Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Millingen aan de Rijn

verordening Langdurigheidstoeslag Wwb Millingen aan de Rijn 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Millingen aan de Rijn
Officiële naam regelingverordening Langdurigheidstoeslag Wwb Millingen aan de Rijn 2009
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag Wwb Millingen aan de Rijn 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerplangdurigheidstoeslag uitkeringsgerechtigden

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1 en lid 2.
  2. Wet werk en bijstand, art. 36.
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-11-200901-01-200901-06-2012Onbekend

27-10-2009

De Rozet, 12-11-2009

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag Wwb Millingen aan de Rijn 2009

De raad van de gemeente Millingen aan de Rijn,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Millingen aan de Rijn d.d. 2 juni 2009,

gelet op de artikelen

8, eerste lid, onderdeel d

8, tweede lid, onderdeel b

36

van de Wet werk en bijstand,

BESLUIT:

vast te stellen de verordening Langdurigheidstoeslag Wwb Millingen aan de Rijn 2009

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders

  • b.

    wet: de Wet werk en bijstand

  • c.

    bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet

  • d.

    uitkeringsgrechtigde: persoon bedoeld in artikel 1 onder o van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • e.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat.

  • f.

    referte periode: onafgebroken periode van 36 maanden, voorafgaande aan de peildatum, waarin belanghebbende een inkomen heeft dat niet hoger is dan 101% van de voor hem geldende bijstandsnorm

Artikel 2 Voorwaarden

Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 101% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

Artikel 3 Hoogte van de toeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt:

    • a.

      voor gehuwden: 40 % van de voor hen geldende maandelijkse netto bijstandsnorm;

    • b.

      voor alleenstaande ouders: 40 % van de voor hen geldende maandelijkse netto bijstandsnorm;

    • c.

      voor alleenstaanden: 40 % van de voor hen geldende maandelijkse netto bijstandsnorm.

  • 2. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 4 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking in "De Rozet" en werkt terug tot 1 januari 2009.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening langdurigheidstoeslag Wwb Millingen aan de Rijn 2009

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 oktober 2009

De griffier, De voorzitter

C.Waterlander drs. G.E.W. Prick

Nota-toelichting

Toelichting

Algemeen

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 is het wetsvoorstel 31 559 inwerking getreden. Daarmee is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd naar gemeenten. Tot 1 januari 2009 vond de langdurigheidstoeslag zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand zoals die tot 1 januari 2009 luidde. Daarin was nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking kwamen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben en geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven extra ondersteuning nodig hebben.

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 ("Samen aan de slag") is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de wettelijke grondslag, zij het dat daarnaast aan artikel 8 is toegevoegd dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

Met de decentralisatie hebben gemeenten de vrijheid gekregen om zelf vast te stellen wat men verstaat onder "langdurig" en "laag inkomen". Ook hebben gemeenten nu de vrijheid om de hoogte van de langdurigheidstoeslag zelf vast te stellen. Deze zaken moeten in een verordening worden vastgelegd.

Veranderingen

Een belangrijke verandering is dat inkomensten uit of in verband met arbeid nu ook toegang geven tot de langdurigheidstoeslag. Dit betekent dat ook werkenden tot de doelgroep behoren.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel (TK 31 441, 2008-2009, nr. 2) was in artikel 36 eerste lid WWB (nieuw) nog opgenomen dat de langdurigheidstoeslag bedoeld was voor personen "die door gebrek aan arbeidsmarktperspectief geen uitzicht hadden op inkomensverbetering". De gemeenteraad diende vervolgens bij verordening te bepalen wat wordt verstaan onder "gebrek aan arbeidsmarktperspectief". Doordat het amendement Spies c.s. (TK 31 441, 2008-2009, nr. 12) is aangenomen, is dit criterium "gebrek aan arbeidsmarktperspectief" uit de wettekst geschrapt en heeft de gemeenteraad geen verplichting/bevoegdheid meer daarover regels te stellen in de verordening. Mede door deze verandering is de langdurigheidstoeslag ook toegankelijk geworden voor mensen met inkomen uit of in verband met arbeid.

Nieuw in artikel 36 Wwb is de formulering "geen uitzicht op inkomensverbetering". De gemeente moet bij de uitvoering hier concreet invulling aan geven en dit vastleggen in beleidsregels.

Bevoegdheid gemeenten

In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

"Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering"

In het nieuwe artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

Mogelijkheden voor eigen beleid

Op grond van de nieuwe bevoegdheden van gemeenten, zijn er, zoals hierboven al aangegeven, diverse mogelijkheden voor het invullen van eigen beleid. Hierna wordt op de respectievelijke onderwerpen nader ingegaan, en worden de keuzes van de Groesbeekse gemeenteraad nader toegelicht.

Langdurig

Deze duur was voor 1-1-2009 omwille van budgettaire redenen wettelijk bepaald op 5 jaar. De termijn van 3 jaar wordt door instanties als het Nibud genoemd als het gaat om het vaststellen van een periode waarbinnen het nog mogelijk is te "reserveren". Na deze 3 jaren is "de rek er uit". Voor wat betreft het verstrekken van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen hebben veel gemeenten (waaronder Ubbergen) aansluiting gezocht bij deze termijn. Op grond van voorgaande is de referteperiode vastgesteld op 36 maanden (is 3 jaar).

Laag inkomen

Gemeenten zijn nu, door de wetwijziging, vrij om een eigen maximale inkomensgrens te hanteren ten aanzien van de referteperiode. Er kan dus worden afgeweken van de 'oude' grens van 100% van de bijstandsnorm. Bij de keuze van de inkomensgrens moet wel het volgende in overweging worden genomen:

  • A.

    Het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstandsnorm valt niet te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm.

  • B.

    Daarnaast is er nog een andere reden om de inkomensgrens niet hoog vast te stellen. Een te hoge inkomensgrens heeft ongewenste armoedeval-effecten in zich. Weliswaar doen de armoedeval-effecten zich ook voor bij een grens van 100%, maar belanghebbenden die uitstromen uit de uitkering, of die meer gaan werken zullen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag minder wordt gevoeld. Bij een inkomensgrens van bijvoorbeeld 110% zal de verhoging van het inkomen kleiner zijn, terwijl de langdurigheidstoeslag wel moet worden gemist.

  • C.

    Tot slot is de langdurigheidstoeslag vanaf het begin bedoeld voor mensen die langdurig op bijstandsniveau leven en daardoor geen financiële ruimte meer hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven. Mensen met een hoger inkomen hebben deze ruimte wel, ook al is deze klein.

Wij stellen, met het oog op het bovenstaande, de inkomensgrens vast op 101% van het bijstandsniveau. Deze inkomensgrens biedt ruimte voor kleine overschrijdingen van de bijstandsnorm. Deze komen bijvoorbeeld voor bij minimale arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.

Hoogte van de toeslag

Door de wetwijziging kunnen gemeenten nu zelf de hoogte van de langdurigheidstoeslag bepalen. Daarbij moet een aantal zaken dingen bedacht worden. Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.

Wij hebben op grond van bovenstaande aansluiting gezocht bij de hoogte die tot 1 januari 2009 landelijk was bepaald, te weten 40% van de geldende bijstandsnorm. Het uitdrukken van de LDT als percentage van de toepasselijke bijstandsnorm in de verordening voorkomt dat de hoogte van de LDT jaarlijks moet worden aangepast aan de wijziging in de normbedragen van de Wwb.

Invulling van formulering " geen uitzicht op inkomensverbetering"

Met de wetswijziging zijn werkenden nu uitdrukkelijk bij de doelgroep betrokken. In het nieuwe artikel 36 is afgestapt van de voorwaarde dat er sprake moet zijn van het ontbreken van arbeidsmarktperspectief. Dit heeft tot gevolg dat gemeenten geen toets meer hoeven te doen op het aanwezig zijn van arbeidsmarktperspectief. Wel moet de formulering "geen uitzicht op inkomensverbetering " concreet worden ingevuld en uitgewerkt in beleidsregels.

Hieronder wordt kort toegelicht hoe deze formulering in Groesbeek zal worden toegepast.

In de toepassing van de verordening wordt ervan uitgegaan dat werkenden met een langdurig laag inkomen en uitkeringsgerechtigden die langdurig een uitkering hebben per definitie geen uitzicht hebben op inkomensverbetering, en dus recht hebben op de langdurigheidstoeslag. Hier zou tegenin kunnen worden gebracht dat mensen die een scholing of re-integratietraject volgen mogelijk toch uitzicht hebben of krijgen op inkomensverbetering. Dit is heel goed mogelijk, maar zij hebben wel in de voorgaande jaren moeten leven van een laag inkomen en hebben daardoor geen financiële ruimte meer. Als zij in het jaar daarna toch uitstromen uit de uitkering of om andere redenen een hoger inkomen krijgen, dan vervalt voor dat jaar vanzelf het recht op de langdurigheidstoeslag.

Een uitzondering op deze redenering vormt de groep studenten die een opleiding volgen als bedoeld in de Wet Tegemoetkoming Studiefinanciering , dan wel een studie volgen als genoemd in de Wet Studiefinanciering 2000. Van deze groep mag worden verwacht dat zij na afloop van hun studie zicht hebben op aanzienlijke inkomensverbetering. In de toepassing van de verordening wordt er daarom vanuit gegaan dat deze groep geen recht heeft op de langdurigheidstoeslag. De kans dat deze groep in de referteperiode een inkomen boven de inkomensgrens heeft is daarbij groot, omdat studenten vaak bijverdienen met bijbaantjes. Mocht dat in een individuele situatie niet het geval zijn, en een studerende kan overtuigend aantonen dat er in de toekomst geen sprake is van inkomensverbetering, dan is er geen weigeringsgrond om de langdurigheidstoeslag niet toe te kennen (zolang is voldaan aan de overige voorwaarden).

Geen ambtshalve verstrekking

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen, wat de afgelopen jaren ook is gebeurd. Mensen met een bijstanduitkering ontvangen automatisch een aanvraagformulier. Omdat van de meeste mensen bekend is dat zij een langdurig laag inkomen hebben en een vermogen als bedoeld in artikel 34 WWB, is het formulier voor deze groep vereenvoudigd.

In de toekomst zal worden gekeken hoe de aanvraag voor werkenden kan worden vereenvoudigd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

In dit artikel worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het laag inkomen wordt uitgedrukt als percentage van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm. Voor werkenden zal gekeken moeten worden naar het inkomen, afgezet tegen de voor hen geldende bijstandsnorm.

Artikel 3

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. In dit model wordt uitgegaan van een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm. Hierdoor hoeft het bedrag van de toeslag niet jaarlijks aangepast te worden aan de wijziging in de normbedragen van de WWB.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 5

Hier is aangegeven dat de datum van inwerkingtreding de dag na publicatie is, maar dat de verordening terugwerkt tot 1 januari 2009.

In het wetsontwerp is een bepaling over overgangsrecht opgenomen, zodat dit niet in de verordening geregeld hoeft te worden.