Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bodegraven

Beleidslijn inzake tijdelijke reclameborden en spandoeken gemeente Bodegraven 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bodegraven
Officiële naam regelingBeleidslijn inzake tijdelijke reclameborden en spandoeken gemeente Bodegraven 2008
CiteertitelBeleidslijn inzake tijdelijke reclameborden en spandoeken gemeente Bodegraven 2008
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene Plaatselijke Verordening, art. 2.1.5.1

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-05-200801-01-2013Nieuwe regeling

13-05-2008

Bodegraafs Nieuwsblad, 15-05-2008

Collegevergadering 13-05-2008

Tekst van de regeling

BELEIDSLIJN INZAKE TIJDELIJKE RECLAMEBORDEN EN SPANDOEKEN GEMEENTE BODEGRAVEN 2008

II.Inleiding

De plaatsing van tijdelijke reclameborden en het ophangen van (al dan niet commerciële) spandoeken vormen onderwerpen waarover op dit moment geen beleidsregels zijn vastgelegd, terwijl daaraan wel behoefte bestaat.

Gebrek aan handhaving en toezicht op het terrein van tijdelijke reclameborden en spandoeken heeft er toe geleid dat er thans sprake is van een zekere wildgroei van deze reclameborden en spandoeken binnen de gemeente. Het onverantwoord plaatsen of ophangen van bovenstaande zaken geeft niet alleen een chaotisch aanzicht, maar is bovenal uit het oogpunt van (verkeers)veiligheid uit den boze. Het college acht het dan ook van groot belang om dit knelpunt zo spoedig mogelijk aan te pakken. Ook het door de raad op 18 november 2004 vastgestelde “Ontwikkelingsplan voor het centrum (2004-2014)” sluit aan bij de geschetste problematiek. Op dit moment zijn er geen beleidsregels vastgelegd terwijl daaraan wel behoefte bestaat. Het is daarom wenselijk dat er een eenduidig beleid wordt vastgesteld dat daadwerkelijk wordt (en ook kan worden) gehandhaafd.

III Doel en uitgangspunten

De onderhavige beleidslijn voorziet in regelgeving voor:

  • 1.

    Reclame in de vorm van tijdelijk geplaatste borden ter aankondiging van evenementen en overige activiteiten;

  • 2.

    Reclame in de vorm van spandoeken die worden opgehangen boven de openbare weg.

Het belangrijkste doel van deze beleidslijn is om aan alle betrokken partijen helderheid te verschaffen over het te voeren beleid, de van toepassing zijnde regelgeving en de uitvoering en handhaving daarvan. Het beleid dient daarbij tevens in de praktijk handhaafbaar te zijn.

In deze beleidslijn is een aantal nadere regels opgenomen die betrekking hebben op de vergunningverlening. Deze beleidslijn en de daarin opgenomen nadere regels bevatten objectieve criteria die gelden voor de gehele gemeente. Hiervoor is gekozen vanwege het feit dat een gedifferentieerd beleid, waarbij bijvoorbeeld per straat of wijk andere voorwaarden gelden, vrijwel niet handhaafbaar is en ook vergunningverlening onnodig kan vertragen. Tevens is een gedifferentieerd beeld inzake reclame-uitingen in de openbare ruimte vanuit welstandsoogpunt ongewenst.

De uitgangspunten voor het beleid luiden als volgt:

  • 1)

    De gemeente kan de wijze waarop de openbare ruimte gebruikt wordt reguleren.

  • 2)

    Een belangrijk doel dat door de gemeente wordt nagestreefd is het behoud en de bevordering van de kwaliteit in de openbare ruimte. Binnen de openbare ruimte bevinden zich verschillende gebruikers met ieder hun eigen belangen en wensen. Hiermee tracht de gemeente zo veel mogelijk rekening te houden bij de vaststelling van haar beleid.

  • 3)

    De gemeente is bereid om de openbare ruimte in beperkte mate beschikbaar te stellen voor reclame-uitingen.

  • 4)

    Reclameborden en spandoeken mogen geen hinder of overlast veroorzaken als het gaat om de doorgang van het winkelend publiek en overige weggebruikers, zoals voetgangers (al dan niet met een kinder- of winkelwagen), mensen met een handicap, ouderen, het reguliere wegverkeer en hulpdiensten.

  • 5)

    Reclameborden mogen de toegangen tot- en (nood)uitgangen van gebouwen niet belemmeren.

  • 6)

    Rechtsongelijkheid tussen aanvragers van een vergunning voor een reclamebord en/of spandoek dient voorkomen te worden.

  • 7)

    Ontsiering door of vanwege reclameborden en spandoeken dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

  • 8)

    Het beleid dient vanuit het oogpunt van de openbare orde en veiligheid uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn.

IV Juridisch kader

Grondwet

Bij het opstellen van beleid ten aanzien van reclame in de openbare ruimte moet rekening gehouden worden met het grondrecht om gedachten en gevoelens te openbaren op grond van artikel 7 van de Grondwet. In het vierde lid van dit artikel wordt het maken van handelsreclame uitgesloten van deze grondwettelijke bescherming.

Als vervolgens gekeken wordt naar hogere Europese regelgeving kan geconcludeerd worden dat artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht op vrijheid van meningsuiting wel van toepassing verklaart op commerciële reclame. Een te beperkend beleid ten aanzien van commerciële reclame-uitingen kan daarom niet als redelijk worden beschouwd. Kort gezegd betekent het bovenstaande dat een verbod op commerciële reclame (waaronder spandoeken en reclameborden) niet mogelijk is. Zolang er echter geen absoluut verbod bestaat, te absolute beperkingen gelden of een te restrictief beleid wordt gevoerd en er een duidelijke noodzaak wordt aangegeven ten aanzien van de vraag waarom het maken van commerciële reclame beperkt dient te worden, zodanig dat een mogelijkheid van enige feitelijke betekenis van het middel van bekendmaking overblijft, kan het maken van handelsreclame gebonden worden aan een vergunningstelsel op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

Algemene Plaatselijke Verordening

Deze beleidslijn is juridisch gegrond op artikel 2.1.5.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De tekst van dit artikel luidt als volgt:

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg.

1. Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te

gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

2. Het verbod geldt niet voor:

a. vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen

opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden

gebruikt;

b. zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde

gedeelte van de weg mits;

- geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

- geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5

meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

- geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht

worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden

verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

d. voertuigen;

e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

f. evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

g. terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.2, vijfde lid;

h. standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3

3. Het is verboden op, aan, over of boven de weg een voorwerp of stof waarop gedachten of

gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien:

a. deze door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade

toebrengt aan de weg,

b. gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig

gebruik van de weg, of

c. een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

4. Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van

de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

5. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de

bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet

voldoet aan redelijke eisen van welstand;

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

6.

a. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal

wegenreglement Zuid-Holland.

b. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

c. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

d. De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het geregeldeonderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

De grondslag voor het verlenen van een vergunning op basis van dit artikel is gelegen in het eerste lid, dat bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

In het vijfde lid worden de weigeringsgronden opgesomd. Deze zijn limitatief, hetgeen inhoudt dat de vergunning slechts geweigerd kan worden indien er sprake is van één of meer van de in dit lid genoemde weigeringsgronden.

Het tweede en zesde lid verklaren het in het eerste lid omschreven vergunningstelsel niet van toepassing op een aantal zaken. Hierbij gaat het enerzijds om hogere wetgeving en anderzijds om zaken die reeds op een andere plaats in de APV geregeld zijn.

Werkingsruimte van deze beleidslijn

Het in deze beleidslijn omschreven reclameborden- en spandoekenbeleid heeft betrekking op het navolgende:

  • a)

    Voor wat betreft spandoeken heeft deze beleidslijn betrekking op alle doeken en/of daarmee vergelijkbare voorwerpen die in, op, aan of boven de weg worden aangebracht en waarop commerciële en/of ideële reclame wordt gemaakt of waarop evenementen en/of activiteiten worden aangekondigd, voor zover deze niet vallen onder een van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 2.1.5.1 APV.

  • b)

    Voor wat betreft reclameborden heeft deze beleidslijn uitsluitend betrekking op alle tijdelijk geplaatste (driehoeks) reclameborden.

  • c)

    In het tweede lid van artikel 2.1.5.1 van de APV wordt aangegeven welke zaken niet vallen onder het vergunningstelsel. Deze zaken worden dan ook niet als tijdelijke reclameborden of spandoeken in de zin van deze beleidslijn beschouwd.

V Nadere regels

Hieronder is een aantal nadere regels opgenomen waarin voorwaarden worden gesteld waaraan tijdelijke reclameborden en spandoeken dienen te voldoen. Deze nadere voorwaarden kunnen tevens (deels) als vergunningvoorschriften dienen bij een op grond van artikel 2.1.5.1 APV verleende vergunning.

De bevoegdheid tot het opleggen van voorschriften en beperkingen aan een krachtens de APV ontleende vergunning vloeit voort uit artikel 1.4 van de APV. De voorschriften en beperkingen mogen overigens slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist. De verplichting tot naleving van voorschriften en beperkingen vloeit voort uit het tweede lid van artikel 1.4 APV.

De grondslagen voor het stellen van de nadere regels zijn (zie ook artikel 2.1.5.1 lid 5 APV):

1) Het voorkomen van schade aan de weg.

2) Het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg.

3) Het doelmatig en veilig kunnen gebruiken van de weg.

4) Het doelmatig kunnen beheren en onderhouden van de weg.

5) Het voldoen van het uiterlijk aanzien van reclameborden en spandoeken aan redelijke eisen van welstand.

De nadere regels worden hieronder omschreven:

HOOFDSTUK I BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1)Reclameborden: uitsluitend alle tijdelijk geplaatste (driehoeks) reclameborden die worden aangebracht rondom lichtmasten, palen en/of ANWB masten, inclusief bevestigingsmaterialen.

2) Spandoeken: doeken en/of daarmee vergelijkbare voorwerpen die in-, op-, aan- of boven de weg worden aangebracht en waarop commerciële en/of ideële reclame wordt gemaakt of waarop evenementen en/of activiteiten worden aangekondigd, voor zover deze niet vallen onder een van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 2.1.5.1 APV.

3) College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven.

HOOFDSTUK II BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN RECLAMEBORDEN

Artikel 2 Situering, afmeting en maximaal aantal te plaatsen reclameborden.

  • 1.

    Het maximum toelaatbaar aantal te plaatsen reclameborden in de bebouwde kom is op elk moment dertig.

  • 2.

    Het maximum toelaatbaar aantal te plaatsen reclameborden in het kader van de verkeersveiligheidsacties (3VO) is op elk moment vier.

  • 3.

    Het college wijst de locaties aan waarvoor een vergunning kan worden verleend om een of meerdere reclameborden te plaatsen.

  • 4.

    Door de vergunninghouder mogen maximaal 10 reclameborden tegelijkertijd worden geplaatst.

  • 5.

    De vergunning wordt verleend voor de duur van maximaal 14 aaneengesloten dagen.

  • 6.

    Reclameborden dienen te worden aangebracht rondom de daarvoor aangewezen lichtmasten en/of ANWB masten en wel zodanig dat geen schade aan gemeente-eigendommen en/of eigendommen van derden wordt toegebracht.

  • 7.

    Reclameborden dienen te worden verwijderd uiterlijk op de eerste werkdag volgend op die waarop de vergunning eindigt.

  • 8.

    Een reclamebordvergunning kan niet eerder dan 12 weken voor de datum waarop de vergunning nodig is worden aangevraagd.

  • 9.

    Reclameborden mogen uitsluitend worden benut ten behoeve van het bij de aanvraag aangegeven doel.

  • 10.

    Aanvragen voor plaatselijke reclamedoeleinden hebben voorrang boven aanvragen voor niet plaatselijke reclamedoeleinden, indien er twee of meer aanvragen voor dezelfde periode zijn ingediend.

  • 11.

    Aanvragen voor niet-commerciële reclamedoeleinden hebben voorrang boven aanvragen voor commerciële reclamedoeleinden, indien er twee of meer aanvragen voor dezelfde periode zijn ingediend.

  • 12.

    Reclameborden mogen een maximale afmeting hebben van 85 cm breed en 150 cm hoog.

  • 13.

    Onverlet hetgeen in dit artikel is gesteld, mogen reclameborden nooit op een zodanige wijze worden geplaatst dat daardoor overlast voor derden en/of verkeersonveilige situaties kunnen ontstaan.

HOOFDSTUK III. BEPALINGEN TEN AANZIEN VAN SPANDOEKEN

Artikel 3 Situering en maximaal aantal aan te brengen spandoeken

  • 1.

    Het maximum toelaatbaar aantal aan te brengen spandoeken in de bebouwde kom is op elk moment zes.

  • 2.

    Het maximum toelaatbaar aantal aan te brengen spandoeken in het kader van de verkeersveiligheidsacties (3VO) is op elk moment vier.

  • 3.

    Het college wijst de locaties aan waarvoor een vergunning kan worden verleend om een spandoek aan te brengen.

  • 4.

    Door de vergunninghouder mag maximaal 1 spandoek tegelijkertijd aangebracht worden.

  • 5.

    De vergunning wordt verleend voor de duur van maximaal 14 aaneengesloten dagen.

  • 6.

    Het aanbrengen van een spandoek geschiedt op eigen verantwoordelijkheid en risico van de vergunningsbegunstigde, en wel zodanig dat geen schade aan gemeente-eigendommen en/of eigendommen van derden wordt toegebracht.

  • 7.

    Spandoeken dienen te worden verwijderd uiterlijk op de eerste werkdag volgend op die waarop de vergunning eindigt.

  • 8.

    Een spandoekvergunning kan niet eerder dan 12 weken voor de datum waarop de vergunning nodig is worden aangevraagd.

  • 9.

    Spandoeken mogen uitsluitend worden benut ten behoeve van het bij de aanvraag aangegeven doel.

  • 10.

    Aanvragen voor plaatselijke reclamedoeleinden hebben voorrang boven aanvragen voor niet plaatselijke reclamedoeleinden, indien er twee of meer aanvragen voor dezelfde periode zijn ingediend.

  • 11.

    Aanvragen voor niet-commerciële reclamedoeleinden hebben voorrang boven aanvragen voor commerciële reclamedoeleinden, indien er twee of meer aanvragen voor dezelfde periode zijn ingediend.

  • 12.

    Onverlet hetgeen in dit artikel is gesteld, mogen spandoeken nooit op een zodanige wijze worden aangebracht dat daardoor overlast voor derden en/of verkeersonveilige situaties kunnen ontstaan.

HOOFDSTUK IV OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 4 Het uiterlijk aanzien van tijdelijke reclameborden en spandoeken

  • 1. Het uiterlijk en de plaatsing van reclameborden en spandoeken moet van dien aard zijn dat deze zowel op zichzelf als ten opzichte van de omgeving aan redelijke eisen van welstand voldoen.

  • 2. Reclameborden mogen geen afbeeldingen en/of boodschappen bevatten die als onzedelijk en/of aanstootgevend kunnen worden aangemerkt. In hoeverre hiervan sprake is, is ter beoordeling van het college.

  • 3. Het gebruik van aanduidingen en van kleuren en kleurcombinaties welke verwarring kunnen oproepen met verkeerstekens en met bewegwijzeringsborden is niet toegestaan.

Artikel 5 Persoonlijk karakter van de vergunning

De vergunning is persoonsgebonden en op naam. Zonder schriftelijke toestemming van het college mag de vergunninghouder de voor hem of haar uit de vergunning voortvloeiende rechten en verplichtingen niet aan derden overdragen.

Artikel 6 Vergunningvoorschriften

In het kader van het waarborgen van de openbare orde en veiligheid kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden.

Artikel 7 Aansprakelijkheid

De houder van de vergunning is volledig aansprakelijk voor eventueel toegebrachte schade aan eigendommen van de gemeente en vrijwaart de gemeente onvoorwaardelijk voor alle aanspraken wegens geleden dan wel aan derden toegebrachte schade, ontstaan als gevolg van, c.q. in verband met het gebruik van de vergunning.

Artikel 8 Intrekking vergunning

De vergunning kan door het college van burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien aan een of meer der gestelde voorschriften niet wordt voldaan of indien het openbaar belang dit vordert, zulks niet eerder dan nadat de houder van de vergunning door of namens de burgemeester en wethouders is ingelicht en zonodig gehoord. In dat geval dient de vergunninghouder op grond van de ingetrokken vergunning terstond voor verwijdering van het spandoek of reclamebord(en) zorg te dragen.

VI Hardheidsclausule

De regels die in deze beleidslijn zijn geformuleerd hebben als doel om te komen tot een effectieve en efficiënte behandeling van vergunningaanvragen en handhaving. Het betreffen algemene uitgangspunten voor het handelen, hetgeen derhalve onverlet laat dat er in een concreet geval bijzondere omstandigheden kunnen zijn die ertoe kunnen leiden dat afgeweken wordt van de regels.

Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht stelt hierover het volgende: “Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”.

Het vastleggen van de bij deze beleidslijn behorende nadere regels heeft tot gevolg dat het college in beginsel zal handelen overeenkomstig deze regels en dat ook derden daarop moeten kunnen vertrouwen. Zoals hierboven reeds vermeld werd kan er sprake zijn van bijzondere omstandigheden die in een concreet geval tot onevenredige nadelen kunnen leiden. Hierbij is het echter altijd aan de belanghebbende(n) om zodanige bijzondere omstandigheden aan te voeren.

De belangenafweging in dergelijke gevallen zal tot de slotsom moeten leiden dat de doelen die met de beleidsregels zijn gediend in geen verhouding staan tot het nadeel dat de belanghebbende ondervindt door toepassing daarvan.

Het zal hierbij per definitie vrijwel alleen kunnen gaan om relatief ondergeschikte afwijkingen van de beleidsregels, omdat in deze beleidslijn voornamelijk regels zijn opgenomen die betrekking hebben op gevaarzetting, schade, overlast en dergelijke. Hiervan kan en mag nooit in grote mate afgeweken worden.

Samengevat zal in het algemeen slechts een succesvol beroep op de hardheidsclausule gedaan kunnen worden indien er sprake is van een combinatie van:

  • -

    niet expliciet verwijtbaar handelen door de belanghebbende(n)

  • -

    bijzondere omstandigheden die de belanghebbende(n) onevenredig benadelen en relatief ondergeschikte afwijkingen van deze beleidslijn en er geen overlast, schade en/of onveilige situaties ontstaan.

VII Leges

Zoals eerder in deze nota omschreven zal de bestaande vergunningplicht op grond van artikel 2.1.5.1. van de APV gehandhaafd gaan worden. De leges voor de plaatsing van tijdelijke reclameborden en spandoeken zullen afhankelijk zijn van de duur waarvoor deze worden geplaatst. De daarbij behorende tarieven die gehanteerd worden zijn vermeld in artikel 9.1 van de Tarieventabel behorende bij de legesverordening geldende voor dat jaar.

Voor tijdelijk geplaatste reclameborden en spandoeken worden reeds leges geheven. Een overgangsregeling is hiervoor dan ook niet noodzakelijk.

VIII Handhaving en toezicht

Controle en handhaving zijn het sluitstuk van regelgeving. Dit wil echter niet zeggen dat deze aspecten van ondergeschikt belang zijn. Hieronder zullen de mogelijkheden tot handhaving besproken worden. Hierbij wordt tevens verwezen naar de geactualiseerde Kadernotitie Handhaving. Verder zal worden ingegaan op de rol die de Buitengewone Opsporingsambtenaar (BOA) kan spelen bij de controle en handhaving van het reclamebeleid.

Handhaving is mogelijk op twee manieren:

  • a)

    strafrechtelijke handhaving

  • b)

    bestuursrechtelijke handhaving

Ad a) Strafrechtelijke handhaving van dit beleid kan plaatsvinden op grond van de APV. De in artikel 6.2 APV aangewezen toezichthouders zijn belast met de naleving van de APV. In artikel 6.1 van de APV is bepaald dat overtreding van het gestelde in artikel 2.1.5.1 APV en de op grond van artikel 1.4 APV gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en bovendien kan worden bestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Op grond van artikel 6.2 van de APV kan er een BOA aangewezen worden als toezichthouder. De BOA is bevoegd om verbaliserend op te treden in verband met overtreding van de APV-bepalingen.

Ad b) Naast strafrechtelijke handhaving staat de gemeente tevens het instrument van bestuursrechtelijke handhaving ter beschikking. Bestuursrechtelijke handhaving is echter over het algemeen een stuk omslachtiger. In het kader van de bestuursrechtelijke handhaving heeft het college in ieder geval twee handhavingsinstrumenten tot zijn beschikking:

1) last onder dwangsom

2) bestuursdwang

De last onder dwangsom heeft bij de gemeente prioriteit als handhavingsmiddel. Indien er door de overtreding een gevaarlijke situatie is ontstaan die niet langer mag voortduren, zal de gemeente echter overgaan op bestuursdwang. In de toekomst wordt aan deze twee instrumenten waarschijnlijk een derde instrument aan toegevoegd, namelijk de bestuurlijke boete. Hieronder wordt nader op deze drie instrumenten ingegaan.

Dwangsom

Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen kan er voor kiezen om in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom op te leggen (artikel 5:32 Awb).

Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen. De concrete toepassing van een dwangsom dient uit het oogpunt van behoorlijk bestuur voorafgegaan te worden door een registratie- en waarschuwingsprocedure waarbij alle betrokken belangen en omstandigheden in acht moeten worden genomen. Tevens is het op grond van artikel 5:36 Awb niet toegestaan om een last onder dwangsom op te leggen zolang een ter zake van de betrokken overtreding reeds genomen beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet is ingetrokken.

Hieronder volgt een schets in drie fasen van de procedure tot het opleggen van een last onder dwangsom (optioneel):

1.Eerste overtreding: melding aan overtreder, registratie overtreding en waarschuwing:

De overtreder wordt op zijn overtreding gewezen en de gemeentelijke controleur verzoekt de overtreder reclamebord(en) en/of spandoek(en) in overeenstemming met de regelgeving te brengen. Lukt dit niet, dan wordt de overtreding geregistreerd en de overtreder gewaarschuwd dat het voornemen bestaat om een last onder dwangsom op te gaan leggen indien aan de overtreding binnen 24 uur geen einde wordt gemaakt.

2.Herhaling overtreding of aan verzoek onder 1 wordt niet voldaan: voornemen tot opleggen last onder dwangsom kenbaar maken:

Indien de overtreder na bovenstaande termijn van 24 uur opnieuw of nog steeds in overtreding is, zal er middels een aangetekende standaardbrief een schriftelijke vooraankondiging tot het opleggen van een last onder dwangsom worden verzonden. Hierin wordt de overtreding vermeld en de datum en het tijdstip waarop deze is geconstateerd. Tevens wordt de wettelijke regeling genoemd waarmee in strijd gehandeld wordt door de overtreder. De overtreder moet een redelijke termijn gegund worden om de overtreding te beëindigen. Gezien het feit dat het om een overtreding gaat die gemakkelijk ongedaan te maken is, hoeft hiervoor geen lange termijn gegund te worden aan de overtreder. Een termijn van 24 uur na ontvangst van de vooraankondiging is in dit geval redelijk te noemen. Op grond van de Awb wordt de overtreder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze met betrekking tot het voornemen een dwangsom op te leggen aan het college kenbaar te maken. Hiervoor dient de overtreder een termijn te worden gegeven. Gezien de termijn waarop de dwangsom de vooraankondiging opvolgt, is een termijn van één werkdag reëel.

De controleur zal (afhankelijk van de situatie) meerdere malen per dag, dagelijks of wekelijks moeten controleren of de regels worden nageleefd. Is reeds een vooraankondiging afgegeven en constateert de controleur dat de betrokkene nog altijd (of wederom) in overtreding is, dan zal er een besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom genomen worden en aangetekend aan de overtreder verzonden worden.

3.besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom:

Binnen drie dagen na verzending van de vooraanschrijving wordt de daadwerkelijke dwangsombeschikking aangetekend verzonden naar de overtreder. Deze dwangsombeschikking dient naast de data van de waarschuwing en de verzending van de vooraankondiging de grondslag, op grond waarvan de dwangsom wordt opgelegd en de (on)mogelijkheid van legalisatie van de illegale situatie en de bezwaarmogelijkheid te vermelden.

Aangezien drie dagen eerder de vooraankondiging verzonden is en de overtreder reeds de mogelijkheid heeft gehad zijn zienswijze kenbaar te maken, kan de last onder dwangsom 24 uur na ontvangst door de overtreder in werking treden. Is er op dat moment nog altijd sprake van een overtreding, dan zal de dwangsom worden verbeurd. De last onder dwangsom dient te worden opgelegd voor elke keer dat de regelgeving wordt overtreden. Dat wil zeggen dat gedurende de tijd dat de dwangsombeschikking geldig is, voor elke dag dat overtreding van de dan geldende regelgeving wordt geconstateerd, het bedrag van de dwangsom wordt verbeurd.

De hoogte van de dwangsom dient in overeenstemming met de aard van de overtreding te zijn en bovendien een afschrikwekkend karakter te hebben. Derhalve wordt per overtreding een bedrag van € 500,- per dag opgelegd, met een maximum van € 10.000,- Om herhaling van overtreding te voorkomen dient de dwangsombeschikking zijn geldigheid enige tijd te behouden. In aansluiting op het bepaalde in artikel 5:34 van de Awb zal de dwangsombeschikking voor de duur van één jaar gelden.

Bestuursdwang

Deze bevoegdheid betreft het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd is met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. De wettelijke basis hiervoor is gelegen in artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 125 van de Gemeentewet.

Bij het toepassen van bestuursdwang beoogt men de feitelijke situatie in overeenstemming te brengen met de wettelijke vereisten. Dit zou kunnen betekenen dat een reclamebord of spandoek wordt verwijderd of binnen de grenzen van de regelgeving wordt gebracht. Het uitoefenen van bestuursdwang is een vorm van feitelijk handelen. Dit feitelijk handelen dient echter voorafgegaan te worden door een schriftelijke beslissing, welke op grond van artikel 5:24 Awb als een beschikking wordt aangemerkt. Tegen de bestuursdwangbeschikking kan een belanghebbende vervolgens bezwaar en beroep indienen.

Ter uitvoering van een bestuursdwangbeschikking is het bestuursorgaan dat de beschikking heeft opgelegd (in casu het college van burgemeester en wethouders) onder andere bevoegd tot het meevoeren en opslaan van daarvoor vatbare zaken, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vereist (artikel 5:29 Awb).

Illegale spandoeken en reclameborden kunnen door of namens de gemeente verwijderd worden. De kosten die aan de uitoefening van bestuursdwang zijn verbonden, zijn ex. artikel 5:25 Awb voor rekening van de overtreder. Deze kosten kan het bestuursorgaan middels een dwangbevel op de overtreder verhalen.

Bestuurlijke boete

In de vierde tranche van het voorontwerp van de Awb (titel 5.4) wordt bestuursorganen de mogelijkheid geboden om een bestuurlijke boete op te leggen. Onder een bestuurlijke boete wordt verstaan: “De bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die is gericht op de bestraffing van de overtreder”.

De bestuurlijke boete zou kunnen worden opgelegd in het kader van de handhaving van ‘kleine ergernissen’ (schending van APV-bepalingen die een verloedering in het publiek domein beogen tegen te gaan en gevoelens van onveiligheid trachten te verminderen). Het karakter van een bestuurlijke boete is punitief, terwijl bestuursdwang en de last onder dwangsom een reparatoir karakter in zich dragen. Voorzover thans bekend zal het voorstel met betrekking tot de bestuurlijke boete niet voor 2008 in werking treden.

Momenteel kan nog niet aangegeven worden of het instrument van de bestuurlijke boete te zijner tijd in Bodegraven zal worden ingevoerd. Derhalve zal er in het kader van deze beleidslijn ook niet dieper op worden ingegaan.

IX Overgangsrecht

Zoals in hoofdstuk VI reeds werd opgemerkt worden er voor tijdelijk geplaatste reclameborden en spandoeken reeds leges geheven. Een overgangsregeling is dan ook niet noodzakelijk.

X Communicatie

Deze beleidslijn heeft uitsluitend betrekking op het gebruik van de openbare ruimte binnen de gemeente voor het plaatsen van reclameborden en spandoeken.

Naast publicatie van deze beleidslijn en het informeren van de doelgroep zal er algemene publiciteit met betrekking tot het nieuwe beleid plaats dienen te vinden. Naast het toezenden van informatie aan de doelgroep zullen ook het Bodegraafs Nieuwsblad en de gemeentelijke website ingezet worden voor algemene publiciteit.

Doelstelling van de communicatie is te bewerkstelligen dat de gehele doelgroep wordt geïnformeerd over het nieuwe beleid en de wijze waarop vergunningen kunnen worden aangevraagd. Om de doelgroep rechtstreeks te kunnen bereiken ligt het voor de hand om deze geadresseerd informatie te zenden over het nieuwe beleid. Deze methode biedt tevens de gelegenheid om potentiële gebruikers een aanvraagformulier aan te bieden.

XI Procedure vaststelling beleidslijn

Er bestaat in dit geval geen wettelijk voorschrift dat inspraak verplicht stelt. In de vigerende Inspraakverordening van de gemeente Bodegraven uit 2007 is in artikel 2 bepaald dat inspraak in beginsel mogelijk is op alle terreinen van gemeentelijk bestuur. Artikel 4 van deze verordening bepaalt dat de procedure van afdeling 3.4 Awb van overeenkomstige toepassing is op de in deze verordening bedoelde inspraakprocedure.

Het college heeft, om tot een zo zorgvuldig mogelijke besluitvorming inzake het tijdelijke reclameborden- en spandoekenbeleid te komen en vanwege het potentieel grote aantal

belanghebbenden, besloten om de hierboven genoemde uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen.

Dit houdt in dat:

  • a)

    van de zakelijke inhoud van het ontwerp van deze beleidslijn kennis wordt gegeven via de gemeentepagina in het Bodegraafs Nieuwsblad en op de gemeentelijke website (www.bodegraven.nl);

  • b)

    in de publicatie wordt vermeld dat het ontwerp en de daarbij behorende stukken geduren-de een periode van zes weken na de datum van publicatie ter inzage gelegd worden in het gemeentehuis;

  • c)

    gedurende de inzageperiode belanghebbenden naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren kunnen brengen;

  • d)

    na het verstrijken van de inzagetermijn de ingekomen zienswijzen in een verslag worden opgetekend en zullen worden betrokken bij de definitieve vaststelling van deze beleids-lijn;

  • e)

    nadat deze beleidslijn definitief door het college is vastgesteld, deze bekend zal worden gemaakt via de gemeentepagina in het Bodegraafs Nieuwsblad en op de gemeentelijke website (www.bodegraven.nl);

  • f)

    aan degenen die zienswijzen naar voren hebben gebracht mededeling wordt gedaan van het besluit;

  • g)

    deze beleidslijn vervolgens voor een ieder ter inzage zal liggen in het gemeentehuis.

Tegen de vastgestelde beleidslijn kan ingevolge het gestelde in artikel 8:2 en 7:1 van de Awb geen bezwaar worden gemaakt of beroep worden ingesteld. Het is echter voor individuele belanghebbenden wel mogelijk om bezwaar te maken tegen een concreet besluit dat uit deze beleidslijn voortvloeit (bijvoorbeeld de afwijzing van een aanvraag om een vergunning).

XII Procedure aanvraag vergunning

Een aanvraag van een vergunning op grond van artikel 2.1.5.1. APV dient schriftelijk ingediend te worden.

Een vergunningaanvraag kan voor advies worden voorgelegd aan politie, brandweer en/of de Werkgroep Verkeerszaken.

Voor de termijn van de behandeling van een vergunningaanvraag wordt verwezen naar het gestelde in artikel 1.2 van de APV. Hierin is opgenomen dat het bevoegd bestuursorgaan beslist op de aanvraag binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

In artikel 1.3 van de APV is bepaald dat een aanvraag voor een vergunning tijdig moet worden ingediend. Voor de vergunningaanvraag van een reclamebord en/of spandoek geldt hier een termijn van drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft. Als dat niet het geval is kan besloten worden om de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Aldus vastgesteld tijdens de collegevergadering van dinsdag 13 mei 2008.

de secretaris, de burgemeester,

mw. C.M.J.M. van Pijkeren MSM drs. J.P.J. Lokker