Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Slochteren

Maatregelenverordening WIJ gemeente Slochteren 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Slochteren
Officiële naam regelingMaatregelenverordening WIJ gemeente Slochteren 2009
CiteertitelMaatregelenverordening WIJ gemeente Slochteren 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Met intrekking van de Wet WIJ per 1 januari 2012 is de Maatregelenverordening WIJ gemeente Slochteren 2009 komen te vervallen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 1, sub b en art. 41, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200901-10-200901-01-2012Nieuwe regeling

17-12-2009

’t Bokkeblad, 30-12-2009

2009/4024

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening WIJ gemeente Slochteren 2009

De Raad van de gemeente Slochteren;

gezien het advies van het Platform Werk en Inkomen en de raadscommissie Leren, werken en zorgen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Slochteren d.d. 3 november 2009;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen, besluit vast te stellen de volgende:

Maatregelenverordening WIJ gemeente Slochteren 2009.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving
  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • c.

      maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    • d.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren.

  • 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder benadelingsbedrag: de kosten van het werkleeraanbod.

  • 3. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de WIJ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Afstemming
  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag
  • 1. De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

  • 2. De maatregel wordt toegepast op de norm geldend in de maand waarin de maatregel ingaat.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de periode waarover deze wordt toegepast, het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om naar boven of naar beneden af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel
  • 1. Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a:

      de gedraging volgens het college niet verwijtbaar is;

    • b:

      tussen de verwijtbare gedraging en de constatering hiervan meer dan 12 maanden zijn verstreken, tenzij het betreft de verstrekking van onjuiste of onvolledige inlichtingen en hierdoor ten onrechte een werkleeraanbod is gedaan en/of een inkomensvoorziening is verstrekt, in het laatste geval geldt een termijn van 60 maanden;

    • c.

      sprake is van een dringende reden.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6. Ingangsdatum
  • 1. De maatregel gaat in op de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop het besluit tot verlaging bekend is gemaakt.

  • 2. Voor zover de inkomensvoorziening nog niet is betaald, kan de maatregel in afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid toegepast worden op een nog uit te betalen periode uit het verleden.

  • 3. Indien de maatregel helemaal niet meer kan worden toegepast op een nog uit te betalen periode, kan deze worden opgelegd over de periode waarin de gedraging plaatsvond of aanving.

  • 4. Indien aan één van de vorige leden geen toepassing gegeven kan worden omdat de inkomensvoorziening is beëindigd en niet herstart, kan de maatregel worden toegepast dan wel gecontinueerd over een toekomstige periode, mits binnen drie maanden na de beëindiging een nieuwe inkomensvoorziening ingevolge de WIJ aanvangt.

Artikel 7. Samenloop

Indien er sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, die voortvloeien uit hetzelfde handelen of nalaten, wordt in beginsel de maatregel toegepast geldend voor de zwaarste verwijtbare gedraging.

Artikel 8 Recidive
  • 1. Indien binnen een periode van twaalf maanden na verzending van het besluit tot oplegging van een maatregel opnieuw een verwijtbare gedraging plaatsvindt, waarvoor in deze verordening minimaal dezelfde standaardmaatregel geldt, verdubbelt het college de duur van de maatregel.

  • 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid tellen de beschikkingen tot het afzien van een verlaging en oplegging van een waarschuwing mee.

Artikel 9 Waarschuwing
  • 1. Het college kan volstaan met een waarschuwing in plaats van een verlaging in de situaties als bedoeld in:

    • a:

      artikel 10, tenzij het traject, de scholing of de andere vorm van arbeidsinschakeling door de verwijtbare gedraging is geschaad;

    • b:

      artikel 12, lid 1 en lid 4

  • 2. Indien binnen een periode van 24 maanden voorafgaande aan de verzending van het besluit houdende een waarschuwing al eerder een maatregel is opgelegd, dan wel een waarschuwing is gegeven, dan wel een beschikking inhoudende het afzien van een maatregel is verzonden, kan in beginsel niet volstaan worden met een waarschuwing.

HOOFDSTUK 2. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 45 VAN DE WET

Artikel 10. Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

    • c.

      het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

    • d.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 11. De hoogte en duur van de maatregel

De maatregel wordt vastgesteld op:

  • a.

    10 procent van de WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    20 procent van de WIJ-norm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 12 Niet of niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht
  • 1. Indien naar het oordeel van het college de belanghebbende niet tijdig de verplichting als bedoeld in artikel 44 van de wet is nagekomen, verlaagt het college de norm met 5 % gedurende een maand, voor zover de belanghebbende volhardt in het niet tijdig nakomen van de verplichting.

  • 2. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 44 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte verstrekken of teveel verstrekken van de inkomensvoorziening en/of ten onrechte toekennen of uitvoeren van een werkleeraanbod, wordt de verlaging van de norm als volgt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,--, 10 % van de norm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,-- tot € 2.000,--, 25 % van de norm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,-- tot € 4.000,--, 50 % van de norm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag vanaf € 4.000,--, 100 % van de norm gedurende een maand.

  • 3. Indien aangifte wordt gedaan en het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat, wordt geen maatregel toegepast.

  • 4. Voor zover er geen sprake is van een benadelingsbedrag verlaagt het college de norm met 5 % gedurende een maand als het college van oordeel is dat het niet nakomen van de inlichtingenplicht een maatregel noodzakelijk maakt.

HOOFDSTUK 4. ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van maximaal 30% van de WIJ-norm gedurende maximaal 3 maanden.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht op 1 oktober 2009.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening WIJ gemeente Slochteren 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 17 december 2009.

,voorzitter.

,griffier.

TOELICHTING MAATREGELENVERORDENING WIJ

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken, gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, als het werkleeraanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de WWB, waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’.

Aanvaardt de jongere het werkleeraanbod en is het inkomen ontoereikend, dan bestaat in beginsel recht op een inkomensvoorziening. Deze inkomensvoorziening volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid, WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid, onderdeel b, WIJ). Dat is de Maatregelverordening.

Reikwijdte Maatregelverordening

In afwijking van het uitgangspunt van de wetgever om de WIJ zoveel mogelijk WWB-conform in te richten, is de in de WIJ vastgelegde reikwijdte van de gemeentelijke Maatregelverordening beperkter van aard dan die in de WWB. Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening kunnen minder uiteenlopende verplichtingen verbonden worden dan aan de bijstand. Het scala is beperkter van aard. De verplichtingen die op grond van artikel 41 WIJ kunnen worden gesanctioneerd betreffen de inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht (artikel 44 WIJ), alsmede een aantal concreet benoemde verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van een werkleeraanbod (artikel 45 WIJ).

Een ander verschil tussen de WIJ en de WWB is dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden als de jongere zich schuldig maakt aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan, anders dan in de vorm van schending van één van de in artikel 41 WIJ genoemde verplichtingen. Dat heeft tot gevolg dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden in geval van het onverantwoord interen van vermogen en bij verwijtbare werkloosheid, als deze gedragingen leiden tot het indienen van een aanvraag voor een werkleeraanbod. Het belang van duurzame arbeidsparticipatie van de jongere heeft in deze geprevaleerd boven het als maatregelwaardig aanmerken van de bovengenoemde gedragingen.

De Maatregelverordening WIJ heeft al met al dus een beperktere strekking en reikwijdte dan de

Maatregelverordening WWB en wijkt daarom af waar het de omschreven maatregelwaardige gedragingen betreft.

Maatwerk

Hoewel de gemeenteraad de regels stelt over het verlagen van de inkomensvoorziening, is het verlagen van de inkomensvoorziening een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast. Evenals dat binnen de kaders van de WWB het geval is, dient de maatregel afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. Het uitgangspunt wordt gevormd door de regels die ter zake door de gemeenteraad zijn gesteld. In de Maatregelverordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan wordt volledig van verlaging afgezien. Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

Berekeningsgrondslag en duur van de maatregel

De maatregel wordt in deze verordening toegepast op de toepasselijke WIJ-norm. Ingegeven door overwegingen van uitvoerbaarheid, zou de gedachte kunnen rijzen dat het noemen van vaste bedragen in de verordening wellicht handiger zou zijn. Daar tegenover staat echter dat dit spoedig tot vormen van rechtsongelijkheid en disproportionaliteit kan leiden. Een maatregel van € 250,- betekent voor een 20-jarige een verlies van vrijwel de volledige inkomensvoorziening, terwijl dit voor een 21-jarige verhoudingsgewijs een minder groot aandeel betreft. Bovendien roept het verlagen van de inkomensvoorziening met een vast bedrag ook het beeld op van een boete. Mede om die redenen is de maatregel in deze verordening gerelateerd aan de toepasselijke WIJ-norm.

In de verordening wordt gekozen voor een maand als de reguliere duur van de maatregel (behalve bij agressie) en voor recidive geldt standaard een verdubbeling. Afwijkingen zijn mogelijk op basis van individualisering.

De term 'maatregel'

Het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van het feit dat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de WIJ aangeduid als het verlagen van de inkomensvoorziening. Gebruikelijk onder gemeenten is echter de term ‘maatregel’. Daarmee wordt niet alleen aangesloten bij het spraakgebruik dat ook binnen de bijstandspraktijk gangbaar is, maar wordt ook het corrigerende karakter ervan benadrukt. Om die reden is in de verordening de term ‘maatregel’ gebruikt om een verlaging aan te duiden.

Een waarschuwing in plaats van een maatregel

In lichtere gevallen kan volstaan worden met een waarschuwing in plaats van een maatregel. Dit moet door middel van een beschikking en deze telt ook voor het bepalen van recidive. Bij samenloop van verwijtbare gedragingen volstaat een waarschuwing niet en volgt een verlaging van de inkomensvoorziening. Ook wordt niet volstaan met een waarschuwing als naar het oordeel van het college de verwijtbare gedraging opzettelijk (willens en wetens) plaatsvond. Als de verwijtbare gedraging negatieve gevolgen heeft voor het traject, studie, opleiding, of een andere vorm van arbeidsinschakeling wordt evenmin volstaan met een waarschuwing.

Verlaging of intrekking inkomensvoorziening?

Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening zijn voor de jongere verplichtingen verbonden. Tegenover het recht op een werkleeraanbod en eventueel inkomensvoorziening staat de verplichting van de jongere om mee te werken aan de totstandkoming daarvan, bijvoorbeeld door mee te werken aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden. Ook dient de jongere naar beste vermogen mee te werken aan het werkleeraanbod zodra dat vastgesteld is. Daarnaast geldt een inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 44, respectievelijk 45 van de WIJ. Komt de jongere een aan het werkleeraanbod verbonden verplichting verwijtbaar niet na, dan staat de gemeente diverse instrumenten ter beschikking. Onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende fasen waarop de verplichtingen betrekking hebben.

Aanvraagfase

Betreft het een schending van verplichtingen die betrekking hebben op de aanvraagbehandeling, dan geldt het volgende: als de jongere in het geheel niet meewerkt aan het opstellen van een plan voor zijn arbeidsinschakeling en zo zijn arbeidsinschakeling belemmert, dan doet het college de jongere geen werkleeraanbod (artikel 17, vijfde lid, WIJ). Bijgevolg heeft de jongere, zolang hij niet wenst te voldoen aan die verplichting, geen recht op inkomensvoorziening. Uit artikel 42, eerste lid, onderdeel c, WIJ vloeit immers voort dat voor zover uit houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 niet wil nakomen, geen recht op inkomensvoorziening bestaat. Dit geldt in bredere zin ook voor andere gedragingen van de jongere waaruit kan worden afgeleid dat deze de aan het werkleeraanbod verbonden verplichtingen in het geheel niet wil nakomen. Is sprake van een minder ernstige schending van de verplichtingen met betrekking tot de totstandkoming van het werkleeraanbod, dan kan na toekenning van een werkleeraanbod de eventuele inkomensvoorziening verlaagd worden conform de gemeentelijke Maatregelverordening (artikel 41, eerste lid, WIJ). Zo is het denkbaar dat de jongere wel meewerkt, maar onvoldoende. In dat geval zou een maatregel aan de orde kunnen komen.

Van toekenning tot tenuitvoerlegging

Werkt de jongere wel mee aan de totstandkoming van een werkleeraanbod maar weigert hij dit aanbod na ontvangst van de toekenningsbeschikking, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken (art. 21, onderdeel b WIJ). Door de weigering bestaat geen recht op een inkomensvoorziening (art. 42, eerste lid, onderdeel a WIJ). Zoals reeds aangegeven bestaat dat recht evenmin als uit houding en gedrag van de jongere ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat hij de verplichtingen die verbonden zijn aan het werkleeraanbod in het geheel niet wil nakomen (artikel 42, eerste lid, onderdeel c ,WIJ). Het werkleeraanbod kan daarnaast ook worden herzien of ingetrokken als de jongere één of meerdere verplichtingen schendt die specifiek betrekking hebben op de voorbereiding op en uitvoering van het werkleeraanbod (artikel 21, onderdeel b, WIJ). Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het nalaten een behandeling van medische aard te ondergaan, of het stellen van onredelijke eisen met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden. Met de intrekking van het werkleeraanbod vervalt automatisch het recht op inkomensvoorziening (artikel 42, eerste lid, onderdeel f, WIJ). Bij een herziening blijft de inkomensvoorziening in stand.

Een andere sanctie op dergelijk gedrag is dat het werkleeraanbod wel in stand blijft maar de inkomensvoorziening verlaagd wordt, conform de gemeentelijke Maatregelverordening (artikel 41, eerste lid, WIJ). Het college dient te kiezen welke weg bewandeld wordt, hetzij de intrekking van werkleeraanbod en inkomensvoorziening, hetzij het handhaven van het werkleeraanbod en verlaging van die voorziening. Het past evenwel in het systeem van de WIJ om bij minder ernstige gedragingen tot verlaging van de inkomensvoorziening te besluiten en bij ernstiger gedrag, bijvoorbeeld waar sprake is van schending van meerdere verplichtingen of van herhaald gedrag, het werkleeraanbod in te trekken. Het is immers in de geest van de regeling om, met het oog op duurzame arbeidsparticipatie, een werkleeraanbod niet te snel in te trekken. Dit is in de wetgeving tot uitdrukking gebracht doordat verlaging van de inkomensvoorziening bij schending van de verplichtingen imperatief is voorgeschreven, waar intrekking van het werkleeraanbod (artikel 21 WIJ) een bevoegdheid is, juist vanwege de verstrekkende gevolgen daarvan. Bedacht moet daarbij immers worden dat intrekking van het werkleeraanbod tevens intrekking van de inkomensvoorziening tot gevolg heeft (indien toegekend) en dus het effect van ‘dubbele’ bestraffing kan hebben. Het is daarom raadzaam om slechts in uitzonderingsgevallen tot intrekking van het werkleeraanbod over te gaan.

Vanaf de tenuitvoerlegging

Werkt de jongere onvoldoende mee aan de feitelijke uitvoering van het werkleeraanbod, dan kan de eventuele inkomensvoorziening worden verlaagd, conform de Maatregelverordening (art. 41, eerste lid WIJ). Daarnaast vervalt het recht op inkomensvoorziening als uit de houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat deze de verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn verbonden in het geheel niet wil nakomen (artikel 42, eerste lid, onderdeel c, WIJ). Voorts kan het werkleeraanbod worden herzien of ingetrokken als de jongere één van die verplichtingen niet nakomt (artikel 21, onderdeel b, WIJ).

Vindt intrekking plaats dan vervalt daarmee, zoals gezegd, tevens het recht op inkomensvoorziening (artikel 42, eerste lid, onderdeel f, WIJ). Hetgeen hierboven over de keuze tussen verlaging van de inkomensvoorziening en intrekking van het werkleeraanbod is gezegd geldt ook voor deze fase.

Verlagen of intrekken?

Bij de keus tussen intrekken van het werkleeraanbod of verlagen van de inkomensvoorziening worden onder meer de volgende vragen betrokken:

• is er sprake van herhaald gedrag?

• wat is de kans op herhaling?

• wat is het belang voor de jongere bij dit werkleeraanbod?

• wat zijn de kansen op arbeidsinschakeling bij voortzetting van het werkleeraanbod?

• heeft het gedrag de belangen van derden geschaad?

• kan van de instelling/bedrijf waar het werkleeraanbod feitelijk wordt uitgevoerd nog worden gevergd dat de jongere het werkleeraanbod daar voortzet?

DE VERPLICHTINGEN DIE TOT EEN MAATREGEL KUNNEN LEIDEN

De verplichtingen die aan het werkleerrecht en de inkomensvoorziening jegens het college zijn verbonden zijn de volgende:

• de inlichtingenplicht (artikel 44, eerste lid, WIJ)

• de medewerkingsplicht (artikel 44, tweede lid, WIJ)

• de identificatieplicht (artikel 44, derde lid, WIJ)

• verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en het werkleeraanbod

Daarnaast heeft de jongere bij zijn aanvraag om een werkleeraanbod ook een inlichtingenplicht jegens UWV WERKbedrijf, die bij schending ook tot het opleggen van een maatregel kan leiden (artikel 41, eerste lid, WIJ).

Schending inlichtingen- medewerkings- en identificatieplicht

Schending van de inlichtingenplicht heeft zowel betrekking op de inkomensvoorziening als het werkleeraanbod en ziet niet alleen op de informatieplicht van de jongere jegens het college maar ook jegens het UWV WERKbedrijf.

Schending van de verplichtingen betreffende de arbeidsinschakeling en het werkleeraanbod

In artikel 45 WIJ zijn tamelijk gedetailleerd de verplichtingen omschreven die betrekking hebben op de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en de tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. Deze verplichtingen gelden van rechtswege vanaf het moment dat de aanvraag voor een werkleeraanbod wordt ingediend. Schending van één van deze verplichtingen dient in beginsel te leiden tot verlaging van de eventuele inkomensvoorziening.

Zeer ernstige misdragingen

Afzonderlijke aandacht verdient de verplichting om de inkomensvoorziening te verlagen als de jongere zich zeer ernstig misdraagt (artikel 41, eerste lid, WIJ). Het betreft gedragingen die in het maatschappelijk verkeer in alle gevallen als onacceptabel worden beschouwd (conform artikel 18, tweede lid, WWB). De redactie van artikel 41, eerste lid, WIJ wijkt af van die van artikel 18, tweede lid, WWB en laat ruimte open voor de gedachte dat een zeer ernstige misdraging niet afhankelijk zou zijn van de context waarin deze zich afspeelt, zolang deze zich maar tot het college of diens ambtenaren richt. Hiermee is echter niet beoogd afstand te nemen van de jurisprudentie

van de Centrale Raad van Beroep inzake zeer ernstige misdragingen in het kader van bijstandverlening.

Zoals de CRvB onder meer in zijn uitspraak van 29 juli 2008, LJN BD7970, heeft overwogen, is aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 18, tweede lid, WWB voldaan indien sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van een of meer van de in dat artikellid bedoelde verplichtingen met als verzwarende omstandigheid dat sprake is van agressief, aan de belanghebbende toe te rekenen gedrag jegens het college en bij de uitvoering van de WWB betrokken personen dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

Een wegens dergelijk gedrag opgelegde verlaging van de bijstand c.q. inkomensvoorziening dient te worden aangemerkt als punitieve (bestraffende) sanctie en op het college rust de bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat van agressie in de zin van de genoemde bepaling sprake is geweest (zie

ook de uitspraak van 31 december 2007, LJN BC1811).

Bezondigt de jongere zich herhaaldelijk aan een zeer ernstige misdragingen, dan kan het college de jongere tijdelijk uitsluiten van het recht op een werkleeraanbod (artikel 22, eerste lid, WIJ). Een dergelijk besluit moet uiterlijk binnen een maand heroverwogen worden. Anders dan de memorie van toelichting suggereert, betekent dit niet per definitie uitsluiting van het recht op een inkomensvoorziening (zie Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 46/47 voor het standpunt van de regering ter zake).

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als in de WIJ.

De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging. Het equivalent in de WWB, de bijstandsnorm (artikel 5, onderdeel c, WWB) is in de WIJ zelf niet opgenomen en gedefinieerd. Wel wordt in de memorie van toelichting tweemaal gesproken van ‘inkomensvoorzieningsnorm’, waarmee kennelijk hetzelfde begrip wordt bedoeld. In artikel 41 WIJ is opgenomen dat het bedrag van de inkomensvoorziening wordt verlaagd; bedoeld is echter de norm. Omdat hantering van het begrip ‘inkomensvoorzieningsnorm’ of ‘bedrag van de inkomensvoorziening’ de leesbaarheid niet ten goede komt, is het begrip ‘WIJ-norm’ geïntroduceerd.

Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is bij het bepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht (zie artikel 12). Aangesloten is bij de omschrijving van dit begrip in het Boetebesluit socialezekerheidswetten. In artikel 1, onderdeel s van dit Besluit is het begrip ‘benadelingsbedrag’ gedefinieerd voor het opleggen van boetes op grond van een vijftiental socialezekerheidswetten, waaronder de IOAW en IOAZ, in verband met schending van de inlichtingenplicht. Gegeven de toelichting op dit artikel wordt onder bruto benadelingsbedrag tevens verstaan de (inmiddels) afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding bedoeld in de

Zorgverzekeringswet, als bedoeld in artikel 54, vierde lid WIJ. Voor zover er ten tijde van het maatregelbesluit nog geen sprake is geweest van afdracht aan belastingen etcetera, bijvoorbeeld omdat de teveel verstrekte inkomensvoorziening reeds is terugbetaald in hetzelfde kalenderjaar als waarin de inkomensvoorziening ten onrechte is verstrekt, blijft het benadelingsbedrag uiteraard beperkt tot een netto bedrag.

Onder benadelingsbedrag wordt niet slechts verstaan de ten onrechte verstrekte uitkering (inkomensvoorziening) maar ook het werkleeraanbod, eveneens conform artikel 1, onderdeel s van het Boetebesluit. Analoog aan het Boetebesluit is daarnaast in het tweede lid nog expliciet bepaald dat onder benadelingsbedrag in deze verordening mede wordt verstaan de kosten die de gemeente maakt voor het ten onrechte toegekende en/of uitgevoerde werkleeraanbod. Die kosten zullen niet altijd eenvoudig zijn vast te stellen, maar als het een voorziening betreft die de jongere ten onrechte heeft benut, is het meestal wel mogelijk om een raming te maken van de daaraan verbonden kosten. Deze kosten tellen mee voor het bepalen van de hoogte van de maatregel bij schending inlichtingenplicht.

Artikel 2. Afstemming

Eerste lid

Herhaald is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerste lid, WIJ). In de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving wordt dit afgeraden, niettemin is deze grondslag omwille van de leesbaarheid, duidelijkheid en consistentie hier herhaald. Verwezen wordt naar artikel 42 WIJ om aan te geven dat de imperatief voorgeschreven verlaging middels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten, dan komt verlaging veelal niet meer aan de orde.

Tweede lid

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden. Dat is om redactionele redenen expliciet verwoord, zodat bij de normering

van de maatregelen in het vervolg van de verordening niet steeds hoeft te worden gesteld dat de maatregel een x-percentage bedraagt ‘onverminderd artikel 2, tweede lid’, met andere woorden met de mogelijkheid af te wijken.

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.

Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:

• bijzondere financiële omstandigheden van de jongere, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

• sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;

• bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3. De berekeningsgrondslag

Eerste lid

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm. Zie artikel 1 voor een begripsomschrijving.

Tweede lid

Het percentage waarmee wordt verlaagd, wordt berekend van de WIJ-norm die van toepassing is op het moment waarop de verlaging op de uitkering in mindering wordt gebracht.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb ).

Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Een reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die gelet op artikel 14e van de Algemene bijstandswet gold in verband met het opleggen van een boete wegens niet nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Ten slotte kan in individuele omstandigheden wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn. Dat vergt een beoordeling van de situatie van de jongere maar daarvan zal niet spoedig sprake zijn.

Tweede lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6. Ingangsdatum

Het college verlaagt de inkomensvoorziening zo snel mogelijk. Als de inkomensvoorziening nog niet is betaald, verlaagt het college de inkomensvoorziening vanaf het eerste moment waarover nog een inkomensvoorziening betaalbaar gesteld wordt, tenzij de verwijtbare gedraging nog niet plaatsvond. In dat geval vindt de verlaging plaats vanaf het moment waarop de verwijtbare gedraging plaatsvond.

Als het voorgaande niet kan, vindt de verlaging plaats in de kalendermaand volgend op de maand waarin de verwijtbare gedraging plaatsvond. Lukt dit ook niet (meer) dan vanaf de eerst volgende kalendermaand, waarin dit (administratief) mogelijk is.

Als sprake is van een verwijtbare gedraging in de vorm van het niet nakomen van de inlichtingenplicht wordt, als het voorafgaande niet (meer) kan, de inkomensvoorziening met terugwerkende kracht verlaagd vanaf het moment waarop de verwijtbare gedraging plaatsvond.

Artikel 7. Samenloop

De regeling voor de samenloop heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemd in de wet (artikelen 44 en 45 WIJ). Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Is sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.

Artikel 9. waarschuwing

Een waarschuwing volstaat niet als sprake is van een samenloop van verwijtbare gedragingen. Ook wordt niet volstaan met een waarschuwing als het college van oordeel is dat de gedraging willens en wetens (opzettelijk) plaatsvond.

Bij nul-fraude wordt een waarschuwing opgelegd in plaats van een verlaging. Dit is anders als binnen een periode van 24 maanden te rekenen vanaf de dag na het verzenden van een eerder beschikking:

  • -

    inhoudende een waarschuwing;

  • -

    inhoudende het afzien van een maatregel;

  • -

    inhoudende het opleggen van een maatregel;

opnieuw verwijtbaar de inlichtingenplicht niet (tijdig) is nagekomen. In dat geval kan niet worden volstaan met een waarschuwing en volgt een maatregel.

Als de onjuiste of onvolledige inlichtingen op zich aanleiding gegeven zou hebben tot het teveel verstrekken van een voorziening en dit door toedoen van het college is vermeden, wordt de norm verlaagd met 5% gedurende een maand. In dat geval volstaat een waarschuwing niet.

Als door middel van een verrekening het benadelingsbedrag op nihil uitkomt, is wel sprake van een

benadeling en wordt de verrekening gezien als aflossing.

Hoofdstuk 2 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

De gedragingen die een schending van artikel 45 WIJ inhouden betreffen de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

  • 1.

    het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 40, eerste lid WIJ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op inkomensvoorziening opschorten en de jongere in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. In dat geval kan ook een maatregel aan de orde zijn.

  • 2.

    Artikel 44 WIJ: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente. Daardoor is het mogelijk dat er ten onrechte of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt of ten onrechte een werkleeraanbod is toegekend. Het is ook denkbaar dat het inlichtingenverzuim niet tot benadeling heeft geleid. In beide gevallen kan een maatregel aan de orde zijn.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening niet vaststellen. De aanvraag moet dan worden afgewezen. Het opleggen van een maatregel is in dergelijke gevallen niet aan de orde.

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht

Indien een jongere de voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op inkomensvoorziening opschorten (artikel 40, eerste lid, WIJ). Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de het besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening intrekken (artikel 40, vierde lid, tweede volzin, WIJ).

Als het college de benodigde gegevens van de belanghebbende ontvangt binnen de hersteltermijn, wordt dit beschouwd als het tijdig nakomen van de inlichtingenplicht en wordt de opschorting opgeheven.

Als belanghebbende verwijtbaar volhardt en herhaaldelijk binnen een hersteltermijn gegevens verstrekt, komt hij zijn inlichtingenplicht niet tijdig na. Hiervan is sprake als voor de derde keer binnen een periode van zes maanden een hersteltermijn gegeven moet worden en dit de belanghebbende te verwijten is. Bepalend voor deze datum is de afloop van de termijn waarop de gegevens in eerste instantie verstrekt hadden moeten worden. Bijvoorbeeld uiterlijk moet op 28 juli de maandverklaring ingeleverd worden. Dan moet zes maanden teruggerekend worden vanaf 28 juli. Als binnen deze termijn al twee keer een hersteltermijn is gegeven en nu voor de derde keer, is sprake van volhardend niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht.

De omvang van het benadelingsbedrag is bepalend zonder verrekening en is bepalend voor de hoogte en duur van de verlaging.

Hoofdstuk 4. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

Het vaststellen van hoogte en duur is maatwerk. Er zijn nogal wat ernstige misdragingen te bedenken, die bovendien in elkaar kunnen overlopen (zeker in escalerende situaties). Bij de soorten geweld valt te denken aan:

A: verbaal geweld;

B: zaakgericht geweld;

C: discriminatie;

D: dragen van wapens of gevaarlijke voorwerpen;

E: stalken;

F: intimidatie;

G: mensgericht geweld;

H: gijzeling;

I: combinatie van bovenstaande.

Er zit een zekere gradatie in de opsomming. Deze weegt mee in de vaststelling van hoogte en duur van de maatregel. Uit oogpunt van kenbaarheid, rechtszekerheid en voorkomen van willekeur gelden enkele vuistregels. Vanaf D geldt dat in principe de maximale verlaging wordt opgelegd. Voor C geldt maximaal 50% van de maximale verlaging en voor A en B 25%. Bij het bepalen van hoogte en duur geldt dat niet uit het oog verloren mag worden dat het doel is een gedragsverandering te bereiken, niet het toevoegen van leed.

Evenals bij andere maatregelen spelen bij de vaststelling van de maatregel naast de beoordeling van de ernst van het feit tevens de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin een rol. Voor de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid is onder meer van belang of sprake is geweest van instrumenteel geweld (geweld met het doel om iets te bereiken) of frustratiegeweld (onmacht). Staat naar het oordeel van het college vast dat sprake is van frustratiegeweld, dan geldt vanwege verminderde verwijtbaarheid een lagere maatregel dan bij instrumenteel geweld. Als vuistregel geldt een vermindering van 5%, behoudens bij gedragingen vanaf E, gezien de ernst van die gedragingen.

De individuele medewerker, tegen wie het geweld was gericht, wordt gehoord over de eventueel op te leggen maatregel. Vervolgens worden alle belangen gewogen.