Overheidsorganisatie | Gemeente Graafstroom |
---|---|
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening gemeente Graafstroom 1994 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | archief 431-4 |
Geen
Art. 12 Brandweerwet 1985
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-1994 | 01-01-2013 | Onbekend | 06-12-1993 Onbekend | Onbekend |
De raad der gemeente Graafstroom;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 november 1993;
gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985;
b e s l u i t :
vast te stellen de navolgende
BRANDBEVEILIGINGSVERORDENING
Hoofdstuk 1
Onder inrichting wordt in deze verordening verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.
Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:
Meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;
Bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;
Aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;
Aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal worden verschaft;
Aan meer aan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.
2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.
3. Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.
Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.
1. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:
a. blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;
b. blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;
c. van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;
d. van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;
e. het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften
Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.
De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.
Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:
middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;
middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.
Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.
Het is verboden te roken of vuur te hebben:
in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) , onder a tot en met h;
bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;
bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.
Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.
Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
1. Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 13-3-1989 alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligings-verordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
2. Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 13-3-1989 geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de bouwverordening.
Deze verordening treedt in werking op de 3e dag na die waarop zij is afgekondigd, doch niet eerder dan 1 januari 1994.
Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 13-3-1989 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.
Deze verordening kan worden aangehaald als: brandbeveiligingsverordening gemeente Graafstroom 1994.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der
gemeente Graafstroom, gehouden op 6 december 1993.
De secretaris, De voorzitter,
C.Resseler. G.W. Abbring