Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Slochteren

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Slochteren 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Slochteren
Officiële naam regelingMaatregelenverordening IOAW en IOAZ gemeente Slochteren 2010
CiteertitelMaatregelenverordening IOAW en IOAZ 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 108, lid 2 en 147
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art. 20, lid 2 en 35, lid 1
  3. Wet inkomensvoorzieining oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art. 20, lid 1 en 35, lid 1, sub b

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-07-201011-07-2013Nieuwe regeling

01-07-2010

't Bokkeblad. 07-07-201

2010002432

Tekst van de regeling

Intitulé

MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ GEMEENTE SLOCHTEREN 2010

De raad van de gemeente Slochteren;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.; 25 mei 2010

gezien het advies van het Platform Werk en Inkomen d.d.; 10 juni 2010

gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende:

“MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ GEMEENTE SLOCHTEREN 2010”

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling
  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.

    • b.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

    • c.

      IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn.

    • d.

      Uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ.

    • e.

      Uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ.

    • f.

      Maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20 tweede lid IOAZ.

    • g.

      Inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ.

    • h.

      Benadelingsbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ.

    • i.

      Belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ.

    • j.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren.

  • 2. Voor zover in deze verordening niet anders gedefinieerd, hebben de begrippen dezelfde betekenis als in de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Verlaging van de bijstand
  • 1. Als belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan een uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ – schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college ernstig misdraagt.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichting schendt.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4. Afstemming van de maatregel

Het college stemt de maatregel af op de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

Artikel 5. Duur van de maatregel

Tenzij anders bepaald in de verordening bedraagt de duur van de maatregel één maand. Dit laat onverlet dat het college op grond van artikel 4 van deze verordening tot een langere duur kan besluiten.

Artikel 6. Recidive
  • 1. Indien binnen een periode van twaalf maanden na verzending van het besluit tot oplegging van een maatregel opnieuw een verwijtbare gedraging plaatsvindt, waarvoor in deze verordening minimaal dezelfde standaardverlaging geldt, verdubbelt het college de duur van de maatregel.

  • 2. Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid tellen de beschikkingen tot het afzien van een maatregel en oplegging van een waarschuwing mee.

  • 3. Bij een beschikking als bedoeld in dit artikel wordt aandacht besteed aan de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin. Dit kan leiden tot een kortere of langere duur van de in artikel 1 genoemde duur van de maatregel.

Artikel 7. Besluit

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, dan wel het bedrag waarmee dit gebeurt en, indien van toepassing, waarom is afgeweken van de standaard maatregel.

Artikel 8. Afzien van het opleggen van een maatregel
  • 1. Indien het college de gedraging niet verwijtbaar acht, ziet het af van het opleggen van een maatregel.

  • 2. Verder ziet het college af van het opleggen van een maatregel als tussen een verwijtbare geachte gedraging en de constatering hiervan meer dan twaalf maanden zijn verstreken, tenzij het betreft de verstrekking van onjuiste of onvolledige inlichtingen en hierdoor ten onrechte IOAW/IOAZ is verleend. In het laatste geval geldt een termijn van 60 maanden.

  • 3. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Indien het college afziet van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende hiervan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 9. Ingangsdatum van de verlaging
  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgende op de datum waarop het besluit tot het opleggen van een maatregel bekend is gemaakt.

  • 2. Voor zover de IOAW/IOAZ nog niet is betaald, kan de maatregel in afwijking van het bepaalde in het voorgaande lid toegepast worden op een nog uit te betalen periode uit het verleden.

  • 3. Indien de maatregel helemaal niet meer kan worden toegepast op een nog uit te betalen periode, kan deze worden opgelegd over de periode waarin de gedraging plaatsvond of aanving.

  • 4. Indien de uitkering is beëindigd, kan de maatregel worden toegepast dan wel gecontinueerd over een toekomstige periode, mits binnen drie maanden na de beëindiging een nieuwe uitkering op grond van de IOAW/IOAZ aanvangt.

  • 5. De verlaging wordt toegepast op de uitkeringsnorm geldend in de maand van effectuering van de verlaging.

Artikel 10. Cumulatie van gedragingen

Indien er sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, die voortvloeien uit hetzelfde handelen of nalaten, wordt in beginsel de maatregel toegepast geldend voor de zwaarste verwijtbare gedraging.

Artikel 11. Waarschuwing
  • 1. Het college kan volstaan met een waarschuwing in plaats van een verlaging in de situaties, bedoeld in:

    • -

      artikel 12, eerste lid, onderdeel a van deze verordening;

    • -

      artikel 15, eerste lid van deze verordening;

    • -

      artikel 15, vierde lid van deze verordening.

  • 2. Indien binnen een periode van 24 maanden voorafgaande aan de verzending van het besluit houdende een waarschuwing al eerder een verlaging is opgelegd, dan wel een waarschuwing is gegeven, dan wel een beschikking inhoudende het afzien van een maatregel is verzonden, kan in beginsel niet volstaan worden met een waarschuwing.

Hoofdstuk 2. De verwijtbare gedragingen

Artikel 12. Tekortschieten in het naleven van de arbeidsverplichtingen
  • 1. De maatregel bedraagt 5% van de uitkeringsnorm, indien:

    • a.

      de belanghebbende zich niet tijdig laat registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of deze registratie niet tijd verlengt;

    • b.

      de belanghebbende het trajectplan (inclusief bijlagen) niet ondertekent of (tijdig) retourneert.

  • 2. De maatregel bedraagt 10% van de uitkeringsnorm, indien de belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot scholing, arbeidsinschakeling of medisch onderzoek.

  • 3. De maatregel bedraagt 20% van de uitkeringsnorm, indien:

    • a.

      de belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden of anderszins de inschakeling in de arbeid belemmert;

    • b.

      de belanghebbende niet of onvoldoende gebruik maakt van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder tevens begrepen sociale activering.

  • 4. In afwijking van voorgaande leden legt het college, indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, blijvend een maatregel op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen inkomen uit deze arbeid.

Artikel 13. Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede

het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

  • 1.

    Onverminderd artikel 4, legt het college, met inachtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel:

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen.

Artikel 14. Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid
  • 1. Onverminderd artikel 4 legt het college blijvend een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert de hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid.

Artikel 15. Niet of niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht
  • 1. Indien naar het oordeel van het college de belanghebbende niet tijdig de verplichting als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ is nagekomen, verlaagt het college de norm met 5% gedurende een maand, voor zover de belanghebbende volhardt in het niet tijdig nakomen van de verplichting.

  • 2. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte verstrekken of teveel verstrekken van een inkomensvoorziening wordt de maatregel toegepast op de uitkeringsnorm afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,--, 10% van de norm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,-- tot € 2.000,--, 25% van de norm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,-- tot € 4.000,--, 50% van de norm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag vanaf € 4.000,--, 100% van de norm gedurende een maand.

  • 3. Indien aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie en dit tot vervolging overgaat, wordt geen maatregel opgelegd.

  • 4. Voor zover er geen sprake is van een benadelingsbedrag is de maatregel 5% van de uitkeringsnorm als het college van oordeel is dat het niet nakomen van de inlichtingenplicht een verlaging noodzakelijk maakt.

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

Indien de belanghebbende zich naar de mening van het college zeer ernstig misdraagt jegens medewerkers werkzaam bij de gemeente Slochteren of schade toebrengt aan eigendommen van de gemeente Slochteren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ, verlaagt het college de norm met een door het college vast te stellen percentage gedurende een door het college vast te stellen periode, met een maximum van 30% gedurende drie maanden.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 17. Onvoorziene gevallen

Het college beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

Artikel 18. Citeertitel en inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als “Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2010”.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 8 juli 2010.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 juli 2010

De raad voornoemd,

, voorzitter.

, griffier.

Toelichting Algemene toelichting

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet buig). Met de inwerkingtreding van de Wet buig per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grote beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz 2004.

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringssystematiek waarbij 75% bij het Rijk gedeclareerd kon worden en 25% voor rekening van het gemeentelijk budget kwam. Per 1 januari 2010 is er een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd. De rijksmiddelen zijn ondergebracht in het volledig gebudgetteerde I-deel. De gemeente krijgt een grotere verantwoordelijkheid en loopt meer financieel risico.

Door de Wet buig wordt het aantal landelijke regels terug gedrongen. Daarom wordt van de gemeenten gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.

Op grond van de IOAW is de gemeenteraad opgedragen om een Maatregelenverordening vast te stellen. Deze maatregelenverordening voorziet in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld in een op 1 januari 2010 vervallen algemene maatregel van bestuur.

In deze verordening is zoveel mogelijk aangesloten op de Afstemmingsverordening WWB.

Op grond van de wettelijke mogelijkheden kunnen de maatregelen op grond van de IOAW en IOAZ verder gaan dan bij de WWB. De WWB is het sluitstuk van de sociale voorzieningen. Om die reden geldt voor de WWB altijd dat een maatregel tijdelijk is. In de IOAW en in de IOAZ kan er voor gekozen worden om de inkomensvoorziening (geheel of gedeeltelijk) blijvend te weigeren.

De gemeente Slochteren hecht er veel waarde aan dat iedereen in samenleving participeert. Dit kan het beste door middel van werk. Werk is de beste bestrijding van armoede. Armoede betekent vaak een verhoogde kans op sociale uitsluiting. Om die reden mag van belanghebbenden gevergd worden dat zij zorgvuldig omgaan met het behouden van werk en er (binnen hun mogelijkheden) alles aan doen om aan het werk te komen. De groep uitkeringsgerechtigden (imago en solidariteit) én de gemeente (budget) kunnen het zich niet permitteren om uitkeringen te verstrekken als die niet (langer) nodig zijn.

Het recht op een uitkering heeft een keerzijde, namelijk de plicht om zo snel mogelijk zelf in het onderhoud te voorzien. Natuurlijk is sprake van maatwerk en wordt er geen maatregel opgelegd als geen sprake is van een verwijtbare gedraging. Het opzeggen van werk kan natuurlijk een geldige reden hebben. Maar als dit niet het geval is past een zware “sanctie” in de vorm van blijvende weigering van IOAW of IOAZ ter hoogte van het gemiste arbeidsinkomen. Dit draagt ook bij aan de handhaving van deze regel (generale preventie). Of beter gezegd wat we met deze regel willen bereiken (iedereen doet mee).

Als het inkomen en het vermogen door de weigering van de IOAW of IOAZ onder de bijstandsnormen komen, kan een beroep op de WWB gedaan worden.

Verschillen WWB en IOAW/IOAZ

Voor de IOAW/IOAZ speelt de omvang van het vermogen geen rol voor het vaststellen van het recht op een uitkering. Voor de WWB wel. Er geldt een algemene vermogensvrijlating voor de WWB van € 5.480,00 voor alleenstaanden en € 10.960,00 gezinnen en alleenstaande ouders. Voor vermogen in de woning geldt een separate vrijlating van € 46.200,00. Is de overwaarde in de woning hoger, dan verleent het college bijstand in de vorm van een krediethypotheek voor het

meerdere boven genoemde vrijlating in verband met de overwaarde van de woning. Een aantal IOAW-ers ontvangen periodieke uitkeringen in verband met een afvloeiingsregeling. Als voldaan wordt aan de voorwaarden, laat de IOAW dit bedrag vrij. Dit in tegenstelling tot de WWB.

De genoemde bedragen zijn de normen per 1 januari 2010.

Artikelsgewijze toelichting

artikel 1

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal van deze omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Eerste lid, onderdeel c: de IOAW/IOAZ

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Eerste lid, onderdeel e: de uitkeringsnorm

De WWB is een netto uitkering en werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is hierin een begrip geïntroduceerd dat verwijst naar een netto norm van de IOAW/IOAZ.

Eerste lid, onderdeel f: maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

Eerste lid, onderdeel g: inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Eerste lid, onderdeel i: belanghebbende

Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheid tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.

Artikel 8

De verwijtbaarheid van een gedraging, zoals genoemd in het eerste lid, wordt per geval beoordeeld.

Artikel 9

Het college verlaagt de uitkering zo snel mogelijk. Als de uitkering nog niet is betaald, verlaagt het college de uitkering vanaf het eerste moment waarover nog een uitkering betaalbaar gesteld wordt,

tenzij de verwijtbare gedraging nog niet plaatsvond. In dat geval vindt de verlaging plaats vanaf het moment waarop de verwijtbare gedraging plaatsvond.

Als het voorgaande niet kan, vindt de verlaging plaats in de kalendermaand volgend op de maand waarin de verwijtbare gedraging plaatsvond. Lukt dit ook niet (meer) dan vanaf de eerstvolgende kalendermaand, waarin dit (administratief) mogelijk is.

Als er sprake is van een verwijtbare gedraging in de vorm van het niet nakomen van de inlichtingenplicht wordt, als het voorgaande niet (meer) kan, de bijstand met terugwerkende kracht verlaagd vanaf het moment waarop de verwijtbare gedraging plaatsvond.

Artikel 11

Bij samenloop van verwijtbare gedragingen volstaat een waarschuwing niet en volgt een verlaging van de bijstand.

Er wordt niet volstaan met een waarschuwing als naar het oordeel van het college de verwijtbare gedraging opzettelijk (willens en wetens) plaatsvond.

Artikel 14

Wat voor belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid is, wordt per geval beoordeeld.

Hierbij worden in ieder geval de volgende punten, welke volgen uit de IOAW en IOAZ en de bijbehorende jurisprudentie, in acht genomen:

  • -

    betrokkene is verplicht zo snel mogelijk werk te accepteren;

  • -

    zowel (al dan niet tijdelijk) regulier betaald werk als gesubsidieerd werk (uitgezonderd Wsw) vallen onder het begrip algemeen geaccepteerde arbeid;

  • -

    de beloning is niet lager dan het minimumloon en minimumvakantietoeslag;

  • -

    niet als algemeen geaccepteerde arbeid worden beschouwd illegaal werk, werkzaamheden in of verband houdend met prostitutie en coffeeshops;

  • -

    als er sprake is van zwaarwegende gewetensbezwaren waardoor een belanghebbende in ernstig conflict komt met zichzelf en zijn omgeving weegt dit mee in de beoordeling of er sprake is van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • -

    voor reistijd inzake woon-werkverkeer wordt drie uur per dag acceptabel geacht;

  • -

    een verhuisplicht wordt opgelegd bij een werkloosheid van langer dan drie jaar, voor zover elders een (anders dan tijdelijke) baan kan worden verkregen;

  • -

    opleidingsniveau of beroepsverleden spelen geen rol bij de beantwoording van de vraag of bepaalde arbeid als algemeen geaccepteerde arbeid moet worden aangemerkt.

Indien toepassing van dit artikel naar de verwachting van het college zou kunnen leiden tot grote moeilijkheden aan de zijde van de belanghebbende, hieronder mede verstaan vanwege de zorg voor eventuele kinderen, kan het college besluiten een verlaging toe te passen van 30% gedurende drie maanden.

Artikel 15

Voor het vaststellen van het recht op IOAW/IOAZ of de voortzetting hiervan zijn inlichtingen benodigd. Aanvragers en zij die bijstand ontvangen zijn verplicht deze tijdig te verstrekken. Voor zover deze inlichtingen door belanghebbende verwijtbaar niet (tijdig) worden verstrekt, geeft het college de belanghebbende een hersteltermijn. De betaalbaarstelling van de bijstand wordt opgeschort zodra een hersteltermijn gegeven moet worden.

Als het college de benodigde gegevens van de belanghebbende ontvangt binnen de hersteltermijn, wordt dit beschouwd als het tijdig nakomen van de inlichtingenplicht en wordt de opschorting opgeheven.

Als de belanghebbende verwijtbaar volhardt en herhaaldelijk binnen een hersteltermijn gegevens verstrekt, komt hij zijn inlichtingenplicht niet tijdig na. Hiervan is sprake als aan de belanghebbende voor de derde keer binnen een periode van zes maanden een hersteltermijn gegeven moet worden en dit de belanghebbende te verwijten is. Bepalend voor deze datum is de afloop van de termijn waarop de gegevens in eerste instantie verstrekt hadden moeten worden.

Bij nulfraude wordt een waarschuwing opgelegd in plaats van een verlaging. Dit is anders als binnen een periode van 24 maanden te rekenen vanaf de dag na het verzenden van een eerdere beschikking:

  • -

    inhoudende een waarschuwing;

  • -

    inhoudende het afzien van een verlaging;

  • -

    inhoudende het opleggen van een verlaging;

opnieuw verwijtbaar de inlichtingenplicht niet (tijdig) is nagekomen. In dat geval kan niet worden volstaan met een waarschuwing en volgt een verlaging van de bijstand.

Als de onjuiste of onvolledige inlichtingen op zich aanleiding gegeven zouden hebben tot het teveel verstrekken van bijstand en dit door toedoen van het college is vermeden, wordt de norm verlaagd met 5% gedurende een maand. In dat geval volstaat een waarschuwing niet.

Als door middel van verrekening het benadelingsbedrag op nihil uitkomt, is er wel sprake van benadeling en wordt de verrekening gezien als aflossing. De omvang van het benadelingsbedrag zonder verrekening is bepalend voor de hoogte en duur van de verlaging.

Artikel 16

Er moet sprake zijn van een zeer ernstige misdraging. Bovendien moet deze gedraging de belanghebbende verweten kunnen worden. Verder moet het gaan om gedrag dat in het normale menselijke verkeer niet getolereerd kan worden. Het begrip ‘medewerkers’ wordt ruim geïnterpreteerd. Er kan overigens alleen sprake zijn van het verlagen van de bijstand als de ernstige misdraging verband houdt met het uitvoeren van de IOAW/IOAZ. Houdt de ernstige misdraging verband met het stimuleringsfonds of bijvoorbeeld de GKB, dan kan de bijstand niet verlaagd worden.

Waar de misdraging plaatsvond, is niet van belang (tijdens huisbezoek of bijvoorbeeld in het gemeentehuis).

Het vaststellen van hoogte en duur van de verlaging is in dit geval maatwerk. Er zijn immers nogal wat ernstige misdragingen te bedenken, die bovendien in elkaar kunnen overlopen (zeker in een escalerende situatie). Bij de soorten geweld valt te denken aan:

  • a.

    verbaal geweld;

  • b.

    zaakgericht geweld;

  • c.

    discriminatie;

  • d.

    dragen van wapens of gevaarlijke voorwerpen;

  • e.

    stalken;

  • f.

    intimidatie;

  • g.

    mensgericht geweld;

  • h.

    gijzeling;

  • i.

    combinatie van bovenstaande.

Er zit een zekere gradatie in deze opsomming. Deze weegt mee in het vaststellen van de verlaging. Uit een oogpunt van kenbaarheid, rechtszekerheid en voorkomen van willekeur gelden enkele vuistregels. Vanaf d geldt dat in principe de maximale verlaging opgelegd wordt (ofwel 30%). Voor c geldt in principe 50 % van de maximale verlaging (ofwel 15 %) en voor a en b 25 % van de maximale verlaging (ofwel 7,5 %). Bij het bepalen van de omvang en duur van de verlaging mag het doel van de verlaging niet uit het oog worden verloren. Het beoogde doel is gedragsverandering, niet het toevoegen van leed. Hiervoor geldt dat aangifte gedaan kan worden bij het Openbaar Ministerie. Dit staat overigens los van de verlaging en beide kunnen naast elkaar bestaan. Ook kan naast de verlaging een gebouw- of balieverbod gegeven worden. De verlaging is een aanvulling op bestaande instrumenten (gebouw-/balieverbod, strafrechtelijke sanctie en door de werkgever te bieden veiligheid). Het geheel aan maatregelen heeft als doel verdere escalatie te voorkomen en de verhoudingen te normaliseren.

Evenals bij overige verlagingen spelen bij de vaststelling van de verlaging naast de beoordeling van de ernst van het feit tevens de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin een rol. Voor de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid is onder meer relevant of er sprake is van instrumenteel geweld (geweld met het doel iets te bereiken) of frustratiegeweld (geweld uit onmacht). Staat naar het oordeel van het college vast dat er sprake is van frustratiegeweld, dan geldt vanwege verminderde verwijtbaarheid een lagere verlaging dan bij instrumenteel geweld. Als vuistregel geldt dat bij frustratiegeweld de verlaging verminderd wordt met 5% behoudens bij gedragingen vanaf e, gezien de ernst van die gedragingen. De individuele medewerker, tegen wie het geweld was gericht, wordt gehoord over de eventueel op te leggen verlaging. Vervolgens worden alle belangen gewogen.