Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Hoogezand-Sappemeer

Beleidsregels vrijlating inkomsten Hoogezand-Sappemeer 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Hoogezand-Sappemeer
Officiële naam regelingBeleidsregels vrijlating inkomsten Hoogezand-Sappemeer 2016
CiteertitelBeleidsregels vrijlating inkomsten Hoogezand-Sappemeer 2016
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikel 31, tweede lid, aanhef en onderdeel n van de Participatiewet.
  2. Artikel 8, tweede lid Ioaw
  3. Artikel 8, derde lid Ioaz

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-04-201601-04-2016Nieuwe regeling

30-03-2016

Gemeenteblad, 4 april 2016, nr. 40025, Jaargang 2016

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels vrijlating inkomsten Hoogezand-Sappemeer 2016

Het college van Hoogezand-Sappemeer;

gelet op Artikel 31, tweede lid, aanhef en onderdeel n van de Participatiewet en artikel 8, tweede lid Ioaw en artikel 8, derde lid Ioaz.

besluit vast te stellen de beleidsregels vrijlating inkomsten Hoogezand-Sappemeer.

Beleidsregels vrijlating inkomsten Hoogezand-Sappemeer 2016

Doelen

  • 1.

    De periode waar binnen gedurende 6 maanden een deel van de arbeidsinkomsten vrijgelaten kan worden, stellen op maximaal 24 maanden vanaf de eerste van de maand waarin voor het eerst inkomsten zijn vrijgelaten.

  • 2.

    De vrijlating aan te laten vangen vanaf de eerste maand waarin inkomsten zijn verworven.

Artikel 1. Begrippen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Vaststellen periode vrijlatingsduur

  • 1. De periode waarbinnen de 6 maanden vrijlating van inkomsten gegeven kunnen worden, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onderdeel n van de Participatiewet of artikel 8, tweede lid Ioaw of artikel 8, derde lid Ioaz, is 24 maanden.

  • 2. De periode als bedoeld in het eerste lid vangt aan op de eerste dag van de maand waarin de vrijlating als bedoeld in art. 31, tweede lid, aanhef en onderdeel n van de Participatiewet of art. 8, tweede lid Ioaw of art. 8, derde lid Ioaz, voor het eerst is toegepast.

Artikel 3. Aanvang vrijlating

De vrijlating wordt direct toegepast vanaf de maand waarin de inkomsten voor het eerst zijn verworven, mits aan de voorwaarden is voldaan.

Artikel 4. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 april 2016.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels vrijlating inkomsten Hoogezand-Sappemeer 2016.

Toelichting

Met ingang van 1 april 2016 is de vrijlating van arbeidsinkomsten niet langer zes aaneengesloten maanden maar maximaal zes maanden. Het college is bevoegd om door middel van beleidsregels vast te stellen dat deze zes maanden binnen een bepaalde periode dienen te liggen. Het college moet beoordelen of de vrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling en als het antwoord bevestigend luidt worden de inkomsten (gedeeltelijk) vrijgelaten mits aan de overige voorwaarden is voldaan. Naar het oordeel van het college draagt het niet bij aan de arbeidsinschakeling als de periode waarbinnen de zes maanden vrijlating van inkomsten wordt gegeven langer duurt dan maximaal 24 maanden. Bovendien zijn de inkomsten dan te verspreid over de maanden, waardoor het verwacht positief effect van de vrijlating op de uitstroom naar verwachting niet gerealiseerd kan worden. Een langer durende periode waarbinnen de vrijlating mogelijk is werkt averechts omdat met een vrijlating van arbeidsinkomsten en een uitkering gezamenlijk meer inkomsten verworven kunnen worden dan alleen met werk. Als het inkomen in totaal minimaal de bijstandsnorm bedraagt bestaat geen recht op een uitkering. Als het inkomen iets lager is dan de norm staat een langdurige periode waarbinnen een vrijlating mogelijk is, de uitstroom in de weg.

Bijkomende effecten zijn dat het voor belanghebbende overzichtelijk blijft en dat het uitvoerbaar blijft voor het college. De vrijlating is bedoeld om te stimuleren dat belanghebbende door middel van werk op korte termijn in eigen levensonderhoud kan voorzien. Naarmate dit langer duurt, des te onwaarschijnlijker is de kans dat het door de vrijlating beoogde doel wordt bereikt. De grens is volgens het college bereikt bij 24 maanden.

1.Algemene vrijlating

De vrijlating gedurende zes maanden wordt verleend indien het college van oordeel is dat dit de uitstroom naar werk ten goede komt. In onze gemeente is hieraan een ruime uitleg gegeven. Elk algemeen geaccepteerde arbeid leidt volgens het college tot een verbetering van de uitstroomkansen. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld een krantenwijk, het bezorgen van folders het verrichten van activiteiten als bescheiden schaal zelfstandigen etc.

2.Vrijlating alleenstaande ouders

Het is wettelijk geregeld dat alleenstaande ouders recht hebben op een continuering van dertig maanden na afloop van zes maanden vrijlating. Dit aangezien verondersteld wordt dat alleenstaande ouders langere tijd nodig hebben om volledig uit te stromen naar werk. Voor zover geen volledig gebruik is gemaakt van zes maanden vrijlating vangt de termijn van de continuering aan vanaf het moment waarop de 24 maanden termijn is verstreken.

In art. 31 lid 2 onder r van de Participatiewet staat weliswaar dat alleenstaande ouders in aanmerking komen voor een verlenging van 30 maanden als er 6 maanden vrijlating zijn verstreken maar de wetgever heeft hiermee bedoeld aan te geven dat geen sprake kan zijn van een samenloop met de eerste zes maanden en dat deze verlenging dan ook volgt op de algemene vrijlating als bedoeld onder 1. Ook is met het wegvallen van het woord “ononderbroken” niet beoogd om de mogelijkheid tot vrijlating in te perken. Het is juist bedoeld om de mogelijkheid te verruimen en daarom is het college van oordeel dat de verlenging verstrekt kan worden ook al is geen sprake geweest van zes maanden vrijlating.

De maximale termijn van 24 maanden vangt aan vanaf de eerste dag van de uitkeringsmaand waarin de vrijlating is toegepast.

Voorbeeld

Een alleenstaande ouder bezorgt in januari 2016 folders evenals in april 2016, augustus 2017 en vervolgens start deze alleenstaande ouder vanaf 1 januari 2018 een krantenwijk.

Gedurende de maximale termijn van 24 maanden (1 januari tot en met 31 december 2017) heeft deze alleenstaande ouder recht op een vrijlating in de maanden januari 2016, april 2016 en augustus 2017. Hij of zij heeft drie maanden vrijlating verbruikt. De maximale periode van 24 maanden verstreek op 31 december 2017 waardoor geen recht meer bestaat op nogmaals drie maanden vrijlating. Vanaf 1 januari 2018 bestaat recht op dertig maanden additionele vrijlating voor alleenstaande ouders.

Deze beleidsregels gelden in aanvulling op en onverminderd artikel 11 van de Beleidsregels re-integratie participatiewet 2015.