Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bodegraven

Verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2010 versie 2

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bodegraven
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2010 versie 2
CiteertitelVerordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2010 versie 2
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201001-07-2011Nieuwe regeling

28-06-2010

Bodegraafs nieuwsblad 01-07-2010

Raadsvergadering 28-06-2010;

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen.

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvrager: de persoon die kenbaar maakt te willen zoeken naar oplossingen voor de beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie die ervaren worden, welke eventueel kunnen worden gecompenseerd door middel van een voorziening die de gemeente kan bieden;

  • b.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • c.

    Algemene voorziening: voorzieningen die ten goede kunnen komen aan een ieder die daar behoefte aan heeft, zonder dat men zich tot de gemeente behoeft te wenden.

  • d.

    AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

  • e.

    AWBZ-instelling: een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling;

  • f.

    Beleidsregels: richtlijnen opgesteld door het College ten behoeve van het scheppen van duidelijkheid naar de burger;

  • g.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten met betrekking tot zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

  • h.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • i.

    CIZ: het landelijke Centrum Indicatiestelling Zorg

  • j.

    College: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven;

  • k.

    Collectieve voorziening: een individuele maatregel die in collectief verband wordt geregeld en die na individuele toegangsbeoordeling wordt aangeboden;

  • l.

    Compensatiebeginsel: de opdracht van het college van burgemeester en wethouders om ter compensatie van de beperkingen die de aanvrager ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie samen te zoeken naar oplossingen en eventueel voorzieningen te treffen op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen in aanvaardbare mate:

    • -

      een huishouden te voeren

    • -

      zich te verplaatsen in en om de woning

    • -

      zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel

    • -

      medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan

voor zover de persoon zelf niet in staat is deze op te lossen en geen algemene voorzieningen voorhanden zijn,rekening houdend met de persoonskenmerken en behoeften van de persoon, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van de leefsituatie;

  • m.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • n.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de rechthebbende.

  • o.

    Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens of in termijnen die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens;

  • p.

    Goedkoopst adequate voorziening: De algemene of individuele voorziening die naar objectieve maatstaven gemeten, zowel een adequate als de meest goedkope oplossing biedt voor de beperkingen van de rechthebbende;

  • q.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een huishouden voert;

  • r.

    Hulp bij het huishouden: een voorziening ten behoeve van het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een rechthebbende dan wel van de leefeenheid waartoe de rechthebbende behoort en diens huisgenoten;

  • s.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden;

  • t.

    ICF: International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) is een uniform begrippenkader dat gehanteerd wordt als afwegingskader en als grondslag om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen ofwel te typeren;

  • u.

    Kind: het in Nederland woonachtige kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde of de geregistreerde samenwonende aanspraak op kinderbijslag kan maken.

  • v.

    Leefeenheid: een eenheid bestaande uit:

    • ·

      gehuwde of ongehuwde partners die al dan niet tezamen met één of meer ongehuwde kinderen duurzaam een huishouden voeren

    • ·

      een meerderjarige alleenstaande al die dan niet tezamen met één of meer ongehuwde kinderen duurzaam een huishouden voert

    • ·

      de minderjarige rechthebbende met zijn ouders;

  • w.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer op de gebieden van:

    • ·

      het voeren van een huishouden;

    • ·

      het normale gebruik van de woning;

    • ·

      het zich in en om de woning verplaatsen;

    • ·

      het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen;

    • ·

      het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • x.

    Mantelzorger: een persoon die, niet in het kader van een hulpverlenend beroep, langdurig hulp verleent aan een persoon uit zijn directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

  • y.

    Meerderjarige: de persoon van 18 jaar of ouder;

  • z.

    Meerkosten: kosten die uitgaan boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van de gevraagde voorziening;

  • aa.

    Norminkomen: de voor de leefeenheid geldende bijstands-, dan wel WIJ-norm, per maand, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet Werk en Bijstand dan wel hoofdstuk 4 van de Wet Investeren in Jongeren, waarbij de gemeentelijke toeslagenverordening WWB of WIJ van overeenkomstige toepassing is.

  • bb.

    Persoon met een beperking: de persoon die beperkingen ondervindt in de zelfredzaamheid en/of de maatschappelijke participatie ten gevolge van:

    • -

      somatische aandoeningen

    • -

      psychogeriatrische, psychiatrische of anderszins chronisch psychische aandoeningen

    • -

      een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke aandoening

    • -

      een psychosociaal probleem

  • cc.

    Persoon met een psychosociaal probleem: de persoon die ten gevolge van zijn problemen in zijn relatie met anderen in zijn sociale omgeving te maken heeft met verlies van zelfstandig functioneren en een gebrek aan deelname aan het maatschappelijk verkeer.

  • dd.

    Persoonsgebonden budget: een op de persoonlijke omstandigheden en behoeften afgestemd en toereikend bedrag, waarmee door de budgethouder zelf een voorziening kan worden ingekocht die nodig is geacht om de ondervonden beperkingen in aanvaardbare mate te compenseren en welke vergelijkbaar is met een voorziening die in natura kan worden geleverd;

  • ee.

    Protocol Gebruikelijke Zorg: een door het Centrum Indicatiestelling Zorg opgesteld document, waarin de richtlijnen zijn uitgewerkt die de indicatiestellers dienen te hanteren als bij het bepalen van compensatie in de vorm van huishoudelijke hulp tevens beoordeeld moet worden hetgeen van huisgenoten en inwonende kinderen onderling kan worden verwacht aan zorg voor elkaar;

  • ff.

    Protocol indicatiestelling huishoudelijke verzorging: een door het Centrum Indicatiestelling Zorg opgesteld document, waarin de richtlijnen zijn uitgewerkt die het college dient te hanteren bij het bepalen van de omvang van de compensatie in uren/minuten per week per geïndiceerde handeling wanneer de compensatie in de vorm van huishoudelijke hulp moet worden geboden;

  • gg.

    Psychosociale problematiek: psychische problemen die samenhangen met het dagelijks functioneren in interactie met de sociale omgeving;

  • hh.

    Raad: de gemeenteraad van de gemeente Bodegraven;

  • ii.

    Rechthebbende: de in de gemeente Bodegraven wonende persoon met een beperking aan wie een voorziening op grond van deze verordening is toegekend;

  • jj.

    Rolstoelvoorziening: een voorziening die de rechthebbende in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan rijden de primaire functie is;

  • kk.

    Vervoersvoorziening: een voorziening die de rechthebbende in staat stelt zich lokaal te verplaatsen;

  • ll.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • mm.

    Voucher: voorziening in natura die als waardebon wordt verstrekt en waarmee rechthebbende hulp bij het huishouden kan verkrijgen bij instellingen waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten;

  • nn.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • oo.

    Woonvoorziening: een voorziening die de rechthebbende in staat stelt tot het normale gebruik van de woning;

  • pp.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

Artikel 1.2 Compensatiebeginsel.

De voorzieningen die het college kan bieden aan personen met een beperking als genoemd in artikel 1.1 ter invulling van het compensatiebeginsel kunnen bestaan uit:

  • a.

    Hulp bij het huishouden;

  • b.

    Een woonvoorziening;

  • c.

    Een vervoersvoorziening;

  • d.

    Een rolstoelvoorziening.

Artikel 1.3 Het bepalen van de compensatie.

Bij het bepalen van de compensatie van de beperkingen door het college geldt het volgende:

  • 1.

    Bij het bepalen van de compensatie houdt het college rekening met persoonskenmerken, behoeften en omstandigheden van de persoon met beperkingen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van de leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de persoon met beperkingen om uit het oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.

  • 2.

    Het college geeft aan in hoeverre de toe te kennen voorzieningen bijdragen aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van personen met een beperking.

Artikel 1.4 Primaat algemene maatregelen, algemene voorzieningen en collectieve voorzieningen.

Een persoon met beperkingen kan voor een individuele voorziening in aanmerking worden gebracht

indien aantoonbare beperkingen dit noodzakelijk maken en algemene maatregelen en/of algemene voorzieningen en/of collectieve voorzieningen niet aanwezig zijn of geen adequate oplossing bieden

Artikel 1.5 Recht op voorzieningen.
  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen; een uitzondering hierop wordt gevormd indien voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is.

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Géén voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke overeenkomst aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Bodegraven;

    • d.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • e.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • f.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • g.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt of aanvrager reeds andere verplichtingen is aangegaan voor de datum van beschikken;

    • h.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

  • 3. Indien de persoon die in het bezit is van een voorziening welke is toegekend door de gemeente Bodegraven verhuist naar een andere gemeente, wordt de voorziening die in natura verstrekt is in Bodegraven ingenomen of wordt het ten onrechte verstrekte persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden teruggevorderd en kan de persoon in de gemeente waar deze zich zal vestigen opnieuw de voorziening aanvragen.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1 Keuzevrijheid.
  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden:

    • a.

      in natura

    • b.

      als persoonsgebonden budget of

    • c.

      als financiële tegemoetkoming.

  • 2. Indien een voorziening wordt aangeboden in natura is er tevens de mogelijkheid om een toereikend persoonsgebonden budget te ontvangen welke de persoon met een beperking in staat stelt een zelf vergelijkbare voorziening als die in natura aan te schaffen.

Artikel 2.2 Voorziening in natura.
  • 1. De voorziening in natura wordt aan de rechthebbende verstrekt:

    • ·

      In eigendom

    • ·

      In huur

    • ·

      In bruikleen

    • ·

      In de vorm van dienstverlening

    • ·

      In de vorm van een voucher voor dienstverlening

  • 2. Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst

    • a.

      tussen leverancier en de aanvrager of

    • b.

      tussen leverancier en gemeente Bodegraven van toepassing.

Artikel 2.3 Voorziening in natura als voucher.
  • 1. Een voucher wordt alleen verstrekt indien er aanspraak is op hulp bij het huishouden.

  • 2. De voucher kan worden ingewisseld bij aanbieders waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten.

  • 3. De wijze waarop het voucher wordt vastgesteld en verstrekt wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget.

1 De voorziening als persoonsgebonden budget wordt aan de rechthebbende verstrekt voor hulp bij het huishouden, dan wel voor de inkoop van een individuele voorziening.

2 Een persoonsgebonden budget wordt niet verstrekt indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de rechthebbende niet in staat is tot een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget.

3 Een persoonsgebonden budget wordt op verzoek van de rechthebbende verstrekt

4 De omvang van het persoonsgebonden budget wordt door het college vastgesteld op de tegenwaarde van de goedkoopst adequaat te verstrekken voorziening in natura inclusief indien van toepassing kosten van onderhoud, keuring en reparatie alsmede een eventueel verplichte verzekering.

  • 5.

    Het college controleert of het verstrekte persoonsgebonden budget is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt.

  • 6.

    Het college stelt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning nadere regels vast met betrekking tot de verstrekking, de hoogte, de besteding en verantwoording van het persoonsgebonden budget.

Artikel 2.5 Financiële tegemoetkoming.
  • 1. In deze verordening is bepaald welke voorzieningen worden verstrekt als (forfaitaire) financiële tegemoetkoming.

  • 2. Het college stelt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning nadere regels vast met betrekking tot de verstrekking, de hoogte, de besteding en verantwoording van de financiële tegemoetkoming.

  • 3. het college stelt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning vast welke financiële tegemoetkomingen de vorm van een forfaitair bedrag krijgen.

Artikel 2.6 Eigen bijdrage.
  • 1.

    Bij het verstrekken van hulp bij het huishouden in natura of middels een persoonsgebonden budget, is de rechthebbende een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    De eigen bijdrage bedraagt het gestelde maximum in artikel 4.1 van het Landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning, met dien verstande dat de rechthebbende daarvan de vaste vier-wekelijkse bijdrage niet verschuldigd is.

.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden.

De door het college ter compensatie van de beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken individuele voorziening kan bestaan uit:

  • ·

    hulp bij het huishouden in natura, geleverd door daartoe door de gemeente gecontracteerde instellingen

  • ·

    hulp bij het huishouden in natura middels een voucher, geleverd door daartoe door de gemeente gecontracteerde instellingen

  • ·

    een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, waarvan de mogelijkheid bestaat deze te besteden als vergoeding voor een alfahulp.

Artikel 3.2 Geïnformeerde toestemming

Voor het maken van een keuze met betrekking tot de vorm waarin de rechthebbende de hulp bij het huishouden wil ontvangen, wordt deze vooraf in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen geïnformeerd over de consequenties van de keuze die gemaakt wordt.

Artikel 3.3 Het recht op hulp bij het huishouden.

Een aanvrager kan voor hulp bij het huishouden in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    de aanvrager het huishoudelijk werk geheel of gedeeltelijk niet zelf kan verrichten

  • b.

    het ontvangen van gebruikelijke zorg (zoals beschreven in Protocol Gebruikelijke zorg)

niet tot de mogelijkheden behoort.

Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden.

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld met inachtneming van het ‘Protocol Indicatiestelling huishoudelijke verzorging’.

Artikel 3.5 Gebruikelijke zorg.

Bij de bepaling van de omvang van de hulp bij het huishouden wordt conform het ‘Protocol Gebruikelijk Zorg’ rekening gehouden met de samenstelling van de leefeenheid waarvan de aanvrager deel uitmaakt dan wel met de mogelijkheid van een of meer huisgenoten om (delen van) het huishoudelijke werk te verrichten

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Soorten individuele woonvoorzieningen.
  • 1.

    De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

    • c.

      een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

    • d.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van een uitraasruimte;

    • e.

      onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening;

    • f.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van dubbele woonlasten;

    • g.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving;

    • h.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van woonvoorzieningen;

i een financiële tegemoetkoming in de kosten van de sanering van de woning;

  • j.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een andere voorziening op grond van deze verordening indien deze een adequatere compensatie biedt voor de beperkingen;

    • 2.

      Een financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1 onder b en d wordt verstrekt aan de eigenaar van de woning;

    • 3.

      Woonvoorzieningen als bedoeld in lid 1 onder c en e kunnen in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt.

Artikel 4.1.a Het recht op woonvoorzieningen

Een aanvrager kan voor een woonvoorziening, als genoemd in artikel 4.1 lid 1, in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    hij is aan te merken als een persoon met beperkingen zoals beschreven in artikel 1.1 en

  • b.

    het normale gebruik van de woning wordt belemmerd.

Artikel 4.2 Primaat van de verhuizing.
  • 1. Het primaat ligt bij verhuizen indien de kosten van een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1 lid 1 meer bedragen dan het (maximum)bedrag dat wordt vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Een rechthebbende kan voor een woonvoorziening als onder artikel 4.1 onder b t/m d genoemd, in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid van dit artikel genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

Artikel 4.3 Hoofdverblijf.

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de rechthebbende zijn hoofdverblijf heeft of

zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

Artikel 4.4 Bezoekbaar maken tweede woonruimte.
  • 1. In afwijking van het gestelde in artikel 4.3. kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 2. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 3. De woonvoorziening betreft het bezoekbaar maken van de in het eerste lid bedoelde woonruimte met een in het Besluit maatschappelijke ondersteuning vast te leggen maximumbedrag.

  • 4. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte en een toilet(voorziening) kan gebruiken.

Artikel 4.5 Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan woningen of woonruimten behorend tot een AWBZ-instelling, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 4.6 Woonwagen.

Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten aan woonwagens indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening

bij de gemeente op de standplaats stond; en

d.de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als

bedoeld in de Woningwet.

Artikel 4.7 Woonschip.

Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

a.de technische levensduur van het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag

nog minimaal vijf jaar is.

b.het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar op de

ligplaats mag blijven liggen.

c.het woonschip te tijde van de indiening van de aanvraag op een officiële daarvoor binnen de gemeente Bodegraven bestemde ligplaats ligt.

Artikel 4.8 Technische levensduur woonwagen en woonschip.

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, dan wordt de financiële tegemoetkoming gebaseerd op een maximaal bedrag aan aanpassingkosten als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.9 Binnenschip.

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien het binnenschip geregistreerd is in de gemeente Bodegraven en de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987,466), van een binnenschip, dat:

a.in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als

zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel teboekgestelde

schepen 1992 en;

b.bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de

meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van

tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de

in de aanhef bedoelde.

Artikel 4.10 Uitzonderingen.

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • 1.

    De noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • 2.

    De persoon met beperkingen, voor wie op basis van voorzienbare toekomstige beperkingen een woningaanpassing te verwachten was, is verhuisd naar een woning die niet is afgestemd op de beperking, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • 3.

    Deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

    • a.

      automatische deuropeners

    • b.

      hellingbanen

    • c.

      extra trapleuningen

    • d.

      opstelplaatsen voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het hoofdgebouw

    • e.

      het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren

    • f.

      het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders

Artikel 4.11 Terugbetaling bij verkoop.
  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning dient, bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, de verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde, maar maximaal de kosten van de getroffen voorziening(en), die door het treffen van die voorziening(en) is ontstaan dient aan de gemeente te worden terugbetaald.

  • 2. De terugbetaling als bedoeld in het eerste lid bedraagt in het eerste jaar na de definitieve toekenning 100% van de meerwaarde van de woonvoorziening en wordt vervolgens jaarlijks verminderd met een afschrijvingspercentage van 10% van de vastgestelde meerwaarde.

  • 3. De woningeigenaar als bedoeld in lid 1 is verplicht om vóór het passeren van de akte het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

  • 4. Het College neemt op basis van de gepasseerde akte een besluit omtrent de hoogte van het terug te betalen bedrag, gebaseerd op het gestelde in lid 1 en 2.

Artikel 4.12 Financiële tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten.
  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 4.1, onder a verstrekken aan de persoon met beperkingen of een persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met beperkingen de woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd. De hoogte van deze financiële tegemoetkoming wordt vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten indien:

    • a.

      de persoon met beperkingen niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen,

    • b.

      de persoon met beperkingen niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden,

    • c.

      de persoon met beperkingen niet verhuisd is naar een AWBZ-instelling,

    • d.

      in de te verlaten woonruimte belemmeringen zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL (algemene dagelijkse levensverrichtingen)-woning betreft.

  • 3. Het college verleentslechts een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten indien de persoon met beperkingen niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder de beperkingen algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

Artikel 4.13 Voorwaarden uitraasruimte.

Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening in de vorm van een uitraasruimte in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 4.14 Dubbele woonlasten i.v.m. aanpassing woonruimte.
  • 1.

    Het college kan een, in het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde, financiële tegemoetkoming in de kosten van dubbele woonlasten verlenen die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met:

    • a.

      het aanpassen van zijn huidige woonruimte of

    • b.

      de nog te betrekken woonruimte.

  • 2.

    Voor dubbele woonlasten kan alleen een financiële tegemoetkoming in de

kosten worden verleend als deze kosten gemaakt werden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte of het tijdelijk moeten betrekken van een

niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten

woonruimte.

3.De financiële tegemoetkoming voor dubbele woonlasten wordt uitsluitend verleend

voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van

de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon met beperkingen als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming voor dubbele woonlasten wordt alleen verleend als de persoon met beperkingen redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

  • 5.

    De maximale termijn waarvoor een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt bedraagt 6 maanden.

Artikel 4.15 Kosten in verband met huurderving.

1 In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

2.De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld onder lid 1 is beperkt tot

een in het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde financiële tegemoetkoming.

Artikel 4.16 Verwijderen van voorzieningen.

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming voor het verwijderen van

woonvoorzieningen indien:

  • a.

    de woonvoorziening krachtens deze verordening, de Wet voorzieningen gehandicapten of de Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten is verleend én

  • b.

    de woningaanpassing een huurwoning betreft én

  • c.

    de woningaanpassing zo specifiek is dat het hierdoor niet mogelijk is om de woning regulier te verhuren.

Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Soorten en vormen van vervoersvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een voorziening in natura, te weten een individuele pas waarmee tegen gereduceerd tarief gebruik gemaakt kan worden van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

  • 2.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      gebruik van eigen auto;

    • b.

      gebruik van een taxi of rolstoeltaxi;

    • c.

      aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel voor vervoer buitenshuis;

    • d.

      aanpassing van een eigen auto;

    • e.

      medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

  • 3.

    een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget te besteden, conform het hiervoor gestelde programma van eisen, aan:

    • a.

      een open elektrische buitenwagen;

    • b.

      een ander verplaatsingsmiddel voor vervoer buitenshuis;

    • c.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • d.

      trainingslessen voor het gebruik van een elektrische buitenwagen;

    • e.

      een vervoersvoorziening speciaal bestemd voor kinderen;

    • f.

      de met de vervoersvoorziening gepaard gaande kosten van onderhoud, gebruik en reparatie en eventuele medisch noodzakelijke aanpassingen en accessoires aan de vervoersvoorziening

  • 4.

    Een andere voorziening op grond van deze verordening indien deze een adequatere compensatie biedt voor de beperkingen.

Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening
  • 1.

    De aanvrager kan voor de in artikel 5.1 lid 1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of

    • b.

      het bereiken van het openbaar vervoer

      onmogelijk maken.

  • 2.

    De aanvrager kan voor een vervoersvoorziening onder artikel 5.1 lid 2 onder a. tot en met e. en lid 3 vermeld in aanmerking komen wanneer

    • a.

      aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel

    • b.

      een collectief systeem niet aanwezig is.

  • 3.

    Indien de aanvrager ook op de korte afstand is aangewezen op een vervoersvoorziening geldt voor de bij

    • -

      artikel 5.1 lid 2 sub c.

    • -

      artikel 5.1 lid 3 sub a., b. en e.

genoemde voorzieningen dat zij ook afzonderlijk of in aanvulling op het gebruik van vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 en 5.1. lid 2 sub a., b. d. en e. verstrekt kunnen worden.

  • 4.

    Een persoon met beperkingen kan voor een vervoersvoorziening in de vorm van een aanpassing van de eigen auto in aanmerking worden gebracht wanneer de in artikel 5.1 lid 2 sub a genoemde voorziening is geïndiceerd en het gebruik van de auto zonder aanpassingen niet mogelijk is.

  • 5.

    Een persoon met beperkingen kan op verzoek, in afwijking van het gestelde in lid 2 van dit artikel, in aanmerking komen voor een voorziening genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder a en d indien op het adres van de belanghebbende een auto aanwezig is.

Artikel 5.2a Afstemming recht op een vervoersvoorziening
  • 1. Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten als bedoeld in artikel 5.1 lid 2. sub a. en b. kan rekening gehouden worden met de individuele vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen.

  • 2. Indien meerdere tot de leefeenheid behorende personen in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening en de behoeften niet geheel samenvallen wordt in totaal niet meer dan 1,5 keer een enkele vergoeding toegekend. Bij verschillende vergoedingen wordt per persoon met beperkingen maximaal 75 % van de vergoeding toegekend.

  • 3. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, en het bezoek noodzakelijk is voor de persoon met beperkingen om vereenzaming te voorkomen.

Artikel 5.3 Inkomensgrens bij de verstrekking van vervoersvoorzieningen.
  • 1. Indien het inkomen van de leefeenheid van de rechthebbende meer bedraagt dan 150% van het norminkomen zoals gesteld in artikel 1.1 worden geen vervoersvoorzieningen verstrekt als bedoeld in:

    • -

      artikel 5.1 lid 2 sub a

    • -

      artikel 5.1 lid 2 sub c

  • 2. Het norminkomen wijzigt conform de in paragraaf 3.2 van de Wet Werk en Bijstand en hoofdstuk 4 van de Wet Investeren in Jongeren genoemde normen.

Hoofdstuk 6. Rolstoelvoorziening

Artikel 6.1 Soorten van rolstoelvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, buiten, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte;

  • b.

    de met de rolstoel gepaard gaande kosten van onderhoud, gebruik en reparatie en eventuele medisch noodzakelijke aanpassingen en accessoires aan de rolstoel

  • c.

    een sportrolstoel

  • d.

    een andere voorziening uit deze verordening indien die, op grond van de individuele omstandigheden de meest adequate compensatie biedt met betrekking tot de geconstateerde beperkingen

Artikel 6.2 Het recht op een rolstoelvoorziening.
  • 1. De aanvrager kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen in belangrijke mate zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

  • 2. De aanvrager kan voor een sportrolstoel in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

In uitzondering op het gestelde in artikel 6.2, lid 1 komt een persoon die verblijft in AWBZ instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Artikel 6.4 Verstrekking in natura of persoonsgebonden budget.
  • 1. De door het college te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een voorziening in natura, te weten een rolstoel in bruikleen;

    • b.

      een persoonsgebonden budget, te besteden aan een rolstoelvoorziening conform het hiervoor gestelde programma van eisen.

  • 2. In tegenstelling tot het eerste lid wordt voor een sportrolstoel uitsluitend een persoonsgebonden budget verstrekt waarmee:

    • a.

      een sportrolstoel kan worden aangeschaft;

    • b.

      een sportrolstoel kan worden onderhouden, gerepareerd en indien noodzakelijk kan worden aangepast.

Hoofdstuk 7. Persoonlijke begeleiding bij beperkingen in verband met

psychosociale problematiek

Artikel 7.1 Aanspraak op persoonlijke begeleiding bij psychosociale problematiek

1 De door het college, ter compensatie van beperkingen in de zelfredzaamheid of het maatschappelijk participeren, te verlenen voorziening bestaat uit:

het voeren van een verkennend gesprek en eventuele vervolggesprekken waarbij de persoonlijke situatie van de aanvrager en de belemmeringen die worden ervaren in de eigen situatie worden besproken en waarin samen wordt gezocht naar oplossingen voor deze belemmeringen.

2 Een aanvrager kan voor persoonlijke begeleiding in verband met psychosociale problematiek in aanmerking worden gebracht indien

  • a.

    er sprake is van psychosociale problematiek, zoals genoemd in artikel 1.1 en

  • b.

    deze problematiek direct leidt tot beperkingen in de zelfredzaamheid of het maatschappelijk participeren van de aanvrager en/of (leden van) het gezin.

Hoofdstuk 8. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 8.1 Gebruik aanvraagformulier.

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier en vergezeld van een geldig identificatiebewijs.

Artikel 8.2 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

Bij het gemeentelijk loket waar de aanvraag Wmo wordt ingediend kan tevens een aanvraag inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden ingediend.

Artikel 8.3 Inlichtingen, onderzoek, advies.
  • 1. Het college is bevoegd om,voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de rechthebbende dan wel de aanvrager:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te betalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/ of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag waarvan bekend is of verwacht wordt dat deze samenloopt met een aanvraag voor AWBZ zorg of voorzieningen;

    • b.

      het voornemen bestaat de gevraagde voorziening om medische redenen af te wijzen;

    • c.

      het college dat om overige redenen gewenst vindt.

  • 3. Een rechthebbende en of aanvrager is verplicht aan het college of de door het college aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functioning, Disability and Health, de zogenaamde ICF classificatie. Deze classificatie dient als grondslag om de behoefte aan compensatie in individuele gevallen vast te stellen.

Artikel 8.4 Aanwijzingsbesluit adviesorgaan.
  • 1. Indicatieadviezen als bedoeld in artikel 8.3 lid 2 om in aanmerking te komen voor een voorziening worden gevraagd aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een ander door de gemeente aangewezen adviesbureau;

  • 2. In afwijking op lid 1 kan het college op grond van efficiëntie en/ of effectiviteitoverwegingen eenvoudige indicatieadviezen uit laten voeren door:

    • a.

      Een daartoe aangestelde persoon;

    • b.

      Een daartoe aangewezen zorgaanbieder;

    • c.

      Een daartoe aangewezen transferverpleegkundige.

Artikel 8.5 Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 8.6 Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 8.7 Motivering van een besluit.

Het college vermeldt in de beschikking op de aanvraag op welke wijze de toe te kennen voorziening(en), in relatie tot de vastgestelde beperkingen, bijdraagt (en) aan de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie.

Artikel 8.8 Intrekking, herziening en beëindiging van een voorziening.
  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken, herzien of beëindigen indien:

  • a. niet is of niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 8.9 Terugvordering.
  • 1. Ingeval een beschikking tot verlening van een voorziening geheel of gedeeltelijk is herzien of ingetrokken, kan het college een, op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget terugvorderen.

  • 2. In geval een beschikking tot verlening van een voorziening in natura geheel of gedeeltelijk is herzien of ingetrokken, kan het college deze voorziening terugvorderen.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen.

Artikel 9.1 Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet.

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 9.3 Overgangsrecht.
  • 1. De rechten en verplichtingen die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wmo met betrekking tot de voorzieningen waarvoor op grond van de Wvg een toekenningsbesluit is afgegeven voor de inwerkingtreding van de Wmo, blijven gelden gedurende de resterende looptijd van het besluit.

  • 2. De verordening vastgesteld in de raad van 17 december 2009 blijft van toepassing op de aanvraag, indien:

  • - de aanvraag voor in werking treden van de verordening Voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2010, versie 2 is ingediend en

  • - er ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2010, versie 2 nog geen besluit is genomen en

  • - een besluit voor de aanvrager op basis van deze verordening Voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2010, versie 2 nadelig zal zijn ten opzichte van de verordening 2010.

Artikel 9.4 Indexering.

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende financiële Besluit voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Bodegraven geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 9.5 Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010;

Artikel 9.6 Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2010, versie 2.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven, op 28 juni 2010.

De voorzitter, De griffier,

drs. J.P.J. Lokker drs. A.A. van Alten