Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bodegraven

Beleidskader 'energie' gemeente Bodegraven 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bodegraven
Officiële naam regelingBeleidskader 'energie' gemeente Bodegraven 2008
CiteertitelBeleidskader 'energie' gemeente Bodegraven 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is van rechtswege vervallen op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling per 1 januari 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-06-200801-01-2013Van rechtswege vervallen op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling per 1 januari 2013

05-06-2008

Bodegraafs Nieuwsblad 26-06-2008

Raadsvergadering 05-06-2008

Tekst van de regeling

Intitulé

BELEIDSKADER ‘ENERGIE’ GEMEENTE BODEGRAVEN 2008

1. Inleiding

De thema’s energie en klimaat zijn zeer actueel. Wereldwijde klimaatveranderingen en toegenomen politieke instabiliteit in olieproducerende landen dwingen ons radicale, energiebesparende maatregelen te nemen en over te schakelen op duurzame energiebronnen.

Hierbij is ook een verantwoordelijkheid weggelegd voor de gemeentelijke overheid.

In het gemeentelijke Raadsprogramma 2006-2010 ‘Samen werken aan een mooi dorp’ is daarom bijvoorbeeld opgenomen dat het aspect ‘duurzaamheid’ een integraal onderdeel zal uitmaken bij de ontwikkeling van het gemeentelijk beleid.

‘Energie’ is één van de speerpunten van het Bodegraafse milieubeleid.

Om te komen tot een intensivering van het energiebeleid is er voor gekozen om verschillende stappen te doorlopen:

  • 1.

    vertoning van de film ‘An inconvenient truth’ van Al Gore. De vertoning heeft op 1 juni 2007 plaatsgevonden in het Evertshuis in Bodegraven.

  • 2.

    oriënterende thema-avond met inleidingen van de verschillenden betrokkenen. Deze avond vond plaats op 6 juni 2007 in het Evertshuis in Bodegraven. De inleidingen werden verzorgd door vertegenwoordigers van SenterNovem, coöperatieve vereniging tot Collectief bezit van windmolens ‘de Windvogel’, actiecomité ‘Geen Grotere Windmolen’’ en de Milieudienst Midden-Holland. Hierna werd er door de aanwezigen gediscussieerd.

  • 3.

    een meningsvormende behandeling in de commissie Bestuur en Beheer van een verder uitgewerkte startnotitie tot kaderstellende nota, met daarin eventueel een aantal verschillende scenario’s waarlangs de beoogde intensivering van het beleid kan plaatsvinden. Dit vond plaats op 11 september 2007.

  • 4.

    Besluitvormende behandeling in de commissie Bestuur en Beheer en de raad van de naar aanleiding van stap 3 bijgestelde notitie. Dit staat gepland voor 20 mei 2008 en 5 juni 2008.

2 Beleidskaders

2.1 Nationaal beleid

Nederland heeft zich door middel ratificeren (in 1998) van het Kyotoprotocol internationaal verplicht om tussen 2008 en 2012 de uitstoot van broeikasgassen met 6% te verminderen ten opzichte van 1990. In internationaal verband wordt nu gewerkt aan vernieuwde klimaatafspraken. In EU-verband zijn begin 2007 al hoge ambities geformuleerd voor het richtjaar 2020. In aansluiting daarop heeft ook het rijk inmiddels ambitieuzere eigen klimaatdoelen geformuleerd. Concreet heeft het Rijk de volgende hoofddoelen voor CO2-uitstootreductie, energiebesparing en duurzame energie geformuleerd:

  • -

    de uitstoot van broeikasgassen, met name CO2, moet in 2020 30% verminderen vergeleken met 1990;

  • -

    het tempo van energiebesparing moet de komende jaren verdubbelen van 1% nu naar 2% per jaar (totaal 20% besparing in 2020 t.o.v. 1990);

  • -

    het aandeel duurzame energie in 2020 moet verhoogd worden van ongeveer 2% nu naar 20% van het totale energiegebruik in 2020.

Op Prinsjesdag 2007 heeft het kabinet aangegeven van Nederland één van de schoonste en zuinigste energielanden in Europa te willen maken. In het werkprogramma 'Schoon en Zuinig: Nieuwe energie voor het klimaat' beschrijft het kabinet hoe zij dit de komende jaren wil aanpakken. Belangrijk daarin zijn afspraken met de diverse sectoren in de maatschappij.

Het Rijk en de VNG sloten in november 2007 een Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007-2011, met daarin verdere concrete gezamenlijke afspraken over:

  • -

    duurzame overheid (o.a. via jaarlijkse energiebesparing 2% in gebouwen en 1,5% in openbare verlichting, 75% duurzaam inkopen in 2010 en 100% in 2015);

  • -

    duurzame energieproductie (o.a. via ruimte voor duurzame energie in bestemmingsplannen) en ondersteuning van de ontwikkeling van “groen gas”);

  • -

    schone en zuinige mobiliteit (o.a. via inzetten op schoner en zuiniger wagenpark, alternatieve brandstoffen, milieuzonering, verkeers- en vervoersplannen, ov-consessies, vervoersmanagement);

  • -

    energiezuinige gebouwde omgeving (o.a. via streven naar energieneutrale nieuwbouw in 2020 en 50% energieverbruiksreductie in 2020 via wijkgerichte aanpak, prestatieafspraken en doelgroepgerichte communicatie en voorlichting aan particulieren en bedrijven);

  • -

    duurzame (agrarische) bedrijven (o.a. via Meerjarenafspraken (MJA’s), handhaving Wet Milieubeheer, ruimte voor biomassa- en mestvergisting in bestemmingsplannen) en;

  • -

    klimaatbestendige leefomgeving (adaptatie).

Het Rijk heeft in dit klimaatakkoord met gemeenten afgesproken vanuit het budget voor het programma ‘Schoon en Zuinig’ €37 miljoen beschikbaar te stellen voor een nieuwe klimaatsubsidieregeling voor de periode 2008-2012. Die regeling heet Subsidieregeling Lokaal Klimaatbeleid (SLoK) en is de opvolger voor de oude BANS-subsidieregeling. De nieuwe klimaatsubsidieregeling wordt naar verwachting in het 2e kwartaal van 2008 gepubliceerd. Voor Bodegraven betekent dit dus een EUR 10.400 (16.000-5.600) extra. Dit voor een periode van 4 jaar is dus in totaal EUR 41.600.

.

2.2 Provinciaal beleid

In het provinciale ‘coalitieakkoord 2007-2011’ is opgenomen dat de provincie op langere termijn (2020) toe wil naar 20% gereduceerde C02-uitstoot en een aandeel van twintig procent duurzame energie.

Als prioriteit wordt gegeven: duurzaamheid in de leefomgeving. De provincie wil dit bereiken door verhoging van energiebesparing en verhoging van het aandeel duurzame energie met het oog op het bereiken van de doelstellingen voor 2020.

De provincie gaat hiervoor doen:

‘opstellen en uitvoeren van een hernieuwde nota ‘Energiegebruik en energiebesparing’, gericht op een CO2 -uitstootreductie van 20%, een aandeel duurzame energie van 20% en energiebesparing van 20% (in 2020). Ingezet wordt op 350 MW windenenergie, forse toename van de benutting restwarmte, CO2--afvang, -benutting en –opslag, aanvoer en benutting biomassa, zonne-energie, warmtekracht, getijde-energie, optimaal energiezuinige ruimtelijke ontwikkeling en stimuleren van het creëren van proeftuinen als onderdeel van het transitiemanagement voor energie en klimaat. Beleid en programma zullen aansluiten bij nationale en Europese ambities, evenals de conclusies van Taskforce Energietransitie van mei 2006’.

2.3 Regionaal beleid

Sinds 1993 werken een aantal gemeenten in de regio Midden-Holland samen aan de ontwikkeling en uitvoering van het energiebeleid. Vanaf december 1994 is de Regionale Energie Coördinatie (REC) opgericht, ter advisering en ondersteuning van de deelnemende gemeenten. De huidige regionale energie-coördinator is in dienst van de Milieudienst Midden-Holland. De deelnemers aan het samenwerkingsverband zijn: gemeenten Bergambacht, Bodegraven, Boskoop, Gouda, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel, Reeuwijk, Schoonhoven, Vlist en Waddinxveen, SenterNovem, ISMH/Milieudienst Midden-Holland en de provincie Zuid-Holland. In de loop van de tijd zijn er diverse projecten uitgevoerd, o.a. energiescans gemeentelijke gebouwen, energiescans bij woningcorporaties, regionale inkoop groene stroom, regionaal windconvenant en ‘actie zonneboiler’.

Momenteel wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van een regionaal uitvoeringsprogramma ‘klimaatbeleid’. Op 17 september 2007 heeft de Bestuurscommissie Milieudienst reeds ingestemd met een concept hiervan op hoofdlijnen en het regionaal voorbereiden van de subsidieaanvraag bij het Rijk. Naast algemene regionale activiteiten zullen er ook concrete projecten per gemeente worden benoemd. Het streven is om dit regionale klimaatprogramma medio 2008 gereed te hebben, zodra de nieuwe klimaatsubsidieregeling voor gemeenten (SLoK) wordt gepubliceerd (naar verwachting in het 2e kwartaal van 2008). De subsidie is bedoeld voor projecten die de uitstoot van broeikasgassen reduceren. Naar verwachting biedt deze regeling net als voorheen 50% rijkssubsidie, waarbij er twee ambitieniveau’s worden onderscheiden: een basispakket en een pluspakket.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1Collegewerkprogramma

In het ‘Collegewerkprogramma 2006-2010 gemeente Bodegraven’ is het volgende opgenomen over duurzaamheid en energie:

‘Er wordt naar gestreefd om het aspect ‘duurzaamheid’ structureel in de organisatie in te bedden. Een belangrijk instrument hierbij is de ‘duurzaamheidsmeter’. De ‘Lokale Duurzaamheidsmeter’ (www.duurzaamheidsmeter.nl) is een meetinstrument voor lokale duurzaamheid. Speerpunten van het gemeentelijk beleid zullen zijn: inkoopbeleid, energie, verkeer, water, flora en fauna, afval, communicatie en bouwen en wonen. De uitwerking van deze thema’s zal in nauwe samenwerking met de MilieuRaad worden gedaan. De thema’s zullen verder worden uitgewerkt in de diverse uitvoeringsprogramma, zoals het uitvoeringsprogramma milieu. Duurzame energie in de vorm van windenergie zal in deze periode voortvarend worden opgepakt’.

Als actie’s zijn in het werkprogramma opgenomen:

  • -

    wij bevorderen het principe van duurzaam bouwen onder andere met een optimaal gebruik van alternatieve energiebronnen en energiesystemen;

  • -

    in 2007 zal het gebruik van windenergie worden onderzocht.

2.4.2 Gemeentelijk milieubeleidsplan

In de Gemeenteraadsvergadering van 26 mei 2005 is het ‘Milieubeleidsplan 2005-2008 gemeente Bodegraven vastgesteld. De doelstelling van dit plan is het komen tot een integrale afweging van verschillende gemeentelijke milieubelangen.

In het milieubeleidsplan zijn de volgende beleids- en actiepunten opgenomen:

  • -

    uitvoeren wettelijke taken; zoals b.v. voldoen aan eisen Wet milieubeheer; handhaving op grond van Wet milieubeheer;

  • -

    bij nieuwbouw en renovatie de begrippen energiebesparing en duurzame energie zoveel mogelijk toepassen;

  • -

    huidige samenwerking met andere gemeenten op het gebied van energie continueren;

  • -

    terugdringing energiegebruik van gemeentehuis;

  • -

    percentage groene stroom inkopen;

  • -

    stimulering duurzame energie;

  • -

    bij actualisatie beheersplan openbare verlichting energiebesparing en duurzame energie betrekken;

  • -

    uitvoering preventieplan en uitvoeringsprogramma.

2.4.3 Huidige acties op het gebied van energie

Veel taken op het gebied van energie worden regionaal uitgevoerd. De gemeente Bodegraven wordt daarin ondersteund door de REC.

Recent uitgevoerde- en lopende acties op het gebied van energie:

1.Inkoop 100% groene stroom door de gemeente

Samen met de gemeenten Bergambacht, Reeuwijk, Vlist en Nieuwerkerk aan den IJssel is met Electrabel een driejarig contract afgesloten (2007 t/m 2009) voor de levering van 100% groene stroom voor alle gemeentelijke gebouwen en objecten.

2.Gemeentelijke gebouwen

In 2006 is er voor het gemeentehuis een energieonderzoek opgesteld. In dit onderzoek is aangegeven welke maatregelen toepasbaar zijn en wat de terugverdientijd is van de maatregelen. Uit het rapport blijkt dat een drietal rendabele maatregelen (terugverdientijd < 5 jaar) toepasbaar zijn:

  • -

    het regelen van de ventilatie;

  • -

    het isoleren van afsluiters; in de technische ruimte zijn verschillende appendages en afsluiters niet geïsoleerd; isolatie van deze onderdelen is binnen 2-3 jaar terug te verdienen;

  • -

    invoering energiezorg; Energiezorg is het op een structurele en economisch verantwoorde wijze uitvoeren van organisatorische, technische en gedragsmaatregelen om het gebruik van energie, inbegrepen de energie voor de productie en het gebruik van grond- en hulpstoffen, te minimaliseren.

De eerste twee aspecten zijn inmiddels opgenomen in het onderhoudsplan van het gemeentehuis. Aan de invoering van energiezorg wordt momenteel gewerkt. Ook wordt thans gewerkt aan het opstellen van de wettelijk verplichte energielabels voor relevante gemeentelijke gebouwen met een publieksfunctie. De energielabels zullen vanaf 1/1/2009 in deze gebouwen op een zichtbare plek moeten worden opgehangen.

3.Woningbouw

Voor wat betreft het aspect ‘duurzaam bouwen’ wordt in regionaal verband gebruik gemaakt van ‘GPR Gebouw’. GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van de kwaliteit en duurzaamheid. Voor elk thema geeft GPR gebouw een kwaliteitscore op een schaal van 1 tot 10. Hoe hoger de kwaliteit- of hoe lager de milieubelasting- hoe hoger de score. GPR-gebouw wordt toepast in Weideveld, Wijde Wiericke en Noordrand.

Met betrekking tot de nieuwe woonwijk Weideveld wordt een duurzaam

energiesysteem voor de levering van warmte, koeling en warm tapwater voor alle

woningen ontwikkeld. Daarmee wordt een reductie in de CO2-uitstoot

gerealiseerd van minimaal 30% (t.o.v. de referentie van het huidige Bouwbesluit).

Bij de verkaveling wordt waar mogelijk rekening gehouden met positionering van de

woningen en tuinen ten opzichte van de zon.

4.Windenergie

In 2002 hebben bestuurders uit tien regiogemeenten (waaronder de gemeenten Reeuwijk en Bodegraven) samen met de provincie Zuid Holland en de WLTO het ‘Regionale Windconvenant Midden-Holland oktober 2002-juni 2008’ ondertekend. In dit convenant zijn vier eerste tranche-locaties (voorkeurslocaties) opgenomen. Medio 2007 is de eerste hiervan daadwerkelijk geraliseerd in de gemeente Waddinxveen. Na de bouw van de vierde turbine (er staan er nu 3) voorziet dit windpark in 4,5% van de totale elektriciteitsvraag (in peiljaar 2000) in de convenantgemeenten. In de provinciale nota WERVEL (vastgesteld in 2003) is, direct in aansluiting op een andere windconvenantlocatie langs de A12 ter hoogte van de bebouwingscontour van Bodegraven, nabij AC-restaurant een studielocatie opgenomen.

5.Preventie bij milieuvergunningen

In de taakuitvoering van verlening van milieuvergunningen en handhaving is preventie een integraal onderdeel. Jaarlijks loopt er één brancheproject. Momenteel loopt het brancheproject ‘supermarkten’. Een brancheproject ‘koelsystemen bij kaaspakhuizen’ zou een vervolgproject kunnen worden.

6.Openbaar verlichtingsplan

Momenteel wordt er gewerkt aan een nieuw openbaar verlichtingsplan. Het onderdeel ‘energiezuinig’ is een belangrijk onderdeel worden van het plan. Het plan wordt behandeld in de commissievergadering Bestuur en Beheer van 20 mei 2008. In regionaal verband is ook een traject gestart. Eind 2007 is door de Milieudienst in samenwerking met de provincie en SenterNovem een informatiebijeenkomst georganiseerd. Thans wordt per gemeente energiebesparingspotentieel in kaart gebracht.

7.Lokale duurzaamheidsmeter

De MilieuRaad heeft in 2006 bij de gemeente Bodegraven een lokale duurzaamheidsmeter uitgevoerd (zie www.duurzaamheidsmeter.nl). In principe zal deze meting elk jaar worden uitgevoerd.

8.Duurzame-energie-scan Bodegraven

In 2001 is in Bodegraven door DWA een duurzame-energie-scan uitgevoerd. Primair doel van deze scan was om de mogelijkheden voor duurzame energie in kaart te brengen. De projecten die het meeste aan duurzame energie zouden opleveren:

  • 1.

    windmolens;

  • 2.

    asfaltcollectoren in N11 of elders; dit was destijds aktueel in verband met de aanleg van de N11;

  • 3.

    duurzame woonwijk Zuidzijderpolder [het huidige Weideveld].

  • 9.

    Regionale DE-scan/haalbaarheidsonderzoek mestvergisting

In regionaal verband is, naar aanleiding van kansrijkheid van de optie uit de ‘Regionale Duurzame Energie Scan Midden-Holland’, in de periode 2004/2005 onderzoek verricht door de REC naar de mogelijkheden van mestvergisting in de regio Midden-Holland. Veel belanghebbenden hebben interesse in mestvergisting. Echter zijn er ook nog veel knelpunten aanwezig, met name op het gebied van wet- en regelgeving, die (grootschalige) implementatie van mestvergisting in de weg staan. De mogelijkheden om op boerderijniveau (kleinschalige) mestvergistingsinstallaties te realiseren lijken in veenweidegebied geringer dan vooraf verwacht op grond van de regionale DE-scan. Oorzaak is met name de beperkte schaalgrootte van de agrarische bedrijven in Midden-Holland (en de daarmee beperkte rentabiliteit) en de terughoudendheid in samenwerking tussen agrariers onderling. Alleen indien bedrijven groot genoeg zijn en daarnaast een nuttig warmtegebruik binnen het eigen bedrijf gegarandeerd is, zijn er mogelijkheden voor mestvergisting op boerderijniveau. Dit is bijvoorbeeld het geval bij zuivelboerderijen. Deze specifieke bedrijven zouden vanuit de lokale- of provinciale overheid actief benaderd kunnen worden om de interesse te peilen voor mestvergisting. Kleinschalige installaties, opgezet door meerdere agrariërs die in elkaars directe omgeving zijn gelegen, bieden eveneens een mogelijkheid om een mestvergistingsinstallatie succesvol te exploiteren.

De REC houdt de ontwikkelingen in de gaten op het gebied van kleinschalige lokale biogasopwekking. Hiermee zou het probleem van ontbrekende lokale warmtevraag op boerderijniveau niet meer bestaan, waardoor de optie mestvergisting op veel meer bedrijven toepasbaar zou worden. Vooralsnog is mestvergisting in Midden-Holland niet mogelijk gebleken.

10.Aardgasvulpunten

Een andere regionale actie is het onderzoeken naar de mogelijkheid om te komen tot aardgasvulpunten in de regio Midden-Holland. Er zijn in juni en september 2007 een tweetal bijeenkomsten georganiseerd. Het doel van de bijeenkomsten was het verschaffen van informatie over de mogelijkheden van rijden op aardas. Tevens was het bedoeld om een aanzet te geven tot samenwerking tussen bedrijven die vulpunten kunnen realiseren en bedrijven en bedrijven en overheidsinstellingen die hun auto’s op aardgas willen laten rijden.

Tot nu toe zijn er concrete plannen in Waddinxveen en Gouda.

Rijden op aardgas is beter voor het milieu dan rijden op conventionele brandstoffen als benzine en diesel. De uitstoot van stikstofoxide (NOx) is bij een auto die op aardgas rijdt meer dan 90% lager dan bij diesel. De uitstoot van fijn stof is bij aardgasauto’s vrijwel nul. De emissie van CO2 is per gereden kilometer tot 25% lager dan bij benzine.

Energieplatform Bodegraven

De Milieuraad Bodegraven wil in samenwerking met de gemeente Bodegraven de discussie omtrent duurzame energie, energiebesparing en vermindering van de CO2 uitstoot vorm gaan geven middels het oprichten van een energie (klimaat) platform. Een platform waar bedrijf, vereniging of organisatie deel van kan gaan uitmaken. Het platform is opgericht voor drie jaar. Concrete plannen om energie te besparen en te verduurzamen worden in die periode opgezet (en deels) uitgevoerd. De gemeente Bodegraven neemt deel aan het platform en zal als gastheer faciliteren. De Milieudraad zal haar kennis en netwerk beschikbaar stellen om dit platform succesvol te laten worden. Inmiddels hebben de eerste bijeenkomsten plaats gevonden met de Bodegraafse ondernemersvereniging (BOV) en de Raad voor Handel en Industrie. Eén van de acties is om energiescans en besparing te promoten bij bedrijven.

2.4.4 Financiering van het huidige energiebeleid

In de begroting voor 2008 is een bedrag opgenomen van circa € 5.600,00 voor de uitvoering van energiebeleid. In dit bedrag is de gemeentelijke bijdrage van € 3.800,00 opgenomen die moet worden betaald aan de ISMH/Milieudienst Midden-Holland voor de inzet van de regionale energiecoördinator.

De gemeentelijke milieucoördinator heeft in 2008 60 uur voor de uitvoering van het gemeentelijke energiebeleid.

De actie’s die betrekking hebben op de projecten Weideveld, Wijde Wiericke, Noordrand, Rijnhoek en Domburg worden gefinancierd vanuit de projecten.

Er is dus op dit moment jaarlijks een bedrag van circa € 1.800,00 over om acties te kunnen uitvoeren. Dit is zeer beperkend ten aanzien van het uitvoeren van een effectief beleid. Indien er immers geen extra budget beschikbaar wordt gesteld kunnen alleen budgetneutrale acties worden uitgevoerd. Ook het aantal uren van de milieucoördinator is niet dusdanig dat er intensieve activiteiten op touw kunnen worden gezet.

3. Klimaatprogramma gemeente Bodegraven 2008-2012

3.1 Energieverbruik en CO2-profiel Bodegraven

Als onderlegger voor het op te stellen gemeentelijk beleidskader energie is, net als in de afgelopen jaren, het hieronder in tabel 1 weergegeven energieverbruik en CO2-profiel richting gevend. Duidelijk blijkt dat de belangrijkste doelgroepen voor CO2-reductie gevormd worden door bedrijven en woningen (nieuw en bestaand). De totale jaarlijkse uitstoot van CO2 bedroeg 107.977 ton (peildatum 1-1-2000, inclusief broeikasgasemissie als gevolg van verkeer). Exclusief verkeer bedroeg de jaarlijkse CO2-uitstoot 64.140 ton.

NB: dit cirkeldiagram is exclusief CO2-emissie als gevolg van verkeer, die op nationaal niveau bezien circa 19% van de totale jaarlijkse broeikasgasemissie veroorzaakt.

Totalen per 1/1/2000gasverbruik [m3 aeq]elektriciteitsverbruik [kWh]CO2-uitstoot [ton CO2]
Agrarische sector252.9871.688.5771.406
Bedrijven4.305.69435.419.19227.711
Verkeer en vervoer    43.837
Non-profit591.5531.113.1731.683
Recreatie663.3751.699.5672.143
Woningen10.683.36121.520.12931.197
       
Totaal16.496.97061.440.638107.977

Tabel 1: Energieverbruik en CO2-profiel per 1/1/2000 in Bodegraven

Voornoemde gegevens werden in 2000 ten behoeve van het opstellen van een duurzame energiescan geïnventariseerd. Welliswaar zijn deze verbruiksgegevens uit 2000 en dus niet recent (dat is helaas niet meer goed mogelijk sinds de liberalisering van de Energiesector in 2003/2004), maar ze zullen naar verwachting niet zo heel veel afwijken van de huidige situatie als het gaat om de onderlinge verhouding van de verbruiken per verbruikerscategorie. Naar verwachting zal in Bodegraven wel een stijgende trend aanwezig zijn in het totale energieverbruik. Immers, het Centraal Bureau voor de Statistiek geeft aan dat het totale energieverbruik in Nederland is gestegen van 3065 PetaJoule in 2000 naar 3233 PJ in 2006 (+5,5%). In 1990 bedroeg dit nog 2702 PJ.

Voor het bepalen van de gemeentelijke ambitie voor energiebesparing en duurzame energie (zie hoofdstuk 5) is het peiljaar 1990 van belang, omdat dit ook voor nationale- en internationale ambitiebepaling wordt gebruikt. Voor Bodegraven kunnen hiervoor de bekende gegevens uit 1993 worden gebruikt.

3.2 Ambitie/doelstelling 2020

Ter bepaling van de gemeentelijke ambitie bij het gemeentelijke klimaatbeleid zijn de door het Rijk vastgestelde doelstellingen voor CO2-uitstootreductie via energiebesparing en duurzame energie ter indicatie doorvertaald naar lokaal niveau. De beide bekende peiljaren van het jaarlijkse energieverbruik in de gemeente, te weten 1993 en 1999, zijn hiertoe geëxtrapoleerd naar 1990. Dit resulteert in referentiejaar 1990 in een berekende CO2-uitstoot in Bodegraven van 71.401 ton ten gevolge van elektriciteit- en gasverbruik (dus exclusief verkeer).

De één-op-één doorvertaling van de landelijke doelstellingen naar lokaal niveau in de gemeente Bodegraven komt neer op de volgende doelstellingen:

  • ·

    energiebesparing: 14.280 ton CO2-uitstootreductie (20% in 2020 t.o.v. 1990) en;

  • ·

    duurzame energie: 11.424 ton CO2-uitstootreductie (aandeel 20% in 2020).

In totaal zou het terugdringen van de CO2-uitstootreductie ten gevolge van elektriciteit- en gasverbruik dus jaarlijks 25.704 ton bedragen.

Landelijke cijfers tonen aan dat de verkeer verantwoordelijk is voor 19% van de CO2-uitstoot. Alhoewel vooral landelijke- en provinciale maatregelen worden getroffen om de CO2-uitstoot van verkeer terug te dringen, kunnen ook gemeenten in beperkte mate maatregelen treffen ter ondersteuning van beleid van hogere overheden (zie paragraaf 3.6).

Uit berekeningen is gebleken dat de voornoemde één-op-één doorvertaling van de landelijke doelstellingen naar lokaal niveau in de gemeente Bodegraven in richtjaar 2020 mogelijk en haalbaar is (zie bijlage I).

Wel is het belangrijk hierbij een aantal opmerkingen te maken:

  • ·

    het bepalen van een lange termijn doelstelling betekent een richting waarnaar gezamenlijk gewerkt kan worden. Het biedt een basis voor continuïteit;

  • ·

    nastreven van de hiervoor genoemde lange termijn doelstelling vergt niet alleen een grote inzet van de gemeente, maar vooral ook van derden. De gemeente is daarbij echter vrijwel nooit af te rekenen op het eindresultaat (de werkelijk behaalde CO2-uitstootreductie), maar kan wel worden afgerekend op het feit of zij voldoende instrumenten heeft ingezet en gunstige randvoorwaarden gecreëerd voor de doelgroepen (zie paragraaf 3.5);

  • ·

    als de gemeente extra inzet op klimaatbeleid en kwaliteit van de leefomgeving, kan ook meer gevraagd worden van externe partners, zoals woningcorporaties, bouwpartijen en bedrijfsleven. Op die manier kunnen mogelijk ook bij hen ambities gegenereerd worden die leiden tot lokale- en regionale investeringen en inspanningen. Idealiter worden de wederzijdse ambities geborgd op de lange termijn, zodat er continuïteit, grip en verankering van de sturing is.

Echter omdat de gemeente Bodegraven geen medewerking verleent aan de opschaling van de windmolen aan de Goudseweg zal het moeilijk worden om de doelstelling te behalen.

Stimuleren van windenergie is voor gemeenten immers de meest kosteneffectieve duurzame energiemaatregel die bovendien een grote bijdrage levert aan CO2-uitstootreductie.

Verderop in dit hoofdstuk zal worden ingegaan op keuzescenario’s wat betreft ambitieniveau, waarbij als ondergrens de continuering van het huidige beleid is gekozen en als bovengrens de één-op-één doorvertaling van de landelijk geformuleerde doelstellingen voor 2020.

3.3 Doelgroepenselectie

Om ambities te realiseren is samenwerking met doelgroepen en marktpartijen onontbeerlijk. Om een doelgroepenselectie te maken is daarbij van belang om enerzijds rekening te houden met de invloed die de gemeente in zijn algemeenheid heeft op energiegebruik en CO2-emissie bij verschillende doelgroepen. In volgende tabel is dit weergegeven.

 Grote bijdrage energiegebruik en CO2-emissieGemiddelde bijdrage energiegebruik en CO2-emissieKleine bijdrage energiegebruik en CO2-emissie
Grote invloed gemeente  ·Non-profit (onderwijs, cultuur, recreatie, gz) ·Nieuwbouw woningen ·Nieuwe bedrijfsterreinen·Gem. gebouwen ·Gem. wagenpark ·Openbare verlichting ·Pompen, gemalen, bruggen
Gemiddelde invloed gemeente  ·Vracht en bestelauto’s·Bestaande kantoren ·Nieuwe kantoren
Kleine invloed gemeente·Industrie en nijverheid ·Personenvervoer ·Bestaande woningen·Agrarische sector·NS ·Stads- en streekvervoer

Tabel 2: invloed gemeente t.o.v. milieubijdrage

Ten aanzien van deze tabel moet opgemerkt worden dat de gemeentelijke invloed bij nieuwbouw uiteraard afhangt van de grondpositie die de gemeente heeft. Maar in principe heeft de gemeente bij nieuwbouw relatief veel invloed omdat bouwpartijen altijd in enige mate afhankelijk zijn van de gemeente. Ook bij vracht en bestelauto’s kan de gemeente invloed hebben via bijvoorbeeld milieuzonering.

Op basis van anderzijds de kenmerken van Bodegraven zijn in Bodegraven de volgende doelgroepen in het gemeentelijke klimaatbeleid van belang:

  • ·

    nieuwe en bestaande woningbouw (vanwege het grote aandeel in het CO2-profiel van Bodegraven; zie paragraaf 3.1);

  • ·

    bedrijven inclusief agrarische sector (zelfde reden als hiervoor);

  • ·

    duurzame energie als overkoepelend thema (vanwege het uiteindelijke streven naar een duurzame samenleving);

  • ·

    gemeentelijke gebouwen en objecten (vanwege eigen financieel belang en de gemeentelijke voorbeeldfunctie);

  • ·

    verkeer en vervoer verdient gezien de landelijke bijdrage in de totale broeikasgasemissie van 19% ook de nodige aandacht.

3.4 Strategie/aanpak

In beide vorige paragrafen is aangegeven dat een brede inzet op alle doelgroepen belangrijk is, zeker indien een ambitieuze doelstelling wordt nagestreefd. Uiteraard mits de hiervoor noodzakelijke maatregelen ook haalbaar zijn. Haalbaarheid wordt hier omschreven als:

  • 1.

    draagvlak (maatschappelijk, bestuurlijk, doelgroepen);

  • 2.

    kosten (CO2-effectiviteit en rentabiliteit);

  • 3.

    techniek (marktconforme en/of beschikbare technieken).

Gedoseerd zullen zo mogelijk ook innovatieve projecten vanuit de voorbeeldfunctie door de gemeente worden geïnitieerd om daarmee een marktontwikkeling te stimuleren. Daartoe is samenwerking met marktpartijen noodzakelijk..

Basis voor de aanpak is de zogenaamde trias energetica, waarin drie manieren worden weergegeven om het gebruik van fossiele energiedragers en daarmee de CO2 -uitstoot te verminderen.

Deze zijn op volgorde van belangrijkheid:

  • 1.

    verminderen van de vraag, door energiebesparing bij eindgebruikers;

  • 2.

    toepassen duurzame bronnen;

  • 3.

    (verder) optimaliseren van de toepassing van fossiele bronnen naar energie-efficiëntie en betrouwbaarheid.

Figuur 3: trias energetica, ter vermindering van het gebruik van fossiele energiedragers

Zoals in paragraaf 3.2 is aangegeven is wat betreft het bepalen van de ambitie voor de te behalen CO2-uitstootreductie voor duurzame energiemaatregelen eerst uitgegaan van het realiseren van CO2-uitstootreductie via energiebesparende maatregelen. Dit sluit aan op het principe van de trias energetica. Dit neemt niet weg dat maatregelen gericht op energiebesparing en maatregelen gericht op toepassing van duurzame energie gelijktijd plaatsvinden.

De gemeente Bodegraven wil zich inzetten op elk van de drie onderdelen van de trias energetica.

Dit vertaalt zich beleidsmatig in:

  • 1.

    voortzetten en zo mogelijk intensiveren van het huidige beleid;

  • 2.

    structureel doorvoeren van activiteiten die al projectmatig plaatsvinden;

  • 3.

    invullen ‘witte vlekken’;

  • 4.

    regionaal samenwerken (kennis uitwisseling, intergemeentelijke projecten zoals windenergie, biomassa, duurzaam bouwen, e.d.);

  • 5.

    verankeren van beleid in de volle breedte van de organisatie;

  • 6.

    monitoren van beleidsprogramma en projecten.

3.5 Instrumenten

Op maatregelenniveau zal de gemeente Bodegraven binnen de trias energetica vooral inzetten op een kosteneffectieve reductie van CO2-uitstoot en daar waar nodig ook zelf het voorbeeld van ‘good practices’ geven. Daarbij kan en zal een mix van instrumenten worden ingezet. Op hoofdlijnen betekent dit:

  • 1.

    toepassen wettelijk kader (o.a. Wet milieubeheer, Bouwbesluit);

  • 2.

    bevorderen marktwerking (o.a. convenanten, samenwerking);

  • 3.

    verleiden van doelgroepen (o.a. subsidies, voorbeeldwerking).

De invulling van de strategie met uiteindelijke projecten verlangt het samenstellen van een effectieve mix. De bijdrage die de gemeente levert zal per doelstelling en maatregel moeten worden bezien. In het algemeen zal de gemeente de rol vervullen van: regelgever, facilitator en kennismakelaar.

3.6 Te kiezen maatregelen en scenario’s

Gelet op een realistische inschatting van de CO2-uitstootreductie van verschillende energiebesparende en duurzame energiemaatregelen bij doelgroepen en een globale inschatting van de benodigde gemeentelijke inzet in uren en externe kosten, zijn maatregelenpakketten opgesteld. Ten eerste om te toetsen welke ambitieniveau’s qua CO2-uitstootreductie mogelijk zouden zijn. Ten tweede om realistische scenario’s met maatregelenpakketten samen te stellen en de indicatieve consequenties daarvan qua gemeentelijke inzet. Er zijn zodoende 3 scenario’s met maatregelenpakketten samengesteld (zie bijlage 1):

  • 1.

    scenario continuering huidig beleid;

  • 2.

    scenario intensivering beleid (huidig beleid aangevuld met enkele kosteneffectieve maatregelen);

  • 3.

    scenario ambitieus (1-op-1 doorvertaling van de landelijk geformuleerde hoofddoelen van 20% energiebesparing in 2020 t.o.v. 1990 en 20% duurzame energie in 2020).

Met toenemende inzet zijn de hiervoor genoemde drie scenario’s hierna globaal beschreven.

scenario continuering huidig beleid

Continuering van het huidig beleid betekent dat alleen maatregelen kunnen worden uitgevoerd die kostenneutraal zijn voor de gemeente. De totale CO2-uitstootreductie blijft beperkt tot 43,5% t.o.v. de huidige hoge rijksambitie (scenario ambitieus). Toch betekent dit scenario een stevig gemeentelijk maatregelenpakket. Op volgorde van belangrijkheid zijn dit:

  • 1.

    realiseren van energiebesparing van 30% in 45% van de huurwoningen, via (liefst regionale) prestatieafspraken met woningstichting conform brancheafspraak op landelijk niveau (bijdrage 5,5%). Wordt zo mogelijk regionaal opgepakt;

  • 2.

    stimulering van windenergie (bijdrage 22,8% van de totale beoogde CO2-uitstootreductie), via de realisatie van de windlocaties in regiogemeenten die in het Regionaal Windconvenant Midden-Holland zijn vastgelegd;

  • 3.

    realiseren van woonwijk Weideveld met duurzame energievoorziening met warmtepompen, via bestaande afspraken met Nuon en ontwikkelaars (bijdrage 5,3%);

  • 4.

    vergroenen van de gemeentelijke inkoop van elektriciteit (3,3%);

  • 5.

    stimuleren van PV-panelen op 50% van de nieuwbouwwoningen, via Programma’s van Eisen bij nieuwbouwprojecten en kennisoverdracht (bijdrage 0,6%);

  • 6.

    realiseren van energiezuinige openbare verlichting, via evt. aanpassing van beleids- en beheerplan openbare verlichting (0,6%);

  • 7.

    aanscherpen EPC met 10% in woningnieuwbouwprojecten, via Programma’s van Eisen bij nieuwbouwprojecten en kennisoverdracht (bijdrage 5,2%, maar voor grootste deel (90% hiervan) al behaald via Bouwbesluit);

  • 8.

    realiseren van energiebeheer gemeentelijke gebouwen via de gebouwbeheerder (bijdrage 0,3%).

scenario intensivering beleid

Bij scenario intensivering beleid wordt het huidige beleid aangevuld met enkele kosteneffectievere maatregelen. Ook in dit scenario blijft de totale CO2-uitstootreductie beperkt tot slechts 51,7% t.o.v. de rijksambitie, ondanks de meer dan verdubbeling van de gemeentelijke inzet. De aanvullende maatregelen zijn:

  • 9.

    organiseren van (branchegerichte) kennisoverdracht aan het bedrijfsleven over energiebesparing en toepassen van de ‘verruimde reikwijdte’ (5,1%);

  • 10.

    vergroenen van de gemeentelijke inkoop van gas (1,0%);

  • 11.

    organiseren van kennisoverdracht aan woningeigenaars over energiebesparing (1,1%);

  • 12.

    opzetten nader te definiëren maatregelen om energiebesparing te stimuleren (1,0%).

scenario ambitieus

Alleen via het scenario ambitieus kan de CO2-uitstootreductie die ook het rijk als doel heeft geformuleerd in Bodegraven volledig worden gehaald. De aanvullende maatregelen zijn:

  • 13.

    organiseren van intensieve kennisoverdracht met intensieve nazorg aan bedrijfsleven over energiebesparing (28,6%);

  • 14.

    organiseren van intensieve kennisoverdracht met intensieve nazorg aan woningeigenaars over energiebesparing (6,0%);

  • 15.

    opzetten stimuleringsregeling zonne-energie/duurzame energie (1,1%);

  • 16.

    opzetten nader te definiëren maatregelen om energiebesparing en duurzame energie te stimuleren (12,6%).

Bij vrijwel alle afzonderlijke maatregelen is het eindresultaat qua CO2

uitstootreductie vooral afhankelijk van de bereidheid van derden om te investeren. De gemeentelijke overheid kan vaak slechts beperkt reguleren, stimuleren en faciliteren (zie vorige paragraaf), maar vult die rol zo optimaal mogelijk in op basis van de ambitie die zij heeft en de middelen die zij beschikbaar stelt.

Samenvattend geldt bij alle scenario’s het volgende maatregelenpakket:

  • ·

    stimuleren van windenergie (conform Regionaal Windconvenant Midden-Holland);

  • ·

    maken van prestatieafspraken met woningcorporaties;

  • ·

    kansen benutten bij nieuwbouw van woningen en utiliteitsgebouwen;

  • ·

    optimaal invullen van gemeentelijke voorbeeldfunctie;

  • ·

    organiseren van (minder/meer intensieve) kennisoverdracht over energiebesparing richting bedrijfsleven;

  • ·

    organiseren van (minder/meer intensieve) kennisoverdracht over energiebesparing richting woningeigenaars;

  • ·

    stimuleren van langzaam verkeer, Het Nieuwe Rijden, gedeeld autogebruik, alternatieven voor automobiliteit en alternatieve brandstoffen;

  • ·

    stimuleren (minder/meer intensief) van duurzame energie.

3.7 Gemeentelijke inzet

Op basis van globale inschatting is de benodigde gemeentelijke inzet bepaald en weergegeven in onderstaande tabel (zie bijlage1). Intensivering van beleid vergt hoe dan ook een behoorlijke extra gemeentelijke inzet, zowel in ambtelijke uren als in externe kosten.

ScenarioCO2-reductie in 2020Gemeentelijke inzet (indicatief)
Ambtelijke inzetExterne kosten
1.Scenario huidig beleid-8,7%60 uur€ 5.600
2.Scenario intensivering-10,3%400 uur€ 20.000
3.Scenario ambitieus-20,0%800 uur€ 35.000

Tabel 3: Samenvatting gemeentelijke inzet per scenario

De extra inzet in uren of financiële middelen kan als volgt gedekt worden:

  • ·

    door gebruik te maken van de in ontwikkeling zijnde SLOK-subsidieregeling voor gemeentelijke klimaatprogramma’s kan 50% van de kosten gedekt worden;

  • ·

    door zonodig gebruik te maken van andere rijkssubsidies (zoals de aanstaande Subsidieregeling Duurzame Energie, de Unieke Kansen Regeling (tender), pilots ‘Meer met Minder’, geld voor Het Nieuwe Rijden, etc.) en zo mogelijk provinciale gelden/subsidies, kunnen individuele projecten gedeeltelijk gefinancieerd worden;

  • ·

    door de gerealiseerde gemeentelijke energiekostenbesparing van maatregelen bij gemeentelijke gebouwen/objecten, nadat hiermee de investering is terugverdiend, geheel of gedeeltelijke te gebruiken ter dekking van de kosten van andere maatregelen. Dat kan bijvoorbeeld indien maatregelen zeer snel worden terugverdiend uit de energiebesparingsbaten. Op die wijze ontstaat een soort fonds waaruit dus continu nieuwe maatregelen gefinancierd kunnen worden. Het oppakken van steeds nieuwe maatregelen kan dan als het ware budgetneutraal worden uitgevoerd. De bereikte CO2-uitstootreductie wordt in de loop van de jaren steeds hoger;

  • ·

    door zo mogelijk bestaande project- en beheerbudgetten te gebruiken. Vaak zijn klimaatmaatregelen immers slechts een onderdeel van een groter geheel waarmee zij meeliften. Bijvoorbeeld bij openbare verlichtingsplannen, waarbij energiezuinigheid één van de aandachtspunten is. Of bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van een nieuwe duurzame woonwijk;

  • ·

    door statiegeldregeling voor energiezuinige en duurzame nieuwbouwplannen op te zetten;

  • ·

    door regionale samenwerking ontstaat collectiviteitsvoordeel waarmee de ureninzet en externe kosten van enkele activiteiten lager kunnen uitvallen;

  • ·

    door uitbesteden van werkzaamheden aan de Milieudienst Midden-Holland, blijft eigen ureninzet beperkt, terwijl opgebouwde kennis regionaal beschikbaar blijft.

3.8 Keuze scenario

Op basis van de voorgaande paragrafen in hoofdstuk 5 is het mogelijk in dit beleidskader energie een gemeentelijk ambitieniveau te kiezen qua CO2-uitstootreductie voor het richtjaar 2020 en daarvoor de aangegeven gemeentelijke inzet vrij te maken voor de komende 4 jaren.

De ambitiekeuze kan enerzijds bepaald worden aan de hand van de beschikbare gemeentelijke middelen qua ambtelijke capaciteit en/of financiën.

Uitgaande van huidige beschikbare middelen qua ambtelijke capaciteit en financiën, dan zal het heel lastig worden om daarmee de minimale SLoK-subsidie (basispakket) van jaarlijks ca. €12.500 te kunnen verantwoorden. Om in aanmerking te komen voor de 50% SLoK-subsidie van het Rijk dient het huidige jaarbudget van €5.600 voor klimaatbeleid naar verwachting minimaal te worden opgehoogd met €10.000 naar €15.600. Inclusief SLoK-subsidie bedraagt het beschikbare totaalbudget voor het klimaatprogramma voor de eerste 4 jaren dan minimaal €28.100, waarmee Bodegraven uitgaande van de indicatief ingeschatte kosten al dicht tegen het scenario ambitieus aan zit.

De ambitiekeuze kan anderzijds doelgericht bepaald worden, door bijvoorbeeld een gemeentelijke lange termijn doelstelling voor het 2020 te formuleren m.b.t. gewenste CO2-uitstootreductie via energiebesparing en duurzame energie. De gekozen doelstelling bepaalt vervolgens de noodzakelijke inzet van gemeenten en derden.

Voorstelbaar is dat de gemeenteraad van Bodegraven kiest voor het scenario ambitieus, waarbij de rijksdoelstelling van 20% energiebesparing en 20% duurzame energie in 2020 één-op-één wordt overgenomen. Dit scenario zal de maximale SLoK-subsidie (pluspakket) van jaarlijks ca. €16.000 ruimschoots kunnen verantwoorden, zodat de in de vorige paragraaf aangegeven indicatieve jaarlijkse netto kosten €35.000-€16.000=€19.000 bedragen voor de eerste 4 jaren. Dat is een verhoging met €13.400 t.o.v. het huidige jaarbudget voor klimaatbeleid.

De werkelijk noodzakelijke budgetverhoging kan lager zijn, indien het mogelijk is om bestaande project- en beheerbudgetten geheel/gedeeltelijk in te zetten voor klimaatactiviteiten. Hierover ontstaat echter pas later inzicht, na uitwerking van het gekozen ambitieniveau.

Aandachtspunt en mogelijk knelpunt bij intensivering van klimaatbeleid is, dat naast extra financiële middelen ook extra ambtelijke capaciteit noodzakelijk is om het toegenomen aantal klimaatactiviteiten te initiëren en te begeleiden. Oplossingsrichting kan zijn om extra werkzaamheden te laten uitvoeren door de Milieudienst Midden-Holland. Hiervoor dienen dan wel extra financiële middelen te worden vrijgemaakt.

Geadviseerd wordt:

  • 1.

    om te kiezen voor een intensivering t.o.v. het huidige ambitieniveau;

  • 2.

    om een lange termijn doelstelling voor CO2-uitstootreductie te kiezen van 20% in 2020 ten opzichte van 1990 (conform rijksbeleid);

  • 3.

    om in principe te kiezen voor een ambitieniveau waarbij de maximale rijkssubsidie behorend bij het pluspakket (€16.000 subsidie voor de eerste 4 jaar) van de SLoK-subsidieregeling i.o. kan worden aangevraagd;

  • 4.

    het bestaande budget voor de uitvoering van energiebeleid op te hogen van € 5.600,00 naar €20.000.

Deze basiskeuzes vormen het uitgangspunt voor het opstellen van een uitvoeringsprogramma voor het klimaatbeleid voor de komende 4 jaren. In de volgende paragraaf wordt hier nader op in gegaan. Maar belangrijk is het om op te merken dat de exacte personele en financiële consequenties van de ambitiekeuze pas later inzichtelijk worden. Er kan dus ook pas later een definitief uitvoeringsprogramma worden voorgelegd ter vaststelling. Vaststelling van een gemeentelijk klimaatprogramma is overigens ook noodzakelijk voor het aanvragen van SLoK-subsidie.

3.9 Vervolgtraject: van ambitiekeuze naar uitvoeringsprogramma

Op basis van de keuze van het gemeentelijke ambitieniveau qua CO2-uitstootreductie kan daarna door de regionale energie coördinator in nauwe samenwerking met de gemeentelijke milieucoördinator een gedetailleerd uitvoeringsprogramma worden opgesteld voor de komende 4 jaren, waarin nader wordt ingegaan op de projectaanpak per maatregel. In dit gemeentelijke klimaatprogramma zal blijken hoeveel gemeentelijke inzet werkelijk nodig is qua ambtelijke capaciteit en financiële middelen.

Bij het opstellen van het Klimaatprogramma Bodegraven 2008-2012 wordt aangesloten op het thans in ontwikkeling zijnde Regionaal Klimaatprogramma Midden-Holland 2008-2012. In de praktijk zullen in dit regionale programma regionale projecten zijn geformuleerd, maar ook samenwerkingsprojecten en individuele gemeentelijke projecten. Zo ontstaat flexibiliteit en maatwerk per gemeente, terwijl optimaal geprofiteerd kan worden van samenwerking, kennisoverdracht en kosteneffectieve regionale inzet.

Naar verwachting van de Regionale Energie Coördinator zou dit regionale programma op 30 juni 2008 kunnen worden vastgesteld door de Bestuurscommissie Milieudienst. Daarna kan individuele vaststelling per gemeente plaats vinden. Daarna kan in het najaar van 2008 een concrete SLoK-subsidieaanvraag door de regiogemeenten worden ingediend.

Op basis van een vierjaarlijkse evaluatie zou het uitvoeringsprogramma geactualiseerd kunnen worden, met eventueel een aangepaste gemeentelijke inzet. Monitoring kan indicatief plaats vinden via globale inschattingen, zoals nu ook gedaan is in bijlage 1. Maar is is bij een aantal projecten ook mogelijk om resultaten exact te monitoren, als van tevoren bekend is dat dit belangrijk gevonden wordt.