Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Nieuw-Lekkerland

Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang Drechtsteden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Nieuw-Lekkerland
Officiële naam regelingVerordening tegemoetkoming kosten kinderopvang Drechtsteden
CiteertitelVerordening tegemoetkoming kosten kinderopvang Drechtsteden
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp09-0824

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet kinderopvang, art. 25

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200001-01-2011Onbekend

14-12-2006

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

De raad der gemeente Nieuw-Lekkerland;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 november 2006;

Overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door de Sociale Dienst Drechtsteden bij verordening te regelen;

Gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

BESLUIT:

Vast te stellen de navolgende

Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang Drechtsteden

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen
  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de Drechtraad: het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Drechtsteden;

    • b.

      bestuurscommissie: het ten behoeve van het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Drechtsteden ingestelde bestuursorgaan zoals bedoeld in artikel 25 Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • c.

      gemeenschappelijke regeling: de gemeenschappelijke regeling Drechtsteden; d. de wet: Wet kinderopvang

    • e.

      tegemoetkomingsperiode: de periode van tegemoetkoming in de kosten kinderopvang die aanvangt op het moment dat de kinderopvang start of op het moment dat de aanvraag door de bestuurscommissie is ontvangen. De periode eindigt uiterlijk op 31 december van dat jaar;

    • f.

      ouder(s): degene(n) die juridisch of feitelijk verantwoordelijk is/zijn voor de dagelijkse zorg van het kind, waaronder worden begrepen ouders, pleegouders, grootouders en voogden.

  • 2. De in de Wet kinderopvang gebruikte definities en begrippen zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 2. AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 2.1 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en burgerservicenummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan van het adres van de ouder, het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen en waarin in ieder geval wordt aangegeven het aantal uren kinderopvang per week, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die de bestuurscommissie nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming;

  • 2. Indien het aanvraag sociaal-medische indicatie betreft dient de ouder aanvullend op lid a t/m f van dit artikel een verwijzing van een arts van de GGD te overleggen.

  • 3. De bestuurscommissie kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door de bestuurscommissie vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 4. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 2.2 Toetsing
  • 1. De bestuurscommissie toetst of de aanvrager behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid vraagt de bestuurscommissie medisch advies van de GGD als sprake is van een aanvraag kinderopvang op sociaal medische gronden.

  • 3. De GGD brengt, na onderzoek en toetsing aan de in artikel 2.3 benoemde criteria, een advies aan de bestuurscommissie uit waarbij zij tevens adviseert over het noodzakelijke aantal opvanguren.

Artikel 2.3 Criteria voor de sociaal medische indicatie
  • 1. Een ouder komt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang op grond van de sociaal medische indicatie Sociale Dienst Drechtsteden indien de gezinssituatie voldoen aan één van de volgende criteria:

    • a.

      Er bestaat voor het kind een zodanige problematiek bij de verzorging door de ouder(s) dat opvang in een kinderdagverblijf, buitenschoolse- of gastouderopvang een aanvullende adequate oplossing is, terwijl alle andere verzorgingsmogelijkheden onvoldoende sluitend zijn.

    • b.

      Bij gezamenlijke opname van ouder en kind in een GGZ-instelling, indien andere verzorgingsmogelijkheden of voorliggende voorzieningen onvoldoende sluitend zijn.

    • c.

      Er is sprake van een al dan niet tijdelijke overbelasting van het gezien indien sprake is van overbelasting of gedeeltelijke onmacht van één of beide ouders door een fysieke en/of psychische aandoening om zorg te verlenen aan het kind (waaronder ook wordt begrepen pedagogische zorg).

  • 2. Aan de in het eerste lid genoemde criteria is niet voldaan indien:

    • a.

      Een passende voorliggende voorziening bestaat;

    • b.

      Er sprake is van een oppasprobleem voor het volgen van een (medische) behandeling, zoals ziekenhuisopname.

  • 3. In situaties zoals genoemd in artikel 1 onder b wordt de noodzaak van de sociaal-medische indicatie vastgesteld op een duur van niet langer dan 3 maanden, voor maximaal 3 dagen per week.

HOOFDSTUK 3. VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 3.1 Beslistermijn
  • 1. De bestuurscommissie besluit over de aanvraag binnen de wettelijk gestelde termijn na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. De bestuurscommissie kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Zij stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 3.2 Weigeringsgrond
  • 1. De bestuurscommissie weigert de tegemoetkoming indien de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

  • 2. De bestuurscommissie weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien:

    • a.

      De ouder of de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen;

    • b.

      De ouder of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k of l van de wet.

Artikel 3.3 Ingangsdatum
  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de volledige aanvraag voor de tegemoetkoming door de bestuurscommissie in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal gaan plaatsvinden.

Artikel 3.4

De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend per tegemoetkomingsperiode.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de bestuurscommissie de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 3.5 Omvang van de kinderopvang
  • 1. De bestuurscommissie toetst het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd aan de re-integratie- of scholingsactiviteiten en verleent de tegemoetkoming voor het noodzakelijke aantal opvanguren.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent de bestuurscommissie bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a of tweede lid, onderdeel a van de wet, de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar haar oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

  • 3. Bij toepassing van artikel 2.3 bepaalt de bestuurscommissie op basis van het door de GGD uitgebrachte advies, het noodzakelijke aantal uren kinderopvang.

Artikel 3.6 Ouderbijdrage
  • 1. De bestuurscommissie stelt de ouderbijdrage vast. Deze ouderbijdrage is inkomensafhankelijk en afhankelijk van het aantal kinderen waarvoor op rond van deze verordening de kosten worden vergoed.

  • 2. Voor het vaststellen van de ouderbijdrage op grond van sociaal medische indicatie wordt de “tabel percentage tegemoetkoming kinderopvang” van de Belastingdienst gehanteerd. Een eventuele bijdrage van een werkgever wordt in mindering gebracht op de tegemoetkoming kosten kinderopvang.

Artikel 3.7 Maximum uurtarief

Voor de opvangkosten kinderopvang wordt het door het Rijk jaarlijks vastgestelde fiscale tarief gehanteerd. Opvangkosten die boven het maximum uurtarief komen, worden door de ouder/verzorger zelf betaald.

Artikel 3.8 Inhoud van de beschikking
  • 1. Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

    • a.

      De vaststelling dat de ouder tot één van de wettelijk bepaalde doelgroepen of door de Drechtraad vastgestelde doelgroep Sociaal medische indicatie behoort;

    • b.

      De naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • c.

      De naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

    • d.

      De periode en de omvang van de kinderopvang per week of tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

    • e.

      De wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

    • f.

      De wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

    • g.

      De verplichtingen van de ouder.

  • 2. In afwijking van het eerste lid dient het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie ook te bevatten:

    • a.

      De geldigheidsduur van de indicatie;

    • b.

      De omvang van de kinderopvang (per week per kind) die noodzakelijk wordt geacht;

  • 3. In situaties zoals genoemd in artikel 2.3, eerste lid onder b wordt de noodzaak van de sociaal-medische indicatie vastgesteld op een duur van niet langer dan 3 maanden, voor maximaal 3 dagen per week.

Artikel 3.9 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. De bestuurscommissie kan nadere regels stellen over de wijze van bevoorschotting.

Artikel 3.10 Overgangsbepaling

In het jaar 2007 kan worden afgeweken van de artikelen 2.1 lid 1 onder g en 2.2 lid 2 van deze verordening, als de inhoud van deze artikelen in strijd is met de eerder gemaakte contractafspraken met kinderopvangcentra.

HOOFDSTUK 4. VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 4.1 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming
  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend, aan de bestuurscommissie, middels overlegging van kopieen van bewijsstukken, een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. De bestuurscommissie stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

  • 3. De bestuurscommissie kan afwijken van de gestelde termijn indien nader onderzoek in het kader van een aanvraag sociaal medische indicatie gewenst is.

  • 4. Indien de ouder niet voldoet aan de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt de tegemoetkoming op € 0 (nihil) vastgesteld.

Artikel 4.2 Verrekening met voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken na vaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten

Artikel 4.3 Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
  • 1. De bestuurscommissie kan besluiten de beschikking tegemoetkoming kinderopvang in te trekken of te wijzigen indien de hoogte van de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en de ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt.

  • 2. De bestuurscommissie kan besluiten de betaling van de tegemoetkoming voor een bepaalde periode op te schorten indien de rechtmatigheid van de verstrekking nader onderzoek vergt;

  • 3. De bestuurscommissie kan besluiten de tegemoetkoming kinderopvang terug te vorderen voorzover de tegemoetkoming ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 4.4 Opleggen bestuurlijke boete

De bestuurscommissie kan besluiten een bestuurlijke boete op te leggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt.

HOOFDSTUK 5. VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 5.1 Inlichtingenplicht
  • 1. De ouder doet de bestuurscommissie onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder verstrekt desgevraagd aan de bestuurscommissie, binnen een door de bestuurscommissie te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn.

Artikel 5.2 Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen tenminste gedurende één jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan de bestuurscommissie voor controledoeleinden.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Uitvoering

De bestuurscommissie is belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Per diezelfde datum vervalt de verordening wet kinderopvang, zoals vastgesteld op 11 november 2004.

Artikel 6.3 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: “Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang Drechtsteden”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Nieuw-Lekkerland de dato 14 december 2006.

De wnd. Griffier de voorzitter

E.Bunt O. Sierksma