Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Schijndel

Verordening op de heffing en invordering van verbrede rioolheffingen 2015-2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Schijndel
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van verbrede rioolheffingen 2015-2016
CiteertitelVerordening verbrede rioolheffingen 2015-2016
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De "Verordening verbrede rioolheffingen 2014-2015", vastgesteld bij raadsbesluit van 30 januari 2014 en de  ”Wijzigingsverordening verbrede rioolheffingen 2014-2015 (eerste wijziging)”, vastgesteld bij raadsbesluit van 29 januari 2015, worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich hebben voorgedaan vóór die datum.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 228a Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-02-201601-01-201601-03-2016wijziging artikel 7

28-01-2016

Gemeenteblad 3 februari 2016, nummer 12519

15.047198
26-02-201501-01-2016Nieuwe regeling

29-01-2015

Gemeenteblad 18 februari 2015, nummer 14341

14.039079

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van verbrede rioolheffingen 2015-2016

De raad van de gemeente Schijndel;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 januari 2015;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

Besluit

vast te stellen de volgende:

“Verordening op de heffing en invordering van verbrede rioolheffingen 2015-2016”.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater;

  • b.

    eigendom: de onroerende zaak als bedoeld in Hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • c.

    locatie: een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan dat blijkens indeling en inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt en ook als zodanig wordt gebruikt.

  • d.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • e.

    kalenderjaar: de periode van 1 januari tot en met 31 december;

  • f.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van Brabant Water N.V, betrekking heeft;

  • g.

    lozingsperiode: het aantal maanden dat de incidentele lozing heeft plaats gevonden.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven:

    • a.

      van degene die bij het begin van het kalenderjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een gebouwd eigendom, verder te noemen: eigenarendeel; en

    • b.

      van de gebruiker van een locatie van waaruit direct of indirect water wordt afgevoerd op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2.

    Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    Indien gedeelten van een locatie blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het gebruikersdeel geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één locatie worden aangemerkt.

  • 4.

    Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld de locatie al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een locatie – niet een gedeelte als bedoeld in het derde lid – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan;

    • c.

      bij gebruik van een locatie door meer dan één persoon, tezamen niet een huishouding vormend, één van de gebruikers van de locatie.

  • 5.

    Onder de naam incidentele rioolheffing wordt een belasting geheven voor het direct of indirect afvoeren van water op de gemeentelijke riolering op basis van een tijdelijke toestemming.

  • 6.

    De belasting als bedoeld in het vijfde lid wordt geheven van degene aan wie de tijdelijke toestemming is verleend.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1. De heffingsmaatstaf voor de heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, is de waarde in het economisch verkeer van de locatie, zoals deze op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld en voor het in artikel 8 eerste lid bedoelde periode geldt.

  • 2. Ingeval voor het eigendom geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van die locatie bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 3. In afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

  • a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

  • b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

  • c. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8, van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

  • d. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

  • e. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

  • f. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

  • g. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

  • h. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

  • i. straatmeubilair, waaronder worden begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken, palen;

  • j. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

  • k. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen voor verblijf van personen.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. De heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit de locatie is afgevoerd.

  • 2. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in het belastingtijdvak naar de locatie is toegevoerd of op de locatie is opgepompt.

  • 3. Indien de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van 365 dagen, wordt het waterverbruik door herleiding naar een volledige periode bepaald, uitgaande van het gemiddeld gerealiseerde dagverbruik.

  • 4. Indien er voor een locatie geen waterverbruik voor het tijdvak kan worden vastgesteld, wordt de betreffende locatie ingedeeld in de categorie behorende bij een waterverbruik van 0 tot en met 100 kubieke meter.

  • 5. Indien gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet deze zijn voorzien van een:

    a. watermeter waarvan de opgepompte hoeveelheid water kan worden afgelezen, of

    • b.

      een bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest, kan worden afgelezen, danwel,

    • c.

      dienen registers te worden aangehouden waarin dagelijks de hoeveelheden opgepompt water worden aangetekend.

      De vorige volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 6. De op basis van de vorige leden berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die, door de belastingplichtige aangetoond of aannemelijk gemaakt, niet is afgevoerd, mits dit minimaal 100 m3 bedraagt.

Artikel 6 Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, wordt geheven over de lozingsperiode, alsmede de hoeveelheid water die in die periode via de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 2. Indien de lozingsperiode als bedoeld in het voorgaande lid, het belastingtijdvak overschrijdt wordt de totale hoeveelheid afgevoerd water omgerekend op basis van het gemiddelde verbruik per maand naar het aantal maanden van de lozingsperiode die binnen het belastingtijdvak vallen.

Artikel 7 Tarief

  • 1. De heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, bedraagt 0,0187 % van de heffingsmaatstaf.

  • 2. De heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid onder b, bedraagt, bij een heffingsmaatstaf van:

    0 m3tot en met100 m3€ 121,32
    101 m3tot en met200 m3€ 171,48
    201 m3tot en met300 m3€ 232,08
    301 m3tot en met400 m3 € 282,36
    401 m3tot en met700 m3€ 490,92
    701 m3tot en met1.000 m3€ 728,76
    1.001 m3tot en met1.500 m3 € 1.026,72
    1.501 m3tot en met2.500 m3€ 1.488,84
    2.501 m3tot en met5.000 m3€ 2.382,48
    5.001 m3tot en met7.500 m3€ 3.335,52
    7.501 m3tot en met10.000 m3€ 4.336,08
    10.001 m3tot en met20.000 m3€ 5.420,28
     meer dan20.000 m3€ 6.552,60
  • 3. In afwijking van het gestelde in de voorgaande leden bedraagt de heffing als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, bedraagt per maand of gedeelte daarvan: € 135,36; verhoogt met: € 0,01, per kubieke meter water die via de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

Artikel 8 Belastingtijdvak

  • 1. Het belastingtijdvak voor de heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, is gelijk aan de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016.

  • 2. Het belastingtijdvak voor de heffingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b en vijfde lid, is gelijk aan de periode van 1 maart 2015 tot en met 29 februari 2016.

Artikel 9 Wijze van heffing

  • 1. De heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en vijfde lid, wordt geheven bij wege van aanslag.

  • 2. De heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, wordt geheven door middel van een schriftelijke en gedagtekende kennisgeving, waarop het verschuldigde bedrag wordt vermeld.

  • 3. Indien de invordering van de heffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, niet kan plaats vinden door middel van de voorschotnota’s van Brabant Water N.V. wordt de belasting geheven bij wijze van aanslag.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak.

  • 2. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, is verschuldigd bij aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 3. Indien de belastingplicht voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat belastingtijdvak verschuldigde gebruikersdeel als er in dat tijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Indien de belastingplicht voor het gebruikersdeel in de loop van belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor die verbruiksperiode verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 5. De belasting als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, is verschuldigd na afloop van de lozingsperiode.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1. Indien de belasting wordt geheven bij wege van aanslag moet deze, in afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, in twee termijnen worden betaald, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, en de tweede twee maanden later.

  • 2. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, in gelijke termijnen worden betaald tegelijk met en op dezelfde wijze als de nota's van Brabant Water N.V. te ’s-Hertogenbosch.

  • 3. Indien betaling via Brabant Water N.V. te ’s-Hertogenbosch wel mogelijk is maar niet plaats vindt, moet de belasting in afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 betaald worden in één termijn. Deze termijn vervalt 14 dagen na verzenddatum van de schriftelijke aanzegging.

  • 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot deheffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 13 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven terzake van:

  • a.

    de locaties van de gemeente Schijndel voor zover voor de publieke dienst bestemd;

  • b.

    locaties welke in hoofdzaak bestemd zijn voor de openbare eredienst of voor openbare bijeenkomsten van genootschappen op geestelijke grondslag - andere dan kerkgenootschappen - die rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zijn - voor het gezamenlijk beleven van en zich bezinnen op de aan die genootschap ten grondslag liggende levensovertuiging.

  • c.

    afvoeren van bronneringswater in verband met werkzaamheden aan het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Artikel 14 Kwijtschelding

Van de belasting als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, wordt geen kwijtschelding verleend

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De "Verordening verbrede rioolheffingen 2014-2015", vastgesteld bij raadsbesluit van 30 januari 2014 en de ”Wijzigingsverordening verbrede rioolheffingen 2014-2015 (eerste wijziging)”, vastgesteld bij raadsbesluit van 29 januari 2015, worden ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum, met dien verstande dat deze van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich hebben voorgedaan vóór die datum.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 maart 2015.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening verbrede rioolheffingen 2015-2016".

Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 29 januari 2015,

De griffier, F.G.T.W. van Kessel–van ErpDe voorzitter, J.Eugster - van Bergeijk