Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bodegraven

Beleid over antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bodegraven
Officiële naam regelingBeleid over antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie
CiteertitelBeleid over antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is van rechtswege vervallen op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling per 1 januari 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Woningwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

26-05-200501-01-2013Van rechtswege vervallen op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling per 1 januari 2013

26-05-2005

Onbekend

Raadsvergadering 26-05-2005; Agendapunt 14; Raadsvoorstelnr. 35

Tekst van de regeling

Beleid over antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie

Inleiding

In het kader van de wijziging van de Woningwet inzake GSM- antennes d.d. 15 augustus 2002 is het belangrijk het huidige beleid te wijzigen.

Er komen steeds meer antenne-installaties bij. Om de ruimtelijke kwaliteit te behouden moet worden bepaald waar installaties wel en niet toegelaten kunnen worden.

De gemeente Bodegraven had beleid over antenne-installaties. Het beleid is inmiddels achterhaald in verband met veranderde wet- en regelgeving.

Nationaal beleid

De rijksoverheid heeft aan vijf operators licenties verkocht om een netwerk voor mobiel bellen te ontwikkelen. De vijf operators zijn verplicht om voor een landelijk dekkend netwerk te zorgen.

Per 15 augustus 2002 is de regelgeving over antenne-installaties veranderd. In het Nationaal Antennebeleid heeft het Rijk zich uitgesproken voor een bouwvergunningvrijheid van antennes tot vijf meter hoogte. Deze bouwvergunningvrijheid dient aan wettelijke regels te voldoen, die zijn opgenomen in het Besluit bouwvergunningplichtige en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Stb.2002, 410). In de volgende paragraaf wordt hierop ingegaan. In het Nationaal Antennebeleid is als voorwaarde voor vergunningvrijheid opgenomen dat een convenant is gesloten tussen Rijk, mobiele operators en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Convenant: alleen vergunningvrije antenne-installaties

In het convenant staan afspraken en gedragsregels die gelden tussen de convenantpartijen. Er is een verschil tussen de regels in het besluit enerzijds en in het convenant anderzijds. Het besluit vormt het wettelijk kader voor de bouwvergunningvrijheid, waaraan iedereen zich dient te houden. In het convenant hebben de convenantpartijen afspraken gemaakt, die gelden tussen de convenantpartijen.

Feitelijk heeft de gemeente een zeer beperkte rol in het convenant. Er zijn immers afspraken gemaakt over vergunningvrije installaties. Operators hoeven geen vergunning aan te vragen en er is geen meldingsplicht. De gemeente blijft dus buiten schot. Wel blijven gemeenten als gevolg van het convenant geïnformeerd over waar antenne-installaties staan of komen door middel van het plaatsingsplan. Het plaatsingsplan informeert de gemeente over waar de operators van plan zijn installaties te plaatsen en waar al installaties staan.

Woningwet en besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken

Volgens de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders. Echter in de Woningwet wordt ook vergunningvrij bouwen geregeld.

artikel 43 lid 1, c:

geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.

artikel 43 lid 2:

Lid 1 is niet van toepassing op het bouwen:

a. in, op , aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening , of

b. in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.

Deze algemene maatregel van bestuur betreft het besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: besluit). Voor antenne-installaties voor mobiele telecommunicatie geldt het volgende.

Hoofdstuk II artikel 3 lid 1, e:

Als bouwen van beperkte betekenis wordt aangemerkt (uitzondering artikel 5):

Het bouwen van een antenne-installatie ten behoeve van mobiele telecommunicatie mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

1°. Bij bouwen op of aan een bouwwerk:

a de hoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, minder is dan 0,5 meter, en de techniekkast:

1 inpandig of ondergronds is geplaatst,

2 op de grond is geplaatst en kleiner is dan 0,2 , of

3 op een plat dank is geplaatst, kleiner is dan 0,2 en meer dan 1 m achter

de dakrand is geplaatst, of

b de hoogte van de antenne, met de antennedrager, gemeten vanaf de voet, of indien bevestigd aan de gevel van een gebouw, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, minder is dan 5 m, en:

1 de antenne, met antennedrager, geplaatst is op een hoogte van meer dan 9 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende terrein,

2 de techniekkast :

- inpandig of ondergronds is geplaatst , of

- op een plat dak is geplaatst, kleiner is dan 2 en meer dan 1 m achter de dakrand is geplaatst,

3 de bedrading in of direct langs de antennedrager of inpandig is aangebracht, dan wel in een kabelgoot, mits deze kabelgoot meer dan 1 m achter de voorgevel is geplaatst, en

4 de antennedrager bij plaatsing op een dak van een gebouw:

- aan of bij een op het dak aanwezig object is geplaatst,

- in het midden van het dak is geplaatst, of

- elders op het dak is geplaatst, mits de afstand in m tot de voorgevel van het bouwwerk tenminste gelijk is aan: 18 gedeeld door de hoogte waarop de antenne, met antennedrager, is geplaatst, gemeten vanaf het bij het gebouw aansluitende terrein tot aan de voet van de antenne, met antennedrager, of

2°. Bij bouwen op of aan een hoogspanningsmast, wegportaal, reclamezuil, lichtmast, windmolen, sirenemast, een niet van een bouwwerk deeluitmakende schoorsteen, of op een bouwvergunningplichtige antenne-installatie:

A de hoogte van de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet minder is dan 5 m,

b de antenne is geplaatst op een hoogte van meer dan 3 m, gemeten vanaf het bij het bouwwerk aansluitende terrein, en

c de techniekkast:

1 inpandig of ondergronds is geplaatst, of

2 op de grond is geplaatst en kleiner is dan 2 .

Hoofdstuk III Artikel 5

Lid 1

Een lichte bouwvergunning is voorts vereist voor het bouwen, bedoeld in artikel 3, indien dat plaatsvindt:

a. in, op, aan of bij een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of een monument als bedoeld in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, of

b. in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988.

Lid 2

Een lichte bouwvergunning is voorts vereist voor het bouwen van het in de aanhef van een in een geletterd onderdeel van artikel 3, eerste lid, bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken met dien verstande dat:

c. van de bouwwerken, bedoeld in de aanhef van de onderdelen e en f, de hoogte gemeten vanaf de voet van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager, gemeten vanaf de voet van de antennedrager, minder is dan 40 m;

Samengevat komt het op het volgende neer. Antenne-installaties met een hoogte tot 5 meter zijn, mits ze voldoen aan een aantal andere voorwaarden, vergunningvrij. Antenne-installaties tot 5 meter geplaatst in, op of bij een monument of in beschermd stads-/dorpsgezicht en antenne-installaties tot 40 meter zijn lichtbouwvergunningplichtig.

Wet op de Ruimtelijke Ordening en Besluit op de ruimtelijke ordening

In het algemeen passen antenne-installaties niet binnen de bestemmingen en bebouwingsvoorschriften van vigerende bestemmingsplannen. In die gevallen is een vrijstelling van het bestemmingsplan op basis van de WRO nodig. Per 1 januari 2003 is artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aangepast.

Bro artikel 20:

f. en antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken, in de bebouwde kom, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten vanaf de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, niet meer is dan 40 m.

Dit betekent dat voortaan antenne-installaties die lichtbouwvergunningplichtig zijn binnen de bebouwde kom kunnen worden afgedaan met artikel 19.3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dit betreft dus antenne-installaties tot 40 meter of geplaatst in, op of bij monumenten of in beschermde stads-/dorpsgezichten binnen de bebouwde kom. Voor deze laatste categorie is dan nog wel een monumentenvergunning vereist.

In alle andere gevallen (o.a. buiten de bebouwde kom) zal een vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO gevoerd moeten worden.

Gemeentelijk beleid: vergunningplichtige antenne-installaties

Noodzaak

In het voorgaande is duidelijk geworden dat er twee groepen antenne-installaties zijn; vergunningvrij en vergunningplichtig. Het is niet wenselijk beleid op te stellen voor vergunningvrije installaties. De gemeente speelt hierbij geen rol en kan dus via beleid ook geen invloed uitoefenen. Het is echter wel wenselijk om beleid op te stellen voor (licht)bouwvergunningplichtige antenne-installaties.

Gelet op het feit dat de vijf operators verplicht zijn om binnen een bepaalde termijn voor een landelijk dekkend netwerk te zorgen, is het een taak van de gemeente om het plaatsen van antenne-installaties mogelijk te maken. Het is echter eveneens de taak van de gemeente om wildgroei van antenne-installaties en aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente te voorkomen. De meeste antenne-installaties kunnen vergunningvrij gerealiseerd worden. In een aantal gevallen is dit niet mogelijk en zal er toch een vergunning aangevraagd moeten worden. Te denken valt aan het buitengebied, waar weinig (hoge) bebouwing is. Beleid met betrekking tot (licht)bouwvergunningplichtige antenne-installaties is wel degelijk van belang. Voor deze installaties zal vrijstelling verleend moeten worden, alvorens een bouwvergunning afgegeven kan worden. Het is niet de bedoeling dat aanvragen ad hoc worden behandeld en beoordeeld. Dit levert een inconsistent beeld en is bovendien klantonvriendelijk. Het is gewenst om hierin één lijn te trekken.

Uitvoering

Met het vergunningvrij worden van bepaalde antenne-installaties en de uitbreiding van artikel 20 Bro is regeling hiervan in een bestemmingsplan niet langer nodig. Antenne-installaties tot 5 meter zijn immers vergunningvrij. Voor antenne-installaties van 5 tot 40 meter hoogte, die binnen de bebouwde kom worden geplaatst en waarvoor vrijstelling van het bestemmingsplan nodig is kan artikel 19 lid 3 van de WRO worden toegepast. Met verandering van de wet- en regelgeving zijn er voldoende mogelijkheden ontstaan om antenne-installaties toe te staan, zodat operators voor een dekkend netwerk kunnen zorgen. Op deze manier kan er maatwerk geleverd worden. Er is daarom niet gekozen voor het opstellen van een paraplubestemmingsplan.

Uitgangspunt is dat in principe (licht)bouwvergunningplichtige antenne-installaties niet zijn toegestaan in deze gemeente.

De nieuwe wet- en regelgeving geeft voldoende mogelijkheden voor de operators om door middel van plaatsing van vergunningvrije installaties voor een dekkend netwerk te zorgen.

Hierbij wordt wel erkend dat soms om technische redenen plaatsing van een vergunningplichtige antenne-installatie toch onvermijdelijk is. Daarom bestaat er een ´escape´:

De operator moet dan wel aannemelijk maken dat de plaatsing van de antenne-installatie (technisch) noodzakelijk is. Zij zullen hun aanvraag duidelijk moeten motiveren. Er kan dan een vrijstellingsprocedure (artikel 19.1 of 19.3 WRO) worden gevoerd.

Als de plaatsing van een dergelijke installatie noodzakelijk blijkt te zijn, zijn er richtlijnen en voorwaarden opgesteld waaraan getoetst zal worden. Deze zullen in de uitwerking aan de orde komen.

Uitwerking

Hieronder volgen een aantal richtlijnen voor het plaatsen van antenne-installaties binnen de bebouwde kom en in het Landelijk Gebied. Deze richtlijnen zijn vervolgens concreet vertaald in voorwaarden.

Algemeen

• Vrijstaande antenne-installaties mogen niet hoger zijn dan 40 m;

Vrijstaande antenne-installaties (beneden de 40 m) mogen niet hoger zijn dan strikt noodzakelijk. Dit moet onderbouwd worden door de operator;

• Operators moeten gebruik maken van één antennemast gezamenlijk (courtesy en site sharing);

• De plaatsing op bestaande zendmasten of andere bestaande bouwwerken zoals hoogspanningsmasten, windturbines, lichtmasten en verkeersportalen heeft nadrukkelijk de voorkeur. De op de bestaande mast geplaatste antenne-installatie mag niet hoger zijn dan eenderde van de bestaande mast en de eventueel in dat gebied maximale toegestane hoogte (zie verdere voorwaarden);

• De antenne-installaties, alsmede de bijbehorende technische installaties en de bedrading, moeten door middel van zorgvuldige vormgeving, materiaal- en kleurkeuze in de omgeving worden geïntegreerd;

• Bij plaatsing van antenne-installaties op gebouwen, plaatsing voor zover mogelijk centraal op het dak en harmonieus gesitueerd en aangepast aan de reeds aanwezige obstakels;

• Plaatsing niet op woongebouwen;

• Plaatsing op/aan/bij monumenten of in beschermde stads(dorps)gezichten en in of langs de verlengde groenzone is niet toegestaan.

Hardheidsclausule: Er kan slechts afgeweken worden van deze voorwaarden als de operator aannemelijk kan maken dat het technisch niet mogelijk is om de installatie binnen de voorwaarden te realiseren en er geen alternatieven voor handen zijn.

Bedrijventerreinen

• Alleen plaatsing op gebouwen van 15 m of hoger is toegestaan.

• Als plaatsing op andere bestaande bouwwerken (hoogspanningsmasten e.d.) niet technisch mogelijk is, zal medewerking aan een vrijstaande mast overwogen worden, waarbij geldt dat in het gebied maximaal 1 mast van maximaal 40 m is toegestaan.

Bebouwde kom

Inpassing van antenne-installaties in de bebouwde kom zal over het algemeen minder problemen opleveren dan bij de inpassing van het Landelijk Gebied. Zowel vanuit RO-optiek als vanuit een effectief zendbereik zal ervoor gekozen worden antenne-installaties op de hoge gebouwen aan te brengen. Binnen de bebouwde kom zal het realiseren van antenne-installaties op maaiveldniveau over het algemeen ongewenst zijn, hoewel zich met name op bedrijventerreinen en in kantorenwijken situaties kunnen voordoen dat inpassing geen beeldverstorend effect heeft.

Voor het plaatsen van antenne-installaties op woongebouwen zou over het algemeen uit oogpunt van de aantasting van het woongenot een terughoudend beleid moeten worden gevoerd en de voorkeur gegeven moeten worden aan de plaatsing op gebouwen met een werkfunctie (op bedrijven en kantoren). Op deze gebouwen staan over het algemeen al technische voorzieningen en onder andere ook reclames waardoor deze gebouwen met hun meer dynamische karakter dan woongebouwen geschikter zijn voor antenne-installaties. Antenne-installaties komen veel in de publiciteit. Onder andere wordt gesuggereerd dat er sprake zou zijn van andere effecten dan door de Gezondheidsraad zijn geconstateerd. Dit heeft toch enige onrust bij bewoners veroorzaakt en sommige voelen zich, naast de nadelige invloed op hun uitzicht en beleving, ook hierdoor in hun woongenot aangetast. Aan het plaatsen van antenne-installaties op woongebouwen zal dan ook 7

alleen medewerking worden verleend als een ander opstelpunt aantoonbaar technisch niet mogelijk is.

• Alleen op gebouwen van 15 m of hoger is plaatsing toegestaan;

• Vrijstaande masten in woonwijken en gebieden met een belangrijke woonfunctie zijn niet toegestaan, waarbij geldt dat maximaal 1 vrijstaande mast in Nieuwerbrug is toegestaan indien kan worden aangetoond dat op bedrijventerreinen en/of in het gebied onvoldoende mogelijkheden bestaan;

• Binnen een straal van 500 meter van een gebouw waarop een antenne is geplaatst mag maximaal één ander gebouw gebruikt worden voor plaatsing.

Landelijk Gebied

Antenne-installaties zijn geen aanwinst voor de beleving van het landschap en de natuur.

Vanuit beleving van het landschap, het recreatiegebied of het water is een situering van dit soort masten bij reeds gebouwde of gerealiseerde elementen in het gebied gewenst. Te denken valt aan wegen, viaducten, hoogspanningsmasten en verkeersportalen enerzijds, maar ook een agrarische bedrijfscentra e.d. anderzijds.

Uiteraard wordt gestreefd naar een zo gunstig mogelijk landschappelijke inpassing en mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de landschappelijke en/of natuurwaarden in de directe omgeving. Hiertoe dient ook rekening gehouden te worden met horizonvervuiling. Per concreet geval dient de horizon in beeld gebracht te worden. Antenne-installaties dienen op zo´n manier en op zo´n locatie gerealiseerd te worden dat ze het minste verstoring van de horizon opleveren.

Landelijk gebied (gronden aangegeven op bijgevoegde kaart)

• Vrijstaande masten mogen alleen geplaatst worden langs (polder)wegen binnen het bouwblok van bedrijven, die krachtens het vigerend bestemmingsplan positief zijn bestemd;

• Plaatsing dient bij voorkeur plaats te vinden op windturbines, silo´s en hoogspanningsmasten;

• Antenne-installaties binnen een molenbiotoop en op traditionele windmolens zijn niet toegestaan;

• Binnen een straal van 500 meter van een antenne is geen andere antenne-installatie toegestaan;

• De hoogte van de vrijstaande mast boven het maaiveld mag maximaal 15 m bedragen;

• Per situatie dient de kwaliteit van de horizon in beeld gebracht te worden. De horizon mag niet worden verstoord.

Procedure

De procedure van de gemeentelijke inspraakverordening zal worden gevolgd. Uw besluit zal gepubliceerd worden en vier weken ter inzage worden gelegd. Van de inspraakreacties zal een verslag worden gemaakt. Na uw besluit om de procedure te vervolgen zal het beleid ter vaststelling worden aangeboden aan de raad. 8