Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Slochteren

Procedureverordening tegemoetkoming in planschade gemeente Slochteren

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Slochteren
Officiële naam regelingProcedureverordening tegemoetkoming in planschade gemeente Slochteren
CiteertitelPlanschadeverordening
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Met de inwerkingtreding van deze Verordening, wordt de Verordening tot wijziging van het recht voor aanvragen om planschadevergoeding, vastgesteld d.d. 2 maart 2006, geacht te zijn ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet ruimtelijke ordening, art. 6.4 en 6.7
  2. Besluit ruimtelijke ordening, art. 6.1.3.3
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-10-201001-01-2018Nieuwe regeling

30-09-2010

’t Bokkeblad, 06-10-2010

2010/4476

Tekst van de regeling

Intitulé

Procedureverordening tegemoetkoming in planschade gemeente Slochteren

De raad van de gemeente Slochteren;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 augustus 2010;

gelet op de artikelen 6.4 en 6.7 Wet ruimtelijke ordening en artikel 6.1.3.3 Besluit ruimtelijke ordening;

Besluit vast te stellen de volgende

Procedureverordening tegemoetkoming in planschade gemeente Slochteren

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: degene die een aanvraag indient om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening;

  • b.

    adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Besluit ruimtelijke ordening ;

  • c.

    adviescommissie: schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van deze verordening;

  • d.

    besluit: Besluit ruimtelijke ordening;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    financieel belanghebbenden: belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet;

  • g.

    gemeente: gemeente Slochteren;

  • h.

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • i.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • j.

    wet: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2. Aanwijzing van adviseurs en de opdrachtverstrekking

  • 1. Als de aanvraag niet ingevolge artikel 6.1.3.1 van het besluit of artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling wordt gelaten, wijst het college één of meer adviseurs aan om advies uit te brengen over de aanvraag. Zij neemt daarbij het bepaalde in artikel 3 en 4 in acht.

  • 2. Het college stelt de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en eventuele financieel belanghebbenden schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van de adviseur of de adviseurs. Het college verstrekt betrokkenen daarbij een afschrift van de aanvraag.

  • 3. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en eventuele financieel belanghebbenden kunnen het college verzoeken om wraking van één of meerdere adviseurs. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het tweede lid, en wordt voldoende gemotiveerd.

  • 4. Als de wrakingstermijn ongebruikt is verstreken, geeft het college opdracht aan de aangewezen adviseur of adviseurs.

  • 5. Het college beslist over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs binnen twee weken na het verstrijken van de wrakingstermijn. Wordt een wraking afgewezen, dan verleent het college opdracht aan de aangewezen adviseur of adviseurs. Wordt een wraking toegewezen dan volgt hernieuwde aanwijzing en mededeling als bedoeld in het tweede lid.

  • 6. De opdracht tot advisering wordt verstrekt binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het besluit. De termijn wordt met zes weken verlengd als een wraking wordt toegekend.

Artikel 3. Adviseur of adviescommissie

  • 1. Het college wijst een adviseur aan die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade.

  • 2. Als het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat:

    • -

      de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er,

    • -

      gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid,

    wijst het college een tweede adviseur aan, die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3. Als het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat:

    • -

      de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er,

    • -

      gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid,

    wijst het college een tweede adviseur aan, die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4. Als naar het oordeel van het college het tweede én het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen.

  • 5. Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie. De in het eerste lid bedoelde adviseur is voorzitter van de adviescommissie.

  • 6. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 4. Deskundigheid, onafhankelijkheid en eenheid van advisering

  • 1. Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2. Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de raad, de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en eventuele financieel belanghebbenden.

  • 3. Een adviseur mag niet betrokken zijn of zijn geweest bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 4. Bij vergelijkbare aanvragen die betrekking hebbende op eenzelfde planologische maatregel wijst het college bij voorkeur steeds dezelfde adviseur of adviescommissie aan.

Artikel 5. Werkwijze adviseur of adviescommissie

  • 1. Het college stelt de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie ter beschikking, alsmede de overige bescheiden die de adviseur of de adviescommissie noodzakelijk acht voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 2. Uit de ambtelijke organisatie worden één of meer personen aangewezen die de adviseur of de adviescommissie bijstaan bij de uitvoering van de adviesopdracht.

  • 3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen.

    Op de hoorzitting(en) worden:

    • -

      de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag toe te lichten;

    • -

      de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid gesteld voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag kenbaar te maken;

    • -

      eventuele andere betrokken bestuursorganen in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken;

    • -

      eventuele financieel belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4. Hoorzittingen mogen worden gecombineerd, indien echter een van de partijen dat wenst, wordt deze gehoord buiten aanwezigheid van de andere partijen.

  • 5. Hoorzittingen vinden in beginsel binnen de gemeentegrenzen plaats. Op verzoek van een partij kan de adviseur of de adviescommissie instemmen met een hoorzitting buiten de gemeentegrenzen. Op verzoek van de adviseur of de adviescommissie stelt de gemeente accommodatie in het gemeentehuis beschikbaar.

  • 6. De adviseur of de adviescommissie bezichtigt de situatie ter plaatse. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie stelt daarvoor het tijdstip vast en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 7. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie maakt een afspraak met de aanvrager voor een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak.

  • 8. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie maakt een verslag op of laat een verslag opmaken van de hoorzitting en de bezichtiging. Het verslag is onderdeel van het uit te brengen advies.

  • 9. Als de aanvraag betrekking heeft op een planologische maatregel waarvoor de gemeente met financieel belanghebbende een planschadeovereenkomst heeft gesloten in het kader waarvan een planschaderisicoanalyse is opgesteld, betrekt de adviseur of de adviescommissie in het advies tevens de uitkomst van die planschaderisicoanalyse.

  • 10. De adviseur of de adviescommissie zendt een conceptadvies aan de gemeente, de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan financieel belanghebbenden. Het concept wordt verzonden binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen verlengen met een daarbij aan te geven termijn van ten hoogste vier weken.

  • 11. Binnen vier weken na de toezending van het conceptadvies kunnen de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede eventuele financieel belanghebbenden schriftelijk bij de adviseur of de adviescommissie op het conceptadvies reageren.

  • 12. Tijdige reacties worden in het definitieve advies betrokken.

  • 13. De adviseur of de adviescommissie zendt het definitieve advies aan het college:

    • a.

      als binnen de termijn reacties zijn ingediend: binnen vier weken na het verstrijken van de in het elfde lid bedoelde termijn;

    • b.

      als binnen de termijn geen reacties zijn ingediend: binnen twee weken na het verstrijken van de in het elfde lid bedoelde termijn.

Artikel 6. Het te heffen recht voor een aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade

  • 1. Het recht als bepaald in artikel 6.4, derde lid Wet ruimtelijke ordening wordt verhoogd met tweederde en vastgesteld op € 500,-.

  • 2. In afwijking van het bepaalde onder 1 wordt het recht verminderd met tweederde en vastgesteld op € 100,- voor die aanvrager die bij de indiening van de aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade een op dat moment geldende kwijtscheldingsbeschikking overlegt als bedoeld in artikel 28 jo artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990;

  • 3. Het recht zoals bepaald in het eerste respectievelijk het tweede lid wijzigt als artikel 6.4, vijfde lid van de Wet ruimtelijke ordening wordt toegepast, en wel overeenkomstig het percentage waarmee het recht bij algemene maatregel van bestuur wordt aangepast.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 7 oktober 2010.

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze verordening, wordt de Verordening tot wijziging van het recht voor aanvragen om planschadevergoeding, vastgesteld d.d. 2 maart 2006, geacht te zijn ingetrokken.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als “planschadeverordening”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 30 september 2010.

, voorzitter

, griffier

Toelichting procedureverordening tegemoetkoming in planschade

Algemene toelichting

Op basis van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel, in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak, op aanvraag een tegemoetkoming in planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende anderszins verzekerd is.

Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid, Wro), bepalingen over welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven (artikel 6.2 Wro) en zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op het aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro).

Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die in het Bro zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot een uniformering en standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling en de wijze van beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bestond de noodzaak dat iedere gemeente een regeling voor de behandeling van de planschadeverzoeken moest opstellen. De regeling met betrekking tot de behandeling van de aanvragen is nu terug te vinden in het Bro.

In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten opgenomen voor het indienen van een aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van een adviseur. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een adviseur aan te wijzen die advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In artikel 6.1.3.3, eerste lid, Bro wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt. In artikel 6.1.3.3, tweede lid, Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op:

  • a.

    de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;

  • b.

    de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;

  • c.

    het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;

  • d.

    de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken;

  • e.

    de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en de hierbij geldende termijnen.

De verordening is gebaseerd op de modelverordening van het VNG, waarbij in verband met de leesbaarheid een aantal bepalingen is herschreven of herordend. Toevoegingen ten opzichte van de modelverordening zijn met name de voorkeur voor eenzelfde adviseur bij vergelijkbare aanvragen, het betrekken van een eventuele planschaderisicoanalyse bij het advies en het integreren van de voorheen apart bestaande verordening waarin de hoogte van het recht voor een aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie van de verordening zijn naast artikel 1 de algemene bepalingen in artikel 6.1.1.1 Bro van belang. Ten behoeve van de duidelijkheid van de begrippen adviseur en adviescommissie kent deze verordening een van het Bro afwijkende omschrijving van het begrip adviseur. Het begrip gemeente is afzonderlijk gedefinieerd om te verduidelijken dat het de gemeente betreft waar de aanvraag om tegemoetkoming in planschade is ingediend.

Artikel 2. Opdrachtverstrekking

Het college dient binnen twaalf weken een opdracht te verstrekken aan één adviseur of meerdere adviseurs gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een aanvraag binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen.

Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten. Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld.

Als de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college na het verstrijken aanvullingstermijn acht weken de tijd om het besluit tot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend te maken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.

Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienen niettemin één of meerdere adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt.

De eerste stap in het verlenen van een opdracht is het aanwijzen van een of meer adviseurs.

De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro moeten schriftelijk op de hoogte worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt.

Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen.

De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking.

Artikel 3. Adviseur of adviescommissie

Het college schakelt één adviseur of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te beschikken.

Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie. Indien een adviesbureau als adviseur wordt aangewezen en dat bureau zet meerdere medewerkers met specifieke deskundigheden in, is nog steeds sprake van één adviseur.

Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur/vaste adviescommissie).

In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering beschikt.

Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen, die beschikt over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving of wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologische verslechtering. Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is aan een tweede en/of derde adviseur die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie (artikel 3, vijfde lid).

De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken in hun advies te betrekken.

Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college vereist.

Artikel 4. Deskundigheid, onafhankelijkheid en eenheid van advisering

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college alvorens zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid, genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.

In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1 onder c, Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 4, tweede lid, bepaald dat die adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad.

Voorts bepaalt artikel 4, derde lid, dat een adviseur niet betrokken mag zijn (geweest) bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt bij de voorbereiding van planologische maatregelen.

De ervaring leert dat naar aanleiding van een planologische maatregel vaak een aantal vergelijkbare planschadeverzoeken binnenkomt. Ter wille van de eenheid van advisering wordt de voorkeur uitgesproken deze zoveel door één adviseur of adviescommissie te laten behandelen. Het artikel is niet dwingend geformuleerd. Bijvoorbeeld het inkoopbeleid, de beschikbaarheid van de adviseurs of minder positieve ervaringen met de desbetreffende adviseurs kunnen aanleiding zijn toch andere adviseurs in te schakelen.

Artikel 5. Werkwijze adviseur of adviescommissie

Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.

In het eerste en tweede lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.

Het derde tot en met het achtste lid bevat regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.

Het concept advies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro te worden toegezonden. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (tiende lid).

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro bij de opstelling van het advies moeten worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het concept advies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 66).

In dit kader bepaalt het elfde lid dat de gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het concept advies te reageren.

Het dertiende lid bepaalt de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan het college.

Artikel 6. Het te heffen recht voor de aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade

In artikel 6.4 Wro is bepaald dat een recht geheven wordt voor het indienen van een aanvraag om een tegemoetkoming in de planschade. Het recht is bepaald op € 300,-, waarbij de gemeenteraad dat bedrag met ten hoogste tweederde mag verhogen of verlagen.

In 2006 heeft de gemeenteraad bij separate verordening besloten het bedrag te verhogen tot € 500,-, om de drempelwerking voor het indienen van planschadeverzoeken op goed geluk te vergroten. De raad heeft een uitzondering gemaakt voor minima: degenen die kwijtschelding krijgen van de gemeentelijke belasting kunnen door overlegging van hun kwijtscheldingsbeschikking verlaging van het recht krijgen tot € 100,-.

De separate verordening is bij de actualisatie in deze verordening opgenomen.

Het derde lid van dit artikel voorziet in een automatische aanpassing van het recht als bij algemene maatregel van bestuur van hogerhand het standaard recht van € 300,- wordt aangepast aan een veranderd prijspeil.

Artikel 7. Slotbepalingen

Deze bepalingen behoeven geen toelichting.