Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Spijkenisse

Participatieverordening 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Spijkenisse
Officiële naam regelingParticipatieverordening 2010
CiteertitelParticipatieverordening 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1. Deze binnenregeling is vastgesteld bij verzamelbesluit van de gemeenteraad van 30-06-2010 onder de naam: Verordeningen (inkomens)regelingen en participatievoorzieningen 2010

2. De eerste versie van deze binnenregeling is niet ondertekend, de datum ondertekening is overgenomen van het raadsbesluit​

3. Deze regeling vervangt de Participatieverordening 2009

4. Deze regeling wordt ingetrokken door de Participatieverordening Spijkenisse 2012

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 35, lid 1, onder a.
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 35, lid 1, onder a.
  3. Wet inburgering, artt. 8, 19 lid 5, 19A, 23 lid 3, 24a lid 5, 24e, 24 f, 35
  4. Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 1, onder a.
  5. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1, onder a., e. en f.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1. Inzoomen op de Wij, Algemeen Verbindende Voorschriften en beleidsregels inzake de Wet investering in jongeren (Wij), versie 2 van 01-07-2010

2. Inzoomen op de Wwb, Algemeen Verbindende Voorschriften en beleidsregels inzake de Wwb, versie 10 van 01-07-2010

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-10-201101-01-2012wijziging artikel 12, lid 3 en artikel 29, lid 2 en 3

07-09-2011

Weekblad Spijkenisse, 18-10-2011

IWIBP/2011/57
20-04-201119-10-2011wijziging artikel 32, lid 2

16-03-2011

Weekblad Spijkenisse, 19-04-2011

IWIBP/2011/22
27-07-201001-07-201020-04-2011nieuwe regeling

30-06-2010

DIT! is Spijkenisse, 26-07-2010

IWIBP/2010/77

Tekst van de regeling

Intitulé

Participatieverordening 2010

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Opdracht aan het college

Artikel 3 Doelgroep

Hoofdstuk 2 Ondersteuning bij participatie

Artikel 4 Ondersteuning door het college

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning

Artikel 6 Beëindiging, weigering of intrekking van de ondersteuning

Artikel 7 Vorm van de ondersteuning

Hoofdstuk 3 Rechten en plichten

Artikel 8 Verplichtingen van belanghebbende

Artikel 9 Bestuurlijke boete voor inburgeringsplichtigen

Artikel 10 Ontheffing van verplichtingen o.g.v. de Wwb, Ioaw of Ioaz

Artikel 11 Ontheffing van verplichtingen op grond van de Wij

Artikel 12 Rechten van belanghebbende

Hoofdstuk 4 Participatievoorzieningen

Artikel 13 Algemene bepalingen over participatievoorzieningen

Artikel 14 Preventie

Artikel 15 Onderzoek

Artikel 16 Directe bemiddeling naar regulier werk

Artikel 17 Work First

Artikel 18 Werktrajecten

Artikel 19 Activering

Artikel 20 Zorgtrajecten

Artikel 21 Educatie

Artikel 22 Scholing

Artikel 23 Werkervaringsplaats

Artikel 24 Participatieplaats

Artikel 25 Inburgeringsvoorzieningen

Artikel 26 Traject naar zelfstandig beroep of bedrijf

Artikel 27 Individuele participatievoorzieningen

Artikel 28 Begeleiding en nazorg

Artikel 29 Werkgeversvoorzieningen

Artikel 30 Flankerende voorzieningen

Artikel 31 Experimentele voorzieningen

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 32 Overgangsbepaling gesubsidieerde arbeid

Artikel 33 Nadere regels

Artikel 34 Hardheidsclausule

Artikel 35 Citeerwijze en inwerkingtreding

De raad der gemeente Spijkenisse;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 juni 2010 [Red: 23 juni 2010];

besluit:

vast te stellen de navolgende Participatieverordening 2010 en de daarop betrekking hebbende algemene en artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    belanghebbende: de persoon als omschreven in artikel 3;

  • b.

    bijstandsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de Wwb;

  • c.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Spijkenisse;

  • d.

    deelnemer: persoon die behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 3 van deze verordening en deelneemt aan een traject;

  • e.

    doelgroep: personen omschreven in artikel 3 van deze verordening;

  • f.

    inburgeraar: de inburgeringsplichtige en vrijwillige inburgeraar;

  • g.

    inburgeringsplichtige: de persoon die inburgeringsplichtig is op grond van artikel 3, 5 en 6 van de Wi;

  • h.

    inkomensvoorziening: een voorziening in het inkomen op grond van artikel 24 van de Wij;

  • i.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • j.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • k.

    jongere: een persoon zoals bedoeld in artikel 2 van de Wij;

  • l.

    niet-uitkeringsgerechtigde: een persoon als bedoeld in artikel 6 onder a van de Wwb;

  • m.

    participatie: het deelnemen aan de samenleving door middel van betaald werk (in dienstverband of als zelfstandige) of, indien dit niet mogelijk is, door middel van vrijwilligerswerk, mantelzorg of andere maatschappelijk nuttige activiteiten;

  • n.

    participatievoorziening: re-integratievoorzieningen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de Wwb, inburgerings- en taalkennisvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 19 tweede lid van de Wi en artikel 4 van de Regeling Vrijwillige Inburgering, volwasseneneducatie zoals bedoeld in artikel 7.3.1 van de WEB, dan wel een combinatie hiervan;

  • o.

    potentieel bijstandsgerechtigde: een persoon die een aantoonbare kans heeft binnen afzienbare tijd een beroep te moeten doen op een uitkering in het kader van de Wwb voor levensonderhoud;

  • p.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Spijkenisse;

  • q.

    reguliere arbeid: algemeen geaccepteerde arbeid, waarvoor loon wordt ontvangen, niet zijnde gesubsidieerde arbeid en niet zijnde een voorziening als bedoeld in artikel 17, 18, 19, 23 en 24 van deze verordening;

  • r.

    re-integratie: het proces dat moet leiden tot participatie;

  • s.

    re-integratie praktijkvergoeding: een vergoeding aan de deelnemer waarbij een werkleersituatie van toepassing is en de werkzaamheden gericht zijn op de uitbreiding van de eigen kennis en het opdoen van ervaring;

  • t.

    startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • u.

    sociaal kwetsbaren: personen die op één of meer van de leefgebieden1 “persoonlijk zelfredzaam, zelfredzaam in wonen, financieel zelfredzaam, sociaal zelfredzaam, maatschappelijk zelfredzaam, zelfredzaam en veilig in de fysieke omgeving”, ernstige problemen ondervinden en/of veroorzaken en die om redenen, samenhangend met de ernst en complexiteit van hun problematiek, onvoldoende gebruik kunnen, mogen, durven of willen maken van voorzieningen die bedoeld zijn om één of meer van deze problemen te verlichten;

  • v.

    traject: in een plan vastgelegde bundeling van activiteiten gericht op re-integratie;

  • w.

    uitkeringsgerechtigde: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de Wwb, de Wij, de Ioaw of de Ioaz dan wel een participatievoorziening ontvangt met een re-integratie praktijkvergoeding;

  • x.

    voormalig uitkeringsgerechtigde: een persoon van wie het recht op algemene bijstand of het recht op een inkomensvoorziening conform de Wij, minder dan 12 maanden geleden is geëindigd vanwege inschakeling in de arbeid;

  • y.

    vrijwillige inburgeraar: de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid sub q van de Wi;

  • z.

    WEB: de Wet Educatie en Beroepsonderwijs;

  • aa.

    Wi: de Wet inburgering;

  • bb.

    Wij: de Wet investeren in jongeren;

  • cc.

    Wmo: de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • dd.

    WPB: de Wet Participatiebudget;

  • ee.

    Wsw: de Wet sociale werkvoorziening;

  • ff.

    WW: de Werkloosheidswet;

  • gg.

    Wwb: de Wet werk en bijstand.

____________________________

[1] Bron: Nota Participatiebudget / Meerjaren Wmo beleidsplan 2013 – Samen actief in Spijkenisse

Artikel 2 Opdracht aan het college
  • 1. Het college biedt personen behorend tot de doelgroep als bedoeld in artikel 3, ondersteuning bij re-integratie en participatie en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, één of meer participatievoorzieningen.

  • 2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van participatievoorzieningen. Het college zal bij het bepalen van het aanbod aan participatievoorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden van de gemeente en maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 3. Het college bevordert een evenwichtige verdeling van participatievoorzieningen tussen de onderscheiden doelgroepen in artikel 1 van de WPB, alsmede een gelijke aandacht voor de verschillende personen daarbinnen.

  • 4. Het college spant zich in om de lokale en eventueel regionale arbeidsmarkt zodanig te bewerken dat deze beter toegankelijk wordt voor personen als bedoeld in artikel 3.

  • 5. Ter uitvoering van het tweede en derde lid, stelt het college een plan vast waarin op basis van het beschikbare budget wordt aangegeven welke participatievoorzieningen beschikbaar worden gesteld ten behoeve van (een deel van) de doelgroep.

Artikel 3 Doelgroep
  • 1. Tot de doelgroep behoort iedere in de gemeente Spijkenisse woonachtige Nederlander tot 65 jaar, die:

    • a.

      een uitkering ontvangt op grond van de Wwb;

    • b.

      gebruik maakt van een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wwb;

    • c.

      een uitkering ontvangt op grond van de Ioaw of Ioaz;

    • d.

      een uitkering ontvangt op grond van de Algemene nabestaandenwet;

    • e.

      een niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende is;

    • f.

      een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening ontvangt conform de Wij;

    • g.

      een inburgeringsplichtige is;

    • h.

      een vrijwillige inburgeraar is;

    • i.

      een Wsw-indicatie heeft;

    • j.

      een uitkering ontvangt op grond van de WW;

    • k.

      een potentieel bijstandsgerechtigde is;

    • l.

      een voormalig bijstandsgerechtigde is;

    • m.

      een sociaal kwetsbare is.

  • 2. Niet tot de doelgroep behoort de persoon die:

  • 3. In afwijking van het eerste lid, behoort ook tot de doelgroep de in Nederland woonachtige Nederlander of een daaraan gelijkgestelde vreemdeling, ongeacht woon- of verblijfplaats, waarvoor het college verantwoordelijk is in het kader van het landelijk Besluit Maatschappelijke Ondersteuning.

Hoofdstuk 2 Ondersteuning bij participatie

Artikel 4 Ondersteuning door het college
  • 1. Ondersteuning van de doelgroep betreft het adviseren over of bieden van de meest effectieve weg naar participatie voor langere tijd.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid bestaat ondersteuning van inburgeraars tenminste uit voorlichting over rechten en plichten die voortvloeien uit de Wi, het gemeentelijk aanbod aan participatievoorzieningen en het toeleiden naar het inburgeringsexamen als bedoeld in artikelen 7 en 13 van de Wi.

  • 3. In aanvulling op het eerste lid bestaat ondersteuning van jongeren uit het terugleiden naar school voor het behalen van een startkwalificatie en/of een vervolgopleiding gericht op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie of zonodig het bieden van een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning
  • 1. Personen behorend tot de doelgroep als bedoeld in artikel 3 kunnen aanspraak maken op ondersteuning door het college en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte participatievoorziening(en), daarbij in aanmerking te nemen dat het college:

    • a.

      op grond van de Wwb verantwoordelijk is voor de re-integratie van personen met een Wwb-uitkering, een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Anw, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een arbeidsovereenkomst op grond van het voormalige Besluit In- en Doorstroombanen en de voormalige Wet Inschakeling Werkzoekenden;

    • b.

      jongeren tot 27 jaar als prioritaire doelgroep heeft aangemerkt;

    • c.

      verantwoordelijk is voor de inburgering van inburgeraars, met dien verstande dat in elk geval de inburgeringsplichtige wordt bediend.

  • 2. Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de participatie van belanghebbende.

Artikel 6 Beëindiging, weigering of intrekking van de ondersteuning

Het college kan, in aanvulling op bepalingen in wet- en regelgeving zoals opgenomen in artikel 1, een participatievoorziening beëindigen, weigeren of intrekken indien:

  • 1.

    belanghebbende zijn verplichtingen als bedoeld in deze verordening en van toepassing zijnde wet- en regelgeving zoals opgenomen in artikel 1, herhaaldelijk en verwijtbaar niet nakomt;

  • 2.

    een persoon die deelneemt aan een participatievoorziening niet meer tot de doelgroep behoort zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening;

  • 3.

    het college een andere participatievoorziening aanbiedt die naar zijn oordeel passender is;

  • 4.

    naar het oordeel van het college de participatievoorziening niet, niet langer dan wel in onvoldoende mate bijdraagt aan de participatie van belanghebbende.

Artikel 7 Vorm van de ondersteuning
  • 1. Ondersteuning kan worden gegeven door het aanbieden van één of meerdere participatievoorzieningen, het bieden van praktische hulp, het geven van advies of het doorverwijzen naar een andere instantie.

  • 2. De ondersteuning sluit aan bij de behoeften, mogelijkheden en ervaringen van belanghebbende, met dien verstande dat deze altijd moeten passen binnen het algemeen belang en de opdracht vanuit artikel 1 genoemde wet- en regelgeving, zoals deze naar het oordeel van het college bestaan.

  • 3. Bij de afweging welke vorm van ondersteuning het meest geschikt is, houdt het college rekening met de zorgtaken van alleenstaande ouders voor hun kinderen die jonger zijn dan 12 jaar. Indien geen kinderopvangvoorziening beschikbaar is, kan het college de deelname aan de participatievoorziening uitstellen.

  • 4. De afweging kan resulteren in een traject dat, met rechten en verplichtingen van belanghebbende, wordt vastgelegd in een trajectplan.

Hoofdstuk 3 Rechten en plichten

Artikel 8 Verplichtingen van belanghebbende
  • 1. Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van toepassing zijnde wetten als genoemd in artikel 1, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    • a.

      het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een passend traject en/of een passende participatievoorziening, indien het college verplicht is aan belanghebbende ondersteuning als bedoeld in deze verordening te bieden, voor zover belanghebbende behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 3, eerste lid sub a tot en met g;

    • b.

      het naar vermogen deelnemen aan het traject en de verschillende onderdelen of participatievoorzieningen hierbinnen, waaronder het deelnemen aan gesprekken met de gemeentelijke contactpersoon over het traject;

    • c.

      na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of (de correcte inzet) van de participatievoorzieningen belemmert;

    • d.

      na te laten hetgeen participatie belemmert;

    • e.

      het onmiddellijk aan het college melden indien door ziekte dan wel door andere omstandigheden (tijdelijk) niet aan een of meer verplichtingen ingevolge deze verordening kan worden voldaan.

  • 2. Indien de schuldsituatie van belanghebbende naar het oordeel van het college de participatie belemmert, kan de belanghebbende als bedoeld in artikel 3, eerste lid sub a tot en met g, worden verplicht mee te werken aan een door het college aan te bieden schuldhulpverleningstraject.

  • 3. Indien het voor deelname aan een traject of voor participatie noodzakelijk is dat belanghebbende zijn/haar kind(eren) laat opvangen, kan de belanghebbende als bedoeld in artikel 3, eerste lid sub a tot en met g, worden verplicht direct passende kinderopvang te regelen, of gebruik te maken van een door het college aan te bieden kinderopvangvoorziening.

  • 4. De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage te voldoen, zoals bedoeld in artikel 23, tweede lid van de Wi, waarbij het college:

    • a.

      de eigen bijdrage direct na afronding van de inburgeringsvoorziening in één keer int of indien dit niet mogelijk is in termijnen int;

    • b.

      de eigen bijdrage op grond van artikel 24, eerste lid van de Wi, kan verrekenen met algemene bijstand of een uitkering op grond van sociale zekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen;

    • c.

      de wijze van betaling voor de eigen bijdrage in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening vastlegt.

  • 5. De vrijwillige inburgeraar is op grond van artikel 24e, tweede lid, onder a van de Wi, aan het college geen eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 9 Bestuurlijke boete voor inburgeringsplichtigen
  • 1. De inburgeringsplichtige is verplicht een boete te betalen indien hij verwijtbaar de verplichtingen conform de Wi schendt. Indien van toepassing legt het college een bestuurlijke boete op:

    • a.

      ter hoogte van € 125, indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, Wi;

    • b.

      ter hoogte van € 250, indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Wi of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8 van deze verordening;

    • c.

      ter hoogte van € 500, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de Wi bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de Wi verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald en hem dit niet te verwijten valt.

  • 2. Het college legt voor overtredingen een bestuurlijke boete op:

    • a.

      ter hoogte van € 250, bedoeld in het eerste lid onder a, indien de inburgeringsplichtige zich binnen vierentwintig maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding;

    • b.

      ter hoogte van € 500, bedoeld in het eerste lid onder b, indien de inburgeringsplichtige zich binnen vierentwintig maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding;

    • c.

      ter hoogte van € 1000, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de Wi vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Artikel 10 Ontheffing van verplichtingen o.g.v. de Wwb, Ioaw of Ioaz
  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid zoals genoemd in artikel 9, tweede lid, van de Wwb, onderscheidenlijk artikel 37a van de Ioaw en de Ioaz, tot het verlenen van (gedeeltelijke) ontheffing van verplichtingen:

    • a.

      indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en participatievoorziening niet mogelijk is voor de alleenstaande ouder. Met zorg wordt bedoeld de zorg voor tenminste één kind tot 12 jaar;

    • b.

      voor zover belanghebbende om medische redenen niet in staat is om te werken;

    • c.

      indien belanghebbende 55 jaar of ouder is en het college van oordeel is dat belanghebbende een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt heeft, of 55 jaar of ouder is en structureel vrijwilligerswerk/ mantelzorg verricht;

    • d.

      indien daarvoor naar het oordeel van het college, vanwege andere oorzaken dan hierboven genoemd, dringende redenen aanwezig zijn.

  • 2. Ontheffing wordt verleend voor een door het college vast te stellen periode:

    • a.

      met een maximum van twaalf maanden voor ontheffing als bedoeld in het eerste lid onder a;

    • b.

      met een maximum van 36 maanden voor ontheffing als bedoeld in het eerste lid onder b, c of d.

  • 3. Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten de ontheffing na afloop van de vastgestelde periode, eventueel in gewijzigde vorm, te verlengen.

  • 4. De afweging om al dan niet over te gaan tot het verlenen van ontheffing wordt bij zo veel mogelijk gemaakt na advisering door een (externe) deskundige.

Artikel 11 Ontheffing van verplichtingen op grond van de Wij
  • 1. Het college kan op grond van artikel 17 van de Wij besluiten tot het verlenen van (gedeeltelijke) ontheffing van een werkleeraanbod:

    • a.

      indien redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard, waaronder zorgtaken, aanwezig zijn waardoor van een jongere niet kan worden gevergd dat hij uitvoering geeft aan een werkleeraanbod;

    • b.

      indien daarvoor, vanwege andere oorzaken dan hierboven genoemd, dringende redenen aanwezig zijn.

  • 2. Ontheffing wordt verleend voor zolang de redenen onder a of b zich voordoen, waarbij telkens na maximaal twaalf maanden de situatie van belanghebbende door het college wordt herbeoordeeld.

  • 3. De afweging om al dan niet over te gaan tot het verlenen van ontheffing alsmede de herbeoordeling als bedoeld in het tweede lid wordt bij voorkeur gemaakt na advisering door een (externe) deskundige.

Artikel 12 Rechten van belanghebbende
  • 1. Belanghebbende die in het kader van in artikel 1 genoemde wet- en regelgeving zich meldt bij het college heeft het recht om op een doeltreffende en doelmatige wijze te worden geïnformeerd over rechten en plichten uit hoofde van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving zoals opgenomen in artikel 1 en over rechten, plichten en het ondersteuningsaanbod zoals opgenomen in deze verordening.

  • 2. De belanghebbende aan wie tenminste één participatievoorziening als bedoeld in artikel 15 tot en met 28 wordt aangeboden, heeft indien de belanghebbende de voorziening(en) aanvaardt recht op:

    • a.

      een door het college aangewezen contactpersoon met wie de voortgang van het traject kan worden besproken;

    • b.

      volledige bekostiging van de aangeboden participatievoorziening(en), met uitzondering van de eigen bijdrage voor inburgeringsplichtigen als bedoeld in artikel 23, tweede lid van de Wi.

  • 3. Het college kan besluiten ter bevordering van de arbeidsinschakeling van de doelgroep als bedoeld in artikel 3 eerste lid sub a van deze verordening en op wie artikel 10a van de Wwb van toepassing is, een premie te verstrekken ter hoogte van € 100 per zes maanden.

  • 4. Het college verstrekt aan de inburgeringsplichtige die gebruik maakt van een vastgestelde inburgeringsvoorziening, na afronding van deze voorziening een bonus ter hoogte van € 270,-, en verrekent deze met de te innen eigen bijdrage als bedoeld in artikel 8, vierde lid van deze verordening.

Hoofdstuk 4 Participatievoorzieningen

Artikel 13 Algemene bepalingen over participatievoorzieningen
  • 1. Het college kan de activiteiten in het kader van deze verordening in eigen beheer uitvoeren, of in samenwerking met ketenpartners, of uitbesteden aan derden.

  • 2. In artikelen 14 tot en met 31 van deze verordening worden de soorten participatievoorzieningen benoemd die het college kan gebruiken bij het uitvoeren van zijn opdracht als bedoeld in artikel 2. In het plan als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, geeft het college nadere invulling aan de verschillende voorzieningen.

  • 3. Wanneer in deze verordening een maximale termijn aan een traject of participatievoorziening is verbonden, betreft dit de trajectduur exclusief nazorg. Verlenging van deze maximale termijn is op individuele basis mogelijk indien verlenging volgens het college de meest passende vorm van re-integratie is.

  • 4. Ontwikkelkosten, zijnde kosten van activiteiten ten behoeve van het opzetten en uitvoeren van één of meer participatievoorzieningen, worden geacht tot (het uitvoeren van) de participatievoorziening(en) te behoren.

  • 5. Randvoorwaardelijke activiteiten en benodigde middelen die aan participatievoorzieningen als bedoeld in dit hoofdstuk kunnen worden toegerekend, worden geacht tot (het uitvoeren van) de participatievoorziening te behoren.

  • 6. Bij de uitvoering van de participatievoorzieningen als bedoeld in dit hoofdstuk wordt gehandeld conform de beleidsaanbeveling ‘Loonkostensubsidie en Europese regelgeving’ zoals opgenomen in de verzamelbrief van het ministerie van SZW van april 2004.

Artikel 14 Preventie
  • 1. Preventie betreft één of meer kortdurende activiteiten (bijvoorbeeld in de vorm van advisering, verwijzing, bemiddeling of een training) ter voorkoming van een uitkering in het kader van de Wwb, een inkomensvoorziening conform de Wij, voortijdig schooluitval, problematische schulden en/of het verlies van zelfredzaamheid op een of meer leefgebieden.

  • 2. Preventie wordt bij voorkeur uitgevoerd in eigen beheer of via samenwerking met ketenpartners.

Artikel 15 Onderzoek
  • 1. Onderzoek houdt in het verwerven van inzicht in de relevante kennis, kwaliteiten, mogelijkheden, beperkingen en belemmeringen van een belanghebbende teneinde diens arbeids,- re-integratie,- of participatiemogelijkheden te bepalen, of de mogelijkheden tot deelname aan het inburgeringsexamen als bedoeld in artikel 13 van de Wi.

  • 2. De wijze waarop het onderzoek plaatsvindt, wordt bepaald door het college en kan bestaan uit het verrichten van door het college opgelegde activiteiten waardoor het voor het college mogelijk wordt om inzicht als bedoeld in het eerste lid te verwerven.

Artikel 16 Directe bemiddeling naar regulier werk
  • 1. Directe bemiddeling betreft het koppelen van een persoon binnen de doelgroep aan een concreet baanaanbod.

  • 2. De maximale duur van deze participatievoorziening bedraagt drie maanden.

Artikel 17 Work First

Work First (Spijkenisse Werkt!) is een intensieve re-integratiemethode, met als doelen instroombeperking, snelle uitstroombevordering en diagnosestelling. De duur bedraagt maximaal zes maanden, waarbij aan de deelnemer een re-integratie praktijkvergoeding wordt verstrekt in plaats van een uitkering in het kader van de Wwb, Ioaw, Ioaz of inkomensvoorziening in het kader van de Wij. Het betreft een leerwerktraject waarbij door de deelnemer allerleihanden werkzaamheden worden verricht als mede trainingen worden gevolgd.

Artikel 18 Werktrajecten
  • 1. Een werktraject, al dan niet met gebruikmaking van de re-integratie praktijkvergoeding, is gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking binnen een periode van maximaal twaalf maanden.

  • 2. Het traject bestaat tenminste uit bemiddeling naar regulier werk, maar kan eveneens bestaan uit aanbodversterking, training, scholing, stage of externe arbeidsactiviteiten.

Artikel 19 Activering
  • 1. Activering is een traject, al dan niet met gebruikmaking van de re-integratie praktijkvergoeding, gericht op het verminderen of opheffen van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling met als doel te kunnen deelnemen aan een werktraject.

  • 2. Naast het in het eerste lid genoemde doel, kan activering leiden tot verbeterde zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 3. Het verrichten van vrijwilligerswerk of het uitvoeren van maatschappelijk nuttige activiteiten zonder winstoogmerk kan onderdeel vormen van dit traject.

Artikel 20 Zorgtrajecten
  • 1. Een zorgtraject is gericht op het opheffen of verminderen van in de persoon of diens sociale omgeving gelegen belemmeringen die participatie bemoeilijken.

  • 2. Een zorgtraject kan worden ingezet als eerste stap naar werk voor belanghebbenden met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt.

Artikel 21 Educatie

Educatie bestaat uit één of meer cursussen of trainingen gericht op de bevordering van de persoonlijke ontplooiing ten dienste van het maatschappelijk functioneren.

Artikel 22 Scholing
  • 1. Scholing bestaat, zover belanghebbende behoort tot de doelgroep in artikel 3, eerste lid sub a tot en met g, uit het aanbieden van opleidingen die leiden tot het behalen van een startkwalificatie dan wel het aanbieden van bijscholing indien niet over een opleiding voor een beroep of branche waarin vraag op de arbeidsmarkt is, wordt beschikt.

  • 2. Met uitzondering op het eerste lid, kan geen scholing worden ingezet, indien het scholing uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs betreft.

Artikel 23 Werkervaringsplaats
  • 1. Een werkervaringsplaats betreft een tijdelijke arbeidsplaats, al dan niet met gebruikmaking van een re-integratie praktijkvergoeding, bedoeld voor (langdurig) werklozen, om deze in staat te stellen werkervaring op te doen of deze in stand te houden.

  • 2. Hierbij gaat het om additionele werkzaamheden die verricht worden bij (non) profit organisaties, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 3. De inzet van een werkervaringsplaats gaat samen met de inzet van overige participatievoorzieningen dan wel trainingen.

Artikel 24 Participatieplaats
  • 1. Een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de Wwb is een tijdelijke, additionele arbeidsplaats ten behoeve van de belanghebbende als bedoeld in artikel 3, eerste lid sub a, waar met behoud van uitkering, werkervaring kan worden opgedaan.

  • 2. Aan een uitkeringsgerechtigde zonder startkwalificatie, die werkzaam is op een participatieplaats, wordt uiterlijk zes maanden na aanvang van de participatieplaats scholing aangeboden gericht op het behalen van een startkwalificatie, dan wel vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt, tenzij dit naar het oordeel van het college niet haalbaar is.

Artikel 25 Inburgeringsvoorzieningen
  • 1. Het college stelt ten behoeve van de inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening vast, zoals bedoeld in artikel 19A van de Wi.

  • 2. Een inburgeringsvoorziening is een traject gericht op het afleggen van het inburgeringsexamen ingevolge de Wi.

  • 3. De inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op het startniveau van de inburgeraar en mogelijkheden van participatie van de inburgeraar.

  • 4. Indien inschakeling in het arbeidsproces of een andere vorm van maatschappelijke participatie gewenst of verplicht is, wordt een duaal inburgeringstraject ingezet, waarbij toeleiding naar participatie of opvoedingsondersteuning onderdeel uitmaakt van de voorziening.

  • 5. Het verrichten van vrijwilligerswerk of het uitvoeren van maatschappelijk nuttige activiteiten zonder winstoogmerk kan een onderdeel zijn van dit traject.

  • 6. Indien het college bepaalt dat de inburgeraar extra ondersteuning nodig heeft ten aanzien van het leren van de Nederlandse taal, kan het college besluiten naast de inburgeringsvoorziening het product ‘taalcoach’ in te zetten.

  • 7. Het college kan besluiten aan de asielgerechtigde en pardonner die zich vestigt binnen de gemeentegrenzen een maatschappelijk begeleidingstraject aan te bieden.

Artikel 26 Traject naar zelfstandig beroep of bedrijf
  • 1. Om te bepalen of een (potentieel) bijstandsgerechtigde of jongere de potentie heeft om volledig te voorzien in het levensonderhoud door middel van uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf, kan na toestemming van het college een ondernemersbeoordeling worden uitgevoerd.

  • 2. Indien uit de ondernemersbeoordeling blijkt dat de (potentieel) bijstandsgerechtigde of jongere via een zelfstandig beroep of bedrijf volledig in het levensonderhoud zou kunnen voorzien, kan een traject naar zelfstandig beroep of bedrijf worden aangeboden.

  • 3. De ondernemersbeoordeling en het traject, of onderdelen daarvan, worden gezien als re-integratie voor zover de kosten niet kunnen worden gedekt uit rijksmiddelen ten behoeve van uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

  • 4. Begeleiding en ondersteuning van een persoon met zelfstandig beroep of bedrijf die in zodanige omstandigheden dreigt te geraken dat een beroep op bijstand noodzakelijk wordt, wordt gezien als preventieve activiteit ten behoeve van potentieel bijstandsgerechtigden in het kader van deze verordening.

Artikel 27 Individuele participatievoorzieningen
  • 1. Het college kan ten behoeve van een belanghebbende een individueel traject samenstellen indien dit een passender weg is naar participatie dan een participatievoorziening als genoemd in de artikelen 14 tot en met 30.

  • 2. De uitkeringsgerechtigde kan een Persoonsgebonden Re-integratiebudget (PRB) aanvragen waarmee hij zelf zijn traject naar arbeidsinschakeling kan organiseren en inrichten, binnen door het college te stellen voorwaarden.

  • 3. Het college kan incidentele kosten vergoeden die door belanghebbende gemaakt moeten worden ten behoeve van de aanvaarding van een reguliere arbeidsplaats, waarvoor de werkgever onvoldoende voorzieningen treft.

  • 4. De kosten van de individuele participatievoorziening en als bedoeld in dit artikel mogen het bedrag van € 5.000,- niet overschrijden.

Artikel 28 Begeleiding en nazorg
  • 1. Begeleiding is het onderhouden van contact met de belanghebbende tijdens diens re-integratie met als doel de voortgang van de re-integratieactiviteiten en succesvolle re-integratie te bevorderen.

  • 2. Nazorg is het onderhouden van contact met een persoon die maximaal zes maanden geleden een traject heeft beëindigd wegens werkaanvaarding, en eventueel diens werkgever, omtrent het functioneren van belanghebbende op de werkplek, teneinde duurzame participatie te bevorderen.

  • 3. Begeleiding en nazorg kunnen onderdeel zijn van een traject, maar kunnen ook als losse participatievoorziening of als aanvulling op een traject worden aangeboden. De klantmanager gebruikt begeleiding en eventueel nazorg als instrument(en) om regie te kunnen voeren op de re-integratie van belanghebbende.

  • 4. Het college kan motiveringsmaatregelen in de vorm van kleine attenties aan klantmanagers beschikbaar stellen om deze naar eigen inzicht aan personen binnen de doelgroep te schenken, ter ondersteuning van de in dit artikel genoemde taken.

Artikel 29 Werkgeversvoorzieningen
  • 1. Dit artikel is van toepassing indien een regulier dienstverband wordt aangegaan met een uitkeringsgerechtigde.

  • 2. Het college kan een zelfstandig ondernemer, die als werkgever een dienstverband voor reguliere arbeid aangaat met een persoon als bedoeld in het eerste lid, conform door het college nader te bepalen voorwaarden, een loonkostensubsidie en /of scholingsbudget verstrekken.

  • 3. Het college kan een zelfstandig ondernemer, die als werkgever een dienstverband aangaat met een persoon als bedoeld in het eerste lid, een of meer voorzieningen bieden, die naar het oordeel van het college het functioneren van de persoon op de werkplek bevorderen.

  • 4. Het college kan naar aanleiding van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt nadere werkgeversvoorzieningen vaststellen om bedrijfsrisico’s die (mogelijk) voortvloeien uit het in dienst nemen van een persoon als bedoeld in het eerste lid, te beperken.

  • 5. Er bestaat slechts recht op een werkgeversvoorziening als bedoeld in dit artikel indien aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

    • a.

      het dienstverband voor reguliere arbeid wordt aangegaan voor tenminste zes aaneengesloten maanden;

    • b.

      het dienstverband voor reguliere arbeid genereert uitkeringsonafhankelijkheid of dit beslaat het maximaal aantal uren per week dat de persoon op grond van een onafhankelijk medisch-arbeidsdeskundig advies mag werken;

    • c.

      de ondernemer is op het moment van aanvraag en voor de duur van de voorziening ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Artikel 30 Flankerende voorzieningen
  • 1. Het college kan schuldhulpverlening aanbieden als deze naar zijn oordeel noodzakelijk is voor de re-integratie van belanghebbende en belanghebbende voldoet aan de voorwaarden die voor schuldhulpverlening worden gesteld. Budgetbeheer kan als onderdeel van schuldhulpverlening worden aangeboden.

  • 2. Het college kan kinderopvang aanbieden als deze naar zijn oordeel noodzakelijk is voor de re-integratie van belanghebbende en de kinderopvangmogelijkheden via de Wet Kinderopvang in het kader van arbeidsinschakeling onvoldoende passend zijn.

  • 3. Het college kan een flankerende voorziening aanbieden gericht op het wegnemen van belemmeringen voor de (duurzame) participatie.

  • 4. Het college kan de werkplek van een persoon als bedoeld in artikel 3 (laten) aanpassen, indien deze aanpassing naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor het functioneren van belanghebbende. De werkplekaanpassing, of de vergoeding van de kosten hiervoor, kan hetzij worden toegekend aan belanghebbende, hetzij aan diens werkgever. Werkplekaanpassing op grond van deze verordening vindt slechts plaats voor zover geen andere wet- en regelgeving hierin voorziet.

Artikel 31 Experimentele voorzieningen
  • 1. Het college kan besluiten om bij wijze van experiment, in verband met het vergroten van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het participatiebeleid, bij de uitvoering van deze verordening af te wijken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 14 tot en met 28 en het gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid.

  • 2. Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt maximaal twee jaar.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 32 Overgangsbepaling gesubsidieerde arbeid
  • 1. Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van de Wet Inschakeling Werkzoekenden, zoals dit artikel luidde op 31 december 2003.

  • 2. a. Het college draagt tot uiterlijk 1 augustus 2011 zorg voor de subsidiëring van arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 6 van het Besluit In- en Doorstroombanen, zoals dit artikel luidde op 31 december 2003.

    b. De onder a. genoemde subsidiëring wordt vanaf 1 augustus 2011 alleen voortgezet voor arbeidsovereenkomsten met langdurig werklozen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit In- en Doorstroombanen, zoals dit luidde op 31 december 2003:

    • i.

      die op 1 januari 2011 60 jaar of ouder zijn. De subsidiëring wordt beëindigd zodra zij de pensioengerechtigde leeftijd bereiken, dan wel op een eerder moment zodra zij gebruik maken van een VUT- of flexibele pensioenregeling;

    • ii.

      die uiterlijk op 1 augustus 2011 zijn geplaatst op de wachtlijst als genoemd in artikel 12, eerste lid, van de Wsw. De subsidiëring wordt beëindigd zodra:

      • a)

        de ingezetene die geïndiceerd is een dienstbetrekking als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wsw gaat vervullen;

      • b)

        de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking op grond van artikel 12, derde of vierde lid, van de Wsw wordt ingetrokken of vervalt;

    • iii.

      aan wie of ten behoeve van wie voorzieningen zijn verstrekt op grond van de Wet Inschakeling Werkzoekenden, en aan wie voortzetting van de onder a. bedoelde arbeidsovereenkomst is gegarandeerd tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, dan wel tot aan het op een eerder moment gebruik maken van een VUT- of flexibele pensioenregeling;

    • iv.

      die een werktraject als genoemd in artikel 18 volgen. De subsidiëring wordt beëindigd op de dag na die waarop dat traject afloopt.

  • 3. De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in het eerste en tweede lid, zijn voorzieningen in de zin van de Wwb.

Artikel 33 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in hoofdstuk 4 van deze verordening.

Artikel 34 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de verordening leidt tot onredelijkheid en onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 35 Citeerwijze en inwerkingtreding
  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als “Participatieverordening 2010”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010; met ingang van deze datum wordt de Participatieverordening 2009 ingetrokken.

Toelichting

ALGEMEEN

Wettelijke grondslag verordening

De onderhavige verordening is een verordening op grond van artikel 8 eerste lid sub a en f van de Wwb, artikel 12 eerste lid sub a van de Wij en artikelen 8, 19 vierde lid, 23 derde lid en 35 van de Wi.

Participatieverordening

Met ingang van 1 januari 2009 is de Wet Participatiebudget van kracht geworden. Binnen deze wet is geregeld dat de participatiebevorderende budgetten zodanig zijn gebundeld dat gemeenten de budgetten optimaal kunnen inzetten voor het bevorderen van duurzame participatie. De schotten die bestonden tussen de diverse op re-integratie en participatie gerichte budgetten, waaronder begrepen de inburgeringbudgetten, zijn weggenomen. Dit betekent dat de gemeentelijke middelen voor re-integratie, inburgeringsvoorzieningen en volwasseneneducatie zijn gebundeld in het participatiebudget.

Met de invoering van het Participatiebudget is er een verruiming gekomen in de doelgroep. Gemeenten kunnen met het Participatiebudget voor iedere in Nederland woonachtige Nederlander van achttien jaar en ouder, participatievoorzieningen financieren, ongeacht woon- of verblijfplaats. Hiernaast kan het participatiebudget worden ingezet voor zestien- en zeventien jarigen die zijn ontheven van de kwalificatieplicht of die al aan de kwalificatieplicht hebben voldaan en voor jongeren van zestien of zeventien jaar voor wie schooluitval dreigt, maar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.

De Wet Participatiebudget kent geen opdracht aan de Gemeenteraad de kaders vast te leggen in een verordening. De onderliggende materiewetten blijven derhalve op dit punt onverminderd van kracht, zodat (ook) de opdracht aan de Gemeenteraad een re-integratieverordening in het kader van de Wwb en de Wij en een verordening in het kader van de Wet inburgering op te stellen, onverminderd gehandhaafd blijft.

De WEB kent overigens een dergelijke verplichting niet, maar omdat de doelgroep wel via het participatiebudget wordt bediend, is deze wel opgenomen in de participatieverordening. Middels de WEB wordt volwasseneneducatie ingekocht voor inwoners van Spijkenisse. Volwasseneneducatie is bedoeld om het voor volwassenen door het volgen van opleidingen of cursussen alsnog mogelijk te maken goed te kunnen functioneren in de Nederlandse samenleving. Dit kan zowel betrekking hebben op de persoonlijke ontplooiing als op het vinden van een baan. In deze verordening is educatie als voorziening opgenomen.

In lijn van de Nota Participatiebudget zijn de Re-integratieverordening 2009 en de Inburgeringsverordening samengevoegd tot één Participatieverordening. Hierbij is overwogen dat deze materiewetten dusdanig met elkaar vervlochten zijn dat bundeling van de beleidskaders de overzichtelijkheid ten goede komt. Omdat de participatievoorzieningen in het kader van de Wwb openstaan voor de jongeren, is tevens de verordening ‘werkleeraanbod’ van de Wij in de participatieverordening geïntegreerd.

Wet werk en bijstand (Wwb)

Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (Wwb) in werking getreden. Deze wet stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij de arbeidsinschakeling.

De gemeente krijgt daartoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief re-integratiebeleid. Voorwaarde is dat de gemeente voor de uitvoering van haar re-integratietaak regels stelt bij verordening (artikel 8, eerste lid sub a Wwb).

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) blijven van kracht. De artikelen uit de Wwb die zien op re-integratie zijn geïntegreerd in deze wetten. Ook hiervoor geldt dat een verordening opgesteld dient te worden (artikel 35 Ioaw en artikel 35 Ioaz). Deze verordening is ook hiervoor van toepassing.

De Wet inburgering (Wi)

De Wet inburgering (Wi) is per 1 januari 2007 in werking getreden en is in de plaats gekomen van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) en de verschillende oudkomersregelingen. De Wi regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Aan de inburgeringsplicht is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatverplichting).

Tot 1 januari 2010 maakte de Regeling Vrijwillige Inburgering, naast de Wet Inburgering (Wi) onderdeel uit van het Inburgeringsstelsel. Middels de Regeling Vrijwillige Inburgering werd het inburgeren van vrijwillige inburgeraars geregeld. Omdat binnen deze Regeling al veel werd aangesloten op het bepaalde in de Wet inburgering, is deze Regeling per 1 januari 2010 komen te vervallen en opgenomen in de Wet Inburgering.

Het vaststellingsstelsel is ingegeven door de problematiek in de grotere steden, waarbij inburgeringsplichtige vrouwen niet altijd van hun partner toestemming krijgen om deel te nemen aan een door de gemeente aangeboden inburgeringsvoorziening.

In het algemeen is in Spijkenisse de bereidheid en de motivatie om deel te nemen aan een aangeboden en bekostigd inburgeringstraject groot. Toch kent ook Spijkenisse het probleem dat inburgeringsplichtigen het aanbod van de gemeente weigeren en vervolgens zelf ook niet het initiatief nemen om in te burgeren, Dit kan ongewenste maatschappelijke effecten met zich meebrengen. Om dit te voorkomen, wordt per 1 juli 2010 gewerkt volgens het vaststellingsstelsel, waardoor het inburgeren een meer dwingend karakter krijgt. Het systeem van het toepassen van de bestuurlijke boete is niet gewijzigd.

De gemeente heeft in het kader van de Wi een drietal taken toebedeeld gekregen te weten informeren, faciliteren en handhaven. In deze verordening worden regels gesteld met betrekking tot deze taken.

Met handhaven wordt bedoeld het controleren of de inburgeringsplichtige heeft voldaan aan zijn inburgeringsverplichting binnen de in de wet vastgelegde termijnen. Per 19 december 2009 zijn de verschillende handhavingstermijnen (artikel 7, eerste lid onder a van de Wi), voor alle inburgeringsplichtigen, geharmoniseerd. Dit betekent dat er slechts nog sprake is van één handhavingstermijn, hetgeen inhoudt dat binnen een termijn van 3,5 jaar het inburgeringsexamen moet zijn behaald. Per laatstgenoemde datum is het ook mogelijk om voor analfabetische inburgeringsplichtigen de handhavingstermijn (o.g.v. artikel 31, tweede lid onder b) met 2,5 jaar te verlengen.

Wet investeren in jongeren (Wij)

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (Wij) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De Wij verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen.

In artikel 5, eerste lid van de Wij wordt het ‘werkleeraanbod’ als volgt gedefinieerd: het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de Wij.

Evenals in de Wwb geldt binnen de Wij een stelsel van rechten en plichten.

De gemeente is onder bepaalde voorwaarden verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken of dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid van de Wij). Die verlaging geschiedt conform de regels die in de Verordening Handhaving, maatregelen en toeslagen Wet investeren in jongeren (Wij) zijn vastgelegd.

De Wij draagt in artikel 12 aan de gemeenteraad op bij verordening regels te stellen met betrekking tot (onder andere) de inhoud van het werkleeraanbod.

Artikel 4:8 van de Algemene wet bestuurswet is van toepassing op deze verordening. Dit betekent dat belanghebbende die van het college een beschikking ontvangt, in de gelegenheid gesteld wordt zijn zienswijze naar voren te brengen (hoor en wederhoor).

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1:

In dit artikel wordt een aantal begrippen omschreven, dat meer dan eens voorkomt en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de Wwb, de Wij of de Wi om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Het begrip ‘participatievoorziening’, zoals genoemd onder N. strekt verder dan de term ‘voorziening’ zoals deze wordt gehanteerd in de Wwb. Participatievoorzieningen zijn veel omvattender dan voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling (artikel 7, eerste lid onder a van de Wwb). Ook inburgerings- en taalkennisvoorzieningen, opleidingen volwasseneducatie of een combinatie van voornoemde voorzieningen, dragen bij aan de participatie van de burger. Met deze verruiming wordt aangehaakt op de Wet Participatiebudget en de Nota Participatiebudget.

Onder O. is de potentieel bijstandsgerechtigde opgenomen. De aantoonbare kans op bijstand hoeft niet te betekenen dat al een aanvraag om bijstand is gedaan, of een melding heeft plaatsgevonden bij het UWV Werkbedrijf. Bijvoorbeeld ook een voortijdig schoolverlater, zelfstandige van wie het bedrijf slecht loopt, of iemand van wie de WW binnen enkele maanden afloopt, kan worden gezien als potentieel bijstandsgerechtigde. Indien immers geen baan wordt gevonden (of het bedrijf opnieuw levensvatbaar gemaakt wordt) is de kans groot dat men een beroep moet doen op de Wwb. Ook werkenden voor wie uitkeringsonafhankelijkheid kan ontstaan worden beschouwd als potentieel bijstandsgerechtigde.

Onder T. is het begrip ‘sociaal kwetsbaren’ opgenomen. Dit is eveneens in lijn met de Nota Participatiebudget. Uitgangspunt van deze nota is dat iedereen iets kan en zou moeten doen in de Spijkenisser samenleving. Daarbij wordt gestreefd naar een zo optimaal mogelijke persoonlijke zelfredzaamheid, zelfredzaamheid in wonen, financiële zelfredzaamheid, sociale zelfredzaamheid, maatschappelijke zelfredzaamheid en zelfredzaamheid en veilig in de fysieke omgeving. Personen die op één of meer van deze leefgebieden ernstige problemen ondervinden en/of veroorzaken en die om redenen, samenhangend met de ernst en complexiteit van hun problematiek, onvoldoende gebruik kunnen, mogen, durven of willen maken van participatievoorzieningen die bedoeld zijn om één of meer van deze problemen te verlichten, behoren tot de doelgroep waar deze verordening toe strekt. Dit kunnen dus personen zijn die geen uitkering hebben, een laag opleidingsniveau en via educatie zich willen ontwikkelen zodat zij beter kunnen functioneren in de samenleving.

Wanneer in deze verordening wordt gesproken over belanghebbende wordt, tenzij anders aangegeven, de persoon bedoeld die behoort tot de doelgroep als omschreven in artikel 3.

Onder Z is het begrip werkleeraanbod gedefinieerd. In de Wij wordt onder het werkleeraanbod verstaan het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

In de memorie van toelichting van de Wij is aangegeven dat het begrip ‘werkleeraanbod’ ruim moet worden uitgelegd. Het kan gaan om het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, het aanbieden van een voorziening gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid (arbeidsinschakeling) of het aanbieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling kan in ieder geval scholing, een opleiding en/of sociale activering worden begrepen. Ook uit toelichtend informatiemateriaal van het Ministerie blijkt de interpretatie van het werkleeraanbod breed is, waarbij de inzet van een werkervaringsplaats, stage of Work First als voorbeelden zijn aangehaald.

Artikel 2:

De Wwb, de Wij en de Wi geven aan het college van burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning.

Hoewel belanghebbende aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals belanghebbenden dat mogelijk graag zouden zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende en gevarieerd aanbod van participatievoorzieningen, waarbij het college te maken heeft met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Dat maakt dat het college bepaalt voor welke inwoners die tot de doelgroep behoren, welk type ondersteuning wordt geboden.

De Wij kent overigens voor de jongere een afdwingbaar recht op een werkleeraanbod. Daarbij kan de jongere zijn wensen over de invulling van het traject kenbaar maken. Deze wensen dient het college bij het doen van een aanbod te betrekken. Dit betekent niet dat deze wensen altijd ingewilligd zullen worden; uiteindelijk bepaalt het college welk werkleeraanbod aan de jongere wordt gedaan.

Het college biedt ook aan de inburgeraar ondersteuning en voorziet in een aanbod aan inburgeringsvoorzieningen. Het aanbod dat het college doet, kan de inburgeringeplichtige niet weigeren. De inburDit heeft geen consequenties. De inburgeringsplichtige die vanuit de Wi de verplichting heeft in te burgeren, kan dan zelf een passende participatievoorziening  inkopen, waarvoor hij een lening kan afsluiten bij de Informatie Beheer Groep. Het college behoudt in deze gevallen de taak om toe te zien op de naleving van de inburgeringsplicht.

De opdracht in het vierde lid wijkt enigszins af van de andere leden. In het vierde lid staat de arbeidsmarkt centraal, in plaats van de belanghebbende (een persoon uit de doelgroep als bedoeld in artikel 3). De inspanningsverplichting om de arbeidsmarkt te bewerken vloeit voort uit de matchings problematiek. Niet alleen op het arbeidsaanbod moet worden ingezet, ook de vraag naar arbeid zou waar mogelijk moeten worden bijgestuurd.

Aangezien de mogelijkheden tot sturing hiertoe veel beperkter zijn dan sturing op het arbeidsaanbod, is in de opdracht alleen een inspanningsverplichting opgenomen.

Om invulling te geven aan het gevarieerde aanbod, waarbij het mogelijk moet zijn om in te spelen op sociaal-economische factoren, stelt het college een plan op waarin wordt aangegeven welke participatievoorzieningen worden ingekocht of uitgevoerd. Dit plan heeft als doel een gevarieerd aanbod van participatievoorzieningen in huis te hebben voor de beschreven doelgroep, waarbij geput wordt uit de middelen van het participatiebudget. Het ligt voor de hand dit integrale plan regelmatig aan te passen, gezien de flexibiliteit die bij inkoop noodzakelijk is. Daarnaast kunnen langer lopende participatievoorzieningen worden ingezet, die op aparte besluitvorming stoelen, maar die wel worden bekostigd uit het participatiebudget en hun legitimering vinden in deze verordening.

Artikel 3:

Artikel 3 benoemt de doelgroepen die onder deze verordening vallen. Met de inwerkingtreding van de WPB per 1 januari 2009, is het mogelijk om met het Participatiebudget voor iedere in Nederland woonachtige Nederlander van achttien jaar en ouder, participatievoorzieningen te financieren, ongeacht woon- of verblijfplaats. De doelgroep moet echter niet zo groot gemaakt worden, dat de beschikbare financiële participatiemiddelen niet meer toereikend zijn en niet iedereen kan worden bediend. Derhalve heeft het college ervoor gekozen om een aantal groepen, naast de doelgroepen van de materiewetten (Wwb, Ioaw, Ioaz, Wi en WEB) en de prioriteitsgroep jongeren (Wij), expliciet te benoemen als doelgroep van Spijkenisser participatiebeleid. Overigens blijft het mogelijk op individuele basis andere groepen dan de benoemde doelgroepen participatievoorzieningen aan te bieden.

Gemeenten hebben sinds 1 januari 2002 de taak om ook niet-uitkeringsgerechtigden werkzoekenden (nuggers) en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers) - indien nodig - een traject aan te bieden. Deze taak vloeit voort uit het algemeen belang om te komen tot verhoging van de arbeidsparticipatie als voorwaarde voor een economisch gunstige ontwikkeling. In de Wwb is daarom uitdrukkelijk de taak voor de gemeente opgenomen om ook te voorzien in participatievoorzieningen voor deze beide doelgroepen. Net zoals in de Wwb hebben deze doelgroepen aanspraak op re-integratie, maar kunnen ze geen recht doen gelden op een bepaalde participatievoorziening. Het college heeft met de vaststelling van de Nota Participatiebudget, besloten de groep Nuggers nu expliciet ondersteuning te geven.

De potentieel bijstandsgerechtigden en de voormalig uitkeringsgerechtigden zijn opgenomen om afhankelijkheid van een inkomen op grond van de Wwb dan wel de Wij te kunnen voorkomen. Daarmee wordt getracht om mensen die wellicht aanspraak gaan maken op bijstand al eerder te kunnen ondersteunen. Daarbij valt te denken aan personen van wie de WW-uitkering afloopt en die niet in eigen levensonderhoud kunnen voorzien, hetgeen in de regel leidt tot een vraag om ondersteuning bij de gemeente. Jongeren zullen zich eveneens veelal, na een over het algemeen korte WW periode, wenden tot de gemeente voor ondersteuning.

Daarnaast is het begrip ‘voormalig uitkeringsgerechtigden’ opgenomen om personen die vanuit de Wwb of de Wij zijn gaan werken te kunnen ondersteunen om hun werk ook te behouden (of indien nodig ander werk te vinden).

Het bieden van ondersteuning aan werkenden maakt expliciet onderdeel uit van het participatiebeleid. Daarbij valt te denken aan het bieden van scholing op de werkplek, loonkostensubsidie aan de werkgever en trainingen.

Personen die in een gesubsidieerde baan werkzaam zijn (voormalige WIW-dienstbetrekking of I/D-baan) hebben eveneens recht op ondersteuning. Een dergelijke baan geldt onder de Wwb niet als eindstation maar als voorziening, die de uiteindelijke uitstroom naar regulier arbeid tot doel heeft.

Ook personen met een Wsw-indicatie hebben aanspraak op ondersteuning. Het is van belang om Wsw-geïndiceerden die op de wachtlijst staan gedurende deze periode te activeren. Hierbij kan worden gedacht aan alfabetiseringscursussen maar ook aan scholing om begeleid aan het werk te kunnen gaan bij een reguliere werkgever. Ook voor de Wsw-ers die al werkzaam zijn bij de Welplaat is het belangrijk participatievoorzieningen te bieden gericht op groei.

In de begripsbepaling zijn drie definities opgenomen die gerelateerd zijn aan inburgering. Inburgeringsplichtigen vallen onder de Wet inburgering en zijn op grond van deze wetgeving verplicht in te burgeren. Vrijwillige inburgeraars hebben deze plicht niet maar bij deze groep is wel sprake (objectief) van een  inburgeringsachterstand. Per 1 januari 2010 zijn in de Wet inburgering bepalingen opgenomen die betrekking hebben op deze doelgroep. Het begrip ‘inburgeraar’ omvat beide doelgroepen.

Volwasseneneducatie zoals bedoeld in de WEB is traditioneel voornamelijk bedoeld voor laaggeschoolde volwassenen, die zich als gevolg van beperkte scholing in een sociaal-economische achterstandspositie kunnen bevinden. Veelal gaat het om de groep ‘sociaal kwetsbaren’, zoals nader is gedefinieerd in artikel 1 van deze verordening. Specifieke doelgroepen zijn bijvoorbeeld voortijdig schoolverlaters, ouderen, laaggeletterden, allochtonen die de Nederlandse taal nog niet machtig zijn, vrijwilligers en mensen met een (licht) verstandelijke handicap of psychische aandoening. Educatieopleidingen zijn toegankelijk voor iedereen van 18 jaar en ouder.

In het participatiebeleid zijn ex-gedetineerden en daklozen opgenomen als doelgroepen waarvoor participatievoorzieningen ingezet kunnen worden. Voor ex-gedetineerden geldt dat veelal sprake is van multiproblematiek. Er is vaak behoefte aan verschillende soorten hulpverlening. Goede nazorg is voor deze groep essentieel en de inzet van participatievoorzieningen zijn noodzakelijk. Dit geldt ook voor dak- en thuislozen, waarvoor geldt dat de problematiek vaak complex en meervoudig is. Deze groepen vallen ook onder de noemer ‘sociaal kwetsbaar’.

Het tweede lid geeft aan dat de doelgroep studenten die onder de studiefinanciering (Wsf) of tegemoetkoming studiekosten (WTOS) vallen niet tot de doelgroep behoren. Voor deze groep zijn overigens andere wetten bedoeld die scholing en studie regelen, die (op termijn) moet leiden tot arbeidsinschakeling.

Tevens vallen buiten de doelgroep, kinderen die geen zelfstandig object zijn voor de Wwb en zoals wordt bedoeld in de algemene kinderbijslagwet. Uitzondering daarop vormen jongeren van zestien of zeventien jaar die geen scholing of opleiding meer volgen, minder dan 16 uur per week werken, voldaan hebben aan de kwalificatieplicht of hiervoor zijn vrijgesteld. Deze jongeren vallen onder de reikwijdte van de Wij en komen zonodig in aanmerking voor een werkleeraanbod. Echter, deze jongeren kunnen geen aanspraak maken op een inkomensvoorziening op grond van de Wij.

In het kader van het landelijk Besluit Maatschappelijke Ondersteuning is Spijkenisse aangewezen als Centrumgemeente. Aan Spijkenisse wordt een uitkering verstrekt ten behoeve van activiteiten op het terrein van de openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en vrouwenopvang. Personen die zich in dit verband melden in Spijkenisse, behoren derhalve tot de doelgroep.

Artikel 4:

De ondersteuning van de doelgroep door het college richt zich op het adviseren of bieden van de meest effectieve weg naar participatie voor langere tijd. Wat participatie en de meest effectieve weg naar participatie betekent, kan per persoon verschillend zijn.

Binnen het participatiebeleid staat het begrip ‘naar vermogen’ centraal. Daarbij moet worden gestreefd naar de hoogst haalbare vorm van participatie. Voor de één kan dit bijvoorbeeld vrijwilligerswerk zijn, voor de ander is het mogelijk om aan het werk te gaan. Binnen het participatiebeleid wordt het verrichten van reguliere arbeid gezien als hoogst haalbare doel. Derhalve zal ondersteuning vaak gericht zijn op het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid om financieel zelfredzaam te worden of te blijven. Ondersteuning kan ook dienen om zelfstandige maatschappelijke participatie te bewerkstelligen of om belemmeringen te helpen opheffen. Dit kan het maximaal haalbare zijn voor een persoon maar ook dienen als tussendoel op weg naar arbeidsinschakeling.

Het college heeft ten aanzien van de inburgeraar een informerende en faciliterende taak. Dit betekent dat de inburgeraar geïnformeerd dient te worden over rechten, plichten en mogelijkheden ten aanzien van inburgeringsvoorzieningen. Naast de contactpersoon van de gemeente die in de basis de wettelijke taken uitvoert ten aanzien van het informeren en faciliteren van de inburgeraar, kent Spijkenisse het Steunpunt Integratie. Een loket, bekostigd vanuit de gemeente, bemand door Vluchtelingenwerk, waar de inburgeraar terecht kan met korte vragen op allerlei gebied.

Voor jongeren is bepaald dat het behalen van een startkwalificatie of terugkeer naar school voor het volgen van een opleiding gericht op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie, prioriteit heeft. Het behalen van een startkwalificatie kan in belangrijke mate bijdragen aan duurzame arbeidsparticipatie.

De inzet van de ondersteuning moet daarop dan ook gericht zijn. Kan of wil de jongere niet terug naar school, is de ondersteuning gericht op het verkrijgen van werk of de arbeidsinschakeling of de inzet van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 5:

In dit artikel is het principe neergelegd zoals dat is bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub a van de Wwb, namelijk dat eenieder een gelijke aanspraak heeft op participatievoorzieningen dus geen recht kan doen gelden op een specifieke participatievoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt tevens benoemd aan en voor welke groepen het college verplicht is ondersteuning te bieden en participatievoorzieningen in te zetten.

Met name sub c van het eerste lid van dit artikel, behoeft een nadere toelichting. Met de invoering van het Deltaplan en de wetswijziging van de Wi (2008) heeft de wetgever het mogelijk gemaakt dat gemeenten aan iedere inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening kan aanbieden. Het is aan de gemeente om te bepalen welke groepen worden bediend. In ieder geval dient het college een aanbod te doen aan de benoemde groepen in artikel 19, eerste lid van de Wi.

Naast inburgeringsplichtigen, worden ook vrijwillige inburgeraars ondersteund met een inburgeringsvoorziening. In dit artikel is bepaald dat de inburgeringsplichtige op de vrijwillige inburgeraar voorrang heeft. Het inburgeren is voor inburgeringsplichtigen namelijk een wettelijke verplichting waaraan binnen gestelde termijnen dient te zijn voldaan. Bij het niet voldoen aan deze verplichting loopt de inburgeringsplichtige kans een boete opgelegd te krijgen. Derhalve is het noodzaak om deze groep zonodig met voorrang een aanbod te doen.

Het college zal bij zijn overwegingen voor een eventueel aanbod van ondersteuning of een participatievoorziening bezien of er voor betrokkene een voorliggende voorziening bestaat waarop aanspraak kan worden gemaakt. In deze gevallen zal de betrokkene op de mogelijkheid van deze voorzieningen worden gewezen en volgt geen aanbod. Zo wordt studiefinanciering ingevolge de Wet op de studiefinanciering als voorliggende voorziening aangemerkt.

Artikel 6:

Het college kan een participatievoorziening op diverse gronden weigeren, beëindigen of intrekken. Het college kan hiertoe besluiten indien belanghebbende herhaaldelijk zijn verplichtingen niet nakomt, zoals bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

Ook kan een participatievoorziening geweigerd, beëindigd of ingetrokken worden wanneer afstemming ingevolge artikel 18 van de Wwb of artikel 41 van de Wij niet heeft geleid tot de gewenste gedragsverandering.

In de Wij is geregeld dat het de jongere geen werkleeraanbod doet indien en zolang de jongere niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 45, sub a (het niet mee werken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling). Zodra de jongere echter bereid is om mee te werken aan het opstellen van een plan, dient het college hem alsnog een aanbod te doen. Het kan dus niet zo zijn dat nooit meer een werkleeraanbod door het college wordt aangeboden. Voor de periode dat de jongere niet wenst te voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 45a, bestaat geen recht op een inkomensvoorziening.

De schending van de verplichtingen zoals genoemd in artikel 8 van deze verordening en artikel 7, 23 en 25 van de Wi, betekent niet dat de inburgeringsvoorziening beëindigd kan worden. In plaats daarvan dient het college een bestuurlijke boete op te leggen (artikel 9). Artikel 37 van de Wi bevat een regeling voor samenloop van gedragingen ingevolge de Wi en de Wwb. In dit artikel is bepaald dat indien sprake is van een dergelijke samenloop het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen maar een maatregel op grond van de Wwb of op grond van een van de bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 19, derde lid van de Wwb, aan te wijzen sociale zekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen.

Wanneer de belanghebbende niet meer tot de doelgroepen van deze verordening behoort, kan het college de participatievoorziening beëindigen. Als het college een andere participatievoorziening aanbiedt, of indien het college de voorziening niet (langer) voldoende vindt bijdragen aan de participatie van belanghebbenden, ligt beëindiging of weigering voor de hand.

In de Wij is benoemd dat het werkleeraanbod van de jongere op grond van de Wij ingetrokken kan worden indien een wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere. Daarbij valt te denken aan de situatie dat de jongere in detentie raakt of de leeftijd van 27 jaar bereikt.

Artikel 7:

Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere participatievoorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties.

Aangezien de ondersteuning ten dienste staat aan het behalen van de voor belanghebbende hoogst haalbare vorm van participatie, waarbij financiële zelfredzaamheid in beginsel het uitgangspunt vormt, zal veelal de soort ondersteuning gericht zijn op de meest effectieve en efficiënte weg naar (duurzame) arbeid voor die persoon.

De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen.

Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de behoeften, mogelijkheden en ervaringen van de belanghebbende (vierde lid van dit artikel), waarbij deze altijd moeten passen binnen het algemeen belang en de opdracht vanuit artikel 1 genoemde wet- en regelgeving zoals deze naar het oordeel van het college bestaat. Dit zal echter niet altijd haalbaar blijken. Zo kunnen bijvoorbeeld behoeften, mogelijkheden of opgedane (werk)ervaring van belanghebbende niet aansluiten bij datgene wat wordt gevraagd op de arbeidsmarkt of bij de vraag naar vrijwilligers op de vrijwilligersmarkt. Ook kunnen bepaalde tendensen of maatschappelijke of lokale ontwikkelingen vragen om een specifieke vorm van ondersteuning of inzet aan participatievoorzieningen. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld het bestrijden van overlast. Wanneer behoeften, mogelijkheden en ervaringen van een belanghebbende uit de doelgroep niet passen binnen het algemeen belang en de opdracht vanuit artikel 1 genoemde wet- en regelgeving, weegt het algemeen belang altijd zwaarder en kan het college besluiten bij de ondersteuning of inzet van een participatievoorziening geen of in mindere mate rekening te houden met deze behoeften, mogelijkheden en ervaringen.

Bij alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar wordt de afweging gemaakt tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgtaken. Er dient rekening gehouden te worden met een verantwoorde invulling van de combinatie arbeid en zorg en indien nodig moeten (flankerende) voorzieningen geboden worden om deze combinatie mogelijk te maken. Een voorbeeld van een flankerende voorziening is kinderopvang. Daarnaast is het uitgangspunt dat er, gelet op de belastbaarheid van de betrokkene, een zodanig scholingsniveau wordt gerealiseerd (startkwalificatie) dat er met een deeltijdbaan financieel onafhankelijkheid kan worden verworven. Dit is bijvoorbeeld verankerd in de scholingsplicht die in ruil voor vrijstelling van de arbeidsplicht kan worden aangegaan voor de alleenstaande ouder met een kind tot vijf jaar. Tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding niet mogelijk is omdat dit de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

De Wij loopt op het voornoemde punt parallel met de Wwb (artikel 17, lid4 Wij en artikel 9a Wwb). Anders dan in de Wwb is in de Wij afgezien van een maximale vrijstellingstermijn van zes jaar. Gezien de maximale duur van het werkleerrecht (van 18 tot 27 jaar) is deze maximale termijn in de meeste gevallen namelijk al in de werkleerperiode inbegrepen.

Het te doorlopen traject wordt vastgelegd in een trajectplan, dat zowel door de gemeente als door belanghebbende wordt ondertekend.

Artikel 8:

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden en jongeren met een werkleeraanbod en/of een inkomensvoorziening conform de Wij zijn al door het ontvangen van een participatievoorziening en/of uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Ook mag van de inburgeraar een adequate inspanning en medewerking worden gevraagd; immers het college bekostigt de voorziening.

Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigden. Het herhaaldelijk niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek.

Naast enkele algemene verplichtingen zijn ook twee specifieke verplichtingen opgenomen, namelijk de verplichting gebruik te maken van de flankerende voorzieningen schuldhulpverlening en kinderopvang, bij respectievelijk schuldsituaties en het ontbreken van opvang voor kinderen. De verplichting kan alleen worden opgelegd indien de schuldsituatie of het ontbreken van kinderopvang de inschakeling in de arbeid of (de voortgang van) het traject belemmert, en op grond van wetgeving.

Het vierde lid van dit artikel heeft betrekking op de eigen bijdrage voor de inburgeringsplichtige, waarvoor het college een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld. In de Wi is bepaald dat de inburberingsplichtige een eigen bijdrage verschuldigd is ter hoogte van € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, Wi).

Het vierde lid van dit artikel heeft betrekking op de wijze van inning van de eigen bijdrage. In principe wordt voor de inburgeringsplichtige de eigen bijdrage in één keer aan het einde van het traject geïnd. Wanneer dit niet mogelijk is, heeft de inburgeringsplichtige het recht de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, Wi maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering.

Voor inburgeringsplichtigen met een Wwb uitkering die een voorziening aangeboden krijgen, wordt het termijnbetaling afgestemd op de regels die gelden voor terugvordering binnen de Wwb. Indien de inburgeringsplichtige geen uitkering ontvangt, wordt het termijnbedrag afgestemd op terugvordering van niet-uitkeringsgerechtigden onder de Wwb.

Indien inburgeringsplichtigen menen dit niet te kunnen betalen, wordt een draagkrachtonderzoek ingesteld, waarbij het voor beslag vatbare maandbedrag wordt berekend. Indien dit lager is, wordt het lagere bedrag opgelegd als termijnbedrag. In andere gevallen overstijgt het termijnbedrag niet het maximale termijnbedrag dat geldt voor niet-uitkeringsgerechtigden onder de Wwb.

Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, Wi). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

In het vierde lid sub c is bepaald dat in de toekenningsbeschikking van de voorziening wordt vastgesteld op welke wijze de betaling van de eigen bijdrage dient plaats te vinden.

Per 1 januari 2010 kan de gemeenteraad o.g.v. artikel 24e, tweede lid onder a, besluiten om voor de vrijwillige inburgeraar de eigen bijdrage ad € 270,- niet te vragen. In dit verband is in het vijfde lid van dit artikel bepaald dat de vrijwillige inburgeraar aan het college de eigen bijdrage niet verschuldigd is. Conform de ambities met betrekking tot inburgering, waarbij het doel is zoveel mogelijk inburgeraars te laten participeren in de Spijkenisser samenleving, is het niet wenselijk voor de groep vrijwillige inburgeraars een eigen bijdrage te handhaven. Het in rekening brengen van de eigen bijdrage werkt namelijk contra productief omdat het door de inburgeraars als een belemmerende factor wordt gezien. De doelgroep wordt eenvoudiger bereikt door niet de eigen bijdrage te innen.

Artikel 9:

Artikel 35 van de Wi draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 van de Wi zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.

De in artikel 9, eerste lid sub a en b opgenomen boetes zijn afgestemd op de maatregelen voor gelijkwaardige gedragingen binnen de Wwb. Hierbij geldt als uitgangspunt dat het gezinsinkomen van de meeste inburgeringsplichtigen die een aanbod krijgen, tenminste het minimumloon is (= gehuwdennorm Wwb). Derhalve is het boetebedrag gebaseerd op de maatregel bij een gehuwdennorm.

Indien voornoemde handhavingstermijnen overschreden worden, dient een boete opgelegd te worden. In het eerste lid sub c genoemde bedrag is het wettelijk maximum voor een dergelijke gedraging. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, van de Wi).

Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

In het kader van een de uitvoering van een gecombineerde participatievoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid Wwb) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of – regeling. Artikel 37 van de wet bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Het tweede lid van dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van het eerste lid van artikel 9 mogelijk is. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 van de Wi worden genoemd. Met deze recidivebepaling sluit het boeteregime aan bij het maatregelenregime binnen de Wwb, dat ook een recidivebepaling kent. In de Wi is overigens ook een recidivebepaling opgenomen door voor herhaald niet behalen van het examen een hogere maximum boete vast te stellen.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen. De recidivetermijn is gesteld op 24 maanden, overeenkomstig de recidivetermijn binnen het Wwb-beleid.

Artikel 34, onderdeel d van de Wi biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500 naar maximaal € 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het tweede lid sub c van dit artikel.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De boete die kan worden opgelegd, is neergelegd in het eerste lid sub c van dit artikel. Op grond van artikel 32 van de Wi moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het tweede lid sub c van dit artikel het mogelijk dat het college opnieuw een boete vaststelt. Het wettelijk maximum blijft € 1000 (artikel 34, onderdeel d van de Wi). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Dit artikel biedt in de vorm van het vaststellen van boetebedragen het kader voor het college bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetes in individuele gevallen. Het college zal moeten onderzoeken of er reden bestaat om af te wijken van deze bedragen op grond van de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de persoon (artikel 38 van de Wi).

Artikel 10:

Dit artikel heeft betrekking op de doelgroep van de Wwb, Ioaw en Ioaz en betreft een nadere invulling van de bevoegdheid van het college om (gedeeltelijke) vrijstelling van de arbeidsplicht te verlenen. (Gedeeltelijke) ontheffing vindt plaats na individuele en zorgvuldige afweging van de situatie, voor zover en voor zolang het voldoen aan de verplichting naar redelijkheid niet mogelijk is. In de meeste gevallen zal een onderzoek naar de situatie worden aangevraagd bij onafhankelijke deskundigen. Ontheffing kan volledig zijn, maar ook voor een bepaald aantal uren, waardoor belanghebbende op parttime functies moet blijven solliciteren. Eén en ander is afhankelijk van de mogelijkheden van belanghebbende en de uitslag van het verrichte onderzoek.

Redenen om een beperkt aantal uren arbeid (of sollicitatie naar alleen deeltijdarbeid) als voldoende te beschouwen voor alleenstaande ouders met een kind tot 12 jaar, kunnen liggen in bijvoorbeeld onvoldoende aanwezigheid van kinderopvang of medische of psychosociale beperkingen van ouder en/of kind. Slechts in zeer bijzondere situaties kan er aanleiding zijn volledige vrijstelling van de arbeidsplicht te verlenen op grond van het eerste lid, aanhef en onder a.

De staatssecretaris heeft aan de Eerste Kamer een toezegging gedaan over de groep ouderen. Deze toezegging luidt dat bij de groep uitkeringsgerechtigden van 57,5 jaar en ouder sociale activering een reëel alternatief voor arbeid kan zijn, indien het arbeidsmarktperspectief gering is. Bedoeld is dat ouderen, indien zij al vrijwilligerswerk doen, niet meer verplicht zijn te zoeken naar betaald werk. In de gemeente Spijkenisse wordt deze toezegging vertaald in vrijstelling van de arbeidsplicht voor de doelgroep ouderen, indien zij vrijwilligerswerk of mantelzorg verrichten. Ook wanneer er een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt bestaat, kan vrijstelling worden verleend. Naast eventuele advisering van het UWV Werkbedrijf hieromtrent, is geen advisering van een deskundige vereist. Het betreft echter in alle gevallen een individuele beoordeling.

De vrijstelling wordt verleend voor de periode die aansluit bij de individuele situatie. Hieraan zijn wel maxima gesteld. Voor ontheffing aan alleenstaande ouders wegens de combinatie van arbeid en zorg, is het maximum gesteld op een jaar, omdat diverse factoren van invloed kunnen zijn op de mogelijkheden tot combineren van arbeid en zorg. Dit betreft de situatie van de ouder, van het kind, de aanwezigheid van kinderopvangvoorzieningen en de arbeidsmarkt. Voor overige vrijstellingssituaties geldt een maximum van drie jaar.

Artikel 11:

Dit artikel betreft een nadere invulling van de bevoegdheid van het college om (gedeeltelijke) vrijstelling/ontheffing van het werkleertraject te verlenen. Ontheffing vindt plaats na individuele en zorgvuldige afweging van de situatie, voor zover en voor zolang het voldoen aan de verplichting naar redelijkheid niet mogelijk is.

In het eerste lid komt tot uitdrukking dat bij het doen van een werkleeraanbod van belang is dat het college maatwerk levert. Er moet steeds gekeken worden naar de omstandigheden (externe factoren), krachten en bekwaamheden (interne factoren) van diegene aan wie een werkleeraanbod wordt gedaan. Wanneer het college van mening is dat er redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard zijn waardoor de jongere niet in staat is om een werkleeraanbod uit te voeren, doet het college aan die jongere ook geen aanbod. Een voorbeeld is arbeidsongeschiktheid van een jongere, terwijl geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat. In de meeste gevallen zal een onderzoek naar de situatie worden aangevraagd bij onafhankelijke deskundigen. Zolang wegens voornoemde redenen aan de jongere geen werkleeraanbod wordt gedaan maar de jongere wel voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 24, eerste lid van de Wij, heeft de jongere recht op een inkomensvoorziening, tenzij één of meer van de onderdelen van het eerste lid van artikel 42 op hem van toepassing zijn.

Dit laatste artikel geeft aan in welke gevallen er geen recht bestaat op een inkomensvoorziening, bijvoorbeeld indien de jongere het werkleeraanbod heeft geweigerd of wanneer uit houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen zoal genoemd in de wet niet wil nakomen. Deze voorbeelden zijn geen volledige opsomming van datgene wat in artikel 42 van de Wij is opgenomen.

Ontheffing kan volledig zijn, maar ook voor een bepaald aantal uren. Dit valt af te leiden uit de memorie van toelichting, waarin is aangegeven dat wanneer de belemmeringen geheel of gedeeltelijk zijn opgeheven, alsnog door het college een werkleeraanbod kan worden gedaan.

Redenen om een beperkt aantal uren arbeid (of sollicitatie naar alleen deeltijdarbeid) als voldoende te beschouwen voor jonge alleenstaande ouders met een kind tot 12 jaar, kunnen liggen in bijvoorbeeld onvoldoende aanwezigheid van kinderopvang of medische of psychosociale beperkingen van ouder en/of kind. Slechts in zeer bijzondere situaties kan er aanleiding zijn volledige vrijstelling van de arbeidsplicht te verlenen.

Artikel 12:

De gemeente heeft als taak belanghebbenden die zich melden bij het college, op doeltreffende en doelmatige wijze te informeren over de rechten en plichten zoals die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving zoals opgenomen in artikel 1 en over rechten, plichten en het ondersteuningsaanbod zoals opgenomen in deze verordening.

De rechten van de belanghebbende die een participatievoorziening heeft aanvaardt, hebben daarnaast betrekking op het goed kunnen doorlopen van de aangeboden voorziening. Het betreft ten eerste een gemeentelijke contactpersoon, waarmee de belanghebbende tijdens het traject contact kan opnemen inzake de voortgang van het traject. Andersom kan deze contactpersoon ook zelf initiatief nemen tot contact met belanghebbende.

Ten tweede is er recht op bekostiging van het traject, met uitzondering van de wettelijke eigen bijdrage voor inburgeringplichtigen zoals bedoelt in artikel 23, tweede lid van de Wi.

Op grond van artikel 8, eerste lid, sub f en het tweede lid, sub c van de Wwb is bepaald dat de gemeenteraad regels dient te stellen ten aanzien van de hoogte van de premie zoals bepaald in artikel 31, tweede lid sub j van de Wwb. Het college kan een premie verstrekken indien belanghebbende telkens gedurende zes maanden op grond van artikel 10a van de Wwb additionele werkzaamheden verricht. Het derde lid van artikel 12 van deze verordening heeft hierop betrekking. De hoogte is vastgesteld op

€ 500,- per zes maanden. De hoogte van de participatiepremie is zodanig gekozen dat enerzijds wordt aangesloten bij de systematiek van de inkomstenvrijlating. Anderzijds is een maximum gesteld op € 1000 per kalenderjaar. Dit is ruim onder het maximaal toelaatbare bedrag. Nadere regels over de inhoud, voorwaarden en uitvoering van de participatiepremie worden gesteld in de beleidsregels Wwb.

In het vierde lid van dit artikel is bepaald het college aan de inburgeringsplichtige een bonus verstrekt ter hoogte van € 270,-, indien deze deelneemt aan een door het college vastgestelde inburgeringsvoorziening. Hoewel het rekenen van de eigen bijdrage aan inburgeringsplichtigen conform artikel 23, tweede lid van de Wi voor gemeenten een verplichting is, heeft het ministerie een spreektekst ontworpen die juridisch is getoetst. Met deze tekst geeft het ministerie aan dat het mogelijk is een bonus ter hoogte van de eigen bijdrage te verstrekken. Met de verstrekking van de bonus wordt getracht belemmerende factoren voor deelname aan een voorziening weg te nemen. In de uitvoeringspraktijk wordt de bonus verrekend met de door het college te innen eigen bijdrage.

Artikel 13:

In dit artikel zijn enkele algemene bepalingen over participatievoorzieningen opgenomen. Het vijfde lid behoeft enige toelichting. Hierin wordt gesproken over randvoorwaardelijke activiteiten en instrumenten die behoren bij een voorziening.

Daarmee wordt bijvoorbeeld bedoeld de voorbereiding en het opzetten van de participatie-activiteit, een goede informatievoorziening en het verrichten van activiteiten (binnen de organisatie) om uitvoering van de voorziening mogelijk te maken.

In het zesde lid wordt een verwijzing gedaan naar een beleidsaanbeveling van het ministerie inzake staatssteun (loonkostensubsidie en Europese regels). Wanneer deze beleidsaanbeveling is opgenomen in de verordening en wordt nageleefd, is verzekerd dat de gemeente geen ongeoorloofde staatssteun verleent.

Artikel 14:

Preventie is per definitie kortdurende en vaak snelle interventies, zoals een VCA-opleiding van enkele dagen of een bemiddeling naar werk. Voorbeeld hiervan zijn de activiteiten die MATCH verricht, het samenwerkingsverband tussen gemeente en UWV Werkbedrijf voor directe bemiddeling.

Preventie is niet alleen gericht op het voorkomen van werkloosheid, maar kan ook gericht zijn op het voorkomen van maatschappelijke uitval, problematische schulden en voortijdig schooluitval. Met preventie wordt beoogd in een vroeg stadium zelfredzaamheid en participatie te behouden door preventief instrumenten in te zetten.

Artikel 15:

Voorafgaand aan onderzoek, zoals bedoeld in dit artikel, gaat de vraag of een persoon in aanmerking komt voor re-integratie en ondersteuning. Deze vraag (noodzaakbepaling) behoort tot de reguliere uitvoeringstaken. Onderzoek als bedoeld in dit artikel is aan de orde wanneer belanghebbende inderdaad in aanmerking komt voor ondersteuning.

Het betreft hier de vraag wat iemand kan en wat iemand nodig heeft om de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie te bevorderen. Het betreft dus een onderzoek naar de participatiemogelijkheden van belanghebbende in de meest brede zin van het woord. Dit vormt onderdeel van de re-integratie van belanghebbende.

Het college kan bij onderzoek gebruik maken van externe deskundigen ten behoeve van de vaststelling van onder andere afstand tot de arbeidsmarkt, medische beperkingen, psychische beperkingen, sociale beperkingen, taalvaardigheid, belastbaarheid en scholings- en opleidingsmogelijkheden. Volgend op het onderzoek kan door het college de aard van de ondersteuning en eventueel in te zetten participatievoorzieningen worden bepaald.

Het tweede lid vergt specifieke toelichting. Bij een aanvraag om bijstand of een inkomensvoorziening treedt de collegeverantwoordelijkheid in werking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

De verplichting van belanghebbende om mee te werken aan de arbeidsinschakeling en aan een door het college aangeboden participatievoorziening, treedt eveneens bij de melding om bijstand in werking (artikel 9 Wwb). Met het beroep op bijstand doet belanghebbende daarmee de impliciete aanvraag om ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

Voor de jongere geldt dat bij melding bij de gemeente recht bestaat op een werkleeraanbod. Het betreft hier een afdwingbaar recht. Dit betekent dat het college de jongere een werkleeraanbod moet doen.

In beide gevallen, heeft het college informatie nodig over de mogelijkheden en belemmeringen van belanghebbende bij de arbeidsinschakeling, zodat een passend traject naar werk dan wel andere vormen van participatie kan worden ingezet. Die informatie kan worden verkregen door belanghebbende te vragen mee te werken aan het Work First-traject. Het Work First traject is (onder andere) een diagnose-instrument waarbij informatie wordt verkregen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 16:

Indien een persoon geen aanbodversterkende voorzieningen nodig heeft, kan directe bemiddeling naar werk worden ingezet (jobhunting). Jobhunting kan onderdeel zijn van een breder traject, maar kan ook als enige voorziening worden ingezet. Directe bemiddeling leent zich bij uitstek voor uitvoering door het college zelf of in samenwerkingsverbanden met ketenpartners, maar kan ook worden ingekocht bij een (commerciële) partij.

De maximale duur van drie maanden is vastgelegd, zodat de persoon niet verstoken blijft van intensievere re-integratiemethoden, mocht de bemiddeling niet direct slagen. Uiteraard blijft de algemene bepaling uit artikel 13, dat verlenging van de termijn mogelijk is, bestaan.

Artikel 17:

Work First is een intensieve methode, waarbij gebruik wordt gemaakt van de inzet van een re-integratie praktijkvergoeding en waarbij de deelnemer gedurende een substantieel aantal uren per week (werk)activiteiten verricht.

Work First vergt een intensieve werkwijze binnen de gemeentelijke uitvoering. Bij problemen treedt het college op. Het gaat hier om niet-verschijnen, ziekmelding of andere afmelding zonder geldige reden, ongewenst gedrag van de persoon, medische klachten op de werkplaats, terugmelding tijdens de Work First periode en klachten. Zo gaat de medewerker Work First op huisbezoek wanneer de persoon niet verschijnt, treedt deze op als min of meer onafhankelijke partij bij problemen tussen de persoon en de uitvoerder van Work First (bijvoorbeeld problemen op de werkplek of ongewenst gedrag) en probeert hiervoor oplossingen te vinden en beoordeelt de medewerker Work First de situaties waarin de uitvoerder de persoon voortijdig wil terugmelden.

Als deze situaties gekenmerkt worden door een verwijtbare gedraging van de deelnemer, beslist de medewerker Work First over de inhouding van de re-integratie praktijkvergoeding of geeft een maatregeladvies in het geval in instroom in de bijstand of in de inkomensvoorziening van de Wij.

Reden hiervan is dat deze medewerker al goed op de hoogte is van de situatie en de persoon ook zelf heeft gesproken, zodat advisering mogelijk is teneinde het maatregelenbeleid lik-op-stuk te kunnen uitvoeren.

Artikel 18:

Een werktraject kan verschillende vormen aannemen, verschillende methoden hanteren en bestaan uit diverse voorzieningen. Werktrajecten kunnen met behoud van uitkering, dan wel met inzet van een re-integratie praktijkvergoeding worden aangeboden. Overeenkomst tussen al deze trajecten is dat ze tot doel hebben voor het einde van het traject te leiden tot reguliere arbeid voor de deelnemende persoon. Werktrajecten kunnen voor een specifieke groep binnen de doelgroep worden opgezet of ingekocht.

Artikel 19:

Een activeringstraject is bedoeld voor personen met een zodanige afstand tot de arbeidsmarkt dat een werktraject nog niet passend is. Doel van activering is daarom het toeleiden naar een werktraject, en daarnaast een verbeterde maatschappelijke participatie. Activeringstrajecten worden al dan niet met inzet van een re-integratie praktijkvergoeding aangeboden.

Artikel 20:

Een zorgtraject is de eerste stap naar arbeidsinschakeling, namelijk het wegnemen of verminderen van in de persoon of diens directe omgeving gelegen belemmeringen. Hieronder worden mede zorgtoeleiding en herstelbegeleiding als bedoeld in de Wmo verstaan. In deze fase is het traject nog niet gericht op maatschappelijke participatie, maar alleen op de persoon zelf.

Indien binnen dit traject (dag)activiteiten plaatsvinden, zal dit voor de organisatie niet of nauwelijks toegevoegde waarde hebben, maar is dit bedoeld als persoonlijke ontwikkeling voor de deelnemende persoon. De gerichtheid op de eigen persoon is het verschil met een activeringstraject, waarbij het traject gericht is op de persoon in een maatschappelijke omgeving. Binnen het zorgtraject zullen hulpverleningsactiviteiten veelal een grote rol spelen.

In diverse gevallen is het benoemen van het uiteindelijke doel van het traject (of de reeks van trajecten), te weten arbeidsinschakeling, te angstaanjagend voor de belanghebbende. Het uiteindelijke doel zal daarom zelden benoemd staan in het zorgtraject. Dit neemt echter niet weg dat binnen het zorgtraject altijd getracht zal worden het hoogst haalbare richting arbeidsinschakeling te realiseren.

Er is geen maximale duur opgenomen van het zorgtraject, aangezien dit per traject moet worden bepaald. Een traject zou zelfs voor onbepaalde tijd kunnen worden aangegaan met evaluatiemomenten waarop wordt gekeken of reeds een activeringstraject kan worden gestart.

Artikel 21:

Opleidingen volwasseneneducatie zijn cursussen en trainingen als bedoeld in art. 7.3.1. van de WEB. Dit zijn:

  • opleidingen Voortgezet Algemeen Volwassenen Onderwijs (VAVO), gericht op het behalen van een diploma, bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs, of onderdelen van dat diploma;

  • opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren;

  • de opleidingen Nederlands als tweede taal I en II, niveaus B1 en B2 van het Raamwerk NT2, die opleiden voor het niveau van het diploma Nederlands als tweede taal, bedoeld in het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal;

  • de opleidingen Nederlands als tweede taal, niveaus A1 en A2 van het Raamwerk NT2;

  • de opleidingen Nederlands als tweede taal, gericht op alfabetisering;

  • andere opleidingen, gericht op sociale zelfredzaamheid.

Artikel 22:

Scholing bestaat, zover belanghebbende behoort tot de doelgroep in artikel 3, eerste lid sub a tot en met g, uit het aanbieden van opleidingen die leiden tot het behalen van een startkwalificatie dan wel het aanbieden van bijscholing indien niet over een opleiding voor een beroep of branche waarin vraag op de arbeidsmarkt is, wordt beschikt. Daarbij is artikel 7, het tweede lid van belang: behoeften, mogelijkheden en ervaringen van belanghebbende dienen altijd te passen binnen het algemeen belang zoals deze naar het oordeel van het college bestaan.en de opdracht vanuit artikel 1 genoemde wet- en regelgeving,

Er kan geen scholing bekostigd worden uit het participatiebudget en worden ingezet, indien het scholing uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs betreft. Dit is immers niet nodig gegeven het feit dat belanghebbende dan al een opleiding volgt.

Artikel 23:

Een van de instrumenten om de belanghebbende actief te laten worden dan wel te laten blijven, is de inzet van de werkervaringsplaats. De werkervaringsplaats wordt afgestemd op de mogelijkheden van de klant (koppeling treden re-integratieladder) en wordt aangevuld met modulen die bijdragen aan het verwerven van competenties, het trainen van vaardigheden en opdoen van kennis en het opheffen van belemmeringen.

Om zoveel als mogelijk een werkelijke arbeidssituatie na te bootsen, wordt in het geval van de werkervaringsplaats (deels) gebruik gemaakt van de re-integratie praktijkvergoeding. Per trede van de re-integratieladder zijn voor de werkervaringsplaats de duur, het aantal uren, de intensiteit van de begeleiding, de vergoeding en aanvullende modulen bepaalt. De contactpersoon van de gemeente draagt zorg voor de begeleiding van de deelnemer.

Artikel 24:

Op een participatieplaats worden tijdelijke, onbeloonde en additionele werkzaamheden verricht met behoud van uitkering, door uitkeringsgerechtigden die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Er gelden twee voorwaarden:

  • er moet sprake zijn van re-integratie. De toenadering tot de arbeidsmarkt staat voorop; de uitkeringsgerechtigde moet baat hebben bij het opdoen van werkervaring of tijd nodig hebben om te wennen aan werkgerelateerde aspecten, zoals regelmaat;

  • het moet gaan om een additionele functie. Dat wil zeggen een speciaal gecreëerde functie of een al bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.

Wanneer de uitkeringsgerechtigde geen startkwalificatie heeft, wordt zes maanden na aanvang van de participatieplaats scholing of opleiding aangeboden. Dit, tenzij dit naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de arbeidsmarktkansen.

Het is belangrijk dat de uitkeringsgerechtigde er financieel op vooruit gaat als een langer durende inspanning wordt gevraagd. Om deze reden wordt een premie uitgekeerd na zes maanden op een participatieplaats en vervolgens iedere zes maanden.

Voorwaarde is wel dat de belanghebbende naar het oordeel van het college voldoende meewerkt aan de arbeidsinschakeling. In de beleidsregels Wwb zijn de voorwaarden van de premie nader uitgewerkt.

Inzet van een participatieplaats voor de jongere is niet mogelijk. Dit valt op te maken uit de memorie van toelichting van de Wij. Hierin is gesteld dat bij de jongeren de situatie waarin de afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig groot is dat die alleen met de maximale drie jaar additionele arbeid te overbruggen is, zich niet in die mate voordoet dat de regering participatieplaatsen in de vorm van artikel 10a Wwb noodzakelijk acht.

Artikel 25:

De gemeente stelt ten behoeve van de inburgeringsplichtige de inburgeringsvoorziening vast. De vrijwillige inburgeraar is, mits dit een verplichting is in het kader van de Wwb of een andere inkomensvoorziening, niet verplicht het aanbod van het college te accepteren.

In het kader van het inburgeren van inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars zijn diverse participatievoorzieningen voorhanden.

Voor inburgeraars die reeds participeren in de samenleving, kan een traject worden ingezet welke gericht is op het afleggen van het inburgeringsexamen. Indien participatie nog niet of in voldoende mate aan de orde is, kan het college een duaal traject aanbieden. Duale inburgeringstrajecten leiden niet alleen toe naar het wettelijke verplichte inburgeringsexamen maar leiden ook naar de participatie van de inburgeraar. Dit betekent dat binnen de duale traject het leren van de Nederlandse taal en het opdoen van kennis over de Nederlandse samenleving (conform de wettelijke eisen van de Wi) gecombineerd worden met modulen gericht op oriëntatie op een opleiding, werk, opvoedingsondersteuning of activering. Ook staat deze voorziening open voor de uitkeringsgerechtigde met Wwb uitkering of een jongere met een inkomensvoorziening conform de Wij.

Overige voorzieningen voor de inburgeraar op grond van dit artikel bestaan uit de inzet van een taalcoach en voor de asielgerechtigde of pardonner de inzet van een maatschappelijk begeleidingstraject. Daarnaast kunnen uiteraard andere participatievoorzieningen worden ingezet, indien dit naar het oordeel van het college gewenst of noodzakelijk is.

Artikel 26:

Re-integratie naar arbeid in dienstbetrekking hoeft niet altijd de meest gewenste vorm van arbeidsinschakeling te zijn. Het starten of behouden van een onderneming, met economische voordelen en wellicht ook mogelijkheden om (later) werknemers in dienst te nemen, biedt in meerdere opzichten perspectief.

Een traject naar zelfstandig beroep of bedrijf wordt voor een groot deel bekostigd door het rijk, via het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. Sommige kosten zijn echter niet of niet volledig declarabel bij het rijk.

Het betreft bijvoorbeeld de ondernemersbeoordeling, waarbij wordt onderzocht of de belanghebbende geschikt is voor een traject naar zelfstandige, of de training (workshops) die onderdeel zijn van de voorbereidingsperiode. Kosten die het college wel noodzakelijk acht in het kader van (voorbereiding op) een traject naar zelfstandige, maar niet declarabel zijn op grond van de Bbz, worden derhalve gezien als re-integratieactiviteiten en zijn te bekostigen uit het participatiebudget.

Met betrekking tot de jongere heeft de Regering met de inwerkingtreding van de Wij (1 oktober 2009) besloten om zelfstandigen uit te zonderen van het recht op een werkleeraanbod en van het recht op inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e jo. artikel 42, eerste lid, onderdeel m van de Wij).

Zij kunnen een beroep doen op algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van artikel 78f van de Wwb, zodat de (jongere) zelfstandige zich geheel kan richten op zijn bestaan als zelfstandige.

In het zesde lid van artikel 17 van de Wij wordt evenwel bepaald dat het college de mogelijkheid (niet de verplichting) heeft om aan de jongere die als zelfstandige wil beginnen een werkleeraanbod te doen dat bestaat uit een voorbereidingsperiode op het bestaan als zelfstandige. Dit werkleeraanbod duurt maximaal twaalf maanden en kan slechts worden aangeboden op verzoek van de jongere.

Artikel 27:

Soms is een traject uit het aanbod van het college voor een bepaalde persoon niet de meest effectieve of efficiënte weg naar participatie. In dat geval kan een individueel traject worden samengesteld en aangeboden. Met betrekking tot inburgering kan daarbij bijvoorbeeld gedacht worden aan het inzetten van een inburgeringsvoorziening wat direct toeleidt naar het staatsexamen (Programma I of II). Ook kan gedacht worden aan het aanbieden van een taalkennisvoorziening aan de inburgeringsplichtige die een mbo opleiding (niveau 1 of 2) volgt.

Voor het PRB geldt niet de eis dat eerst gekeken moet worden naar het bestaande aanbod van re-integratietrajecten. Indien de uitkeringsgerechtigde aan de voorwaarden van het college voldoet, wordt het PRB toegekend. Het PRB is namelijk vanwege de vrijheden die hierbinnen voor de uitkeringsgerechtigde zijn gecreëerd, gelijkgeschakeld aan een re-integratietraject binnen het reguliere aanbod. Het college dient wel nadere bepalingen vast te stellen omtrent het PRB, waaronder criteria waaraan de (potentiële) deelnemer moet voldoen.

Eenmalige kosten die noodzakelijk zijn voor de werkaanvaarding en waarin de (toekomstige) werkgever niet voorziet (zoals werkkleding, gereedschap, goedkoop vervoermiddel –omdat openbaar vervoer niet mogelijk is), kunnen worden vergoed.

Het betreft hier (veelal financiële) belemmeringen die eenvoudig te verhelpen zijn, maar die voor de belanghebbende een drempel kunnen vormen voor de aanvaarding van een specifieke baan.

Artikel 28:

Begeleiding en nazorg vormt veelal onderdeel van een participatievoorziening als beschreven in dit hoofdstuk. Waar het geen onderdeel vormt, zal het wenselijk zijn om toch begeleiding en nazorg te kunnen bieden. Vandaar dat begeleiding en nazorg ook als aparte voorzieningen zijn opgenomen.

Onder begeleiding en nazorg vallen daarnaast de activiteiten van de klantmanager die gericht zijn op regievoering bij re-integratie.

Het monitoren van de voortgang van re-integratie, ook indien belanghebbende een extern uitgevoerd traject volgt, is noodzakelijk.

Het blijven motiveren van belanghebbende, het in een vroeg stadium signaleren en helpen oplossen van knelpunten, het constateren en actie ondernemen bij non-coöperatief gedrag, etc. vallen binnen begeleiding.

Nazorg is een minder intensieve vorm van begeleiding, in de periode nadat het traject van belanghebbende vanwege aanvaarding van arbeid is beëindigd. Het betreft hier ondersteuning van de belanghebbende, en eventueel diens werkgever, teneinde de duurzaamheid van de arbeidsinschakeling te bevorderen.

Ter ondersteuning van de taken van klantmanagers, kan het college aan hen kleine attenties beschikbaar stellen om uit te reiken aan personen binnen de doelgroep als bedoeld in artikel 3. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om cadeaubonnen, een ‘beauty-verwendag’ of een andere attentie in natura. Deze attenties zijn bedoeld om belanghebbenden extra te motiveren tijdens hun re-integratie of nazorgperiode. De attenties kunnen door de klantmanagers worden uitgereikt naar eigen inzicht, bijvoorbeeld wanneer een bezoek wordt gebracht aan de re-integratielocatie van de belanghebbenden, wanneer een certificaat of diploma wordt behaald, of wanneer de belanghebbende te kampen heeft met een tegenslag. Deze motiveringsmaatregelen betreffen geen premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder j van de Wwb.

Artikel 29:

Met de invoering van werkgeversvoorzieningen is getracht de achterstand die veel personen uit de genoemde doelgroep ten opzichte van andere werkzoekenden hebben, te compenseren. Om deze achterstand te verminderen of weg te nemen wordt aan de werkgever een premie ter beschikking gesteld in de vorm van een bedrag om niet wanneer deze een dienstverband voor reguliere arbeid aangaat.

Ten behoeve van de benoemde doelgroepen zijn voorzieningen mogelijk die het functioneren op de werkplek bevorderen. Te denken valt aan verbetering van taalvaardigheid, kortdurende beroepsgerichte scholing (zoals veiligheidscertificaten), en begeleiding op de werkplek (jobcoaching).

De voorziening kan zowel in natura worden verstrekt als in de vorm van financiering van een door de werkgever uitgevoerde voorziening (bijvoorbeeld een kort intern scholingstraject).

Er worden steeds nieuwe zaken ontwikkeld om de match tussen vraag naar arbeid van werkgevers en het aanbod van werklozen te bevorderen. Deze zaken zijn veelal gericht op het verminderen van bedrijfsrisico’s voor werkgevers ten aanzien van het in dienst nemen van werklozen. Om hierop te kunnen inspelen is het vijfde lid opgenomen.

In het zesde lid zijn voorwaarden opgenomen waaraan tenminste moet worden voldaan wil er een werkgeversvoorziening kunnen worden toegekend.

Artikel 30:

Schuldhulpverlening en kinderopvang zijn flankerende voorzieningen, omdat deze niet direct toeleiden naar participatie, maar wel vaak randvoorwaardelijk zijn aan het slagen van re-integratie. Als zodanig zijn deze voorzieningen onlosmakelijk verbonden aan re-integratie voor de groepen die dit nodig hebben en worden deze instrumenten als flankerende voorzieningen opgenomen binnen deze verordening.

Voor schuldhulpverlening geldt dat dit onderdeel kan uitmaken van een re-integratietraject. Bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt kan zelfs schuldhulpverlening het enige beschreven trajectonderdeel vormen, omdat de schulden een onoverkomelijk obstakel lijken richting arbeidsinschakeling. Budgettering kan een onderdeel vormen van een schuldhulpverleningstraject, of kan als preventief instrument worden ingezet ter voorkoming van schuldsituaties.

De Wet Kinderopvang is de basisvoorziening voor (bekostiging van) kinderopvang, die in bepaalde gevallen niet passend en toereikend is. Dit is met name het geval wanneer op zeer korte termijn opvang moet worden geregeld, zoals bij Work First of bij het accepteren van arbeid met een ingangsdatum op korte termijn. Om re-integratie te bevorderen en/of uitstroom mogelijk te maken, is kinderopvang daarom opgenomen in deze verordening.

Een flankerende voorziening als bedoeld in het derde lid, is een losstaande voorziening met een meer randvoorwaardelijk karakter. Het betreft een voorziening voor het wegnemen van een belemmering van belanghebbende, die niet wordt aangepakt binnen de overige re-integratievoorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn een gebitssanering, een nieuw kapsel of andere kleding, indien de huidige presentatie van belanghebbende een belemmering vormt richting arbeidsmarkt. Het kan bijvoorbeeld ook inhouden dat woonruimte wordt geregeld, zodat belanghebbende de nodige regelmaat heeft en zich uiterlijk kan verzorgen. Ook het halen van een rijbewijs kan hieronder vallen. Deze voorziening zal per definitie een op maat gemaakte voorziening zijn en is daarom niet nader te specificeren.

Artikel 31:

Binnen re-integratie is innovatie een belangrijk onderdeel. Zonder innovatie zal bijvoorbeeld een (blijvende) daling van het Wwb klantenbestand niet mogelijk zijn.

Niet alleen re-integratiebedrijven, maar ook de gemeente zelf zal daarom moeten experimenteren met (voor deze gemeente) nieuwe vormen van re-integratie in de meest brede zin van het woord. Deze verordening mag aan die innovatie niet in de weg staan. Daarom is gekozen het college ruimte te laten voor vernieuwing binnen het voorzieningenaanbod door middel van experimenten. De enige beperking die hieraan is opgelegd, is een beperking in duur, te weten twee jaar. Dit maakt het mogelijk een gedegen experiment te voeren, zonder dat de nieuwe voorzieningen impliciet onderdeel gaat uitmaken van het reguliere aanbod.

Een experiment kan plaatsvinden zonder dat de gemeentelijke aanbestedingsregels van toepassing zijn. Dit vanwege het vaak unieke karakter van een experiment, waardoor er geen regulier marktaanbod is.

De experimenten mogen uiteraard de Europese aanbestedingsgrens niet overschrijden, tenzij het een experiment betreft waarvoor vrijstelling van de Europese aanbestedingsregels geldt.

Artikel 32:

De WIW en het Besluit I/D-banen zijn vervallen. Wel zijn er dienstbetrekkingen, arbeidscontracten of arbeidsplaatsen die vanuit deze wet en regeling voortduren. In deze overgangsbepaling wordt geregeld dat de bestaande overeenkomsten blijven bestaan. Het college geeft nadere invulling aan deze bepalingen.

Artikel 33:

In artikel 156 van de Gemeentewet is een algemene bepaling opgenomen dat de raad bevoegdheden kan delegeren aan het college, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Uit de oorsprong en strekking van dit artikel en de gehele systematiek van delegatie, blijkt dat ook delegatie van medebewindtaken mogelijk is. Dit geldt voor zowel de Wwb, Wi als Wij. Het onderstaande is een voorbeeld van de toepassing dit artikel. Artikel 8 van de Wwb geeft de raad de opdracht tot het opstellen van een verordening met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen. In artikel 7 van de Wwb is bepaald dat het college verantwoordelijk is voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor het bepalen en aanbieden van re-integratievoorzieningen. De bepaling ‘overeenkomstig de verordening’ zoals wel opgenomen in het wetsartikel over afstemming, ontbreekt hier. Gezien deze bepalingen zien wij geen belemmeringen in het creëren van de bevoegdheid voor het college om algemeen verbindende voorschriften op te stellen met betrekking tot bepalingen in deze re-integratieverordening. De meeste voorzieningen vergen nadere uitwerking, veelal nog buiten het plan als bedoeld in artikel 2, vijfde lid. Voorbeelden hiervan zijn het PRB, werkgeversvoorzieningen en flankerende voorzieningen.

Artikel 34 en 35:

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.