Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Nederlek

Brandbeveiligingsverordening Nederlek 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Nederlek
Officiële naam regelingBrandbeveiligingsverordening Nederlek 2010
CiteertitelBrandbeveiligingsverordening Nederlek 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerpbrandbeveiliging

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985 (Stb. 87)

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-10-201001-01-2010Wijzigingen in het kader van de Wabo

29-06-2010

Nederlek Nieuws

NE10/03797
26-10-1994Onbekend

20-09-1994

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

BRANDBEVEILIGINGSVERORDENING NEDERLEK 2010

R41

De raad van de gemeente Nederlek;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985 (Stb. 87)

besluit:vast te stellen de volgende verordening:

BRANDBEVEILIGINGSVERORDENING

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijke begrensde plaats.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.

Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik

Paragraaf 1 Vergunning
Artikel 2.1.1 Omgevingsvergunning
  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin;

    • a.

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • d.

      aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zat worden verschaft;

    • e.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapten personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

  • 3. Indien het belang waarvoor de omgevingsvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.

Artikel 2.1.2 Weigeren omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

Artikel 2.1.3 Intrekken omgevingsvergunning
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning intrekken indien:

    • a.

      blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;

    • b.

      blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;

    • c.

      van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

    • d.

      van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

    • e.

      het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Het voorkomen en het beperken van brand en brandgevaar.
Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen
  • 1. Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

  • 2. Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de bouwverordening.

  • 3. Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage 3, buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben
  • 1. Het is verboden stoffen ais bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stat. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stat. 1992, nr. 188) in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2. Het in het eerst lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

    • c.

      de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie;

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmte-ontwikkel toestel;

  • 3. Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid volledig meegerekend.

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Sloffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stort. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stort. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand.
Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.4 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhoud-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij sloffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stort, 1992, nr. 104), alsmede artikel 11 van de Regeling tot wijziging (Stort. 1992, nr. 188), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.5 Verbod open vuur en roken
  • 1. Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stort. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Sten. 1992, nr. 188), onder a toten met h;

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;

    • c,

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbare gas;

  • 2. Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.6 Verboden handelingen met stoffen
  • 1. Het is verboden van brandbaar gas of gasmengsel uit een val te doen overstromen in een ander val dat niet bestemd of ingericht is om dat of gasmengsel te bevallen.

  • 2. Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3. Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Sterf. 1988, 511).

  • 4. Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

  • 5. Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of wegte gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.7 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.8 Bossen, heidevelden, venen
  • 1. De eigenaar van een naald houtbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand een het beperken van de gevolgen van brand.

  • 2. Onder een in het eerst lid genoemde naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

Artikel 2.3.9 Klappalen

Indien wegen fietspaden enz. beperkt worden in gebruik door het toepassen van (klap)palen die ook wegneembaar zijn, dan dienen deze (klap)palen te zijn voorzien van een slot dat past in het sluitsysteem van de brandweer Nederlek.

Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 3.3 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning
  • 1. Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 03-09-1985, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 2. Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 03-109-1985 geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de bouwverordening.

Artikel 3.4 Slotbepaling
  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2010.

  • 2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de brandbeveiligingsverordening 1994 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als: brandbeveiligingsverordening Nederlek 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Nederlek van 29 juni 2010

de secretaris, de voorzitter,

(drs.T.vanderTorre) (B.F.A.vanderKluit-deGroot)