Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Slochteren

Beleidsregels boetes gemeente Slochteren 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Slochteren
Officiële naam regelingBeleidsregels boetes gemeente Slochteren 2016
CiteertitelBeleidsregels boetes gemeente Slochteren 2016
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet, art. 18a
  2. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongecshikte werkloze werknemers, art. 20a
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art 20a

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-06-201602-02-2017nieuwe regeling

26-04-2016

't Bokkeblad, 25-5-2016

2016002791

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels boetes gemeente Slochteren 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren;

Gezien het advies van het Platform Werk en Inkomen van 19 april 2016;

gelet op artikel 18a van de Participatiewet; artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit vast te stellen de

Beleidsregels boetes gemeente Slochteren 2016

artikel 1: Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

  • 2.

    Onder recidive wordt verstaan een situatie zoals beschreven in artikel 18a, vijfde of zesde lid van de Participatiewet.

Artikel 2: Boetes afgestemd op mate van verwijtbaarheid

1: De boete als bedoeld in art. 18a van de Participatiewet en artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikt gewezen zelfstandigen bedraagt:

a: 100% van het benadelingsbedrag indien sprake is van opzet;

b: 75%van het benadelingsbedrag indien sprake is van grove schuld;

c: 50% van het benadelingsbedrag indien geen sprake is van opzet, grove schuld of

veminderde verwijtbaarheid;

d: 25% van het benadelingsbedrag indien sprake is van verminderde

verwijtbaarheid.

2.Er wordt geen boete opgelegd als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Artikel 3: Boetes afgestemd op de draagkracht

  • 1.

    Voor zover de draagkracht hiertoe aanleiding geeft wordt het bedrag van de boete als bedoeld in artikel 2 verlaagd tot de som van de in het tweede lid bedoelde berekening.

  • 2.

    De draagkracht geeft hiertoe aanleiding als ingevolge artikel 2 van deze beleidsregels het totaal bedrag van de boete hoger is dan:

a: 24 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien sprake is van opzet;

b: 18 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien sprake is van grove schuld;

c: 12 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien geen sprake is van opzet, grove schuld of veminderde verwijtbaarheid;

d: 6 maanden keer het inkomen boven de niet gecorrigeerde beslagvrije voet indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

  • 3.

    De niet gecorrigeerde beslagvrije voet is 90% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 4.

    Voor kostendelers is de beslagvrije voet in afwijking van het derde lid ten behoeve van de berekening van een boete 90% van de kostendelersnorm.

Artikel 4: Vermogen wordt niet meegenomen bij boetes

Het vermogen wordt niet als draagkracht meegewogen in de vaststelling van de boete.

Artikel 5: Maximale boete

De boete is nooit hoger dan:

a: € 82.000 indien sprake is van opzet;

b: € 8.200 indien geen sprake is van opzet.

Artikel 6: Waarschuwing boete

  • 1. Als het berekende boetebedrag lager is dan € 30 wordt een waarschuwing gegeven in plaats van een boete.

  • 2. Als het benadelingsbedrag nihil is wordt een waarschuwing boete gegeven.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt een boete opgelegd in plaats van een waarschuwing indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

Artikel 7: Afronding boetebedrag

De boete wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 10. Indien de boete hierdoor hoger is dan het benadelingsbedrag wordt de boete naar beneden afgerond op een veelvoud van 10 euro.

Artikel 8: Recidive

  • 1. Indien sprake is van recidive is de boete nooit hoger dan het bedrag genoemd in artikel 5 van deze beleidsregels.

  • 2. Indien de boete op basis van recidive hoger is dan de boete afgestemd op de draagkracht bedoeld in artikel 3 van de beleidsregels, is de boete gelijk aan het overeenkomstig dit artikel berekend bedrag.

  • 3. Indien zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 6, derde lid, van deze beleidsregels is de boete € 50.

Artikel 9: Verminderde verwijtbaarheid

  • 1.

    De mate waarin de boetewaardige gedraging aan de belanghebbende kan worden verweten wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen.

  • 2.

    Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid in de volgende gevallen

a: een uitkeringsgerechtigde begrijpt de inhoud van de correspondentie van de gemeente

niet, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Van de uitkeringsgerechtigde mag worden verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis hiervan.

b: een uitkeringsgerechtigde is langere tijd niet in staat zijn belangen te behartigen, van de uitkeringsgerechtigde mag worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt, laat hij dit na, dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.

3.Voor het bepalen van de hoogte van de boete hanteert het college tevens onderstaande uitgangspunten om te bepalen of er sprake is van volledige verwijtbaarheid:

a: het college deelt bij de toekenning van een uitkering aan de uitkeringsgerechtigde mee welke feiten en omstandigheden hij of zij spontaan aan het college moet melden. Het college gaat er dan ook, tenzij bijzondere omstandigheden op het tegendeel wijzen, steeds van uit dat het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed kunnen zijn op de uitkering.

b: van een uitkeringsgerechtigde kan een redelijke inspanning worden gevergd om op de hoogte te raken van feiten en omstandigheden bij anderen die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering (bijvoorbeeld omstandigheden van een partner, kostendeler of inwonend kind). Het enkele feit dat die ander de uitkeringsgerechtigde niet spontaan van een relevante omstandigheid op de hoogte heeft gesteld, impliceert niet dat het niet melden daarvan niet of slechts in verminderde mate aan de uitkeringsgerechtigde kan worden verweten.

4.Het college acht in de volgende gevallen verminderde verwijtbaarheid aanwezig:

a: de belanghebbende verkeerde op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren, en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan zijn verplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de informatie niet tijdig of volledig aan het college is verstrekt. Te denken valt aan onvoorzien ontslag, het weglopen van een kind etc.

b: er is sprake van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.

5.Het college acht voorts verminderde verwijtbaarheid aanwezig dan wel ziet af van het

opleggen van een boete als de uitkeringsgerechtigde onjuiste of onvolledige informatie

verstrekt of een wijziging van omstandigheden niet onverwijld meldt, maar uit eigen

beweging alsnog de juiste informatie verstrekt voordat het college de overtreding constateert.

Meldt de betrokkene de wijziging van omstandigheden in het kader van een controle van het

college, dan is geen sprake van verminderde of ontbrekende verwijtbaarheid.

6.Het college acht in het geheel geen verwijtbaarheid aanwezig als het niet nakomen van een verplichting niet aan de belanghebbende kan worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen. Te denken valt aan een plotselinge ziekenhuisopname van de uitkeringsgerechtigde, partner of kind, of indien sprake is van levensbedreigende omstandigheden of overlijden van de uitkeringsgerechtigde, partner of kind.

Artikel 10: inwerkingtreding en citeerartikel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 juni 2016.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels boetes gemeente Slochteren 2016.

  • 3.

    De Beleidsregels bestuurlijke boetes Participatiewet, IOAW en IOAZ, vastgesteld op 7 juli 2015, worden ingetrokken met ingang van 1 juni 2016.

Ondertekening

Vastgesteld in de collegevergadering van 26 april 2016.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren,

Geert-Jan ten Brink, burgemeester

Chrétien van den Akker, secretaris

Toelichting

De beleidsregels zijn afgestemd op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Bij het vaststellen van de boete wordt rekening gehouden met de mate van verwijtbaarheid en de draagkracht. Als sprake is van een vergissing en geen sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten wordt geen boete opgelegd.

Artikel 2: Boetes afgestemd op mate van verwijtbaarheid

De boete is 50% van het benaderlingsbedrag tenzij sprake is van verminderderde verwijtbaarheid, grove schuld of opzet.

Atikel 3: Boetes afgestemd op de draagkracht

De boete die overeenkomstig artikel 2 is vastgesteld wordt verlaagd als de draagkracht daartoe aanleiding geeft. Uitgangspunt is dat de boete niet hoger mag zijn dan 12 maanden keer de ruimte in het inkomen boven 90% van de bijstandsnorm, tenzij sprake is van verminderde verwijtbaarheid, grove schuld of opzet dan geldt 6 maanden respectievelijk 18 maanden en 24 maanden.

Voor kostendelers geldt dat deze een inkomen hebben onder de beslagvrije voet. Het kan niet de bedoeling zijn dat kostendelers bij fraude de dans ontspringen of dat hiervoor een strafrechtelijke interventie ingezet moet worden bij gebreke van een mogelijkheid om een boete op te leggen. De Centrale Raad heeft zich over deze vraag nog niet uitgesproken. Een mogelijkheid is om uit te gaan van 10% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder of een gehuwde. Feitelijk doet zich dan een situatie voor dat de boete van een hoger inkomen wordt berekend dan hetgeen betrokkene daadwerkelijk ontvangt. Een ander mogelijkheid zou kunnen zijn om uit te gaan van het minimumbedrag van 45 euro per maand en dan zoeken we aansluiting bij art. 24a WvSr. Ook dit gaat voorbij aan het daadwerkelijk inkomen. Daarom geldt voor kostendelers al het inkomen boven 90% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. Dit is expliciet opgenomen in het vierde lid.

Voorbeeld

Stel het benadelingsbedrag van de fraude is 20.000 euro en het inkomen boven 90% van de bijstandsnorm is 97 euro. Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid noch van grove opzet of schuld. De boete is (overeenkomstig artikel 2) 50% van het benadelingsbedrag is 10.000 euro. De draagkracht (overenkomstig artikel 4 van de beleidsregels is 12 maanden keer 97 is 1.164 euro. Artikel 5 van de beleidsregels geeft aan dat de boete in dit geval maximaal 8.200 bedraagt. De berekende boete blijft hier ruimschoots onder. Op grond van artikel 7 wordt de boete in dit geval afgerond op een tiental euro’s naar boven. De boete is 1.170 euro als gevolg van een fraude van 20.000 euro.

Artikel 4: Vermogen wordt niet meegenomen bij boetes

Het college kan de omvang van het vermogen meenemen in de boetevaststelling ook al is deze lager dan het vrij te laten vermogen. Dit betekent dat informatie ingewonnen moet worden over het actueel vermogen alvorens de boete vastgesteld kan worden. Dit blijkt nl. niet uit het bijstandsdossier. Daar is alleen een aanvangsvermogen bekend en daarbij wordt alleen de vermeerderingen geteld, niet de verminderingen. Dit zegt dus niks over het daadwerkelijk vermogen. Daarom is het ook zinloos om het eerder vastgesteld vermogen in aanmerking te nemen omdat dit doorgaans niet meer zal kloppen. Zoveel vermogen zal er in de regel ook niet zijn. Als er wel een vermogen is zal dit door de debiteurenadministratie aangesproken moeten worden als aflossing voor de terugvordering en/of betaling van de boete. Doorgaans betekent dit in de praktijk dat er vrijwel nooit een substantieel vermogen zal zijn. Gezien de inspanningen benodigd om het actueel vermogen te achterhalen afgezet tegen het verwacht resultaat, wordt het vermogen niet betrokken bij de vaststelling van de boetes.

Artikel 5: Maximale boete

Gezien de correcties van de boete als gevolg van de mate van verwijtbaarheid en de draagkracht zal het niet vaak voorkomen dat de hierdoor resterende boete hoger is dan het maximum in dit artikel.

Aansluiting is gezocht bij uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, onder meer. CRvB 24/11/2014 en dan de volgende overweging:

7.5. Voor strafrechtelijke beboeting van fraude met socialezekerheidsuitkeringen en -toeslagen op grond van artikel 227a of artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht is het kunnen aantonen van opzet essentieel. Het opzettelijk niet naar waarheid gegevens verstrekken of het opzettelijk nalaten tijdig gegevens te verstrekken wordt als misdrijf gekwalificeerd en met veel zwaardere straffen bedreigd dan wanneer het gaat om overtredingen die strafbaar zijn gesteld in artikel 447c of artikel 447d van het Wetboek van Strafrecht (verstrekken van onware gegevens voor uitkering of nalaten tijdig gegevens te verstrekken). Daarvoor geldt het vereiste van opzet niet. Voor de genoemde opzetdelicten is bestraffing mogelijk met een geldboete van de vijfde categorie en voor de andere delicten is dat een geldboete van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 6: Drempelbedrag boete

Een lagere boete dan 30 euro wordt op grond van doelmatigheidsoverwegingen gelijkgesteld aan een nihil fraude.

Artkel 7: Afronding boetebedrag

De boete wordt naar boven afgerond op 10 euro. De boete mag echter nooit hoger zijn dan het benadelingsbedrag. Als de boete door de afronding naar boven hoger is dan het benadelingsbedrag wordt de boete naar beneden afgerond op een veelvoud van 10 euro.

Artikel 8: Recidive

Er zijn twee scenario’s:

  • 1.

    Recidiveboete wordt net als de eerste boete afgetopt op het bedrag dat afbetaald kan worden in respectievelijk 6, 12, 18 of 24 maanden. Argument daarvoor is dat art. 24a derde lid WvSr stelt dat de duur nooit een tijdvak van twee jaar mag overschrijden. Bovendien wordt de boete al verzwaard door de mogelijkheid van maximaal drie maanden robuuste incasso (slechts deels rekening houden met beslagvrije voet).

  • 2.

    Als sprake is van recidive wordt de termijn evenredig aan de hoogte van de boete verlengd. Dat betekent dat voor recidiveboete 150% van de boete wordt genomen. Argument hiervoor is dat in de MvT op de Awb wordt gesteld dat in de lijn met WvSr draagkracht een rol kan spelen. Het art. 24a WvSr is niet genoemd en er is ook niet gesteld dat het artikel volledig van kracht is.

Gekozen is voor scenario 1. Het effect op de preventie wordt naar verwachting niet groter als voor optie 2 wordt gekozen. De boete in samenloop met de terugvordering is vaak al een langdurige aflossingsverplichting en als hier nog iets aan toegevoegd wordt zal dit nauwelijks als een extra last ervaren worden. De robuuste incasso is daarentegen direct merkbaar en daarvan gaat naar verwachting reeds voldoende afschrikking uit.

Artikel 9: Verminderde verwijtbaarheid

Het vaststellen van verminderderde verwijtbaarheid is maatwerk. Het volgende geldt voor alle beleidsregels dus ook voor het vaststellen van verminderde verwijtbaarheid.

Het college houdt rekening met de individuele omstandigheden van de aanvrager bij het bepalen van de mate van verwijtbaarheid.. Voor het bepalen van de mate van verwijtbaarheid zijn beleidsregels opgesteld. Beleidsregels geven aan hoe in zijn algemeenheid met de bevoegdheid omgegaan wordt. Een beleidsregel is dan ook sterk richtinggevend maar niet alles bepalend. In uitzonderingsgevallen kan afgeweken worden van de beleidsregels. Als door bijzondere omstandigheden de gevolgen voor aanvrager onevenredig zwaar zijn, moet in afwijking van het geldende beleid besloten worden (artikel 4:84 e.v. Algemene wet bestuursrecht).