vwo, avo en vbo ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1 en a2 kan een aanvraag worden ingediend voor een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding, voorzover het normbedrag voor deze voorziening volgens bijlage IV een bedrag van ƒ 1.000.000,= te boven gaat. Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder b en c kan een aanvraag worden ingediend voor een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding, voorzover het normbedrag voor deze voorziening volgens bijlage IV een bedrag van ƒ 750.000,= te boven gaat. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen
  • 1 Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van vergoeding voor de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2 De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

  • 3 Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a1, a2, a6, a7 en a8.

    Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a3, a4, a5, b, c, d, e en f, en voor de voorziening als bedoeld in artikel 3.

Artikel 5 Informatieverstrekking
  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan burgemeester en wethouders gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

    Bij de gegevensverstrekking wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld formulier.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde gegevens worden onderscheiden in:

    • a

      basisgegevens, zijnde gegevens die eenmalig in hun geheel worden verstrekt en vervolgens alleen in geval van wijziging worden gemeld bij burgemeester en wethouders;

    • b

      periodieke gegevens, zijnde gegevens die regelmatig door het bevoegd gezag dienen te worden verstrekt.

  • 3. De in het tweede lid onder a genoemde basisgegevens omvatten:

    • gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave van een contactpersoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting;

    • gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente, bestaande uit het Brin nummer, naam, adres, onderwijssoort en eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met een of meer nevenvestigingen;

    • gegevens over de bij de school of nevenvestiging in gebruik zijnde gebouwen gespecificeerd per gebouw, bestaande uit:

      • -

        het adres;

      • -

        de status van het gebouw zijnde hoofdgebouw of dislocatie;

      • -

        de bouwaard zijnde permanent of noodlokaal;

      • -

        het bouwjaar zijnde het oorspronkelijk bouwjaar of, ingeval het gebouw bestaat uit in verschillende jaren gebouwde delen, de bouwjaren onderscheiden naar gebouwdeel met de daarbij behorende bruto vloeroppervlakte;

      • -

        de bruto vloeroppervlakte van het gebouw uitgedrukt in m2;

      • -

        de genormeerde en feitelijke capaciteit van het gebouw voor zover bestemd voor het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs, te bepalen aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel A en B;

    • gegevens over de omvang van het medegebruik uitgedrukt in het aantal groepen, voor zover het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs betreft en het aantal in medegebruik genomen m2 voor zover het voortgezet onderwijs betreft, te verstrekken door de hoofdgebruiker van het gebouw waarin het medegebruik plaatsvindt;

    • gegevens over het adres, het stichtingsjaar en de oppervlakte van de oefenzaal indien een bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs eigenaar is van een gymnastiekruimte.

  • 4. De in het tweede lid onder b genoemde periodieke gegevens omvatten:

    • een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijk teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente;

    • een afschrift van een tussentijdse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de school in verband met een groei van het aantal leerlingen;

    • indien de school gedeeltelijk is gehuisvest in een of meer locaties op het grondgebied van de gemeente, een opgave van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie.

      De onder 1° en 2° vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag tegelijkertijd met de opgave aan de minister verstrekt aan burgemeester en wethouders. De in het derde lid vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag gevoegd bij de jaarlijkse opgave als bedoeld onder 1°.

  • 5. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

    • de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

    • de aanduiding van de gymnastiekruimte of ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

    • de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 6. In aanvulling op de in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde gegevens verstrekken de bevoegde gezagsorganen op verzoek van burgemeester en wethouders alle inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening. Hieronder kunnen in ieder geval zijn begrepen:

    • een oordeel over de juistheid en volledigheid van door burgemeester en wethouders voorgelegde gegevens die betrekking hebben op het bevoegd gezag;

    • inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van het onderhoud als bedoeld in artikel 37.

HOOFDSTUK 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma
Artikel 6 Indiening aanvraag
  • 1 Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij burgemeester en wethouders. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2 Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen. Het besluit de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
  • 1 De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b

      de dagtekening;

    • c

      de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2 In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2, onder d, e en f;

    • b

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1° tot en met 4°;

    • c

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs, uit aanpassing aan de buitenzijde van een gebouw voor voortgezet onderwijs of uit herstel van een constructiefout;

    • d

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

    • e

      een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

    Bij de rapportage als bedoeld onder c wordt gebruik gemaakt van het door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

  • 3 Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen.

    Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

  • 4 Indien een door burgemeester en wethouders in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan burgemeester en wethouders een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 5, vierde lid onder 1°. Indien het afschrift niet binnen twee weken na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, delen burgemeester en wethouders dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave alsnog binnen drie werkdagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

  • 5 Een besluit om ingevolge het derde lid de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na het verstrijken van de daarin genoemde termijn.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Burgemeester en wethouders verstrekken ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geven burgemeester en wethouders daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht
Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting
  • 1 Na het in behandeling nemen van een aanvraag door burgemeester en wethouders, kan de aanvraag voor 1 mei volgend op de datum als genoemd in artikel 6, door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2 Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treden burgemeester en wethouders voor de in het eerste lid genoemde datum in overleg met de aanvrager indien zij van oordeel zijn dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geven burgemeester en wethouders dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3.

    Burgemeester en wethouders geven in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
  • 1. Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen met betrekking tot het programma en het overzicht, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door burgemeester en wethouders vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders stellen de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van burgemeester en wethouders op deze zienswijzen, wordt door burgemeester en wethouders een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen en wordt gevoegd bij het voorstel aan de raad.

  • 5. Indien een bevoegd gezag of burgemeester en wethouders een advies wensen van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of burgemeester en wethouders tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6. De bevoegde gezagsorganen en burgemeester en wethouders worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Burgemeester en wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

  • 8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door burgemeester en wethouders toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door burgemeester en wethouders bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.

    In alle andere gevallen beoordelen burgemeester en wethouders of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Burgemeester en wethouders geven dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Burgemeester en wethouders informeren de raad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bedrag, programma en overzicht
Artikel 11 Tijdstip vaststelling
  • 1 De raad stelt als onderdeel van de gemeentebegroting het bedrag vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bedrag kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening. Het programma en het overzicht worden door de raad tegelijkertijd met de gemeentebegroting vastgesteld.

  • 2 Indien de gemeentebegroting niet uiterlijk op 31 december wordt vastgesteld van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan worden het bedrag, het programma en het overzicht, afzonderlijk van de gemeentebegroting, uiterlijk op 31 december vastgesteld.

  • 3 Indien ten tijde van de vaststelling van de gemeentebegroting het bedrag, het programma en het overzicht nog niet kunnen worden vastgesteld, dan vindt de vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht plaats op uiterlijk 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

  • 4 Indien de uiterste datum als genoemd in het tweede en het derde lid voor de vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht wordt overschreden, worden de aangevraagde en in behandeling genomen voorzieningen geacht voor vergoeding in aanmerking te zijn gebracht. Voor de hoogte van de vergoeding is dan het gestelde in artikel 4 in samenhang met bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in paragraaf 2.4.

Artikel 12 Inhoud programma
  • 1. De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover de raad heeft vastgesteld dat geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past de raad de regels toe met betrekking tot:

    • a

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

    Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt de raad, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2. Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door de raad aangegeven:

    • a

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

    • c

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht
  • 1 Het overzicht bevat de voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2 Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bedrag, programma en overzicht
  • 1 De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door burgemeester en wethouders van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2 De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma
Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering
  • 1. Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het programma treden burgemeester en wethouders in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a

      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    • b

      het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c

      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d

      de wijze waarop door burgemeester en wethouders toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

    • e

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

  • 2. Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen en de overige daarvoor door de gemeente vastgestelde richtlijnen.

  • 3. De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.

  • 4. Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, nemen burgemeester en wethouders binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, delen burgemeester en wethouders binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Goedkeuring bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes
  • 1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter goedkeuring in bij burgemeester en wethouders.

  • 2. Binnen zes weken na ontvangst beslissen burgemeester en wethouders over de goedkeuring van de bouwplannen en de desbetreffende begroting en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Burgemeester en wethouders kunnen, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, worden de bouwplannen en de begroting geacht te zijn goedgekeurd en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip.

    Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, delen burgemeester en wethouders de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stellen burgemeester en wethouders eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar oordeel van burgemeester en wethouders ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4. De goedkeuring van de bouwplannen, de goedkeuring van de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als naar het oordeel van burgemeester en wethouders, dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Burgemeester en wethouders doen hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5. De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

    De beslissing van burgemeester en wethouders als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Nadat burgemeester en wethouders het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin hebben goedgekeurd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan burgemeester en wethouders de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Burgemeester en wethouders kunnen bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op vergoeding
  • 1. De aanspraak op vergoeding van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop, huur of erfpachtovereenkomst is gesloten. Een afschrift hiervan wordt voor 15 oktober daaropvolgend aan burgemeester en wethouders gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd.

    De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

  • 2. De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij burgemeester en wethouders tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Burgemeester en wethouders beslissen voor 15 september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

HOOFDSTUK 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag
Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag om vergoeding van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 20 Inhoud aanvraag
  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2 onder d, e en f;

    • d

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 2. Indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij burgemeester en wethouders. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit
Artikel 21 Tijdstip beslissing
  • 1 Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door burgemeester en wethouders.

  • 2 De aanvraag wordt geacht voor vergoeding in aanmerking te zijn gebracht indien burgemeester en wethouders niet binnen de in het eerste lid genoemde termijnen een beslissing hebben genomen. Voor de hoogte van de vergoeding is dan het gestelde in bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in artikel 23.

Artikel 22 Inhoud beslissing
  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien burgemeester en wethouders hebben vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling passen burgemeester en wethouders de regels toe met betrekking tot:

    • a

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van burgemeester en wethouders kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermelden burgemeester en wethouders welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

Artikel 23 Uitvoering beslissing
  • 1. Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treden burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering.

    Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.

  • 2. In het overleg wordt vastgesteld voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop, huur of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan burgemeester en wethouders moet zijn gezonden.

Artikel 24 Vervallen aanspraak vergoeding
  • 1 Indien niet voor de in artikel 23, tweede lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop , huur of erfpachtovereenkomst is gesloten vervalt de aanspraak op vergoeding. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop, huur of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2 De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij burgemeester en wethouders tot verlenging van de termijn.

  • 3 Burgemeester en wethouders beslissen binnen drie weken na ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

HOOFDSTUK 4 Vergoeding kosten bouwvoorbereiding

Artikel 25 Aanvraag
  • 1. Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij burgemeester en wethouders voor een vergoeding van de kosten van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2. De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de vergoeding gewenst wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

    • a

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b

      de dagtekening;

    • c

      de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

    • d

      de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

    • e

      het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

    • f

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

    • g.

      indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt;

    • h.

      een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de vergoeding kosten bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

    Bij de rapportage als bedoeld onder g wordt gebruik gemaakt van het door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

  • 4. Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stellen hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde en vijfde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag
  • 1 Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen met betrekking tot het besluit over de aanvraag om een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding, treden zij in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Beschikking op aanvraag
  • 1. De raad neemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 11 een beslissing over de aanvraag.

  • 2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

    • a

      er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

    • b

      de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

    • c

      er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en burgemeester en wethouders.

  • 4. Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak vergoeding

De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding. Voor 1 oktober daaropvolgend verstrekt de aanvrager informatie aan burgemeester en wethouders waaruit blijkt dat daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding.

HOOFDSTUK 5 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie
Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor het basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien:

  • a

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze en

  • d

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand
  • 1. Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

    • a

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

    • b

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een onderbenutting van de voor het medegebruik benodigde lokalen is en die onderbenutting tevens blijkt uit het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of het eerstvolgende schooljaar.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

    • a

      wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat wordt vergoed op grond van artikel 38 minder is dan 40 klokuren.

    • b

      wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel A blijkt dat de benutting van het gebouw lager is dan 40 klokuren. De exacte omvang van de onderbenutting wordt vastgesteld aan de hand van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of het eerstvolgende schooljaar.

    • c

      wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen
  • 1. Burgemeester en wethouders gaan niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen of aan een peuterspeelzaal.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3. Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

    • b

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting en dezelfde onderwijssoort is gehuisvest;

    • c

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt van een school van dezelfde onderwijssoort, en

    • d

      in dezelfde volgorde als hierboven onder b en c genoemd bij scholen van een andere onderwijssoort.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling
  • 1. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voeren zij daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2. Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voeren zij daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4. Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5. De schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouders als bedoeld in de tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b

      een aanduiding van het aantal groepenof aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d

      een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

    • e

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden
Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering indien:

  • a

    er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 30;

  • b

    er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 35 Overleg en mededeling
  • 1. Alvorens over te gaan tot vordering voeren burgemeester en wethouders overleg met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d

      wat naar de mening van burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van burgemeester en wethouders over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur
Artikel 36 Toestemming burgemeester en wethouders
  • 1. Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Burgemeester en wethouders verlenen de toestemming niet indien:

    • a

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de wet of regelgeving;

    • b

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4. Burgemeester en wethouders nemen binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zenden dat aan het bevoegd gezag.

HOOFDSTUK 6 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud
  • 1. Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2. Indien er, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van burgemeester en wethouders na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan burgemeester en wethouders betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet nodig is.

HOOFDSTUK 7 Gebruik en vergoeding gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 38 Omvang en vergoeding gebruik
  • 1. De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt.

    Voor een school voor basisonderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep 6-12-jarige leerlingen.

    Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B, en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.

  • 2. Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor primair onderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks een vergoeding. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV, deel A, op basis van de door het betreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 5, derde lid, onder 5°, verstrekte gegevens. Het maximaal aantal voor vergoeding in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scholen voor primair onderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.

  • 3. Burgemeester en wethouders keren de ingevolge het tweede lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar.

Artikel 39 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik
  • 1. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in artikel 5, vijfde lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 2. Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 3. Burgemeester en wethouders nemen bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b

      het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

    • c

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 4. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

    • a

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

    • b

      de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    • c

      een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    • d

      voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 38, eerste lid voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

    Burgemeester en wethouders nemen het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 5. Het voorstel tot inroostering wordt door burgemeester en wethouders binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 6. Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stellen burgemeester en wethouders voor 15 juni volgend op de genoemde datum in het eerste lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien burgemeester en wethouders daarbij afwijken van een of meer in het overleg als bedoeld in het vijfde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 7. Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouder over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

HOOFDSTUK 8 Overgangsregeling met betrekking tot de afhandeling van ingediende aanvragen voorzieningen in de huisvesting voor 1997 en 1998

Paragraaf 8.1 Uitvoering van door de minister genomen beslissingen
Artikel 40 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen basisonderwijs en/of (voortgezet) speciaal onderwijs voor 1997
  • 1. Een door de minister voor het jaar 1997 goedgekeurde, voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting ten behoeve van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, als bedoeld in artikel IX, eerste lid respectievelijk artikel X, eerste lid van de wet, wordt binnen twee maanden na inwerkingtreding van het bepaalde in dit hoofdstuk door de raad voor vergoeding in aanmerking gebracht.

  • 2. De vergoeding waarop het betrokken bevoegd gezag aanspraak kan maken, wordt daarbij vastgesteld aan de hand van het gestelde in bijlage IV, deel D. Een afschrift van het betreffende raadsbesluit wordt binnen twee weken nadat het besluit is genomen, bekend gemaakt aan het bevoegd gezag.

    Binnen vier weken nadat het besluit als bedoeld in het eerste lid is genomen, treden burgemeester en wethouders met het bevoegd gezag in overleg over de wijze van uitvoering van de voorziening in de huisvesting. Hierbij is het bepaalde in de artikelen 15 tot en met 18 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 41 Kleine huisvestingsvoorzieningen en tijdelijke huisvesting voortgezet onderwijs voor 1997
  • 1. Binnen twee maanden na inwerkingtreding van het bepaalde in dit hoofdstuk treden burgemeester en wethouders in overleg met het desbetreffende bevoegd gezag over de hoogte van de vergoeding en de wijze van uitvoering van de beslissing van de minister als bedoeld in artikel XVII, derde lid van de wet. Daarbij wordt de hoogte van de vergoeding vastgesteld aan de hand van het gestelde in bijlage IV, deel D.

  • 2. In het overleg als bedoeld in het eerste lid worden nadere afspraken gemaakt over:

    • a

      de beschikbaarstelling van de gelden ter uitvoering van de goedgekeurde voorziening in de huisvesting overeenkomstig het bepaalde in artikel 17;

    • b

      het tijdstip en de wijze waarop door het bevoegd gezag verantwoording wordt afgelegd over de besteding van de beschikbaar gestelde gelden.

Paragraaf 8.2 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen basisonderwijs en/of (voortgezet) speciaal onderwijs voor 1998
Artikel 42 Behandeling ingediende aanvragen

Een door de minister toegezonden aanvraag als bedoeld in artikel IX, tweede lid of artikel X, tweede lid van de wet, waarin een voorziening wordt gewenst voor het jaar 1998, wordt beschouwd als een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma voor het jaar 1998 die is ingediend ingevolge artikel 6. Voor het overige is het bepaalde in hoofdstuk 2 onverkort van toepassing op een dergelijke aanvraag.

Paragraaf 8.3 Afhandeling van aanvragen met een spoedeisend karakter
Artikel 43 Afhandeling van door de minister toegezonden aanvragen van voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in de huisvesting wegens bijzondere omstandigheden (voortgezet) speciaal onderwijs
  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een door de minister aan de gemeente toegezonden aanvraag als bedoeld in artikel XI, tweede lid van de wet.

  • 2. Indien de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens in het kader van de in eerste aanleg bij de minister ingediende aanvraag onvolledig zijn, delen burgemeester en wethouders dit binnen twee weken na inwerkingtreding van het bepaalde in dit hoofdstuk mee aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van deze mededeling in te dienen bij burgemeester en wethouders.

  • 3. Bij de beslissing over de aanvraag nemen burgemeester en wethouders het bepaalde in de artikelen 21 en 22 in acht, met dien verstande dat de in artikel 21 genoemde termijn van vier weken aanvangt na inwerkingtreding van het bepaalde in dit hoofdstuk.

  • 4. Bij de uitvoering van een beslissing waarbij de voorziening voor vergoeding in aanmerking is gebracht, handelen burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 23 en 24.

Paragraaf 8.4 Afhandeling aanvragen van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs en inventaris voortgezet onderwijs 1997
Artikel 44 Afhandeling van aanvragen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen voor basisonderwijs en/of (voortgezet) speciaal onderwijs voor 1997
  • 1. De raad beslist over een door het bevoegd gezag ingediende aanvraag, dan wel over een door de minister toegezonden aanvraag als bedoeld in artikel XII, eerste lid respectievelijk artikel XIII, eerste en derde lid van de wet.

  • 2. Indien de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens in het kader van de ingediende aanvraag, dan wel in het kader van de in eerste aanleg bij de minister ingediende aanvraag, onvolledig zijn, delen burgemeester en wethouders dit binnen twee weken na inwerkingtreding van het bepaalde in dit hoofdstuk mee aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft de gelegenheid om de ontbrekende gegevens binnen vier weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij burgemeester en wethouders.

  • 3. Ten behoeve van de besluitvorming over een of meer aanvragen, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel en als bedoeld in artikel 45, stelt de raad een bedrag vast dat beschikbaar is voor de aangevraagde voorzieningen.

    Bij de beslissing op de aanvragen handelt de raad overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, met dien verstande dat de raad daarbij niet overgaat tot de vaststelling van een programma.

  • 4. De beslissing als bedoeld in het derde lid wordt genomen voor 1 april 1997. Een afschrift van het besluit wordt binnen twee weken toegezonden aan het bevoegd gezag.

  • 5. Indien het besluit inhoudt dat een voorziening in de huisvesting voor bekostiging in aanmerking komt, treden burgemeester en wethouders binnen vier weken nadat het besluit is genomen in overleg met het bevoegd gezag over de wijze van uitvoering van de voorziening. Hierbij is het bepaalde in de artikelen 15 tot en met 18 overeenkomstig van toepassing.

Artikel 45 Afhandeling van door de minister toegezonden aanvragen voor inrichting leer en hulpmiddelen en meubilair voortgezet onderwijs voor 1997
  • 1 De raad beslist op een door de minister aan de gemeente toegezonden aanvraag als bedoeld in artikel XVII, vijfde lid van de wet.

  • 2 Indien de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens in het kader van de in eerste aanleg bij de minister ingediende aanvraag onvolledig zijn, delen burgemeester en wethouders dit binnen vier weken na inwerkingtreding van het bepaalde in dit hoofdstuk mee aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen vier weken na ontvangst van deze mededeling in te dienen bij burgemeester en wethouders.

  • 3 Voor de verdere afhandeling van de toegezonden aanvraag is het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid van artikel 44 van toepassing.

HOOFDSTUK 9 Overgangs en slotbepalingen

Artikel 46 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders, gehoord hebbende de belanghebbende bevoegde gezagsorganen.

Artikel 47 Indexering

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen en de drempelbedragen genoemd in artikel 3 bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 48 Citeertitel; inwerkingtreding
  • 1 De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bussum.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 december 1996.

De voorzitter
De secretaris

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

  • -

    deel A: lesgebouwen;

  • -

    deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

DEEL A Lesgebouwen

1 Basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2 en 1.10 d worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

  • b1

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

    Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders;

  • b

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

1.3 Uitbreiding

1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

  • a

    het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

  • b1

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

  • b2

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

  • b3

    het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw kunnen worden gehuisvest en

  • c

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

  • d

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

1.3.2 Uitbreiding met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

  • a

    het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl

  • b

    voor het spelen van (een deel van) de vier en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter hemelsbreed.

1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2

    het feit dat het huidige gebouw, gelet op het gestelde bij 1.2 onder a voor vervanging in aanmerking komt, terwijl

  • b1

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c

    er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • e

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

  • a

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

  • b

    er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

  • c

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

1.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

1.8 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

1.9 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

1.10 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat, met uitzondering van het aanbrengen van een invalidentoilet en het toegankelijk maken van het gebouw voor gehandicapten, uit:

  • a

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • b

    een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten;

  • c

    creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

  • d

    creëren speellokaal binnen het gebouw;

  • e

    voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving en

  • f

    vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

Ad b

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.11 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • a

    onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’;

  • b

    (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang en sluitwerk);

  • c

    algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

Ad a

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Ad b

De noodzaak van vervanging blijkt uit het feit dat ten minste 75% van de binnenkozijnen en binnendeuren, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Ad c

De noodzaak van vervanging blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75% van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school noodzakelijk is.

Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekostiging in aanmerking indien:

  • a

    het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaren noodzakelijk is en

  • b

    voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed.

1.12 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.13 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2 (Voortgezet) speciaal onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);

  • b1

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2

    het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

    Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders;

  • b

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

2.3 Uitbreiding

2.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

  • a

    het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A aanwezig is;

  • b1

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

  • b2

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

  • b3

    het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw kunnen worden gehuisvest;

  • c

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

  • d

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal

De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • a

    het feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

  • c

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

  • d

    medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is.

2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2

    het feit dat het huidige gebouw, gelet op het gestelde bij 2.2 onder a voor vervanging in aanmerking komt, terwijl

  • b1

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c

    er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • e

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

  • a

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

  • b

    er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

  • c

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

2.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaande aan het indienen van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 januari 1988 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak van eerste inrichting voor een gekozen vak in het voortgezet speciaal onderwijs blijkt uit het feit dat het desbetreffende vak voor het eerst in de school wordt gegeven op basis van een door de onderwijsinspecteur goedgekeurd schoolwerkplan.

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

2.9 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat, met uitzondering van het aanbrengen van een invalidentoilet en het toegankelijk maken van het gebouw voor gehandicapten, uit:

  • a

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • b

    verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

  • c

    creëren van een extra lesruimte;

  • d

    verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;

  • e

    functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen voortgezet speciaal onderwijs);

  • f

    voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving en

  • g

    vervangen van een oliegestookte verwarmingsinstallatie.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn.

Ad b

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal groepen leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste vijftien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor vijftien jaren of meer - gelet op de bouwkundige staat - als hoofdgebouw kan dienen.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad g

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

2.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • a

    onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegde overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’;

  • b

    (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang en sluitwerk);

  • c

    algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

Ad a

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Ad b

De noodzaak van vervanging blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75% van de binnenkozijnen en binnendeuren volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Ad c

De noodzaak van vervanging blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75% van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

Noodzakelijk onderhoud aan noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien:

  • a

    het noodlokaal/de noodlokalen op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaren noodzakelijk zijn en

  • b

    voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

2.11 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

3 Voortgezet onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 3.2 en 3.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:

  • a

    voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, in zo’n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

  • b1

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en

  • c

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

    Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

    • a

      vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders;

    • b

      vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

    • c

      vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

3.3 Uitbreiding

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

  • a

    het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit - en deel C - voor de verhoogde capaciteit -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • b

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2

    het feit dat het huidige gebouw, gelet op het gestelde bij 3.2 onder a voor vervanging in aanmerking komt, terwijl

  • b1

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c

    er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • e

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

3.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

  • a

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen op een afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

  • b

    er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

  • c

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

3.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

3.7 Eerste inrichting leer en hulpmiddelen en meubilair

Aanspraak op eerste inrichting van leer en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra leer en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.

3.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.

3.9 Aanpassing

Buitenzijde gebouw en terrein

De voorziening aanpassing buitenzijde gebouw en terrein bestaat uit de activiteiten die zijn opgenomen in het bijgevoegde overzicht ‘activiteiten VO buitenzijde’.

De noodzaak van aanpassing buitenzijde gebouw en terrein blijkt uit het feit dat het gevraagde element ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Binnenzijde gebouw

Daarnaast behoren de activiteiten die op het bijgevoegde overzicht ‘activiteiten VO binnenzijde’ zijn opgenomen, tot aanpassingen. In het geval van aanpassingen aan de binnenzijde van het gebouw blijven aanpassingen tot een bedrag van ƒ .....1 per leerling van de school voor rekening van het bevoegd gezag.

Activiteiten uit het bijgevoegde overzicht ‘activiteiten VO binnenzijde’ zijn aan de orde bij:

  • a

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het te geven voortgezet onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • b

    verbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten door middel van een aanpassing van de indeling;

  • c

    creëren danwel aanpassen van ruimte(n) binnen het gebouw;

  • d

    aanpassingen in verband met eisen voortkomend uit wet en regelgeving.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 3.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het desbetreffende voortgezet onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

Ad b

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is.

Ad c

De noodzaak voor het creëren van extra ruimte(n) blijkt uit het feit dat er meer leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een verschil tussen feitelijke en genormeerde bruto vloeroppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig of deels inpandig de noodzakelijke extra ruimte(n) te creëren.

De noodzaak voor het aanpassen van bestaande ruimte(n) blijkt uit het feit dat de betreffende ruimte(n) niet voldoen aan de eisen die gelden voor het onderwijs in die ruimte(n).

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de inrichting van het gebouw niet overeenkomt met de geldende wet en regelgeving, terwijl dat verschil moet worden opgeheven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere voorziening (die minder kost) mogelijk is.

3.10 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

Voor constructiefouten aan de binnenzijde van het gebouw geldt dat het bevoegd gezag de aanpassing tot het bedrag van ƒ ....1 per leerling van de school zelf moet dragen.

3.11 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

1 Basisonderwijs

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

  • a

    het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1

    het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

  • d

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

  • a

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

1.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

    De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a

    het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

1.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

  • 1

    het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • 2

    het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • 3

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • 4

    voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet en regelgeving;

  • 5

    vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • a

    onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’;

  • b

    (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang en sluitwerk);

  • c

    algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.

Ad a

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Ad b

De noodzaak blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75% van de binnenkozijnen en binnendeuren volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Ad c

De noodzaak blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75% van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

1.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2 (Voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder d, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

2.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

  • a

    het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1

    het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

  • d

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

2.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

2.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

  • a

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste onderwijsleerpakket is verstrekt.

2.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair is verstrekt.

    De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a

    het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijk meubilair is verstrekt.

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

2.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

  • 1

    het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • 2

    het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • 3

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • 4

    voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet en regelgeving;

  • 5

    vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

2.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • a

    onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’;

  • b

    (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang en sluitwerk);

  • c

    algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.

Ad a

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Ad b

De noodzaak blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75% van de binnenkozijnen en binnendeuren volgens de bouwkundige opname, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Ad c

De noodzaak blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75% van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

2.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

3 Voortgezet onderwijs

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a

    het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

3.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

  • a

    het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

3.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1

    het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en

  • b

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en

  • d

    het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

3.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

3.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs

De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:

  • a

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b

    het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

3.7 Medegebruik

3.7.1 Medegebruik gymnastiekruimte

De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

3.7.2 Huur van een sportterrein

De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:

  • a

    het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

  • b

    er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

3.8 Aanpassing

Buitenzijde gebouw en terrein

De voorziening aanpassing buitenzijde gebouw en terrein bestaat uit de activiteiten die zijn opgenomen in het overzicht ‘activiteiten VO buitenzijde’.

De noodzaak van de aanpassing buitenzijde gebouw en terrein blijkt uit het feit dat het gevraagde element ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Binnenzijde gebouw

Daarnaast behoren de activiteiten die op het overzicht ‘activiteiten VO binnenzijde’ zijn opgenomen, tot aanpassingen. In het geval van aanpassingen aan de binnenzijde van het gebouw blijft het bedrag van ƒ ...1 per leerling van de school voor rekening van het bevoegd gezag.

Activiteiten uit het overzicht ‘activiteiten VO binnenzijde’ zijn aan de orde bij:

  • a

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het te geven voortgezet onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • b

    eisen voortkomend uit wet- en regelgeving.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

3.9 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. Voor constructiefouten aan de binnenzijde geldt dat het bevoegd gezag de aanpassing tot het drempelbedrag zelf moet dragen.

3.10 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

I 1 Overzicht ‘Onderhoud PO’

Activiteiten die behoren tot het onderhoud:

Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand.

Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

Vervangen brandtrap.

Vervangen erfscheiding.

Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein.

Vervangen binnenkozijnen inclusief hang en sluitwerk (renovatie activiteit).

Vervangen buitenkozijnen inclusief hang en sluitwerk (renovatie activiteit).

Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatie activiteit).

Vervangen dakpannen inclusief houtwerk en goten.

I 2 Overzicht ‘Activiteiten VO binnenzijde’

Activiteiten die behoren tot het aanpassen (aanbrengen, verplaatsen, verwijderen) en vernieuwen (ingrijpend onderhoud) van:

binnenwanden;

vouwwanden;

binnenkozijnen;

binnenzonwering;

stucwerk;

plafonddelen;

vloeren;

vloertegels;

sanitair;

aanrechten;

keukenkastjes;

zuurkasten;

waterleiding;

binnenriolering;

gasleiding;

cv leiding;

radiatoren.

I 3 Overzicht ‘aanpassing VO buitenzijde’

Activiteiten die behoren tot het aanpassen (aanbrengen, verplaatsen, verwijderen) en vernieuwen (ingrijpend onderhoud) van:

stenen dakbedekking;

dakranden;

dakvensters;

lichtkoepels;

buitenwanden;

voegwerk;

buitenkozijnen;

entreepui;

buitenzonwering;

buitentrappen;

bestrating;

rijwielloodsen;

afrastering;

buitenriolering.

Het op kleine schaal vernieuwen van onder aanpassing genoemde elementen, zoals het vervangen van enkele dakpannen, behoort tot het programma van eisen onderhoud (klein en dagelijks onderhoud). Het bijbehorend schilderwerk, de vervanging van de vloerbedekking en overige zaken die in het programma van eisen onderhoud zijn opgenomen, vallen eveneens buiten de vergoeding voor aanpassing.

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen in het voedingsgebied van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

  • a

    de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • b

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

  • c

    de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

  • d

    de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • e

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

  • f

    het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m f voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). In het basisonderwijs wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

Bij deze levering worden in elk geval de aannames/assumpties, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

1 Basisonderwijs

De relevante leeftijdsgroepen zijn:

  • -

    kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 30% van de 12 jarigen en

  • -

    vrouwen van 0 tot 49 jaar, minimaal in 5-jaars leeftijdsgroepen.

Voor het opstellen en indienen van een prognose voor een huisvestingsvoorziening, bestemd voor het basisonderwijs, wordt het prognosemodel ‘PROBO II’, versie 2.1. voorgeschreven, zoals vastgelegd bij ministeriële regeling ‘Modelprognose basisonderwijs 1994’ (Uitleg O en W regelingen, nr. 10, 13 april 1994). Aanlevering van prognoses kan plaatsvinden door de relevante gegevens en berekeningen op papier af te drukken.

2 (Voortgezet) speciaal onderwijs

De relevante leeftijdsgroepen zijn:

  • a

    Voor het speciaal onderwijs:

    • -

      kinderen in de leeftijd van 3 tot en met 13 jaar en

    • -

      vrouwen van 0 tot 49 jaar, minimaal in 5 jaars leeftijdsgroepen.

  • b

    Voor het voortgezet speciaal onderwijs:

    • -

      kinderen in de leeftijd van 12 tot en met 19 jaar en

    • -

      de verwachte geboorten in het voedingsgebied in de eerstvolgende drie jaar.

Voor het opstellen en indienen van een prognose voor een huisvestingsvoorziening, bestemd voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, wordt het prognosemodel ‘LASSO 3.2’ met de meest actuele database voorgeschreven, zoals vastgelegd bij ministeriële regeling ‘Modelprognose huisvestingsvoorzieningen speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs 1993’ (Uitleg O en W regelingen, nr. 18, 30 juni 1993 en aangevuld via Uitleg mededelingen OCenW, nr. 7, 13 maart 1996). Aanlevering van prognoses kan plaatsvinden door de relevante gegevens en berekeningen op papier af te drukken (het zogenaamde prognoseverslag).

3 Voortgezet onderwijs

De relevante leeftijdsgroepen zijn:

  • -

    kinderen in de leeftijd van 12 tot en met 19 jaar en

  • -

    de instroom vanuit het gemiddelde van de 12 en 13 jarigen in het eerste leerjaar van het voortgezet onderwijs.

Voor het opstellen en indienen van een prognose voor een huisvestingsvoorziening, bestemd voor het voortgezet onderwijs, wordt het prognosemodel ‘huisvesting VO’, zoals onderstaand beschreven, voorgeschreven. De prognose dient te worden ingediend met het berekeningsformulier ‘Prognose huisvesting VO’.

Het prognosemodel bestaat uit het berekenen van de toekomstige totale schoolbevolking door rekening te houden met de basisgeneratie, de belangstelling in het eerste leerjaar en de verhouding eerste leerjaar - totale schoolbevolking. Indien in de analyseperiode van de afgelopen zes jaren een fusie of fusies heeft of hebben plaatsgevonden, wordt voor de hele analyseperiode gedaan alsof de scholen waren samengevoegd.

De basisgeneratie wordt verkregen uit de meest recente PRIMOS raming[1] (het aantal 12- en 13 jarigen in de komende vijftien jaar) per gemeente, waaruit kinderen de desbetreffende school bezoeken.

De verhouding tussen het gemiddelde aantal 12 en 13 jarigen en de instroom in het eerste leerjaar gedurende de analyseperiode bepaalt de belangstelling. Het belangstellingspercentage in de prognosejaren wordt bepaald op het gemiddelde belangstellingspercentage in de analyseperiode, tenzij er een duidelijke trend is waar te nemen. In dit laatste geval wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde.

De verhouding eerste leerjaar - totale schoolbevolking uit zich in een vermenigvuldigingsfactor afhankelijk van onderwijssoort. Als waarde hiervan wordt de gemiddelde waarde gedurende de analyseperiode genomen, tenzij veranderingen in het gedoceerd onderwijs zijn opgetreden. In dit laatste geval wordt over de laatst bekende drie jaren de vermenigvuldigingsfactor berekend.

Vermenigvuldiging per prognosejaar voor elk van de gemeenten uit het voedingsgebied van het gemiddelde aantal 12 en 13 jarigen (volgens de PRIMOS raming) met het toekomstig belangstellingpercentage en de gemiddelde vermenigvuldigingsfactor levert het te verwachten aantal leerlingen.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

  • -

    deel A: de bepaling van de capaciteit;

  • -

    deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

  • -

    deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

  • -

    deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A De bepaling van de capaciteit

1 Basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

1.1 Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties1 met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De BVO voor nieuw in de bekostiging op te nemen gebouwen wordt vastgesteld op basis van het gestelde in III 1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidslokaal, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard

   
3152
4203
5254
7205
8256
9307
10358
11409
124510
135011
145512
156013
175514
   
en vervolgens telkens te verhogen met 105 m2 ten behoeve van 1 groep leerlingen.
3002

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

   
3052
4103
5154
7105
8156
9207
10258
en vervolgens telkens te verhogen met 105 m2 ten behoeve van 1 groep leerlingen

Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

   
100 1
180 2
260 3
340 4
420 5
en vervolgens telkens te verhogen met 80 m2 ten behoeve van 1 groep leerlingen.

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals is vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de normatieve BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee de BVO van het gebouw is ‘overgedimensioneerd’. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze ‘overdimensionering’ van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 105 m2 BVO per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m2 per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.

1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en wethouders, burgemeester en wethouders anders beslissen.

1.4 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte, zoals vastgelegd bij het Kadaster. Indien de bij het Kadaster geregistreerde terreinoppervlakte niet slechts de terreinoppervlakte behorende bij het schoolgebouw betreft, wordt de genormeerde terreinoppervlakte behorende bij de capaciteit van het gebouw vastgelegd.

1.5 Inventaris

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen inventaris is verstrekt, tonen burgemeester en wethouders dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien burgemeester en wethouders, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf hebben voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

1.6 Gymnastiekruimten

1.6.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

2 (Voortgezet) speciaal onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

2.1 Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De BVO voor nieuw in de bekostiging op te nemen gebouwen wordt vastgesteld op basis van het gestelde in III 1, de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’.

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is.

Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.

Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 4 ‘Ruimtenormering (V)SO’. Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 ‘Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting’ en tabel 3 ‘Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting’ gehanteerd.

Tabel 4 Ruimtenormering (V)SO

SO doven775775  105
VSO doven800784  60
SO sh/esm628495  130
SO visg727496  116
SO lg8504134  150
SO lz6384100  105
SO lom/mlk600495  125
SO zmlk585495  100
SO zmok585  95  105
SO pi575495  92
SO mg7334110  132
VSO sh/esm563484  65
VSO visg660488  45
VSO lg7254110  70
VSO lz575480  90
VSOmlk6904104  90
VSO zmlk600493  80
VSO zmok600480  102
VSO lom638495  100
VSO pi535480  75
VSO mg7254113  60
sg doven775677 7105 60
sg sh/esm628396-12115 60
sg visg727396-10116 45
sg lg8503135-27135 70
sglz638399-14120 65
sg mlk6003102 8105 50
sg zmlk585397- 2100 80
sg zmok5853105-19 55 85
sg lom6003104- 5 75 70
sg pi575395-12 92 60
sg mg7333108 5132 50

De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom ‘incl.’ gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.

In de bruto vloeroppervlakte voor SOVSO scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO component. Het aantal m2 per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO of VSO scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO groepen.

De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m2 voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 12e groep, in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 13e groep.

Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van de tabel ruimtenormering (V)SO, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee het gebouw is ‘overgedimensioneerd’ en wordt als zodanig geregistreerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze ‘overdimensionering’ van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

2.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

N.B.: Voor dislocaties is de ‘overdimensionering’ niet te bepalen.

2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en wethouders, burgemeester en wethouders anders beslissen.

2.4 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De terreinoppervlakte behorende bij nieuw in de bekostiging op te nemen gebouwen of uitbreiding van gebouwen wordt vastgelegd conform de bij het kadaster vastgelegde gegevens.

2.5 Inventaris

De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997. Indien in het verleden voor meer groepen inventaris is verstrekt, tonen burgemeester en wethouders dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien burgemeester en wethouders, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf hebben voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

2.6 Gymnastiekruimten

2.6.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren.

2.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

2.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

3 Voortgezet onderwijs

De capaciteit van de gebouwen in het voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:

  • -

    de bruto vloeroppervlakte van gebouwen;

  • -

    het aantal lesruimten;

  • -

    het aantal gymnastieklokalen.

3.1 Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting (BRHU) van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De BVO voor nieuw in de bekostiging op te nemen gebouwen wordt vastgesteld op basis van het gestelde in III 2 de ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de BVO’.

Naast de bruto vloeroppervlakte moet het gegeven ‘aantal lesruimten’ worden vastgelegd, evenals het gegeven ‘aantal gymnastieklokalen’. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

3.2 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en wethouders, burgemeester en wethouder anders beslissen.

3.3 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals is vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting (BRHU) van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De terreinoppervlakte behorende bij nieuw in de bekostiging op te nemen gebouwen of uitbreiding van gebouwen wordt vastgelegd conform de bij het kadaster vastgelegde gegevens.

3.4 Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris.

Het aantal lesruimten als zodanig is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

3.5 Gymnastiekruimten

3.5.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 uur.

3.5.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

3.5.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1 Basisonderwijs

1.1 Lesgebouwen

In het basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het aantal groepen wordt bepaald aan de hand van het aantal formatieplaatsen. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Het aantal formatieplaatsen wordt als volgt bepaald.

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening wordt voor de bepaling van het aantal formatieplaatsen niet gerekend met het aantal gewogen leerlingen maar met het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, verhoogd met 3%. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond. In tabel 5, ‘Schema formatieplaatsen’, is de formatie weergegeven voor de verschillende aantallen leerlingen. Het aantal formatieplaatsen wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt voor de bepaling van het aantal formatieplaatsen uitgegaan van de volgende formule:

F = A + (B A) + C + (D : 2)

2

waarbij:

F=het aantal formatieplaatsen;
A=het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van het schema in artikel 8 van het Formatiebesluit WBO 1992, met dien verstande dat niet wordt gerekend met het gewogen aantal leerlingen doch met het feitelijk aantal leerlingen op de teldatum, verhoogd met het opslagpercentage, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van het Formatiebesluit WBO 1992, waarbij het verkregen getal wordt afgerond naar beneden; of, indien artikel 12 van het Formatiebesluit WBO 1992 is toegepast: het aantal formatieplaatsen, berekend met toepassing van artikel 12, eerste lid, van het Formatiebesluit WBO 1992, met dien verstande dat niet wordt gerekend met het gewogen aantal leerlingen doch met het feitelijk aantal leerlingen dat staat ingeschreven op het tijdstip dat volgens artikel 12 is toegepast;
B=het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van het schema in artikel 8 van het Formatiebesluit WBO 1992 verhoogd met het opslagpercentage, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van het Formatiebesluit WBO 1992; of, indien artikel 12 van het Formatiebesluit WBO 1992 is toegepast: het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend met toepassing van artikel 12, eerste lid, van het Formatiebesluit WBO 1992;
C=het aantal formatieplaatsen, toegekend op basis van artikel 96a, derde lid, van de wet, dat krachtens de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 17, derde lid, van dit besluit in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het aantal te huisvesten groepen leerlingen;
D=het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend op basis van artikel 14, onderdeel a, van het Formatiebesluit WBO 1992.

In tabel 5, ‘Schema formatieplaatsen’, is de formatie weergegeven voor de verschillende aantallen (on)gewogen leerlingen.

Tabel 5 ‘Schema formatieplaatsen’

De formatie wordt berekend aan de hand van onderstaand schema:

1 tot en met 302,0252 tot en met 260 8,9
31 tot en met 362,2261 tot en met 268 9,2
37 tot en met 422,4269 tot en met 277 9,5
43 tot en met 492,6278 tot en met 285 9,8
50 tot en met 562,8286 tot en met 29310,1
57 tot en met 633,0294 tot en met 30210,4
64 tot en met 703,2303 tot en met 31010,7
71 tot en met 773,4311 tot en met 31911,0
78 tot en met 843,6320 tot en met 32711,3
85 tot en met 913,8328 tot en met 33511,6
92 tot en met 984,0336 tot en met 34411,9
99 tot en met 1054,2345 tot en met 35212,2
106 tot en met 1164,4353 tot en met 36112,5
117 tot en met 1264,7362 tot en met 36912,8
127 tot en met 1375,0370 tot en met 37713,1
138 tot en met 1475,3378 tot en met 38613,4
148 tot en met 1585,6387 tot en met 39413,7
159 tot en met 1685,9395 tot en met 40314,0
169 tot en met 1796,2404 tot en met 41114,3
180 tot en met 1896,5412 tot en met 41914,6
190 tot en met 1996,8420 tot en met 42814,9
200 tot en met 2097,1429 tot en met 43615,2
210 tot en met 2187,4437 tot en met 44515,5
219 tot en met 2267,7446 tot en met 45315,8
227 tot en met 2358,0454 tot en met 46116,1
236 tot en met 2438,3462 tot en met 47016,4
244 tot en met 2518,6471 tot en met 47816,7
en vervolgens boven het aantal van 478 (on)gewogen leerlingen telkens voor achtereenvolgens 9, 8, 8, 9 en 8 (on)gewogen leerlingen verhoogd met 0,3 formatieplaats.

1.2 Gymnastiekruimten

Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep leerlingen 6 tot 12 jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed (cf. artikel 29 en 30 van de verordening). Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Voor de vaststelling van het aantal formatieplaatsen is het aantal leerlingen (ongewogen + helft van de gewichtenscore) bepalend. De relatie tussen het aantal leerlingen en het aantal formatieplaatsen is weergegeven in tabel 5, ‘Schema formatieplaatsen’.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, verhoogd met 3%. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond. De relatie tussen het aantal leerlingen en het aantal formatieplaatsen (het aantal groepen) is weergegeven in tabel 5, ‘Schema formatieplaatsen’.

2 (Voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Lesgebouwen

In het (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N factor’. De N factor bepaalt de maximale groepsgrootte. In onderstaande tabel 6, ‘N factor’, is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit ISOVSO). Het getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Tabel 6 ‘N factor’

Dove kinderen (DO) 6 6
Slechthorende kinderen (SH)12 7
Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)12 7
Blinde kinderen (BL)12 7
Slechtziende kinderen (SZ)12 7
Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)12 7
Kinderen die zijn opgenomen in ziekenhuizen (ZH)12 7
Langdurig zieke kinderen (LZ)13 7
Moeilijk lerende kinderen (MLK)1514
Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)1212
Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)12 7
Kinderen met leer en opvoedingsmoeilijkheden (LOM)1514
Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)10 7
Meervoudig gehandicapte kinderen (MG) 7* 7
In hun ontwikkeling bedreigde kleuters (IOBK)12-

De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd.

2.2 Gymnastiekruimten

Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.

Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N factor’. De ‘N factor’ is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de ‘N factor’ weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

3 Voortgezet onderwijs

3.1 Lesgebouwen

In het voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte per leerling per onderwijssoort bepaald.

De in onderstaande tabel 7.1 ‘Berekening van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs’ vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting.

Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met deze oppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per afdeling geeft, uitgedrukt in bruto m2 per leerling, de totale ruimtebehoefte van de instelling.

Tabel 7.1 Berekening van de ruimtebehoefte lesgebouwen voortgezet onderwijs

Vaste voet per instelling: 980 m2 bruto vloeroppervlakte (BVO) (vermeld bij onderbouw)

onderbouw6.00980
bovenbouw mavo5.79 0
bovenbouw havo5.64 0
bovenbouw atheneum5.75 0
bovenbouw gymnasium5.70 0
bovenbouw lyceum5.73 0
bovenbouw bouwtechniek13.35289
bovenbouw consumptieve techniek11.07196
bovenbouw elektrotechniek7.86170
bovenbouw grafische techniek9.80166
bovenbouw installatietechniek9.80166
bovenbouw mechanische techniek10.67230
bovenbouw motorvoertuigentechniek11.07196
bovenbouw bouwtechniek individueel16.24 0
bovenbouw mechanische techniek individueel13.67 0
bovenbouw consumptieve techniek individueel14.39 0
bovenbouw verzorging8.24168
bovenbouw uiterlijke verzorging7.72148
bovenbouw mode en kleding8.88124
bovenbouw verkoop6.08 81
bovenbouw administratie5.86 72
bovenbouw handel6.34181
bovenbouw verzorging individueel9.70 0
bovenbouw uiterlijke verzorging individueel9.00 0
bovenbouw mode en kleding individueel10.35 0
bovenbouw verkoop individueel6.85 0
bovenbouw administratie individueel6.50 0
bovenbouw avmb individueel8.48103

3.2 Gymnastiekruimten

De in onderstaande tabel 7.2 ‘Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs’ vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie Voortgezet Onderwijs

onderbouw1.66
bovenbouw mavo1.11
bovenbouw havo0.74
bovenbouw atheneum0.83
bovenbouw gymnasium0.83
bovenbouw lyceum0.83
bovenbouw bouwtechniek1.38
bovenbouw consumptieve techniek1.38
bovenbouw electrotechniek1.38
bovenbouw grafische techniek1.38
bovenbouw installatietechniek1.38
bovenbouw mechanische techniek1.38
bovenbouw motorvoertuigentechniek1.38
bovenbouw bouwtechniek individueel1.57
bovenbouw mechanische techniek individueel1.57
bovenbouw consumptieve techniek individueel1.57
bovenbouw verzorging1.38
bovenbouw uiterlijke verzorging1.38
bovenbouw mode en kleding1.38
bovenbouw verkoop1.38
bovenbouw administratie1.38
bovenbouw handel1.38
bovenbouw verzorging individueel1.57
bovenbouw uiterlijke verzorging individueel1.57
bovenbouw mode en kleding individueel1.57
bovenbouw verkoop individueel1.57
bovenbouw administratie individueel1.57
bovenbouw avmb individueel1.57

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1 Basisonderwijs

1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

1.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2 (Voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

2.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, medegebruik, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

2.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3 Voortgezet onderwijs

3.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.

De ruimtebehoefte wordt in eerste instantie bepaald met behulp van tabel 7.1, berekening van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs. Indien op grond van deze uitkomst een tekort aan ruimte wordt geconstateerd, wordt eveneens onder toepassing van het Ruimtebehoeftemodel de naar soort lokalen uitgewerkte ruimtebehoefte bepaald.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 7.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening aanpassing de binnenzijde van het gebouw betreffende, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om de onbelemmerde voortgang van het onderwijs te kunnen garanderen voor het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en voor zover de kosten van deze activiteiten het drempelbedrag van ƒ ...,-1 per leerling te boven gaan.

3.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 7.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 1 lokaal. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 7.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het Ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 7.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van tabel 7.1 zoals opgenomen in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460.

3.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijk oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing de buitenzijde van het gebouw of het terrein betreffende, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om de onbelemmerde voortgang van het onderwijs te kunnen garanderen voor het aantal leerlingen waarvoor huisvesting langer dan vijftien jaar noodzakelijk is.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.

De omvang van de goedgekeurde aanpassing, de buitenzijde van het gebouw of het terrein betreffende, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde aanpassing, de binnenzijde van het gebouw betreffende, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs en voor zover de kosten van deze activiteiten het drempelbedrag van ƒ ...,-1 per leerling te boven gaan.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460.

Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie 3.6.1).

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1 Basisonderwijs

  • -

    minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

  • -

    1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m2;

  • -

    minimumoppervlakte leslokaal: 42 m2 netto.

2 (Voortgezet) speciaal onderwijs

  • -

    minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

  • -

    een speellokaal heeft een minimum netto oppervlakte van 84 m2;

  • -

    minimum oppervlakte leslokaal: 42 m2 netto.

3 Voortgezet onderwijs

Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m2:

theorielokaal:42 m2
theorievaklokaal:50 m2
vaklokaal natuurkunde:50 m2
vaklokaal biologie:50 m2
vaklokaal scheikunde:60 m2
vaklokaal handvaardigheid:60 m2
vaklokaal overig:80 m2
specifiek vaklokaal lassen:50 m2
specifiek vaklokaal meten:50 m2
werkplaats: 115 m2
restaurant:80 m2

4 Gymnastiekruimten

  • -

    De oefenruimte is minimaal 252 m2netto.

  • -

    De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

  • -

    Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten en een was /douchegelegenheid.

III 1 Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’

De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

De bruto vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto vloeroppervlakte te worden gerekend.

De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw.

Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

Tot de bruto vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m2.

Uitzonderingen:

In en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

Indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte.

III 2 Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs’

Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW.

De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende ‘beloopbare’ binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

Tot de bruto oppervlakte behoort eveneens:

  • -

    de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

  • -

    de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m2.

Uitzonderingen:

  • -

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

  • -

    Open brand of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • -

    Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

Bijlage IV Financiële normering

De financiële normering valt uiteen in vier delen:

  • -

    deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

  • -

    deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

  • -

    deel C: bepaling medegebruikstarief;

  • -

    deel D: vergoeding van door de minister voor 1997 goedgekeurde voorzieningen.

DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen

In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

1 Basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

  • -

    nieuwbouw (paragraaf 1.1);

  • -

    uitbreiding (paragraaf 1.2);

  • -

    tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3);

  • -

    eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4);

  • -

    onderhoud (paragraaf 1.5) en

  • -

    gymnastiek (paragraaf 1.6).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 1996 en voorzien van het verwachte MEV-indexcijfer voor 1997 (2,25% voor de huisvestingsvoorzieningen en 1,25% voor onderhoud en eerste inrichting). Indien het werkelijke MEV-cijfer voor 1997 hiermee niet overeenkomt, dienen de genormeerde bedragen te worden gecorrigeerd. Voor de klokuurvergoeding gymnastiek is nog geen MEV-cijfer toegepast.

De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

  • -

    kosten voor terrein;

  • -

    bouwkosten;

  • -

    toeslag voor paalfundering;

  • -

    toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

  • -

    toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen/bouwrijp maken en verhuiskosten bij vervangende bouw.

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Vaste voet (inclusief twee groepen):ƒ 895.867,-
-Elke volgende groep:ƒ 179.830,-

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee groepen) en een bedrag per groep.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Vaste voet      
 (incl. twee groepen)ƒ 12.620,-ƒ 18.407,-ƒ 29.455,-
-Elke volgende groep:ƒ 2.621,-ƒ 4.433,-ƒ 7.934,-

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Geen paalfundering nodig:ƒ 154.141,-
-Lengte paalfundering 1 < 15 meter:ƒ 156.387,-
-Lengte paalfundering 15 < 20 meter:ƒ 157.940,-
-Lengte paalfundering > 20 meter:ƒ 160.940,-

Toeslag voor sloopkosten etc.

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Permanente bouw:ƒ 7.822,- per groep
-Tijdelijke bouw:ƒ 3.913,- per groep

1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1000 m2 brutovloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Vaste voet:ƒ 129.784,-
-Bedrag per groep:ƒ 208.044,-

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

- Vaste voet:ƒ 5.810,-ƒ 7.577,-ƒ 12.156,-
- Per groep:ƒ 919,-ƒ 2.383,-ƒ 4.817,-

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Geen paalfundering nodig:ƒ 178.324,-
-Lengte paalfundering 1 < 15 meter:ƒ 179.111,-
-Lengte paalfundering 15 < 20 meter:ƒ 180.366,-
-Lengte paalfundering > 20 meter:ƒ 182.453,-

Toeslag voor sloopkosten etc.

Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

1.3 Tijdelijke voorziening

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte:

-Per groep: 80 m2;
-Toeslag voor eerste groep: 20 m2;
-Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie:160 m2.

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Vast bedrag:ƒ 58.505,- (ƒ 57.964,-)
-Bedrag per groep:ƒ 115.019,- (ƒ 108.432,-)
-Toeslag eerste groep:ƒ 28.755,- (ƒ 27.108,-)
-Toeslag hoofdlocatie:ƒ 230.038,-(ƒ 216.864,-)

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Vast bedrag:ƒ 32.886,-(ƒ 26.407,-)
-Bedrag per groep:ƒ 120.521,-(ƒ 117.499,-)

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. In dit deel van de bijlage is een genormeerde huurvergoeding opgenomen voor een noodlokaal. Huur van een bestaand gebouw wordt vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

De hoogte van de huurvergoeding voor een noodlokaal is gebaseerd op de hieronder genoemde genormeerde investeringswaarde van een noodlokaal, exclusief de toeslagen voor herstel/inrichting van terrein, eenmalige aansluitkosten en de toeslag voor paalfundering. Indien deze toeslagen als gevolg van de lokale omstandigheden noodzakelijk zijn, worden zij bij plaatsing van het noodlokaal vergoed.

Bij het bepalen van de investeringswaarde wordt er vanuit gegaan dat bij een huurperiode korter dan 15 jaar een restwaarde voor het noodlokaal blijft bestaan. Deze restwaarde wordt van de investeringswaarde afgetrokken, zodat een netto-investeringswaarde overblijft. Bij de berekening van de netto-investeringswaarde wordt de volgende verdeelsleutel gehanteerd, uitgedrukt als cumulatief percentage van de nieuwbouwwaarde van een noodlokaal:

           
126% 675%11 91%
245% 779%12 94%
356% 883%13 96%
464% 986%14 98%
570%1089%15100%

De netto-investeringswaarde wordt bepaald door het hiervoor genoemde percentage te nemen van de hieronder aangegeven bouwkosten.

nieuwbouw        
- vaste voet52.251,- 541,--890,-6.603,-
- per groep102.336,-6.587,-6.096,-  
toeslag 1e groep25.584,-1.647,-1.524,-  
toeslag hoofdlocatie204.672,-13.173,-12.192,-  
uitbreiding        
- vaste voet25.774,-6.479,- 634,-  
- per groep111.403,-3.023,-6.096,-  

Aan de hand van de periode waarvoor de tijdelijke voorziening wordt toegekend (gebaseerd op de prognose), wordt de netto-investeringswaarde bepaald. De hoogte van de huurvergoeding wordt vervolgens gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse lasten aan rente en aflossing van deze netto-investeringswaarde op basis van lineaire afschrijving. Het geldende rentepercentage is het rentepercentage, dat wordt gehanteerd voor de gemeentebegroting.

1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

2124.378,-48.692,-75.686,-
3151.346,-64.912,-86.434,-
4185.022,-82.985,-102.037,-
5215.725,-97.350,-118.375,-
6248.222,-116.814,-131.408,-
7271.522,-130.253,-141.279,-
8291.537,-141.838,-149.699,-
9324.095,-157.594,-166.501,-
10345.951,-169.179,-176.772,-
11367.495,-180.765,-186.730,-
12395.855,-196.521,-199.334,-
13425.223,-208.106,-217.117,-
14446.767,-219.691,-227.076,-
15475.127,-235.448,-239.679,-
16496.670,-247.033,-249.637,-
17522.725,-258.618,-264.107,-
18551.085,-274.374,-276.711,-
19572.630,-285.960,-286.670,-
20594.174,-297.545,-296.629,-
21627.044,-313.301,-313.743,-
22648.588,-324.886,-323.702,-
23670.132,-336.472,-333.660,-
24698.490,-352.227,-346.263,-
25732.812,-368.447,-364.365,-
26746.090,-375.398,-370.692,-
27774.449,-391.154,-383.295,-
28795.992,-402.739,-393.253,-
29822.049,-414.325,-407.724,-
30850.410,-430.082,-420.328,-

1.5 Onderhoud

Voor de in bijlage 1 onderscheiden onderhoudsactiviteiten kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Indien niet gekozen wordt voor vergoeding op basis van feitelijke kosten, maar op basis van normbedragen, worden onderhoudsactiviteiten op basis van onderstaande normering vergoed. De hierna volgende normbedragen zijn investeringsbedragen.

De normbedragen omvatten per activiteit een bedrag voor een vaste voet en een bedrag per m2 bruto-vloeroppervlakte.

1a Hellend dak    
- vervangen pannen, goten, houtwerk C*ƒ 34.295,- C*ƒ 28,18 1
- vervangen dakgoot van pvcƒ 5.271,-ƒ 6,30
- vervangen dakrandenƒ 15.389,-ƒ 18,33
     
1b Plat dak2    
- vervangen bitumendakbedekkingƒ 30.546,-ƒ 42,75
- vervangen dakranden en hemelwaterafvoerenƒ 17.863,-ƒ 21,59
- vervangen daklichtenƒ 868,-ƒ 4,38
     
2 Buitenberging    
- vervangen dak berging ƒ 606,-ƒ 0,67
- vervangen rijwielberging- ƒ 6.705,-ƒ 15,99
- vervangen rijwielstaanders- ƒ 101,-ƒ 4,24
     
3 Terrein    
- vervangen erfscheidingƒ 30.562,-ƒ 14,31
- vervangen rioleringƒ 1.806,-ƒ 10,19
- vervangen bestrating- ƒ 1.461,-ƒ 37,10
     
4 Buitenzijde gebouw    
- algehele vervanging van kozijnen en deuren, almede van hang- en sluitwerk- ƒ 9.008,-ƒ 215,07
- algehele vervanging van boeiboordenƒ 2.020,-ƒ 2,36
- vervanging brandtrapƒ 344,-  
     
5 Binnenzijde gebouw    
- algehele vervanging van kozijnen en deuren, alsmede van hang- en sluitwerkƒ 4.195,-ƒ 29,36
- algehele vervanging van radiatoren, CV-leidingen en convectorenƒ 5.131,-ƒ 80,03

1.6 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt ƒ 1.079.990,-(op het schoolterrein) respectievelijk ƒ 1.101.834,- (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

- Paallengte 1 < 15 meter:ƒ 21.723,-
- Paallengte 15 < 20 meter:ƒ 29.946,-
- Paallengte > 20 meter:ƒ 42.058,-

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:

- Uitbreiding met 112 t/m 120 m2:ƒ 250.922,-
- Uitbreiding met 121 t/m 150 m2:ƒ 305.030,-

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 112-120 m2121-150m2
- Paallengte 1 < 15 meter:ƒ 9.725,-ƒ 12.160,-
- Paallengte 15 < 20 meter:ƒ 16.844,-ƒ 21.050,-
- Paallengte > 20 meter:ƒ 27.538,-ƒ 34.423,-

Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 86, lid 2, van de Wet op het basisonderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

     
Tot 1987:    
< 90 m2ƒ 4.341,-ƒ 527,-
90 - 130 m2ƒ 5.570,-ƒ 667,-
130 - 170 m2ƒ 6.090,-ƒ 720,-
170 - 190 m2ƒ 5.812,-ƒ 788,-
190 - 230 m2ƒ 5.566,-ƒ 868,-
> 230 m2ƒ 6.300,-ƒ 971,-
     
Vanaf 1987:    
> 252 m2ƒ 5.002,-ƒ 883,-

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

  • -

    Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

  • -

    Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.

  • -

    Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

  • -

    Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

OLP/meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor basisonderwijs ƒ 78.131,- bedraagt.

Onderhoud

De klokuurvergoeding voorziet niet in een genormeerde vergoeding voor onderhoudsactiviteiten aan de buitenzijde van het gebouw. Een schoolbestuur met een eigen gymnastieklokaal kan derhalve aanspraak maken op onderhoud voor de buitenzijde conform de activiteitenlijst in bijlage 1 van de verordening. De hieronder genoemde bedragen gaan uit van een gymnastiekaccommodatie van 455 m2. Bij kleinere gebouwen kunnen de bedragen naar rato worden bepaald.

De bedragen zien er als volgt uit:

Vervanging dakbedekking (Bit.)ƒ 19.388,-
Vervanging dakranden/hwaƒ 18.156,-
Vervanging daklichtenƒ 2.625,-
Vervanging staanders rijwielstallingƒ 2.903,-
Vervanging erfscheidingƒ 12.966,-
Herstel rioleringƒ 7.755,-
Herstel bestratingƒ 4.988,-
Alg. vervanging buitenkozijnenƒ 80.744,-
Alg. vervanging hang- en sluitwerkƒ 1.484,-
Alg. vervanging boeiboordenƒ 4.605,-
Alg. vervanging binnenkozijnenƒ 61.477,-
Alg. vervanging hang- en sluitwerkƒ 13.663,-
Alg. vervanging radiatoren etc.ƒ 14.299,-

2 (Voortgezet) speciaal onderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

  • -

    nieuwbouw (paragraaf 2.1);

  • -

    uitbreiding (paragraaf 2.2);

  • -

    tijdelijke voorziening (paragraaf 2.3);

  • -

    eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.4);

  • -

    onderhoud (paragraaf 2.5) en

  • -

    gymnastiek (paragraaf 2.6).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 1996 en voorzien van het verwachte MEV-indexcijfer voor 1997 (2,25% voor de huisvestingsvoorzieningen en 1,25% voor onderhoud). Indien het werkelijke MEV-cijfer voor 1997 hiermee niet overeenkomt, dienen de genormeerde bedragen te worden gecorrigeerd. Voor de voorziening eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair, alsmede de vergoeding per klokuur gymnastiek is nog geen MEV-cijfer toegepast.

De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering valt uiteen in een zestal kostencomponenten, te weten:

  • -

    kosten voor terrein;

  • -

    bouwkosten;

  • -

    toeslag voor paalfundering;

  • -

    toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

  • -

    toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie;

  • -

    toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen/bouwrijp maken en verhuiskosten bij vervangende bouw.

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in ƒ):

       
SO doven1.717.368,-131.019,-183.427,-
SO sh/esm1.474.890,-167.585,-229.326,-
SO visg1.665.545,-170.993,-206.616,-
SO lg1.884.630,-238.678,-267.176,-
SO lz1.492.530,-176.405,-185.225,-
SO lom/mlk1.453.176,-170.839,-224.788,-
SO zmlk1.426.201,-170.839,-179.830,-
SO zmok1.426.201,-170.839,-188.822,-
SO pi1.381.395,-167.585,-162.292,-
SO mg1.660.115,-194.045,-232.854,-
VSO doven1.743.776,-145.303,-103.788,-
VSO sh/esm1.333.814,-145.303,-112.437,-
VSO visg1.531.339,-155.236,-79.382,-
VSO lg1.630.022,-192.161,-122.285,-
VSO lz1.354.572,-138.384,-155.682,-
VSO mlk1.568.880,-181.680,-157.223,-
VSO zmlk1.425.496,-164.057,-141.124,-
VSO zmok1.411.657,-139.754,-178.186,-
VSO lom1.507.021,-169.212,-178.118,-
VSO pi1.285.380,-138.384,-129.735,-
VSO mg1.614.041,-195.467,-103.788,-

Voor SOVSO scholen gelden de volgende bedragen (in ƒ):

           
SOVSO doven1.700.531,-133.194,-12.109,-181.629,-103.788,-
SOVSO sh/esm1.460.570,-167.705,--20.963,-200.896,-104.815,-
SOVSO visg1.681.560,-172.637,--17.983,-208.603,-80.924,-
SOVSO lg1.884.630,-240.459,--48.092,-240.459,-124.682,-
SOVSO lz1.478.040,-172.945,--24.457,-209.631,-113.550,-
SOVSO mlk1.467.016,-185.174,-14.523,-190.620,-90.771,-
SOVSO zmlk1.439.784,-176.097,- -3.631,-181.543,-145.234,-
SOVSO zmok1.426.201,-188.822,--34.168,-98.907,-152.856,-
SOVSO lom1.467.016,-188.805,- -9.077,-136.157,-127.080,-
SOVSO pi1.394.807,-169.212,--21.374,-163.868,-106.871,-
SOVSO mg1.643.997,-188.668,- -8.735,-230.594,-87.346,-

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in ƒ):

 1<1515<20>201<1515<20>20 1<15 15<20 >20
                   
SO doven241013783064212187231675667 2621 4434 7934
SO sh/esm204323162353105237140117178 3245 5489 9823
SO visg229033580360586239640537254 2895 4898 8765
SO lg25973409966987933455658101253744 633411334
SO lz206823204553861249642227556 2621 4434 7934
SO lom/mlk197333044050990237140117178 3120 5278 9445
SO zmlk193592980749856237140117178249642227556
SO zmok193592980749856237140117178 2621 4434 7934
SO pi191092938549101237140117178 2296 3885 6951
SO mg230533605661039274646458311 3295 5574 9974
VSO doven247253888566101209735476347 1498 2533 4534
VSO sh/esm188102887848194209735476347 1622 2745 4911
VSO visg212313297455523219637166649 1123 1900 3400
VSO lg228533571860434274646458311 1747 2956 5289
VSO lz191092938549101199733786045 2246 3800 6800
VSO mlk219803424157790259643917858 2246 3800 6800
VSO zmlk197333044050990232139277027 1997 3378 6045
VSO zmok197333044050990199733786045 2546 4307 7707
VSO lom206823204553861237140117178 2496 4222 7556
VSO pi181112769646078199733786045187231675667
VSO mg228533571860434282047718538149825334534

De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO scholen. Naast deze bedragen hebben SOVSO scholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SO component van de SOVSO school.

 1<1515<20 >191<1515<20>191<1515<20>191<1515<20>19
                         
SOVSO doven1922 3251 5818175296529262144347934149825334534
SOVSO sh/esm2396 4053 7254-300-507-907287048568689149825334534
SOVSO visg23964053 7254-250-422-756289548988765112319003400
SOVSO lg3370570010200-674-1140-20403370570010200174729565289
SOVSO lz24714180 7480-349-591-105829955067 9067162227454911
SOVSO mlk25464307 7707 200 33860426214434 7934124821113778
SOVSO zmlk24214096 7329-50-84-15124964222 7556199733786045
SOVSO zmok26214434 7934 474-802-143613732322 4156212235896422
SOVSO lom25964391 7858-125-211-37818723167 5667174729565289
SOVSO pi23714011 7178-300-507-90722963885 6951149825334534
SOVSO mg26964560 8160 125 211 37832955574 9974124821113778

Toeslag voor een speellokaal

In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Geen paalfundering nodig:ƒ 154.141,-
-Lengte paalfundering 1 < 15 meter:ƒ 156.387,-
-Lengte paalfundering 15 < 20 meter:ƒ 157.940,-
-Lengte paalfundering > 20 meter:ƒ 160.940,-

Toeslag voor liftinstallatie

Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:

-Lift, inclusief aanbrengen schacht:ƒ 146.826,-

Toeslag voor sloopkosten etc.

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt, bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding zoals hieronder opgenomen is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Permanente bouw:ƒ 7.822,- per groep
-Tijdelijke bouw:ƒ 3.913,- per groep

2.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m2 bruto-vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in ƒ)

       
SO doven129.784,-148.603,-208.044,-
SO sh/esm132.379,-191.995,-262.730,-
SO visg133.677,-195.918,-236.734,-
SO lg133.677,-273.469,-306.122,-
SO lz132.379,-202.100,-212.205,-
SO lom/mlk132.379,-191.995,-252.625,-
SO zmlk132.379,-191.995,-202.100,-
SO zmok132.379,-191.995,-212.205,-
SO pi131.082,-190.113,-184.109,-
SO mg132.379,-222.310,-266.772,-
       
VSO doven129.784,-166.435,-118.882,-
VSO sh/esm129.784,-166.435,-128.789,-
VSO visg131.082,-176.104,-90.053,-
VSO lg131.082,-220.130,-140.083,-
VSO lz128.486,-156.925,-176.540,-
VSO mlk131.082,-208.123,-180.107,-
VSO zmlk131.082,-186.110,-160.095,-
VSO zmok131.082,-160.095,-204.121,-
VSO lom131.082,-190.113,-200.119,-
VSO pi128.486,-156.925,-147.117,-
VSO mg131.082,-226.134,-120.071,-
       SOVSO
SOVSO doven129.784,-152.566,-13.870,-208.044,-118.882,-
SOVSO sh/esm132.379,-194.016,--24.252,-232.415,-121.260,-
SOVSO visg133.677,-195.918,--20.408,-236.734,-91.837,-
SOVSO lg134.975,-278.185,--55.637,-278.185,-144.244,-
SOVSO lz131.082,-198.117,--28.017,-240.142,-130.077,-
SOVSO mlk132.379,-206.142,-16.168,-212.205,-101.050,-
SOVSO zmlk132.379,-196.037,-- 4.042,-202.100,-161.680,-
SOVSO zmok132.379,-212.205,--38.399,-111.155,-171.785,-
SOVSO lom133.677,-212.245,--10.204,-153.061,-142.857,-
SOVSO pi132.379,-191.995,--24.252,-185.932,-121.260,-
SOVSO mg133.677,-220.408,-10.204,-269.387,-102.041,-

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte (ER).

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in ƒ):

vast bedrag (per uitbreiding):

paallengte 1 < 15 meter:5.810,-
paallengte 15 < 20 meter:7.577,-
paallengte > 20 meter:12.156,-
 1<1515<20>201<1515<20>20
             
SO doven 6561.7023.441 9182.3834.817
SO sh/esm 8312.1564.3581.1372.9515.964
SO visg 8402.1794.4041.1042.6335.322
SO lg1.1723.0416.1471.3123.4046.881
SO lz8752.2704.588 9182.3834.817
SO lom/mlk 8312.1564.3581.0932.8375.735
SO zmlk 8312.1564.358 8752.2704.588
SO zmok 8312.1564.358 9182.3834.817
SO pi 8312.1564.358 8052.0884.221
SO mg 9622.4975.0461.1542.9966.056
             
VSO doven 7351.9063.854 5251.3622.753
VSO sh/esm 7351.9063.854 5681.4752.982
VSO visg 7701.9974.037 3941.0212.064
VSO lg 9622.4975.046 6121.5893.211
VSO lz 7001.8163.670 7872.0434.129
VSO mlk 9102.3604.771 7872.0434.129
VSO zmlk 8132.1114.266 7001.8163.670
VSO zmok 7001.8163.670 8922.3154.679
VSO lom 8312.1564.358 8752.2704.588
VSO pi 7001.8163.670 6561.7023.441
VSO mg 9882.5655.184 5251.3622.753

De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen.

                 SOVSO
 1<1515<20>201<1515<20>201<1515<20>20 1<1515<20>20
                         
SOVSO doven 673,-1.748,-3.532,- 61,- 159,- 321,- 918,-2.383,-4.817,- 525,-1.362,-2.753,-
SOVSO sh/esm 840,-2.179,-4.404,--105,--272,--551,-1.006,-2.610,-5.276,- 525,-1.362,-2.753,-
SOVSO visg 840,-2.179,-4.404,--87,--227,--459,-1.014,-2.633,-5.322,- 394,-1.021,-2.064,-
SOVSO lg1.181,-3.064,-6.193,--236,--613,--1.239,-1.181,-3.064,-6.193,- 612,-1.589,-3.211,-
SOVSO lz 866,-2.247,-4.542,--122,--318,--642,-1.049,-2.724,-5.505,- 568,-1.475,-2.982,-
SOVSO mlk 892,-2.315,-4.679,- 70,- 182,- 367,- 918,-2.383,-4.817,- 437,-1.135,-2.294,-
SOVSO zmlk 848,-2.202,-4.450,--17,--45,--92,- 875,-2.270,-4.588,- 700,-1.816,-3.670,-
SOVSO zmok 918,-2.383,-4.817,--166,--431,--872,- 481,-1.248,-2.523,- 743,-1.929,-3.899,-
SOVSO lom 910,-2.360,-4.771,--44,--113,--229,- 656,-1.702,-3.441,- 612,-1.589,-3.211,-
SOVSO pi 831,-2.156,-4.358,--105,--272,--551,- 805,-2.088,-4.221,- 525,-1.362,-2.753,-
SOVSO mg 944,-2.451,-4.955,- 44,- 113,- 229,-1.154,-2.996,-6.056,- 437,-1.135,-2.294,-

Toeslag liftinstallatie

Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:

-lift, inclusief aanbrengen schacht:ƒ 181.335,-

Toeslag voor een speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Geen paalfundering nodig:ƒ 311.392,-
-Lengte paalfundering 1 < 15 meter:ƒ 320.318,-
-Lengte paalfundering 15 < 20 meter:ƒ 322.268,-
-Lengte paalfundering > 20 meter:ƒ 323.850,-

Toeslag voor sloopkosten etc.

Voor deze toeslag gelden dezelfde voorwaarden en bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

2.3 Tijdelijke voorziening

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt in nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte:

- Per groep: 80 m2;
- Toeslag voor eerste groep: 20 m2;
- Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie:160 m2.

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor de eerste groep een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen die als hoofdlocatie gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Indien paalfundering niet noodzakelijk is, dient een aftrek plaats te vinden van de volgende bedragen:

-Voor de vaste voet:ƒ 541,-;
-Per groep:ƒ 6.587,-;
-Toeslag eerste groep:ƒ 1.646,-;
-Toeslag nieuwbouw als hoofdlocatie:ƒ 13.174,-.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

         
SO doven59.918,-109.950,-27.503,-220.026,-
SO sh/esm59.918,-109.950,-27.503,-220.026,-
SO visg60.963,-111.994,-28.047,-224.382,-
SO lg62.530,-115.064,-28.864,-230.918,-
SO lz59.395,-108.924,-27.230,-217.847,-
SO mlk59.918,-109.950,-27.503,-220.026,-
SO zmlk60.441,-110.970,-27.776,-222.204,-
SO zmok59.918,-109.950,-27.503,-220.026,-
SO lom59.395,-108.924,-27.230,-217.847,-
SO pi59.395,-108.924,-27.230,-217.847,-
SO mg62.530,-115.064,-28.864,-230.918,-
         
VSO doven60.441,-110.970,-27.776,-222.204,-
VSO sh/esm60.441,-110.970,-27.776,-222.204,-
VSO visg60.963,-111.994,-28.047,-224.382,-
VSO lg63.575,-117.110,-29.410,-235.274,-
VSO lz59.918,-109.950,-27.503,-220.026,-
VSO mlk60.441,-110.970,-27.776,-222.204,-
VSO zmlk60.963,-111.994,-28.047,-224.382,-
VSO zmok60.963,-111.994,-28.047,-224.382,-
VSO lom60.441,-110.970,-29.997,-222.204,-
VSO pi60.441,-110.970,-27.776,-222.204,-
VSO mg62.530,-115.064,-28.864,-230.918,-
         
SOVSO doven60.963,-111.994,-28.047,-224.382,-
SOVSO sh/esm60.441,-110.970,-27.776,-222.204,-
SOVSO visg60.963,-111.994,-28.047,-224.382,-
SOVSO lg63.052,-116.087,-29.137,-233.096,-
SOVSO lz60.441,-110.970,-27.776,-222.204,-
SOVSO mlk60.963,-111.994,-28.047,-224.382,-
SOVSO zmlk61.485,-113.017,-28.320,-226.561,-
SOVSO zmok60.963,-111.994,-28.047,-224.382,-
SOVSO lom60.963,-111.994,-28.047,-224.382,-
SOVSO pi60.441,-110.970,-27.776,-222.204,-
SOVSO mg63.052,-116.087,-29.137,-233.096,-

Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Uitbreiding tijdelijke voorziening

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor de paalfundering. Indien geen paalfundering noodzakelijk is, dient het bedrag voor de vaste voet te worden verminderd met

ƒ 6.479,- en het bedrag per groep met ƒ 3.023,-.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

     
SO doven32.768,-116.654,-
SO sh/esm33.283,-118.882,-
SO visg33.799,-121.110,-
SO lg33.799,-121.110,-
SO lz33.283,-118.882,-
SO mlk33.283,-118.882,-
SO zmlk33.283,-118.882,-
SO zmok33.541,-119.996,-
SO lom33.283,-118.882,-
SO pi33.283,-118.882,-
SO mg33.283,-118.882,-
     
VSO doven32.768,-116.654,-
VSO sh/esm32.768,-116.654,-
VSO visg33.026,-117.768,-
VSO lg33.283,-118.882,-
VSO lz32.768,-116.654,-
VSO mlk33.026,-117.768,-
VSO zmlk33.283,-118.882,-
VSO zmok33.283,-118.882,-
VSO lom33.026,-117.768,-
VSO pi32.768,-116.654,-
VSO mg33.283,-118.882,-
     
SOVSO doven33.026,-117.768,-
SOVSO sh/esm33.026,-117.768,-
SOVSO visg33.541,-119.996,-
SOVSO lg33.799,-121.110,-
SOVSO lz33.026,-117.768,-
SOVSO mlk33.541,-119.996,-
SOVSO zmlk33.283,-118.882,-
SOVSO zmok33.541,-119.996,-
SOVSO lom33.541,-119.996,-
SOVSO pi33.283,-118.882,-
SOVSO mg33.541,-119.996,-

Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. In dit deel van de bijlage is een genormeerde huurvergoeding opgenomen voor een noodlokaal. Huur van een bestaand gebouw wordt vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

De hoogte van de huurvergoeding voor een noodlokaal is gebaseerd op de hieronder genoemde genormeerde investeringswaarde van een noodlokaal, exclusief de toeslagen voor eenmalige aansluitkosten en voor paalfundering. Indien deze toeslagen als gevolg van de lokale omstandigheden noodzakelijk zijn, worden zij bij plaatsing van het noodlokaal vergoed.

Bij het bepalen van de investeringswaarde wordt er vanuit gegaan dat bij een huurperiode korter dan 15 jaar een restwaarde voor het noodlokaal blijft bestaan. Deze restwaarde wordt van de investeringswaarde afgetrokken, zodat een netto-investeringswaarde overblijft. Bij de berekening van de netto-investeringswaarde wordt de volgende verdeelsleutel gehanteerd, uitgedrukt als cumulatief percentage van de nieuwbouwwaarde van een noodlokaal:

           
1 26% 675%11 91%
2 45% 779%12 94%
3 56% 883%13 96%
4 64% 986%14 98%
5 70%1089%15100%

De netto-investeringswaarde wordt bepaald door het hiervoor genoemde percentage te nemen van de bouwkosten, zoals aangegeven in de onderdelen ‘nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie’ (met eventueel daarbij de toeslagen voor hoofdlocatie of 1e groep) en ‘uitbreiding tijdelijke voorziening’. Van deze bouwkosten worden onderstaande kosten voor fundering en eenmalige aansluitkosten afgetrokken om de netto-investeringswaarde te bepalen.

Nieuwbouw    
-vaste voet541,-6.418,-
-per groep6.587,-  
Toeslag 1e groep1.646,-  
Toeslag hoofdlocatie13.174,-  
       
Uitbreiding    
-vaste voet6.297,-  
-per groep3.023,-  

Aan de hand van de periode waarvoor de tijdelijke voorziening wordt toegekend (gebaseerd op de prognose), wordt de netto-investeringswaarde bepaald. De hoogte van de huurvergoeding wordt vervolgens gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse lasten aan rente en aflossing van deze netto-investeringswaarde op basis van lineaire afschrijving. Het geldende rentepercentage is het rentepercentage, dat wordt gehanteerd voor de gemeentebegroting.

2.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De bedragen voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair zijn vanwege hun omvang niet opgenomen in deze verordening. Vergoeding van deze kosten vindt plaats op basis van de bedragen, zoals door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen gepubliceerd in het bekostigingssstelsel (voortgezet) speciaal onderwijs 1996. In deel B van het programma van eisen 1996 zijn per schoolsoort bedragen voor eerste inrichting gegeven. Deze bedragen gelden als prijspeil per 1 juli 1996 en dienen ten behoeve van het vergoedingsjaar te worden aangepast met behulp van de indexeringssystematiek, zoals beschreven in hoofdstuk 4.

Bij nieuwbouw of uitbreiding wordt de vergoeding gebaseerd op het bedrag voor een theorielokaal. Indien de toeslag voor extra ruimte wordt gegeven, wordt de inrichting van een vaklokaal vergoed. De keuze van het vaklokaal is afhankelijk van het schoolwerkplan.

2.5 Onderhoud

Voor de in bijlage I onderscheiden onderhoudsactiviteiten kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Indien niet gekozen wordt voor vergoeding op basis van feitelijke kosten, maar op basis van normbedragen, worden deze voorzieningen op basis van onderstaande normering vergoed. De hierna volgende normbedragen zijn investeringsbedragen.

De normbedragen omvatten per activiteit een bedrag voor een vaste voet en een bedrag per m2 bruto-

vloeroppervlakte.

1a Hellend dak    
- vervangen pannen, goten, houtwerkC* ƒ 34.295,-C* ƒ 28,18 1
- vervangen dakgoot van pvcƒ 5.271,-ƒ 6,30
- vervangen dakrandenƒ 15.389,-ƒ 18,33
     
1b Plat dak2    
- vervangen bitumendakbedekkingƒ 30.546,-ƒ 42,75
- vervangen dakranden en hemelwaterafvoerenƒ 17.863,-ƒ 21,59
- vervangen daklichtenƒ 868,-ƒ 4,38
     
2 Buitenberging    
- vervangen dak berging ƒ 606,-ƒ 0,67
- vervangen rijwielberging- ƒ 6.705,-ƒ 15,99
- vervangen rijwielstaanders- ƒ 101,-ƒ 4,24
     
3 Terrein    
- vervangen erfscheidingƒ 30.562,-ƒ 14,31
- vervangen rioleringƒ 1.806,-ƒ 10,19
- vervangen bestrating- ƒ 1.461,-ƒ 37,10
     
4 Buitenzijde gebouw    
- algehele vervanging van kozijnen en deuren, almede van hang- en sluitwerk- ƒ 9.008,-ƒ 215,07
- algehele vervanging van boeiboordenƒ 2.020,-ƒ 2,36
- vervanging brandtrapƒ 344,-  
     
5 Binnenzijde gebouw    
- algehele vervanging van kozijnen en deuren, alsmede van hang- en sluitwerkƒ 4.195,-ƒ 29,36
- algehele vervanging van radiatoren, CV-leidingen en convectorenƒ 5.131,-ƒ 80,03

2.6 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt ƒ 1.079.990,- (op het schoolterrein) en ƒ 1.101.834,- (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van ƒ 108.339,-.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m2 beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Paallengte 1 < 15 meter:ƒ 21.723,-(ƒ 27.389,-)
-Paallengte 15 < 20 meter:ƒ 29.946,-(ƒ 37.932,-)
-Paallengte > 20 meter:ƒ 42.058,-(ƒ 54.591,-)

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:

-Uitbreiding met 112 t/m 120 m2:ƒ 250.922,-
-Uitbreiding met 121 t/m 150 m2:ƒ 305.030,-

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-Paallengte 1 < 15 meter:ƒ 9.725,-ƒ 12.160,-
-Paallengte 15 < 20 meter:ƒ 16.844,-ƒ 21.050,-
-Paallengte > 20 meter:ƒ 27.538,-ƒ 34.423,-

Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 88f, lid 2, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

Stichtingsjaar en omvang oefenzaal Vast bedrag Variabel bedrag

-< 90 m2ƒ 4.341,-ƒ 527,-
-90 - 130 m2ƒ 5.570,-ƒ 667,-
-130 - 170 m2ƒ 6.090,-ƒ 720,-
-170 - 190 m2ƒ 5.812,-ƒ 788,-
-190 - 230 m2ƒ 5.566,-ƒ 868,-
-> 230 m2ƒ 6.300,-ƒ 971,-
       
Vanaf 1987:      
-> 252 m2ƒ 5.002,-ƒ 883,-

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

  • -

    indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed;

  • -

    indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed;

  • -

    indien een gymnnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren;

  • -

    indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

OLP/meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:

   
SO dovenƒ 62.305,-
SO sh/esmƒ 61.939,-
SO visgƒ 74.987,-
SO lg/mgƒ 82.141,-
SO lz/piƒ 58.916,-
SO lom/mlkƒ 78.130,-
SO zmlkƒ 58.916,-
SO zmokƒ 58.795,-
   
VSO dovenƒ 73.045,-
VSO sh/esmƒ 74.951,-
VSO visgƒ 89.167,-
VSO lg/mgƒ 91.477,-
VSO lz/piƒ 71.990,-
VSO lom/mlkƒ 91.477,-
VSO zmlkƒ 71.990,-
VSO zmokƒ 64.264,-
   
SOVSO dovenƒ 75.644,-
SOVSO sh/esmƒ 81.089,-
SOVSO visgƒ 92.533,-
SOVSO lg/mgƒ 93.967,-
SOVSO lz/piƒ 78.126,-
SOVSO lom/mlkƒ 94.291,-
SOVSO zmlkƒ 78.126,-
SOVSO zmokƒ 64.993,-

Onderhoud

De klokuurvergoeding voorziet niet in een genormeerde vergoeding voor onderhoudsactiviteiten aan de buitenzijde van het gebouw. Een schoolbestuur met een eigen gymnastieklokaal kan derhalve aanspraak maken op onderhoud voor de buitenzijde conform de activiteitenlijst in bijlage I van de verordening. De hieronder genoemde bedragen gaan uit van een gymnastiekaccommodatie van 455 m2. Bij kleinere gebouwen kunnen de bedragen naar rato worden bepaald.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

vervanging dakbedekking (Bit.)ƒ 19.388,-
vervanging dakranden/hwaƒ 18.156,-
vervanging daklichtenƒ 2.625,-
vervanging. staanders rijwielstallingƒ 2.903,-
vervanging erfscheidingƒ 12.966,-
herstel rioleringƒ 7.755,-
herstel bestratingƒ 4.988,-
alg. vervanging buitenkozijnenƒ 80.744,-
alg. vervanging hang-en sluitwerkƒ 1.484,-
alg. vervanging boeiboordenƒ 4.605,-
alg. vervanging binnenkozijnenƒ 61.477,-
alg. vervanging hang- en sluitwerkƒ 13.663,-
alg. vervanging radiatoren etc.ƒ 14.299,-

3 Voortgezet onderwijs

De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:

  • -

    nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1);

  • -

    tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2);

  • -

    eerste inrichting leer en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en

  • -

    gymnastiek (paragraaf 3.4).

De in dit hoofdstuk opgenomen bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil per 1 juli 1996. Voor indexering van deze bedragen wordt de systematiek, zoals beschreven in hoofdstuk 4, toegepast.

3.1 Nieuwbouw en uitbreiding

Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component ‘aanpassing’ deel B).

De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een viertal kostencomponenten:

  • -

    kosten van terreinen;

  • -

    bouwkosten;

  • -

    inrichtingskosten;

  • -

    bijkomende kosten.

Kosten van terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de benodigde minimale oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

Bouwkosten

De bouwkosten bestaan uit de component ‘vaste normkosten’, waarvoor het bedrag altijd wordt toegekend, en de component ‘aanvullende normkosten’, waarvoor het bedrag afhankelijk van de lokale omstandigheden wordt toegekend.

Vaste normkosten

In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten vergoeding voor ruimteafhankelijke kosten en voor schaalafhankelijke kosten. De ruimteafhankelijke kosten bestaan uit bedragen voor de afzonderlijke ruimteonderdelen van een schoolgebouw. Indeling van deze kosten geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type lokaal. De bedragen zijn samengevat in onderstaande tabel met vaste bedragen per m2. Voor berekening van de vergoeding worden derhalve per project het benodigde aantal m2 per type lokaal berekend op basis van bijlage III, van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening vermenigvuldigd met onderstaande bedragen.

Vergoeding voor ruimteafhankelijke kosten; bedragen per m2:

     
 < 2500 m2> 2500 m2
     
Theorielokalenƒ 875,-ƒ 875,-
Theorie-vaklokalenƒ 947,-  
Theorie-vaklokalen algemeenƒ 896,-  
Theorie-vaklokalen bijzonderƒ 1.034,-  
Vaklokalenƒ 1.015,-  
Vaklokalen algemeenƒ 875,-  
Vaklokalen bijzonderƒ 1.150,-  
Werkplaats consumpt. techniekƒ 1.875,-ƒ 1.875,-
Werkplaatsen overigƒ 1.099,-ƒ 1.099,-
Directieruimtenƒ 1.027,-ƒ 1.027,-
Nevenruimtenƒ 1.348,-ƒ 1.348,-
Tarra algemene sectieƒ 752,-ƒ 752,-
Tarra werkplaatssectieƒ 1.082,-ƒ 1.082,-
  • 1.

    Bij voorzieningen met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 2500 m2 wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en bijzondere theorievak-lokalen en vaklokalen. De volgende indeling geldt:

    • -

      bijzondere theorie-vaklokalen: gezondheidskunde, kennis der natuur, machineschrijven, muziek, natuurkunde;

    • -

      bijzondere vaklokalen: biologie, scheikunde, techniek, huishoudkunde.

De overige theorie-vaklokalen en vaklokalen worden aangemerkt als algemeen.

Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De overige theorie-, theorievak- en vaklokalen behoren tot de algemene sectie.

De schaalafhankelijke kosten bestaan uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening afhankelijk van de bruto oppervlakte, alsmede een variabel bedrag per sectie afhankelijk van de bruto oppervlakte per sectie binnen de huisvestingsvoorziening.

Voor de bepaling van de omvang van de huisvestingsvoorziening en de afzonderlijke secties zij verwezen naar bijlage III, deel B en C.

Vergoeding voor schaalafhankelijke kosten; naar sectie en omvang van de goedgekeurde voorziening.

         
< 460 m2ƒ 369,- * Aƒ 1.395,- * Aaƒ 1.165,- * Aw
         
> 460 m2ƒ 169.732,-ƒ 333.171,- +ƒ 61.605,- +
< 2500 m2  ƒ 670,- * Aaƒ 1.031,- * Aw
         
> 2500 m2ƒ 169.732,-ƒ 465.183,- +ƒ 61.605,- +
   ƒ 635,- * Aaƒ 1.031,- * Aw
A =oppervlakte van de goedgekeurde voorziening.
Aa =oppervlakte van de algemene sectie binnen de totale toegekende oppervlakte At.
Aw =oppervlakte van de werkplaatssectie binnen de totale toegekende oppervlakte At.

De vergoeding voor de vaste normkosten wordt gevonden door de met behulp van bovenstaande tabellen berekende bedragen voor de ruimte en schaalafhankelijke kosten op te tellen.

Aanvullende normkosten

Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.

In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport.

De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:

-Paallengte 1 < 15 meter: ƒ 4.948,- + (ƒ 25,96 * A)
-Paallengte 15 < 20 meter: ƒ 5.268,- + (ƒ 43,91 * A)
-Paallengte > 20 meter: ƒ 5.881,- + (ƒ 78,58 * A)
 
Uitbreiding < 1000 m2:
-Paallengte 1 < 15 meter: ƒ 6.042,- + (ƒ 9,10 * A)
-Paallengte 15 < 20 meter: ƒ 7.881,- + (ƒ 23,60 * A)
-Paallengte > 20 meter: ƒ 11.968,- + (ƒ 47,71 * A)

Om in aanmerking te komen voor een aanvullende bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m2 goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend.

Het vergoeding bedraagt ƒ 16,85 per m2 terrein.

3.2 Tijdelijke voorziening

Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening.

De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden:

  • -

    nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen;

  • -

    huur van tijdelijke lokalen.

Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen

Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

ƒ 856,- * A + ƒ 58.850,-

A = het toegekende aantal m2 bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.

Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening.

Huur van tijdelijke lokalen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. In dit deel van de bijlage is een genormeerde huurvergoeding opgenomen voor een noodlokaal. Huur van een bestaand gebouw wordt vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

De hoogte van de huurvergoeding voor een noodlokaal is gebaseerd op de genoemde genormeerde investeringswaarde van een noodlokaal, exclusief de vergoedingen voor herstel/inrichting van terrein, eenmalige aansluitkosten en de toeslag voor paalfundering. Indien deze toeslagen als gevolg van de lokale omstandigheden noodzakelijk zijn, worden zij bij plaatsing van het noodlokaal vergoed.

Bij het bepalen van de investeringswaarde wordt er vanuit gegaan dat bij een huurperiode korter dan 15 jaar een restwaarde voor het noodlokaal blijft bestaan. Deze restwaarde wordt van de investeringswaarde afgetrokken, zodat een netto-investeringswaarde overblijft. Bij de berekening van de netto-investeringswaarde wordt de volgende verdeelsleutel gehanteerd, uitgedrukt als cumulatief percentage van de nieuwbouwwaarde van een noodlokaal:

 
1 26 %675 %11 91 %
245 %779 %12 94 %
356 %883 %13 96 %
464 %986 %14 98 %
570 %1089 %15100 %

De netto-investeringswaarde wordt bepaald door het hiervoor genoemde percentage te nemen van de bouwkosten, gebaseerd op de uitkomst van de formule onder ‘nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen’. De berekende bouwkosten zijn dan inclusief kosten voor fundering en eenmalige aansluitkosten. De aldus berekende bouwkosten worden verminderd met de kosten van de fundering, berekend op basis van de formules in paragraaf 3.1, en de aansluitkosten (ƒ 6.603,-). Deze toeslagen worden, indien noodzakelijk, apart vergoed.

Aan de hand van de periode waarvoor de tijdelijke voorziening wordt toegekend (gebaseerd op de prognose), wordt de netto-investeringswaarde bepaald. De hoogte van de huurvergoeding wordt vervolgens gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse lasten aan rente en aflossing van deze netto-investeringswaarde op basis van lineaire afschrijving. Het geldende rente-percentage is het rente-percentage, dat wordt gehanteerd voor de gemeentebegroting.

3.3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (niet zijnde vervangende bouw) en uitbreiding. Indien bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing indien inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is.

De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type lokaal dat wordt gerealiseerd.

Normbedragen inventaris per lokaalsoort

         
Theoriet 9.147,-1.420,-10.567,-
- pakket wiskundet  346,- 346,-
Aardrijkskundetv 15.148,-16.667,-31.815,-
Biologietv 19.045,-6.144,-25.189,-
Gezondheidskundetv18.714,-15.343,-34.057,-
Verzorgingtv 11.832,-4.582,-16.414,-
Informaticatv19.215,-70.821,-90.036,-
Kantoorpraktijktv22.125,-37.222,-59.347,-
Kennis der natuurtv32.093,-23.100,-55.193,-
Machineschrijventv 18.219,-45.911,-64.130,-
Muziektv 15.761,-18.580,-34.341,-
- 2e lokaal muziektv 15.761,-8.374,-24.135,-
Natuurkundetv 20.334,-8.977,-29.311,-
Scheikundetv 20.334,-19.400,-39.734,-
Tekenentv 39.665,-5.156,-44.821,-
Verkooppraktijktv 13.640,-45.165,-58.804,-
Biologiev 21.437,-24.587,-46.025,-
- 2e lokaal biol.v 25.524,-15.729,-41.253,-
- nevenruimte TOAn 5.200,-16.483,-21.683,-
- per 5m2 extra  n 2.284,-2.284,-
Etalerensv 12.835,-15.514,-28.349,-
Handvaardigheidv 30.213,-30.659,-60.872,-
Huishoudkundesv 62.364,-112.093,-174.457,-
Mode en kledingsv 17.791,-47.837,-65.628,-
Avmbsv 14.568,-51.443,-66.011,-
Natuurkundev 29.909,-120.520,-150.430,-
- 2e lokaal natuurkundev 29.911,-12.786,-42.697,-
Scheikundev 16.772,-62.965,-79.736,-
- 2e lokaal scheikundev 16.772,-35.401,-52.173,-
Techniekv 26.002,-20.888,-46.890,-
Uiterlijke verzorgingsv 67.496,-61.303,-128.798,-
Bouwtechniek
- schilderensv 29.198,-55.163,-84.361,-
- stukadoren/afwerkingsv 9.465,-53.409,-62.873,-
- fijnhoutbewerkingsv 55.208,-70.675,-125.882,-
- metselensv 21.375,-33.143,-54.518,-
- timmerensv 42.020,-42.272,-84.292,-
- machinale houtbewerkingsv 7.906,-127.540,-135.446,-
Consumptieve techniek
- horeca/keukensv101.194,-250.153,-351.347,-
- horeca/serverensv 30.675,-66.500,-97.175,-
- brood en banketsv 95.403,-608.825,-704.228,-
- banketbakkensv 83.995,-325.589,-409.584,-
Metensv 13.020,-19.836,-32.856,-
Elektrotechniek
- elektrometensv 13.014,-96.266,-109.281,-
- elektromontagesv 27.741,-60.287,-88.028,-
Grafische techniek
- vormvervaardigensv58.555,-427.516,-486.071,-
- vormverwerkensv 27.910,-684.258,-712.168,-
Installatietechn.v 20.887,-195.260,-216.147,-
Lasserijsv 6.377,-52.533,-58.910,-
Mechanische techniek
- verspanendsv 23.262,-334.527,-357.789,-
- iet verspanendsv 33.045,-178.865,-211.910,-
Motorvoertuigtechniekv 15.743,-218.523,-234.266,-

Inventaris directie- en nevenruimten:

Directeurd 10.064,-
Adj.directeurd 9.190,-
Administratied 13.661,-
- per 8m2 extrad 3.922,-
Archief(6 m2)d 4.031,-
Archief (10 m2)d 6.534,-
Reprografien 2.355,-
Decaan/artsn 10.429,-
Ass.arts/stafn 5.606,-
Lerarenkamern 14.273,-
- per 15 m2 extran 5.706,-
Toneelruimten 8.311,-
Overblijfruimten 31.019,-
- per 5 m2 extran 1.642,-
Keukenn 9.204,-
- per 8 m2 extran 1.462,-
Bibliotheekn 20.655,-
- per 7 m2 extran 2.420,-
- boeken  4.564,-
Inventaris directie- en nevenruimten:    
Conciërgen 8.732,-
Hulppersoneeln 4.385,-
- per 3 m2 extran 1.052,-
Garderobe n 598,-
Grote apparaten  4.007,-

3.4 Gymnastiek voortgezet onderwijs

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt ƒ 1.079.990,- (op het schoolterrein) respectievelijk ƒ 1.101.834,- (op afzonderlijk terrein).

De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-paallengte 1<15 meter:ƒ 21.723,-
-paallengte 15<20 meter:ƒ 29.946,-
-paallengte > 20 meter:ƒ 42.058,-

Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal

Indien een school voor voortgezet onderwijs gebruik maakt van een gymnastiekzaal van een school voor primair onderwijs, is de school voor voortgezet onderwijs de eigenaar een vergoeding van het variabele deel van de klokuurvergoeding voor primair onderwijs (zie paragraaf 1.6) verschuldigd.

Indien een school voor voortgezet onderwijs gebruik maakt van een gemeentelijke gymnastiekaccommodatie, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Een school voor voortgezet onderwijs, die gebruik maakt van een accommodatie van een derde, betaalt de exploitant een huurbedrag inclusief exploitatiekosten. De gemeente vergoedt de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding wordt vastgesteld aan de hand van het verschil tussen het huurbedrag en het totale klokuurbedrag (vaste en variabele deel).

Huur sportvelden

Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt ƒ 31,- per klokuur.

Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair

In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening) en uitbreiding bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1e lokaal1.630,-97.180,-98.810,-
2e lokaal1.630,-75.807,-77.436,-
3e lokaal1.630,-32.957,-34.587,-
oefenplaats 1  21.462,-21.462,-
oefenplaats 2  2.477,-2.477,-

4 Indexering

De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn herleid naar het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks worden door het college van burgemeester en wethouders de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt.

Werkelijke prijsontwikkeling

Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

Voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en onderhoud wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het CBS-indexcijfer ‘Nieuwbouwprijzen van woningen’, gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek bouwnijverheid’ van het CBS (eventueel zou voor onderhoud kunnen worden aangesloten bij het prijsindexcijfer van de materialen in de woningbouw).

Voor de voorzieningen onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het CBS-indexcijfer ‘prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek van de prijzen’ van het CBS.

Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

Voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding, aanpassing en onderhoud geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) ‘bruto investeringen voor woningen’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Voor de voorzieningen onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer ‘prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan.

Europese aanbesteding

Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen 1993 de richtlijnen van de Europese Unie (89/440/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

  • -

    200.000 ECU[1] (exclusief BTW) voor leveringen en diensten;

  • -

    5.000.000 ECU (exclusief BTW) voor werken.

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie ‘werken’. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder ‘leveringen’. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

De richtlijnen voor aanbesteding van deze opdrachten zijn nader uitgewerkt in het Uniform aanbestedingsreglement-EG 1991 (UAR-EG 91), hetgeen van toepassing is op opdrachten in het kader van deze verordening.

Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen 1993, van toepassing. Deze richtlijnen en de hierbij behorende procedures zijn uitgewerkt in het Uniform aanbestedingsreglement 1986 (UAR 86), hetgeen van toepassing is op opdrachten in het kader van deze verordening.

Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat, tenzij burgemeester en wethouders na overleg anders beslissen, ten minste twee offertes gevraagd dienen te worden.

DEEL C Bepaling medegebruikstarieven

De vergoeding, die een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs alsmede voor voortgezet onderwijs voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, betaalt, is gelijk aan het vaste bedrag uit de bekostiging van de materiële instandhouding voor de zevende groep van een basisschool, zoals dit jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

DEEL D Vergoeding van door de minister voor 1997 toegekende voorzieningen

In hoofdstuk 8, paragraaf 8.1 van deze verordening zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de afhandeling van door de minister voor 1997 goedgekeurde voorzieningen in de huisvesting. Ingevolge de wet dient de gemeente deze voorzieningen te vergoeden.

Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor de goedgekeurde voorzieningen wordt het in de beschikking van de minister genoemde bedrag gehanteerd.

Indien in de beschikking geen bedrag is opgenomen, wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de normbedragen, zoals opgenomen in deel A van deze bijlage. Voor zover in deel A van deze bijlage geen normbedragen zijn opgenomen voor de goedgekeurde voorziening, wordt de hoogte van de voorziening vastgesteld op basis van de programma’s van eisen voor het jaar 1996. De bedragen in de programma’s van eisen dienen nog, conform de systematiek in deel A hoofdstuk 4, te worden geïndexeerd.

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

1 Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

  • 1

    voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

  • 2

    voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs en aanpassingen aan de buitenzijde van gebouwen voor voortgezet onderwijs;

  • 3

    voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

  • 4

    voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.

Ad 1

Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.

Ad 2

Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs, aanpassingen aan de buitenzijde in het voortgezet onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing ‘vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie’ in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.

Ad 3

Aanpassingen aan de binnenzijde van gebouwen voor voortgezet onderwijs en de aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.

Ad 4

Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

2 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten

Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten.

Onder niet lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

2.1 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a

    als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

  • b

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

  • c

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

2.2 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a

    als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • b

    vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • c

    vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • d

    vervolgens die voorziening aan een niet lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • e

    vervolgensdie voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

2.3 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a

    als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

  • b

    vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

  • c

    vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

  • d

    vervolgens de voorziening aan een niet lesruimte die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; en

  • e

    vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is.

2.4 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a

    als eerste de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

  • b

    vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

  • c

    vervolgens de voorziening aan niet lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

  • d

    vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en

  • e

    vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet aangepaste gebouw het hoogste is.

Nota-toelichting 1 Let op: Wijzigingen ivm dualisering!

De raad van de gemeente Bussum;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Bussum d.d. 22 maart 2006,  nummer. RV2006-018;

 

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

 

gelet op de artikelen XIII, XV en XVII van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden;

 

gelet op artikel 5 van de Gemeentewet;

 

gelet op artikelen 4:4, 6:2, 6:12 en 6:20 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

 

gezien het gevoerde op overeenstemming gericht overleg met vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de niet door gemeente in stand gehouden scholen in de gemeente;

 

b e s l u i t :

 

 

vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bussum.

 

Artikel I Wijziging verordening De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Bussum wordt als volgt gewijzigd.

 

A. In artikel 6, eerste lid, tweede volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college.

 

B. In artikel 7, tweede lid, tweede volzin onder e., wordt ‘de raad’ vervangen door: het college.

 

C. Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

Het eerste lid komt als volgt te luiden:

Alvorens het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

Het vierde lid komt als volgt te luiden:

Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door het college een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.       

Het negende lid komt als volgt te luiden:

Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aanhet verslag als bedoeld in het vierde lid.

 

D. Artikel 11 komt als volgt te luiden:

Artikel 11          Tijdstip vaststelling

Het college stelt het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

Het programma en het overzicht worden vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

 

E. Artikel 12 komt als volgt te luiden:

Artikel 12          Inhoud programma

De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II ;

de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III. Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen. 

 

F. In artikel 19, tweede volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college.

 

G. Artikel 21 komt als volgt te luiden:

Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld doorhet college.

Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

 

H. De tekst van artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

in het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college ;

in het eerste lid, tweede volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college;

in het tweede lid, eerste volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college;

in het derde lid, eerste volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college ;

in het derde lid, tweede volzin wordt ‘de raad’ vervangen door: het college ;

het derde lid, derde volzin, komt als volgt te luiden:

Binnen twee maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst zijn gesloten.

 

I. de tekst van artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

in het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college ;

in het tweede lid, eerste volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college

in het derde lid, eerste volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college ;

in het derde lid, tweede volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college ;

in het derde lid, derde volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college.

 

J. De tekst van artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

in het tweede lid, tweede volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college ;

in het derde lid, eerste volzin onder h., wordt ‘de raad’ vervangen door: het college.

 

K. Artikel 26, tweede lid komt als volgt te luiden:

Voordat het college een besluit neemt over de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

 

L. De tekst van artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid, eerste volzin, wordt ‘de raad’ vervangen door: het college.

 

Artikel II          Overgangsrecht

Aanvragen voor voorzieningen in de huisvesting voor opneming in het onderwijshuisvestingsprogramma 2007 die zijn ingediend bij de raad worden vanaf 8 maart 2006 geacht te zijn ingediend bij het college.

Aanvragen voor voorzieningen in de huisvesting met een spoedeisend karakter die zijn ingediend voor 8 maart 2006 worden conform de toen geldende wettelijke bepalingen door de raad afgehandeld.

 

Artikel III         Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 8 maart 2006.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bussum, gehouden op 20 april 2006.

 

de griffier,                                                                    de voorzitter,

 


Noot
1Hier dient te worden ingevuld het drempelbedrag, zoals opgenomen in de Algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 76c van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Noot
1Hier dient te worden ingevuld het drempelbedrag, zoals opgenomen in de Algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 76c van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Noot
1Hier dient te worden ingevuld het drempelbedrag, zoals opgenomen in de Algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 76c van de Wet op het voortgezet onderwijs
Noot
1Een 'T&B-dislocatie' is een gebouw dat als hoofdgebouw fungeerde van een basisschool die op of na 1 augustus 1992 is gefuseerd. Na de fusie is de status van het gebouw gewijzigd in die van dislocatie van de school die uit de fusie is overgebleven. Voor de bepaling van de capaciteit van de T&B-dislocaties zijn dezelfde tabellen van toepassing als voor de hoofd- en nevenvestigingen.
Noot
*tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen anders is vastgesteld.
Noot
1Hier dient te worden ingevuld het drempelbedrag, zoals opgenomen in de Algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 76c van de Wet voortgezet onderwijs.
Noot
1Hier dient te worden ingevuld het drempelbedrag, zoals opgenomen in de Algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 76c van de Wet voortgezet onderwijs.
Noot
1C=de oppervlakte van het dak bedekt met dakpannen gedeeld door de bruto-vloeroppervlakte
Noot
2Indien een schoolgebouw bestaat uit meerdere verdiepingen, wordt niet het aantal m2 BVO maar het aantal mm dakoppervlakte als maatstaf voor de hoogte van de vergoeding genomen.
Noot
1C=de oppervlakte van het dak bedekt met dakpannen gedeeld door de bruto-vloeroppervlakte
Noot
2Indien een schoolgebouw bestaat uit meerdere verdiepingen, wordt niet het aantal m2 BVO maar het aantal mm dakoppervlakte als maatstaf voor de hoogte van de vergoeding genomen.