Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Nieuw-Lekkerland

Verordening Werk en Bijstand 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Nieuw-Lekkerland
Officiële naam regelingVerordening Werk en Bijstand 2004
CiteertitelVerordening Werk en Bijstand 2004
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-200413-12-2011Wet werk en bijstand, art. 8, 8a, 18, 30 en 47

09-09-2004

De Klaroen,

Onbekend

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Nieuw-Lekkerland;

Gelezen het voorstel van Burgemeester en wethouders van 3 augustus 2004

Gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel a, b en c; artikel 8a; artikel 18; artikel 30 en artikel 47 van de Wet werk en bijstand.

besluit vast te stellen de navolgende verordeningregelende uitvoering en handhaving van de Wet werk en bijstand.

Verordening Werk en Bijstand 2004

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Definities en omschrijvingen
Artikel 1.1 Algemene begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet Werk en Bijstand;

  • b.

    het college: burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuw-Lekkerland.

  • c.

    nettominimumloon: het minimumloon per maand genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met de aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie;

  • d.

    bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 van de wet op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de door het college vastgestelde verhoging of verlaging.

Artikel 1.2 Begrippen in het kader van de reïntegratie

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    reïntegratie: het geheel van activiteiten gericht op arbeidsinschakeling van werkzoekenden;

  • b.

    algemeen geaccepteerde arbeid: arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is;

  • c.

    trajectplan: een op het individu toegespitst plan met als doel arbeidsinschakeling, waarin de rechten en plichten van zowel de gemeente als de werkzoekende worden opgenomen;

  • d.

    subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor het aan het bestuursorgaan geleverde diensten;

  • e.

    reïntegratiebedrijf: een bedrijf, dat op basis van een overeenkomst met de gemeente, activiteiten verricht gericht op reïntegratie.

Artikel 1.3 De kwalificatie van personen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bijstandsgerechtigde:persoon die recht heeft op een uitkering op grond van de wet;

  • b.

    alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

  • c.

    alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

  • d.

    ten laste komend kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken.

Artikel 1.4 Gehuwd
  • a. In deze verordening wordt gelijkgesteld met gehuwd: als partner geregistreerd.

  • b. Als gehuwde wordt mede aangemerkt de ongehuwde die met een persoon, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte, een gezamenlijke huishouding voert.

  • c. Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • d. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • e. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

  • a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

  • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

  • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

  • d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het vierde lid.

Artikel 1.5 Begrippen verband houdend met de woonsituatie

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    woning: een woonhuis een woonwagen of een woonschip;

  • b.

    woonkosten: indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Huursubsidiewet (Staatsblad 1997, 197);

indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerende-zaak-belasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

  • c.

    hoofdverblijf: de woning waar belanghebbende zijn woonstede heeft, of bij het ontbreken daarvan de plaats waar belanghebbende werkelijk verblijf houdt;

  • d.

    hoofdbewoner: degene die aangeslagen is voor het gebruikersgedeelte van de onroerende-zaak-belasting en nog steeds woonachtig is in de woning waarop de aanslag betrekking heeft, dan wel degene die aangeslagen zou worden voor het gebruikersgedeelte van de onroerende-zaak-belasting indien de woning op de peildatum van de onroerende-zaak-belasting nog steeds wordt bewoond;

Artikel 1.6 Begrippen in het kader van sanctionering

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    sanctie: een waarschuwing of een verlaging van de bijstandsnorm voor een bepaalde periode, die kan worden opgelegd op grond van artikel 18 tweede lid van de wet, door het college, indien geconstateerd is dat er sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van een aan de uitkering verbonden verplichting of het tonen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid;

  • b.

    gedraging: een doen of nalaten;

  • c.

    benadelingsbedrag: het bruto uitkeringsbedrag dat ten onrechte is verstrekt, doordat de betrokkene onjuiste en/of onvolledige gegevens heeft verstrekt, dan wel voor de bepaling van het recht op uitkering relevante gegevens heeft verzwegen of niet (tijdig) verstrekt.

Afdeling 1.2 Handhaving
Artikel 1.7 Handhaving
  • 1. Het college stelt jaarlijks een handhavingsplan vast en biedt dit vervolgens aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en de te verwachten resultaten.

  • 2. Het handhavingsplan wordt uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het in het eerste lid bedoelde plan betrekking heeft, door het college vastgesteld.

  • 3. In het handhavingsplan komt op zijn minst tot uitdrukking de gemeentelijke visie op handhaving van de wet, alsmede de aanpak van fraudepreventie, controle en –repressie

  • 4. Het college rapporteert uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het jaar waarop het in het eerste lid bedoelde plan betrekking heeft aan de gemeenteraad over het op grond van het handhavingsplan gevoerde beleid en de bereikte resultaten.

Hoofdstuk 2 Reïntegratie

Afdeling 2.1 Inleidende bepalingen
Artikel 2.1 Opdracht college
  • 1. Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de werkzoekende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4. De personen tot wie de opdracht van het college tot ondersteuning zich uitstrekt, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, worden in het vervolg van dit hoofdstuk aangeduid als werkzoekenden.

Artikel 2.2 Beleidsplan en -verslag
  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast en biedt dit vervolgens aan de gemeenteraad aan. Hierin worden beleidsprioriteiten aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2. Dit plan omvat in elk geval:

    • -

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • -

      een beschrijving van de voorzieningen die het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

    • -

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • -

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

    • -

      het flankerende beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde plan wordt uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het betrekking heeft, vastgesteld door het college.

  • 4. Het college rapporteert uiterlijk op 30 juni van het jaar volgend op het jaar waarop het in het eerste lid bedoelde plan betrekking heeft aan de gemeenteraad over het op grond van het plan gevoerde beleid, de bereikte resultaten en de effecten van het beleid. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Afdeling 2.2 Rechten en plichten
Artikel 2.3 Aanspraak op ondersteuning

Werkzoekenden hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 2.4 Verplichtingen van de werkzoekende
  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 9 van de wet is de werkzoekende verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden

  • 2. Een werkzoekende die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 3. De werkzoekende die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 4. Indien een bijstandsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het derde lid kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in hoofdstuk 4 van deze verordening

  • 5. Indien de werkzoekende, niet zijnde een bijstandsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het derde lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel van andere subsidies geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 6. De hoogte van het bedrag dat op grond van het vorige lid van de belanghebbende wordt teruggevorderd wordt bepaald door:

    • a.

      het bedrag te berekenen waarmee de uitkering op grond van het vierde lid verlaagd zou moeten worden, wanneer de in het vijfde lid bedoelde persoon bijstandsgerechtigd zou zijn;

    • b.

      bij het aldus berekende bedrag op te tellen de aanwezige draagkracht van de niet bijstandsgerechtigde werkzoekende, voor zover daarmee nog geen rekening is gehouden bij de betaling van de subsidie.

  • 7. Het op grond van het vorige lid berekende bedrag is niet hoger dan de kosten van de voorziening of andere subsidie.

Afdeling 2.3 Algemene bepalingen over voorzieningen
Artikel 2.5 Sluitende aanpak
  • 1. Elke werkzoekende krijgt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 2 maanden nadat de aanspraak op ondersteuning is ontstaan, een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling

    in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien en voor zover het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Indien de ontheffing zoals bedoeld in het vorige lid door het college wordt ingetrokken, dan wel de tijdsduur waarvoor de ontheffing is verleend is verstreken, krijgt de werkzoekende zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 2 maanden nadat het besluit tot intrekking van de ontheffing is genomen dan wel de tijdsduur waarvoor de ontheffing is verleend is verstreken, een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 2.6 Algemene bepalingen over voorzieningen
  • 1. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 2. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de werkzoekende die aan de voorziening deelneemt een of meer verplichtingen genoemd in de wet of in deze verordening niet nakomt;

    • b.

      indien de werkzoekende die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de werkzoekende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling van de werkzoekende

  • 3. Het college kan ten aanzien van een of meer in deze verordening genoemde voorzieningen met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, beleidsregels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen; de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;

    • c.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies; de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • d.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Afdeling 2.4 De werkplaats
Artikel 2.7 De werkplaats
  • 1. Er is een voorziening genaamd “de werkplaats” .

  • 2. De werkplaats is een voorziening zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 aanhef en sub a van de wet.

  • 3. Met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.5 van deze verordening krijgt iedere werkzoekende het aanbod om gebruik te maken van de in het eerste lid bedoelde voorziening.

  • 4. Een aanbod zoals bedoeld in het vorige lid kan achterwege blijven wanneer een werkzoekende reeds gebruik maakt van een andere voorziening.

  • 5. De werkzoekende verricht in de werkplaats, zolang zijn zoekacties en andere activiteiten gericht op arbeidsinschakeling zonder resultaat blijven, een (werk)stage.

  • 6. Het doel van de (werk)stage zoals bedoeld in het vorige lid is het opdoen van werkervaring en het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 7. Zonodig wordt in de werkplaats een diagnose gesteld met betrekking tot de afstand van de werkzoekende tot de arbeidsmarkt en een advies gegeven voor een vervolgtraject dat zo snel mogelijk leidt naar regulier werk.

  • 8. De maximale periode dat een werkzoekende gebruik kan maken van de in het eerste lid bedoelde voorziening bedraagt 6 maanden.

  • 9. Het college draagt er zorg voor dat plaatsing van de werkzoekende in de werkplaats niet leidt tot een onverantwoorde beïnvloeding van de concurrentieverhoudingen.

Afdeling 2.5 Arbeidsmarkt gerelateerde uitstroomtrajecten
Artikel 2.8 Werkstages
  • 1. Het college draagt er zorg voor dat aan werkzoekenden een werkstage kan worden aangeboden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. Deze werkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 4. Het college draagt er zorg voor dat de werkzoekende alleen geplaatst wordt op een werkstage indien daardoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. Het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt wordt schriftelijk vastgelegd.

  • 6. Het college kan een stimuleringssubsidie verstrekken aan het reïntegratiebedrijf dat belast is met het organiseren en begeleiden van de werkstages wanneer arbeidsinschakeling plaats vindt binnen de in het derde lid genoemde periode van 6 maanden.

Artikel 2.9 Detacheringsbanen
  • 1. Het college draagt er zorg voor dat aan werkzoekenden een dienstverband bij een reïntegratiebedrijf kan worden aangeboden, gericht op arbeidsinschakeling;

  • 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. Met het reïntegratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

Artikel 2.10 (Loonkosten)subsidie aan een reïntegratiebedrijf
  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan een reïntegratiebedrijf dat met een werkzoekende een arbeidsovereenkomst sluit gericht op arbeidsinschakeling;

  • 2. Het college stelt beleidsregels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 2.11 Voorzieningen gericht op nazorg

Het college kan aan een persoon die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, zonder dat de onderneming waar de arbeid wordt verricht gesubsidieerd wordt op grond van artikel 2.10 van deze verordening, gedurende een periode van maximaal 6 maanden, voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Afdeling 2.6 Kweekvijver
Artikel 2.12 De kweekvijver
  • 1. Er is een voorziening genaamd “ de kweekvijver”.

  • 2. De kweekvijver is een voorziening zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 aanhef en sub a van de wet.

  • 3. Met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.5 van deze verordening kan iedere werkzoekende het aanbod krijgen om gebruik te maken van de in het eerste lid bedoelde voorziening.

  • 4. Een aanbod zoals bedoeld in het vorige lid blijft achterwege wanneer een werkzoekende reeds gebruik maakt van een andere voorziening.

  • 5. In de kweekvijver verricht de werkzoekende activiteiten die erop zijn gericht de werkzoekende kennis, vaardigheden en attituden te laten verwerven, waardoor de kans op arbeidsinschakeling wordt vergroot.

  • 6. Het college kan aan, gelet op het vorige lid, de werkzoekende uitkeringsgerechtigde activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 7. Onder sociale activering zoals bedoeld in het vorige lid wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling.

Afdeling 2.7 Flankerende voorzieningen
Artikel 2.13 Scholing
  • 1. Het college kan werkzoekenden een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college kan beleidsregels stellen ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 2.14 Kinderopvang
  • 1. Het college kan met het oog op de arbeidsinschakeling kinderopvang aanbieden aan alleenstaande ouders of gehuwden, zolang het jongste kind de leeftijd van 12 jaar nog niet heeft bereikt.

  • 2. Het college kan beleidsregels stellen ten aanzien van de noodzakelijkheid van de kinderopvang, de duur en de maximale vergoeding

Artikel 2.15 Schuldhulpverlening
    • 1.

      Het college kan mede met het oog op de arbeidsinschakeling informatie, advies, hulp en

    • 2.

      begeleiding bij het oplossen van problematische schulden aanbieden.

  • 2. Het college kan beleidsregels stellen ten aanzien van de in het eerste lid genoemde voorziening.

Artikel 2.16 Overige flankerende voorzieningen
  • 1. Het college kan, behalve de in deze afdeling al genoemde flankerende voorzieningen, met het oog op de arbeidsinschakeling andere, niet nader omschreven flankerende voorzieningen ontwikkelen, laten ontwikkelen en aanbieden.

  • 2. Het college kan beleidsregels stellen ten aanzien van de in het eerste lid genoemde voorzieningen.

Afdeling 2.8 Inkomstenvrijlating
Artikel 2.17 Inkomstenvrijlating
  • 1. De vrijlating zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 onder o van de wet wordt toegepast indien de werkzoekende aannemelijk maakt dat de inkomsten uit deeltijdarbeid binnen een periode van 6 maanden zullen stijgen tot een zodanig niveau, dat geen recht meer bestaat op een (aanvullende) bijstandsuitkering.

  • 2. Van een situatie zoals bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake wanneer:

    • a.

      er sprake is van een leer- werkovereenkomst waarbij de werkcomponent binnen een periode van een half jaar zodanig in omvang toeneemt dat geen recht meer bestaat op een (aanvullende) bijstandsuitkering.

    • b.

      er een schriftelijke verklaring van de werkgever is waaruit blijkt dat bij gebleken geschiktheid de omvang van het dienstverband binnen maximaal 6 maanden wordt uitgebreid tot een zodanig niveau dat geen recht meer bestaat op een (aanvullende) bijstandsuitkering.

Afdeling 2.9 Stimuleringssubsidies
Artikel 2.18 Stimuleringssubsidies
  • 1. Het college kan aan werkzoekenden een stimuleringssubsidie toekennen.

  • 2. Deze subsidie wordt verstrekt bij het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 3. Het college stelt beleidsregels vast over de doelgroepen en de hoogte van de stimuleringsubsidies.

Afdeling 2.10 Overige subsidiëring en geldleningen
Artikel 2.19 Doel van de subsidie
  • 1. Het doel van de in deze afdeling bedoelde subsidie is het zo veel mogelijk opheffen van de financiële belemmeringen die de werkzoekende ondervindt in het kader van zijn uitstroomtraject.

  • 2. Voor subsidiëring kunnen uitsluitend die kosten in aanmerking komen die gevormd worden door de noodzakelijke onkosten die de werkzoekende maakt of moet maken in het kader van zijn uitstroomtraject.

Artikel 2.20 Bepaling noodzakelijke kosten
  • 1. Tot de noodzakelijk kosten als bedoeld in artikel 2.19 lid 2 van deze verordening worden gerekend:

    • a.

      de kosten die in het trajectplan genoemd worden;

    • b.

      de niet in het trajectplan opgenomen kosten die naar het oordeel van het college als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt gelet op de belemmerende werking richting uitstroom die ervan uitgaat en de relatie met het trajectplan;

  • 2. Bij de subsidiëring van noodzakelijke kosten zoals bedoeld in het vorige lid wordt steeds gekozen voor de goedkoopste doch adequate oplossing om de belemmering op te heffen.

Artikel 2.21 Terugbetalingsverplichting
  • 1. Het college kan besluiten naast de in deze afdeling bedoelde subsidies ook leningen voor de in deze afdeling bedoelde kosten te verstrekken. De condities met betrekking tot de terugbetaling worden dan opgenomen in het trajectplan.

  • 2. Het college kan tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van de in deze afdeling bedoelde subsidies overgaan indien het traject door het toedoen van de gesubsidieerde niet tot een goed einde wordt gebracht.

Artikel 2.22 Afstemming met bijzondere bijstand

De in deze afdeling bedoelde subsidies en leningen zijn voorliggende voorzieningen voor de verstrekking van bijzondere bijstand voor de in dit hoofdstuk bedoelde werkzoekenden.

Afdeling 2.11 Specifieke bepaling voor niet bijstandgerechtigde werkzoekenden
Artikel 2.23 Subsidieverlening aan niet bijstandgerechtigde werkzoekenden
  • 1. De in dit hoofdstuk behandelde ondersteuning aan niet bijstandsgerechtigde werkzoekenden kan worden aangeboden in de vorm van een subsidie met in achtneming van artikel 2.4 lid 6

  • 2. Het college kan besluiten bij de bepaling van de hoogte van een of meer subsidies die op grond van dit hoofdstuk verstrekt worden aan niet bijstandgerechtigde werkzoekenden, rekening te houden met de bij die werkzoekende aanwezige draagkracht.

  • 3. Bij de berekening van de in het vorige lid bedoelde draagkracht wordt overeenkomstig gehandeld als bij het berekenen van aanwezige draagkracht in het kader van de verstrekking van bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 3 Toeslagen en verlagingen

Artikel 3.1 Leeftijdsbeperking
  • 1. De bepalingen in dit hoofdstuk hebben slechts betrekking op bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar.

  • 2. Bij bijstandsverlening aan gehuwden gelden de bepalingen van dit hoofdstuk slechts wanneer beide partners 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Artikel 3.2 Categorieën
  • 1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2. De categorieën worden als volgt aangeduid:

  • a. alleenstaande;

  • b. alleenstaande ouder;

  • c. gehuwde.

Artikel 3.3 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm
  • 1. De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met diens ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 3. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is, behoudens het bepaalde in artikel 3.7 van dit hoofdstuk, 15 procent van het netto minimumloon.

Artikel 3.4 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag bij gehuwden
  • 1. De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging, bedoeld in het eerste lid blijft achterwege indien in de woning van de gehuwden of de gehuwden met ten laste komende kinderen geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3. De verlaging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor de gehuwden op wie het tweede lid niet van toepassing is, behoudens het bepaalde in artikel 3.7 van dit hoofdstuk, 5 procent van het netto minimumloon.

Artikel 3.5 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag bij 21- en 22 jarigen
  • 1. Toeslag, zoalsis vastgesteld op grond vanartikel 3.3 van deze verordening wordt voor een alleenstaande van 21 jaar verlaagd met 20 procent van het netto minimumloon.

  • 2. Indien voor een 21-jarige alleenstaande op grond van artikel 3.3 van deze verordening een toeslag van minder dan 20 procent van het netto minimumloon is vastgesteld, wordt de verlaging, bedoeld in het vorige lid gelijkgesteld aan deze toeslag.

  • 3. De toeslag, zoals is vastgesteld op grond van artikel 3.3 van deze verordening wordt voor een alleenstaande van 22 jaar verlaagd met 15 procent van het netto minimumloon.

Artikel 3.6 Ontbrekende woonkosten
  • 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, danwel als gevolg van het niet aanhouden van een woning.

  • 2. De verlaging, bedoeld in het eerste lid bedraagt 20 procent van het netto minimumloon.

Artikel 3.7 Cumulatie en anticumulatie
  • 1. Indien de bijstandsgerechtigde tevens hoofdbewoner van de woning, de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen met meer dan één persoon, wordt de toeslag zoals bedoeld in artikel 3.3 van deze verordening verder verlaagd met 5 procent van het minimumloon voor iedere volgende persoon die zijn hoofdverblijf houdt in de woning, respectievelijk de verlaging zoals bedoeld in artikel 3.4 van deze verordening verder verhoogd met 5 procent van het minimumloon voor iedere volgende persoon die zijn hoofdverblijf houdt in de woning.

  • 2. Indien de bijstandsgerechtigde, niet zijnde hoofdbewoner van de woning, de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen met meer dan één persoon, wordt de toeslag zoals bedoeld in artikel 3.3 van deze verordening verder verlaagd met 5 procent van het minimumloon voor iedere volgende persoon die zijn hoofdverblijf houdt in het gedeelte van de woning, dat op basis van een huur- of kostgangersovereenkomst ter beschikking staat aan belanghebbende, respectievelijk de verlaging zoals bedoeld in artikel 3.4 van deze verordening verder verhoogd met 5 procent van het netto minimumloon.

  • 3. Alleenstaande ouders met hun ten laste komende kinderen, en gehuwden met hun ten laste komende kinderen worden voor de toepassing van dit artikel beschouwd als één persoon.

  • 4. De uitkering bedraagt:

    • a.

      minimaal 50 procent van het netto minimumloon voor een alleenstaande;

    • b.

      minimaal 70 procent van het netto minimumloon voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      minimaal 80 procent van het netto minimumloon voor gehuwden.

Artikel 3.8 Afstemming

Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm of afwijkende vaststelling van de toeslag vindt plaats onverminderd artikel 18, eerste lid van de wet.

Hoofdstuk 4 Sancties

Afdeling 4.1 Inleidende bepalingen
Artikel 4.1 Het toepassen van een sanctie
  • 1. Aan de belanghebbende wordt overeenkomstig dit hoofdstuk van de verordening een sanctie opgelegd indien de belanghebbende:

  • a. naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan;

  • b. uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of deze verordening voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt.

    c.zich jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een sanctie wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Artikel 4.2 Verwijtbaarheid
  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een sanctie indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt in ieder geval indien:

    • a.

      de verwijtbare gedraging niet kan worden toegerekend aan de belanghebbende wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens;

    • b.

      de belanghebbende door overmacht is gedrongen tot de verwijtbare gedraging;

    • c.

      de belanghebbende tot de verwijtbare gedraging is gekomen door naleving van een wettelijk voorschrift.

  • 3. De mate van verwijtbaarheid, als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid van deze verordening, kan worden onderscheiden in de volgende gradaties:

    • a.

      Er is sprake van lichte verwijtbaarheid, indien de gedraging van de belanghebbende is voortgekomen uit slordigheid, onachtzaamheid, onzorgvuldigheid en/of onervarenheid. Er is in ieder geval geen sprake van lichte verwijtbaarheid indien aan de belanghebbende reeds eerder voor een vergelijkbare gedraging een sanctie is opgelegd.

    • b.

      Er is sprake van standaard verwijtbaarheid indien de belanghebbende weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat er sprake is van een verwijtbare gedraging.

    • c.

      Er is sprake van zware verwijtbaarheid indien de belanghebbende zich stelselmatig schuldig maakt aan verwijtbare gedragingen, dan wel bij de verwijtbare gedraging gebruik heeft gemaakt van listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels.

Artikel 4.3 Dringende redenen
  • 1. Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van het opleggen van een sanctie indien het college

    daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college toepassing geeft aan lid 1 wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Afdeling 4.2 Gedragingen in verband met de arbeidsinschakeling
Paragraaf 4.2.1 Gedragingen in de werkplaats en bij andere voorzieningen
Artikel 4.4 Verzuimprotocol
  • 1. Het college stelt een verzuimprotocol vast. Hierin worden onder andere regels opgenomen met betrekking tot de aanwezigheid op de werkplaats, de gronden voor afwezigheid, de wijze waarop de afwezigheid gemeld moet worden en de consequenties van het niet nakomen van deze regels.

  • 2. Iedere belanghebbende die in de werkplaats te werk wordt gesteld krijgt een afschrift van het verzuimprotocol.

Artikel 4.5 Ongeoorloofd verzuim op de werkplaats
  • 1. Verzuim in strijd met het verzuimprotocol wordt aangemerkt als ongeoorloofd verzuim.

  • 2. Ongeoorloofd verzuim wordt onderscheiden, naar aantal perioden van verzuim in één kalendermaand, in de navolgende categorieën:

    a.Eerste categorie:

    1. Eén periode van ongeoorloofd verzuim van minder dan één dag.

  • b. Tweede categorie:

  • 1. Eén periode van ongeoorloofd verzuim van minder dan 6 aaneengesloten dagen.

  • c. Derde categorie:

  • 1. Ongeoorloofd verzuim, als bedoeld in sub b, met toepassing van artikel 4.23, eerste lid van deze verordening;

  • 2. Ongeoorloofd verzuim, als bedoeld in sub d, met toepassing van artikel 4.23, tweede lid van deze verordening.

    d. Vierde categorie:

  • 1. Eén periode van ongeoorloofd verzuim van meer dan 5 doch minder dan 11

    aaneengesloten dagen;

  • 2. Twee verzuimperioden, ongeacht de duur van het verzuim.

  • e. Vijfde categorie:

  • 1. Eén periode van ongeoorloofd verzuim van meer dan 10 doch minder dan 16 aaneengesloten dagen;

  • 2. Drie verzuimperioden, ongeacht de duur van het verzuim.

  • f. Zesde categorie:

  • 1. Eén periode van verzuim van meer dan 15 aaneengesloten dagen;

  • 2. Meer dan drie verzuimperioden, ongeacht de duur van het verzuim.

  • 3. Indien een periode van verzuim is onderbroken door een weekend of algemeen erkende feestdag wordt deze periode als aaneengesloten beschouwd.

Artikel 4.6 Gelijkstelling met de werkplaats
  • 1. Het college kan verzuim bij een andere voorziening in het kader van de arbeidsinschakeling gelijkstellen met het ongeoorloofd verzuim op de werkplaats.

  • 2. Indien het college gebruik maakt van de bevoegdheid van het eerste lid,stelt zij een verzuimprotocol voor deze voorziening vast.

  • 3. Belanghebbenden worden in kennis gesteld van dit verzuimprotocol alvorens sancties bij schending van de in dit protocol opgenomen regels worden toegepast.

Artikel 4.7 Stelselmatige afwezigheid

Stelselmatige afwezigheid wordt op grond van artikel 4.9 aanhef en zesde lid, sub b van deze verordening gesanctioneerd als het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Van stelselmatige afwezigheid is in ieder geval sprake indien de belanghebbende zich in meer dan 3 maanden schuldig maakt aan ongeoorloofd verzuim, ongeacht de duur van de verzuimperiodes.

Artikel 4.8 Ongeoorloofd gedrag
  • 1. Indien de belanghebbende zich op de werkplaats zodanig gedraagt dat redelijkerwijs van het college niet kan worden gevergd dat het aanbieden van deze voorziening aan de belanghebbende moet worden voortgezet, wordt de belanghebbende op grond van artikel 4.9 aanhef en zesde lid sub b van deze verordening gesanctioneerd.

  • 2. Van het in eerste lid genoemde gedrag is in ieder geval sprake wanneer:

    • a.

      de belanghebbende het college bij het vaststellen van diens mogelijkheden tot arbeidsinschakeling of de afstand tot de arbeidsmarkt heeft misleid door het vertonen van valse of vervalste documenten of deze opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven omtrent zijn persoonlijke omstandigheden, opleiding en arbeidsverleden;

    • b.

      de belanghebbende zich ondanks waarschuwing overgeeft aan dronkenschap of ander liederlijk gedrag;

    • c.

      de belanghebbende zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven waardoor hij het vertrouwen van de medewerker werkplaats onwaardig wordt;

    • d.

      de belanghebbende de medewerker werkplaats, diens familieleden of huisgenoten, of andere op de werkplaats werkende uitkeringsgerechtigden mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt;

    • e.

      de belanghebbende de medewerker werkplaats, diens familieleden of huisgenoten, of andere op de werkplaats werkende uitkeringsgerechtigden verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met de wetten of de goede zeden;

    • f.

      de belanghebbende opzettelijk, of ondanks waarschuwing roekeloos, materiaal op de werkplaats beschadigt of aan ernstig gevaar blootstelt;

    • g.

      de belanghebbende opzettelijk, of ondanks waarschuwing roekeloos, zich zelf of anderen aan ernstig gevaar blootstelt;

    • h.

      de belanghebbende hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de medewerker werkplaats verstrekt;

    • i.

      de belanghebbende op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke voor hem gelden tijdens zijn verblijf op de werkplaats of tijdens zijn deelname aan een daarmee door het college gelijkgesteld voorziening;

    • j.

      de belanghebbende door opzet of roekeloosheid buiten staat geraakt of blijft om zijn verplichtingen op de werkplaats na te komen.

  • 3. Het college kan ongeoorloofd gedrag bij een andere voorziening in het kader van de arbeidsinschakeling gelijkstellen met het ongeoorloofd gedrag op de werkplaats. In dat geval wordt met de medewerker werkplaats gelijkgesteld de verantwoordelijke op de andere voorziening.

Paragraaf 4.2.2 Overige gedragingen in verband met de arbeidsinschakeling
Artikel 4.9 Categorie indeling

De gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de navolgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

  • a. het zich niet als belanghebbende doen inschrijven bij het Centrum voor werk en inkomen, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen;

  • b. het niet voor gezien ondertekenen van het trajectplan;

  • c. het niet verstrekken van het ondertekende trajectplan aan het college;

  • d.

    het buiten de door het college daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor het vaststellen van de mogelijkheden van de belanghebbende tot arbeidsinschakeling en de afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, door geen, onjuiste of onvolledige mededeling aan het college te doen van informatie die van belang is voor het vaststellen van de mogelijkheden van de belanghebbende tot arbeidsinschakeling en de afstand tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      het anderszins niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen.

  • 3.

    Derde categorie:

  • a. het in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor één of meer voorzieningen dan wel flankerende voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening. Het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, door geen, onjuiste of onvolledige mededeling aan het college te doen van informatie die van belang is voor dit onderzoek wordt hiermee gelijkgesteld;

    • c.

      het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen door onvoldoende dan wel onvoldoende aantoonbaar te solliciteren. Sollicitaties naar vacatures waarvoor de belanghebbende apert niet of onvoldoende gekwalificeerd is, worden bij de beoordeling van het sollicitatiegedrag buiten beschouwing gelaten;

    • d.

      het niet tijdig voldoen aan een oproep van het college om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Een oproep van het door het college ingeschakelde reïntegratiebedrijf of een andere, in het kader van de arbeidsinschakeling door het college betrokken, instelling wordt hiermee gelijkgesteld.

  • 2.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet voldoen aan een oproep van het college om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Een oproep van het door het college ingeschakelde reïntegratiebedrijf of een andere, in het kader van de arbeidsinschakeling door het college betrokken, instelling wordt hiermee gelijkgesteld;

    • b.

      het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor één of meer voorzieningen dan wel flankerende voorzieningen zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening;

    • c.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren. Hieronder worden in ieder geval begrepen het zich tijdens een sollicitatiegesprek zodanig gedragen dat de belanghebbende in redelijkheid wist of had kunnen vermoeden dat door dit gedrag de sollicitatie kansloos zou worden;

    • d.

      het in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte voorziening dan wel flankerende voorziening zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening;

    • e.

      het in onvoldoende mate nakomen van een in het kader van de arbeidsinschakeling door het college opgelegde verplichting.

  • 3.

    Vijfde categorie:

    • a.

      het niet meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte voorziening dan wel flankerende voorziening zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening;

    • b.

      het niet nakomen van een met het oog op de arbeidsinschakeling opgelegde verplichting gericht op het wegnemen van belemmeringen dan wel het vergroten van kwalificaties

  • 4.

    Zesde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking.

Paragraaf 4.2.3 Samenloop en recidive
Artikel 4.10 Samenloop van gedragingen

Indien de belanghebbende zich in dezelfde maand schuldig maakt aan meer dan één gedraging uit deze afdeling, wordt voor de bepaling van de hoogte en duur van de sanctie uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste sanctie is gesteld.

Artikel 4.11 Recidive

Een gedraging uit deze afdeling binnen een periode van 12 maanden, nadat aan de belanghebbende eerder een besluit tot toepassing van een sanctie in verband met een gedraging uit deze afdeling is gezonden, wordt als recidive aangemerkt en met toepassing van artikel 4.23, eerste lid van deze verordening gesanctioneerd. Met een dergelijk besluit wordt het besluit

gelijkgesteld, waarbij op grond van dringende redenen is afgezien van het toepassen van een sanctie met betrekking tot een zelfde of vergelijkbare gedraging.

Afdeling 4.3 Gedragingen in verband met recht op bijstand
Artikel 4.12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen
  • 1. De belanghebbende, die de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, ten aanzien van voor de verlening of voortzetting van de bijstanduitkering relevante inlichtingen, niet of niet behoorlijk is nagekomen wordt gesanctioneerd met een sanctie, afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag, overeenkomstig de navolgende categorieën:

  • a. Eerste categorie: géén benadeling;

  • b. Tweede categorie: benadelingsbedrag kleiner dan € 500;

  • c. Derde categorie benadelingsbedrag van € 500 tot € 1.000;

  • d. Vierde categorie benadelingsbedrag van € 1.000 tot € 2.000;

  • e. Vijfde categorie benadelingsbedrag van € 2.000 tot € 3.500;

  • f. Zesde categorie: benadelingsbedrag van € 3.500 tot € 6.000;

  • g. Zevende categorie: benadelingsbedrag van € 6.000 of meer;

  • 2. Het college kan om bedrijfseconomische redenen afzien van het toepassen van een sanctie uit de eerste of tweede categorie.

Artikel 4.13 Niet nakomen van andere verplichtingen
  • 1. Aan de belanghebbende, die een, in het kader van het beëindigen of verminderen van het recht op bijstand door het college, opgelegde verplichting, bedoeld in paragraaf 6.3. van de wet, in onvoldoende mate nakomt wordt een sanctie opgelegd van de vierde categorie.

  • 2. Aan de belanghebbende, die een, in het kader van het beëindigen of verminderen van het recht op bijstand door het college, opgelegde verplichting, bedoeld in paragraaf 6.3. van de wet, niet nakomt wordt een sanctie opgelegd van de vijfde categorie.

Artikel 4.14 Tekortschietend besef
  • 1. Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, waardoor de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder dan wel langer aanspraak op bijstand heeft, wordt aan de belanghebbende een sanctie opgelegd, afgestemd op de hoogte van het bedrag waarvoor als gevolg van deze gedraging eerder dan wel langer bijstand wordt verleend, overeenkomstig de navolgende categorieën:

    • a.

      Tweede categorie: een bedrag kleiner dan € 500;

    • b.

      Derde categorie: een bedrag van € 500 tot € 1.000;

    • c.

      Vierde categorie een bedrag van € 1.000 tot € 2.000;

    • d.

      Vijfde categorie een bedrag van € 2.000 tot € 3.500;

    • e.

      Zesde categorie: een bedrag van € 3.500 tot € 6.000;

    • f.

      Zevende categorie: een bedrag van € 6.000 of meer.

  • 2. Indien aan de belanghebbende, in verband met het betonen van tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht wordt verleend ingevolge artikel 48, tweede lid aanhef en sub b van de wet, wordt bij het vaststellen van de omvang en duur van de als geldlening te verstrekken bijstand uitgegaan van het bedrag waarvoor als gevolg van de gedraging van belanghebbende eerder dan wel langer bijstand wordt verleend. Op dit bedrag wordt het nominale bedrag van de sanctie in verband met dit betoonde tekortschietende besef in mindering gebracht.

Artikel 4.15 Samenloop van gedragingen

Indien de belanghebbende zich in dezelfde maand schuldig maakt aan meer dan één gedraging uit deze afdeling, wordt voor de bepaling van de hoogte en duur van de sanctie uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste sanctie is gesteld.

Artikel 4.16 Recidive
  • 1. Een gedraging, als bedoeld in artikel 4.12 van deze verordening, binnen een periode van 2 jaar, nadat aan de belanghebbende eerder een besluit is gezonden tot toepassing van een sanctie in verband met een zelfde of vergelijkbare gedraging, wordt als recidive aangemerkt en met toepassing van artikel 4.23, eerste lid van deze verordening gesanctioneerd. Met een dergelijk besluit wordt het besluit gelijkgesteld waarbij op grond van dringende redenen is afgezien van het toepassen van een sanctie met betrekking tot een zelfde of vergelijkbare gedraging, alsmede de situatie gelijkgesteld waarin voor een soortgelijke gedraging een strafrechterlijke veroordeling heeft plaatsgevonden of een transactievoorstel ter voorkoming van verdere vervolging is nagekomen.

  • 2. Indien een van beide of beide gedragingen uit het vorige lid een andere gedraging uit deze afdeling betreft, bedraagt de periode genoemd in het eerste lid slechts 12 maanden.

Afdeling 4.4 Agressie
Artikel 4.17 Agressie
  • 1. Indien de belanghebbende zich tegenover het college of ,zijn ambtenaren of hun huisgenoten, zeer ernstig misdraagt, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een sanctie toegepast van de vijfde categorie.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 4.8, tweede lid, aanhef en sub b en derde lid van deze verordening, worden onder ambtenaren mede begrepen medewerkers van door het college op grond van artikel 7, vierde lid van de wet ingeschakelde derden.

Artikel 4.18 Recidive

Een gedraging als bedoeld in artikel 4.17 van deze verordening, binnen een periode van 2 jaar, nadat aan de belanghebbende eerder een besluit tot toepassing van een sanctie in verband met een zelfde of vergelijkbare gedraging is gezonden, wordt als recidive aangemerkt en met toepassing van artikel 4.23, eerste lid van deze verordening gesanctioneerd. Met een dergelijk besluit wordt het besluit gelijkgesteld, waarbij op grond van dringende redenen is afgezien van het toepassen van een sanctie met betrekking tot een zelfde of vergelijkbare gedraging.

Afdeling 4.5 Het opleggen van de sanctie.
Artikel 4.19 Kennisgeving
  • 1. Het college dat voornemens is om aan de belanghebbende een sanctie op te leggen, stelt de belanghebbende hiervan in kennis onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 2. Het college geeft bij deze kennisgeving de hoogte van de voorgenomen sanctie aan.

  • 3. Het college stelt de belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen. De belanghebbende kan zijn zienswijze naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen.

Artikel 4.20 Besluit

In het besluit tot toepassen van een sanctie worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de sanctie;

  • b.

    de duur van de sanctie;

  • c.

    het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;

  • d.

    het sanctiebedrag per maand dat van deze percentuele verlaging het gevolg is; en

  • e.

    indien van toepassing, de omstandigheden die hebben geleid tot een afwijking van de sanctie volgens de categorie-indeling als bedoeld in artikel 4.22, sub a tot en met g van deze verordening.

Artikel 4.21 Berekeningsgrondslag
  • 1. De sanctie wordt toegepast op de bijstandsnorm per maand.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de sanctie ook worden toegepast op de bijzondere bijstand die aan belanghebbende wordt verleend op grond van artikel 12 van de wet.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de sanctie ook worden toegepast op:

    • a.

      de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die wordt verleend op grond van artikel 16 van de wet;

    • b.

      de bijzondere bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aan degene van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijft.

Artikel 4.22 Hoogte en duur van de sanctie

De sanctie wordt - onverminderd artikel 4.1, tweede lid van deze verordening - vastgesteld op :

  • a.

    een waarschuwing bij een gedraging van de eerste categorie;

  • b.

    5 % van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij een gedraging van de tweede categorie;

  • c.

    10% van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij een gedraging van de derde categorie;

  • d.

    20 % van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij een gedraging van de vierde categorie;

  • e.

    50 % van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij een gedraging van de vijfde categorie;

  • f.

    100 % van de bijstandsnorm gedurende een maand, bij een gedraging van de zesde categorie;

  • g.

    100 % van de bijstandsnorm gedurende drie maanden, bij een gedraging van de zevende categorie.

Artikel 4.23 Afwijkende sanctie
  • 1. In afwijking van artikel 4.22 van deze verordening wordt een gedraging gesanctioneerd naar één categorie hoger, indien sprake is van zware verwijtbaarheid of recidive.

  • 2. In afwijking van artikel 4.22 van deze verordening wordt een gedraging gesanctioneerd naar één categorie lager, indien sprake is van een lichte verwijtbaarheid.

Artikel 4.24 Uitvoering sanctie
  • 1. De sanctie wordt in mindering gebracht op de bijstandsuitkering.

  • 2. Indien door beëindiging van de uitkering, de sanctie niet of niet volledig kan worden uitgevoerd, wordt de sanctie of het restant van de sanctie in mindering gebracht op het gereserveerde vakantiegeld of de nog na te betalen uitkering.

  • 3. Indien na toepassing van het tweede lid de sanctie nog niet of niet volledig kan worden uitgevoerd, wordt de uitvoering van de sanctie of het restant van de sanctie opgeschort totdat wederom een uitkering ingevolge de wet wordt verleend.

  • 4. Van verdere uitvoering wordt definitief afgezien, nadat sinds de eerste dag van de maand, volgend op de maand van het besluit tot toepassing van een sanctie, een termijn is verstreken van:

    • a.

      2 maanden voor sancties van ten hoogste 20% gedurende een maand;

    • b.

      6 maanden voor sancties van ten hoogste 50% gedurende een maand;

    • c.

      12 maanden voor sancties van meer dan 50 % gedurende een maand.

  • 5. Op het vorige lid is artikel 4.26, eerste en tweede lid van deze verordening van toepassing.

Artikel 4.25 Tijdvak sanctie en heroverweging
  • 1. Een sanctie wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een sanctie die voor een periode van meer dan drie maanden wordt toegepast, wordt uiterlijk na drie maanden nadat het besluit is genomen heroverwogen.

  • 2. Het college heroverweegt de uitvoering of verdere uitvoering van een sanctie, waarvan op grond van artikel 4.24, derde lid van deze verordening, de uitvoering geheel of gedeeltelijk is opgeschort, voordat tot uitvoering of verdere uitvoering wordt overgegaan.

Artikel 4.26 Verjaring en undue delay
  • 1. Het college ziet af van het toepassen van een sanctie op grond van artikel 4.12 van deze verordening, na verloop van 12 jaar nadat de gedraging heeft plaatsgevonden en als gevolg van deze gedraging ten onrechte bijstand is verleend.

  • 2. De termijn in het eerste lid bedraagt één jaar, in alle andere gevallen.

  • 3. Het college ziet verder af van toepassen van een sanctie of het doen van aangifte bij het openbaar ministerie:

  • a. indien na constatering van de gedraging er meer dan 1 jaar is verstreken; of

  • b. indien nadat het college de belanghebbende in kennis heeft gesteld van het voornemen een sanctie toe te passen, er meer dan 6 maanden zijn verstreken.

  • 4. Wanneer het college aangifte heeft gedaan bij het openbaar ministerie en het openbaar ministerie afziet van een strafrechtelijke afdoening van de verwijtbare gedraging ziet het college van het toepassen van een sanctie af indien er een termijn van een jaar is verstreken nadat het college daarvan door het openbaar ministerie op de hoogte is gebracht.

Artikel 4.27 Una Via
  • 1. Het college past geen sanctie toe zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.

  • 2. Het college ziet definitief af van het toepassen van een sanctie indien terzake van de gedragingen tegen de belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht is vervallen omdat aan de voorwaarde of voorwaarden is voldaan, die door de officier van Justitie is of zijn gesteld ter voorkoming van de strafvervolging.

Artikel 4.28 Samenloop van sancties uit verschillende afdelingen
  • 1. Het college kan sancties uit de afdelingen 4.2, 4.3, 4.4 en 4.5 van deze verordening, als gezamenlijke sanctie, tegelijkertijd in dezelfde maand toepassen.

  • 2. De hoogte van de gezamenlijke sanctie, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt de som van de afzonderlijke sancties tot een maximum van 100 % van de bijstandsnorm over de maand, waarin de afzonderlijke sancties een gezamenlijk beloop hebben.

  • 3. Een sanctie, die gedurende meer dan een maand wordt opgelegd, wordt slechts voor die maand of maanden samengeteld tot een gezamenlijke sanctie, waarin sprake is van een gezamenlijk beloop.

Artikel 4.29 Samenloop van sancties uit verschillende perioden
  • 1. Indien een sanctie en een, op grond van artikel 4.24, derde lid van deze verordening, opgeschorte sanctie in dezelfde maand moeten worden uitgevoerd, en de bijstandsnorm van die maand niet toereikend is, gaat de uitvoering van de opgeschorte sanctie voor. In afwijking van artikel 4.24, eerste lid van deze verordening, wordt de andere sanctie geheel of voor het deel wat niet is uitgevoerd, uitgevoerd in de maand daaropvolgend.

  • 2. Artikel 4.24, tweede tot en met vijfde lid, van deze verordening, zijn van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 4.6 Overgangsbepalingen
Artikel 4.30 Gedragingen vóór inwerkingtreding verordening

Een gedraging, die zich voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening heeft voorgedaan, wordt afgehandeld met toepassing van de voor die datum geldende bepalingen.

Artikel 4.31 Sanctie in relatie tot omzetting besluiten

Zolang ten aanzien van belanghebbende er nog geen toepassing is gegeven aan artikel 4 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, zijn op gedragingen van de belanghebbende, zoals bedoeld in dit hoofdstuk van de verordening, en voorzover deze gedragingen betrekking hebben op verplichtingen, die afwijken van de verplichtingen, voortvloeiend uit de wet, de voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldende bepalingen van toepassing.

Artikel 4.32 Gelijkstelling maatregel- en boete-besluit
  • 1. Een besluit, waarbij een maatregel op grond van artikel 14 van de Algemene bijstandswet is opgelegd, wordt bij toepassing van artikel 4.11, artikel 4.16, tweede lid en artikel 4.18 van deze verordening, aangemerkt als een eerder besluit tot toepassing van een sanctie.

  • 2. Een besluit, waarbij een boete op grond van artikel 14a van de Algemene bijstandswet is opgelegd, wordt bij toepassing van artikel 4.16, eerste lid van deze verordening, aangemerkt als een eerder besluit tot toepassing van een sanctie.

Hoofdstuk 5 Cliëntenparticipatie

Artikel 5.1 De cliëntenraad
  • 1. De cliëntenraad vertegenwoordigt in ieder geval personen bedoeld in artikel 7, eerste lid van de wet of hun vertegenwoordigers.

  • 2. De cliëntenraad bestaat minimaal uit 10 personen en heeft een onafhankelijke voorzitter.

Artikel 5.2 (Taken en) bevoegdheden
  • 1. De cliëntenraad wordt betrokken bij de evaluatie van huidig beleid en de voorbereiding van nieuw beleid.

  • 2. De cliëntenraad wordt op verzoek uitgenodigd voor overleg met het college.

    Op verzoek van de voorzitter van de cliëntenraad of het college kan hiervan worden afgeweken.

  • 3. De cliëntenraad kan tot twee weken voor het overleg agendapunten aandragen voor dit overleg.

  • 4. Een week voor het overleg worden de relevante stukken aan de cliëntenraad toegezonden.

Hoofdstuk 6 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 6.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 6.2 Uitvoering

Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 6.3 Beleidsregels

Het college is bevoegd om ter uitvoering van deze verordening beleidsregels vast te stellen.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding
  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2004;

  • 2. Op de dag van de inwerkingtreding van deze verordening worden de Algemene Bijstandsverordening en de verordening Stimuleringssubsidie uitstroom & activering & vrijlating van inkomsten ingetrokken.

Artikel 6.5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de verordening Werk en Bijstand 2004.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 9 september 2004.

de voorzitter de griffier

O.Sierksma C. Weemhoff