Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Menterwolde

Regeling krediethypotheek en pandrecht gemeente Menterwolde 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Menterwolde
Officiële naam regelingRegeling krediethypotheek en pandrecht gemeente Menterwolde 2015
CiteertitelRegeling krediethypotheek en pandrecht gemeente Menterwolde 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gelet op de artikelen 3 lid 6, (woonwagens/woonschepen) 34 lid 2 sub d (vrij te laten vermogen in de woning), 37 lid 1(definitie minimumloon), 48 lid 3(zekerheidstelling onder verstrekte lening) en 50(de eigen bewoonde woning) van de Participatiewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2020Niet van toepassing

14-04-2015

Staatscourant, jaargang 2015

Onbekend

Tekst van de regeling

Het College van Burgemeester en Wethouders van Menterwolde besluit,

Gelet op de artikelen 3 lid 6, (woonwagens/woonschepen) 34 lid 2 sub d (vrij te laten vermogen in de woning), 37 lid 1(definitie minimumloon), 48 lid 3(zekerheidstelling onder verstrekte lening) en 50(de eigen bewoonde woning) van de Participatiewet,

vast te stellen de

Regeling krediethypotheek en pandrecht gemeente Menterwolde 2015

Artikel 1 Begripsbepaling

Deze regeling verstaat onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Menterwolde;

  • b.

    (krediet)hypotheek: een te vestigen recht ter meerdere zekerheid op registergoederen,

    waaronder ook wordt begrepen woonschepen en floating-homes;

  • c.

    stil pandrecht: een te vestigen recht ter meerdere zekerheid op niet

    registergoederen;

  • d.

    woning: het woonhuis, woonschip, floating-home of woonwagen met

    bijbehorend erf, als bedoeld in artikel 50 Participatiewet, die door

    de eigenaar en/of zijn gezin wordt bewoond en waarvan hij eigenaar

    is;

  • e.

    floating-home: een als woning dienend drijvend vaartuig dat, al dan niet met behulp

    van een eigen aandrijving, op verschillende daartoe aangelegde of

    aangewezen plekken mag liggen in een (eventueel gemeentegrens-

    overschrijdend) recreatie- of natuurgebied;

  • f.

    uitkering: de algemene bijstand op grond van artikel 20, 21, 22 en 22 a van de

    Participatiewet;

  • g.

    bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35 Participatiewet;

  • h.

    belanghebbende: degene die bijstand is verstrekt ingevolge de Participatiewet en

    wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken;

Artikel 2 Taxatie eigen woning

  • 1. Belanghebbende stemt bij het indienen van het uitkeringsverzoek schriftelijk in met vestiging krediethypotheek alvorens de uitkeringsaanvraag verder in behandeling wordt genomen.

  • 2. Indien bijstand wordt verstrekt, waarbij sprake is van een eigen woning, vindt ter vaststelling van de waarde van de woning taxatie plaats door een taxateur voor (on)roerende zaken die door belanghebbende uitgekozen kan worden in overeenstemming met het college. Indien belanghebbende niet per omgaande een keuze maakt wordt daarin namens het college voorzien.

  • 3. De waarde van de woning wordt bepaald volgens de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering.

  • 4. De waarde van de woning in verhuurde staat, waarbij vrije oplevering niet mogelijk is, wordt vastgesteld op 60% van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering.

Artikel 3 Kosten taxatie en vestiging hypotheek c.q. pandrecht

De kosten verbonden aan taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek dan wel het opmaken van de akte van pandrecht, inschrijving van het pandrecht in de registers van de Inspectie der Registratie en Successie van de Belastingdienst, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de belanghebbende daarvoor uitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

Artikel 4 Medewerkingsplicht

  • 1. Bij verlening van een uitkering onder verband van hypotheek of pandrecht wordt aan belanghebbende telkens de verplichting opgelegd dat hij meewerkt aan de vestiging van de hypotheek of het stil pandrecht.

  • 2. Het niet verlenen van de medewerking als bedoeld in het eerste lid heeft tot gevolg dat de in de vorm van een geldlening verleende uitkering wordt teruggevorderd en/of verlaging plaatsvindt op grond van artikel 18 Participatiewet dan wel de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Menterwolde 2014.

Artikel 5 Vorm van de geldlening

  • 1. Als voor belanghebbende, bedoeld in artikel 50 lid 1 Participatiewet recht op een uitkering bestaat, heeft die uitkering de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of stil pandrecht:

    • a.

      als de uitkering over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover de uitkering wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37 lid 1 Participatiewet.

    • b.

      voor zover het vermogen verbonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34 lid 2 sub d van de Participatiewet

  • 2. Als de uitkering wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of stil pandrecht als bedoeld in het eerste lid, wordt daartoe meegerekend de eventuele uitkering in de kosten genoemd in artikel 3 van deze regeling.

  • 3. Als de verwachting bestaat dat de woning binnen korte tijd verkocht kan worden, dan kan onder toepassing van artikel 48 lid 2 sub a Participatiewet de bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt.

Artikel 6 Opnemen voorwaarden in hypotheekakte

  • 1. Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in de artikelen 2 en 4.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden samen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of pandovereenkomst.

Artikel 7 Vaststelling en hoogte aflossing

  • 1. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • 2. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de uitkering en vindt maandelijks plaats.

  • 3. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.

  • 4. Bij het inkomen bedoeld in artikel 32 van de wet dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde uitkeringsnorm bedoeld in de artikelen 20 t/m 22 a en 45 van de wet, wordt geen aflossing gevraagd.

  • 5. Als de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger niveau vast.

  • 6. Bij de beoordeling van de omstandigheden, als bedoeld in het vijfde lid, wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 7. Als belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar door zijn eigen schuld nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 8 Restant vordering

  • 1. Als door toepassing van artikel 7, vierde tot en met zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost kan het college besluiten tot buiten invorderingstelling, of is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2. De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met twee procent, doch nooit lager dan nul procent.

  • 3. Als belanghebbende naar het oordeel van het college de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, maar niet kan aflossen, wordt een betaling eerst ten hoogste tot het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt voldaan bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4. Als belanghebbende naar het oordeel van het college geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

  • 6. Als niet betaalde rente wordt bijgeschreven als leningdeel dan wordt deze in de administratie separaat van de hoofdlening geadministreerd i.v.m. een correcte renteadministratie.

Artikel 9 Verkoop van de woning

  • 1. Bij verkoop of vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot (c.q. geregistreerd partner of de partner waarmee zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap is samengewoond op grond van een notarieel opgesteld samenlevingscontract en erkenning als fiscale partner en/of als erkend pensioen partner), wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening en de op grond van artikel 8, derde en vierde lid, bijgeschreven rente terstond afgelost.

  • 2. Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening, eveneens onder verband van hypotheek, voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de op grond van het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen (de verkoopwinst) met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3. Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering, komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval een bedrag toe dat op grond van artikel 34, tweede en derde lid Participatiewet bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht.

  • 4. Als bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 10 Herleving krediethypotheek c.q. akte van pandrecht

  • 1. Als binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsuitkering onder verband van hypotheek c.q. vestiging akte van pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.

  • 2. De geldlening van de laatst gevestigde krediethypotheek wordt echter niet aangemerkt als een op de woning drukkende schuld, maar als een reeds verbruikt deel van de nieuw te berekenen geldlening.

Artikel 11 Verantwoording gemeente

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van het kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan één of meerdere artikelen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing, gelet op het belang van het verlenen van de uitkering, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling krediethypotheek en pandrecht gemeente Menterwolde 2015.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2015.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het College van Burgemeester en Wethouders van Menterwolde d.d. 14 april 2015.

De secretaris H.van der Wal

de loco-burgemeester J. Velthuis

Algemene toelichting

Praktische uitvoering

Als er sprake is van een eigen (bewoonde) woning, woonwagen, woonschip of floating-home, is het noodzakelijk om de belanghebbende in de aanvraagfase een bereidverklaring te laten ondertekenen waarin de medewerking aan de vestiging van een krediethypotheek of pandrecht wordt verleend. Omdat de notariskosten voor rekening komen van de aanvrager, kan de notaris in principe door de cliënt worden gekozen.

In de bereidverklaring kan de notaris van keuze worden genoemd.

Vestiging krediethypotheek

De krediethypotheek wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 3 maanden na de ingangsdatum van de uitkering gevestigd.

De gemeente kan overwegen de krediethypotheek niet te vestigen als de uitkering vóór de definitieve ondertekening bij de notaris wordt beëindigd of als vaststaat dat de uitkering binnen 1 maand na de geplande ondertekening bij de notaris zal worden beëindigd. In dat geval wordt de uitkering in de vorm van een lening verstrekt zonder zekerheidsstelling.

In de toekennende beschikking is een verplichting tot terugbetaling opgenomen. In verband met de voorgenomen vestiging van de krediethypotheek worden in de toekenningsbeschikking nog geen terugbetalingsbepalingen opgenomen. In de  beëindigingsbeschikking moet daarom in dat geval worden opgenomen:

  • 1.

    Aanvang aflossingsverplichting;

  • 2.

    Aflossingsperiode;

  • 3.

    Aflossingsbedrag;

  • 4.

    Wijze van betalen;

  • 5.

    Op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, uitgevoerd

wordt;

 

De gemeente vordert de verstrekte uitkering terug op het moment dat niet wordt voldaan aan de betalingsverplichting.

 

Een notariële akte is noodzakelijk voor de vestiging van een hypotheekrecht. De levering van het hypotheekrecht (klant is hypotheekgever en gemeente is hypotheeknemer) vindt plaats door inschrijving van de notariële akte bij het kadaster. In de akte moet worden aangegeven tot welk bedrag de hypothecaire lening maximaal gaat. Dit bedrag kan worden bepaald aan de hand van de WOZ-waarde. Vervolgens wordt zo spoedig mogelijk een afspraak met de notaris gepland.

 

 

Artikelsgewijze toelichting:

 

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

Een hypotheek wordt gevestigd op registergoederen. Bij niet-registergoederen is er sprake van pand (artikel 3:227, eerste lid BW). Registergoederen zijn goederen voor overdracht of vestiging waarvan inschrijving in het daartoe bestemde openbare register noodzakelijk is (art 3:10 BW).

 

1 onroerende zaken (art 3:89 BW).

 

2 teboekstaande zee- en binnenschepen (art 8:199 BW resp art 8:790 BW) en teboekstaande luchtvaartuigen. Zij zijn roerend, maar toch registergoed.

3 aandelen in een registergoed (3:96 BW).

4 beperkte rechten op een registergoed (3:98 BW).

 

Niet registergoederen zijn alle goederen die géén registergoederen zijn.

 

Woonwagen en floating homes

Of op een woonwagen of floating home een hypotheek of stil pandrecht gevestigd moet worden, hangt af van de vraag of deze(n) roerende dan wel onroerende zaken zijn.

Onroerende zaken worden gedefinieerd als grond (…) alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken (art 3:3 BW). Roerende zaken zijn alle zaken die niet onroerend zijn.

 

De kennelijke bedoeling van de bouwer, de omvang en de constructie spelen een rol bij de vraag of de woonwagen resp. de floating home bestemd zijn duurzaam ter plaatse te blijven. De verkeersopvattingen kunnen in aanmerking worden genomen bij de vraag of een woonwagen duurzaam met de grond is verenigd c.q. of de floating home duurzaam met de vaste grond is verankerd i.v.m. bewoning. Daarbij spelen ook aspecten als aansluiting op nutsvoorzieningen en riolering.

 

Als een woonwagen duurzaam met de grond van de gemeente verenigd is, dan is vestiging van krediethypotheek niet aan de orde. De gemeente is dan namelijk eigenaar van de woonwagen op grond van de in art 5:20 BW neergelegde regel dat de eigenaar van de grond tevens eigenaar is van de daarmee (duurzaam) verenigde gebouwen, werken en beplantingen.

 

Een krediethypotheek kan wél gevestigd worden als er een recht van opstal is gevestigd.

Als een woonwagen dus een onroerende zaak is, dan leidt het recht om op andermans grond een woonwagen “op te stellen” er niet toe dat die woonwagen een roerende zaak wordt. Op zo’n woonwagen kan dus hypotheek gevestigd worden en geen pandrecht.

 

Woonschip

Vestiging van hypotheek op een woonschip is aan de orde als het schip te boek staat in de openbare registers of als het woonschip een onroerende zaak is (art 3:3 BW). Pandrecht op een woonschip is daarmee aan de orde als het schip niet te boek staat in de openbare registers en evenmin een onroerende zaak is.

 

 

Artikel 4 Medewerkingsplicht

Als het college besluit tot verlening van de bijstand in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of stil pandrecht, kan op grond van art 48 lid 3 van de Participatiewet aan de bijstand de verplichting worden verbonden om medewerking te verlenen aan het vestigen van die hypotheek of het stil pandrecht.

In de praktijk zal het college vrijwel altijd een dergelijke verplichting aan de bijstand in de vorm van een geldlening moeten verbinden.

Dit houdt verband met het feit dat op grond van het BW de eigenaar van het onderpand de hypotheekakte of authentieke akte van pand bij de notaris moet ondertekenen. Zonder deze handeling van de eigenaar kan de gemeente geen hypotheek of stil pandrecht vestigen op zijn woning. Daarom wil het college vooraf zekerheid dat de hypotheek ook gevestigd wordt en laat daartoe een zogenaamde bereidverklaring door de cliënt ondertekenen.

 

 

Artikel 5 Vorm van de geldlening

Als de eigenaar van een woning een aanvraag om algemene bijstand of inkomensvoorziening doet, moet nagegaan worden of de uitkering in de vorm van een geldlening moet worden verstrekt.

 

Het college moet de uitkering in de vorm van een geldlening verstrekken als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

1 Belanghebbende is eigenaar van de door hem zelf of zijn gezin bewoonde woning.

2 Van belanghebbende kan in redelijkheid niet verlangd worden dat hij het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen te gelde maakt, bezwaart of verder bezwaart.

3 de te verlenen algemene bijstand bedraagt over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer dat het netto minimumloon per maand.

4 het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen is hoger dan de speciale vrijlating voor de eigen woning als bedoeld in art 34 lid 2 van de Participatiewet.

 

Op grond van art 48 lid 2 en 3 Participatiewet heeft het college de bevoegdheid om te bepalen of de geldlening al dan niet moet worden gezekerd door een krediethypotheek of een pandovereenkomst. Door optimaal gebruik te maken van deze bevoegdheid nemen de financiële risico’s af. Er moet bij het verlenen van de uitkering in de vorm van een geldlening altijd een hypotheekrecht dan wel stil pandrecht gevestigd worden als er ook sprake is van een eigen woning, woonwagen, woonschip of floating-home.

 

Artikel 50 lid 1 en 2 Participatiewet stelt dus dat de bijstand moet worden verleend in de vorm van een geldlening als de bijstand naar verwachting meer bedraagt dan één maal het netto minimum loon.

Dit betekent dat, mits tegeldemaking of (verdere) bezwaring niet mogelijk is, de bijstand in de volgende vorm wordt verleend:

1 als de bijstand minder bedraagt dan- of gelijk is aan- het minimumloon: om niet;

2 als de bijstand meer bedraagt dan het netto minimumloon: geldlening onder hypothecair verband.

 

 

Artikel 6 Opnemen voorwaarden in de hypotheek

De lening moet aan een aantal voorwaarden voldoen, ongeacht of er wel of geen hypotheek dan wel stil pandrecht wordt gevestigd. In het eerste lid is aangegeven welke.

Bij de in het tweede lid genoemde gebruikelijke bedingen die ook in de hypotheekakte moeten worden opgenomen, kan gedacht worden aan het beding tot beperking van de bevoegdheid tot verhuur of verpachting.

 

 

Artikel 7 Vaststellen hoogte aflossing

De aflossingsperiode voor de hypotheek is bepaald op ten hoogste tien jaar. Door de duur waarin een aflossing gevraagd wordt beperkt te houden, is deze voor alle partijen te overzien.

 

De periode van tien jaar waarin een aflossing gevraagd wordt, begint op het moment dat de bijstandsverlening wordt beëindigd. Het nieuwe inkomen kan zodanig zijn dat een hoger maandelijks aflossingsbedrag gevraagd kan worden. Het is ook de bedoeling dat dan een hogere baflossing wordt verlangd. Het is immers niet nodig dat de vordering onnodig lang blijft uitstaan. Daarom is aangegeven dat de aflossingsperiode ten hoogste tien jaar bedraagt.

Het inkomen van de cliënt/belanghebbende kan ook aanleiding zijn om een lager maandelijks aflossingsbedrag te betalen dan vastgesteld.

Aangezien de hoogte van het inkomen geen vast gegeven hoeft te zijn, is bepaald dat het maandelijks aflossingsbedrag telkens voor een jaar wordt vastgesteld. De wijze van vaststellen betekent dat periodiek een controle op de financiële situatie van belanghebbende plaatsvindt. Tussentijds is bijstelling van het aflossingsbedrag ook wenselijk, vooral als daar vanwege het inkomensbeeld van belanghebbende aanleiding toe bestaat. Tussentijdse verhogingen worden waar mogelijk vermeden en beperkt tot eens per jaar om zo de rust en continuïteit van een betrouwbare overheid te bevorderen.

 

 

Wanneer belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar door zijn schuld nalatig is om de vastgestelde aflossing te voldoen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar. In een dergelijke situatie is het redelijk eerst met belanghebbende een regeling te treffen. Is dat niet haalbaar (vanwege een weigerachtige opstelling van belanghebbende), dan staan in het uiterste geval middelen zoals beslag op het inkomen en executoriale verkoop van de woning ter beschikking.

 

Artikel 8 Restant vordering

Wanneer sprake is van lagere aflossingsbedragen die niet kunnen worden gecompenseerd door hogere aflossingsbedragen op andere tijden binnen de gehele aflossingsperiode, is de periode van ten hoogste tien jaar niet voldoende om de totale geldlening af te lossen.

Het restant wordt in ieder geval afgerekend bij verkoop van de woning of bij vererving.

 

Dit komt erop neer dat voor het nog niet afgeloste deel van de geldlening uitstel van betaling wordt verleend. Aan belanghebbende wordt overgelaten of deze toch aflossingen wil verrichten. De renteverplichting na tien jaar werkt daarbij als stimulans.

 

Na tien jaar is het redelijk om rente in rekening te brengen. Er is immers al tien jaar gelegenheid gegeven om rentevrij af te lossen en dus ook om het vermogen terug op te bouwen. De renteverplichting die na tien jaar ingaat, stimuleert wel het verrichten van aflossingen.

 

De rente is de wettelijke rente als bedoeld in art 6:119 BW, verminderd met 2%. Wanneer die rente niet kan worden betaald, wordt deze als vordering bijgeschreven bij het niet-afgeloste deel van de geldlening. Over deze rentevorderingen is geen rente verschuldigd (geen rente op rente).

 

Het bijgeschreven van rentevorderingen kent geen beperking in tijdsduur of hoogte. De nog resterende schuld zal dus op termijn steeds verder kunnen oplopen. Zoals eerder is aangegeven, is echter tien jaar de tijd gegund om rentevrij af te lossen. Die periode had zoveel mogelijk benut kunnen worden.

 

Het kan gebeuren dat belanghebbende naar het oordeel van de gemeente de rente of een gedeelte daarvan kan opbrengen, maar dat belanghebbende daardoor niet aan aflossen toe komt. De renteverplichting belemmert dan het aflossen.

 

Om dit te vermijden is bepaald dat de betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de renteverplichting wordt aangemerkt als aflossing. Dit is in overeenstemming met het gegeven dat in de eerste tien jaar voorrang wordt gegeven aan het aflossen van de geldlening. De bij de schuld bij te schrijven rente die telkens niet betaald kan worden zal, omdat er wordt afgelost, op termijn afnemen.

Omdat over de bijgeschreven rentevergoeding geen rente is verschuldigd, loopt de totale schuld niet oneindig op.

 

Wanneer de geldlening geheel is afgelost, zal de renteverplichting die op dat moment moet worden berekend nihil zijn. Het tot dat moment bijgeschreven totaalbedrag van rentevorderingen wordt verder op de gebruikelijke wijze afgewikkeld. Voor zover dat bedrag niet betaald kan worden, wordt dat afgerekend bij verkoop of vererving van de woning. Is er naar het oordeel van het college voor belanghebbende geen mogelijkheid om de rente te betalen, dan wordt deze bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. Het is dan niet te vermijden dat de totale schuld blijft oplopen. De aflossing-speriode van ten hoogste tien jaar gaat in na beëindiging van de bijstand, ook al wordt er geen, of een lagere, aflossing opgelegd in verband met de hoogte van het inkomen.

 

Een beoordeling van de betaalcapaciteit in het inkomen vindt na tien jaar eventueel allen nog plaats voor de dan in werking tredende renteverplichting.

 

Artikel 9 Verkoop van de woning

Verkoop van de woning hoeft niet direct gepaard te gaan met een financiële afwikkeling.

Dit zal doorgaans plaatsvinden bij de overdracht van de woning. Vanaf het moment waarop belanghebbende over de opbrengst kan beschikken, zal de resterende geldlening aan de gemeente in één keer moeten worden terugbetaald.

 

Wanneer de woning wordt verkocht tegen een prijs die doelbewust beneden de geldende marktwaarde ligt, is er geen aanleiding om het resterende bedrag van de lening kwijt te schelden.

 

Overigens zal, als de woning wel tegen de geldende marktwaarde is verkocht, de volledige opbrengst moeten worden aangewend ter aflossing van de hypothecaire schulden, waaronder de krediethypotheek. Pas als dit niet toereikend is, wordt de vordering kwijtgescholden.

 

Expliciet is geregeld dat de krediethypotheek naar een andere woning kan worden meegenomen wanneer bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard of werkaanvaarding van betrokkene elders daartoe aanleiding geven.

 

Er kunnen diverse redenen zijn om tot de verkoop van de oude woning en de aankoop van de nieuwe woning over te gaan. Zo kan de oude woning simpelweg te groot zijn of de oude woning is niet meer geschikt als gevolg van een handicap van belanghebbende.

 

Als belanghebbende de woning verkoopt om een andere (goedkopere) woonruimte te verkrijgen, mag het afgeloste deel van de lening gebruikt worden voor de financiering van de nieuwe woning. Cruciaal blijft dat het college steeds een gedegen afweging moet maken.

 

 

Artikel 10 Herleving krediethypotheek bij hernieuwd recht op bijstand

De gemeente heeft de vrijheid om bij een hernieuwde bijstandsaanvraag na een periode van bijstandsverlening (al dan niet onder verband van krediethypotheek of stil pandrecht) uit te gaan van de marktwaarde van het goed op dat moment.

Op dit punt wordt aangesloten bij het “oude” Besluit krediethypotheek bijstand waarbij bij een onderbreking van minder dan twee jaar werd uitgegaan van dezelfde geldlening die bij de eerdere bijstandsverlening werd toegepast.

 

De geldlening van de vorige krediethypotheek wordt niet aangemerkt als een op de woning drukkende schuld maar als een reeds verbruikt deel van de nieuw de berekenen geldlening.

Bij gelegenheid van de nieuwe aanvraag behoort in principe een nieuwe vaststelling van het maximaal te lenen bedrag. Ook wanneer de waarde van de woning niet is gestegen, leidt dat tot een onevenredige verhoging van de in totaal te lenen (en dus terug te betalen) bijstand. Dat effect wordt veroorzaakt doordat de vordering van de vorige krediethypotheek als een op de woning drukkende schuld wordt meegenomen. Vervolgens wordt de geldlening berekend, met toepassing van de vermogensvrijlating, op het dan resterende vermogen. Dat resterende vermogen is echter het vermogen dat bij de vorige krediethypotheek was vrijgelaten. Door de hernieuwde bijstandsverlening zal dat dus toch nog ten dele moeten worden aangesproken.

 

 

Artikel 11 Verantwoording gemeente

Ook na afloop van de maximale aflossingsperiode van tien jaar wordt, als er nog een deel van de geldlening moet worden afgelost, aan belanghebbende een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de eventueel bijgeschreven rentevorderingen.

 

 

Artikel 12 Hardheidsclausule

Deze bepaling geeft het college de bevoegdheid om één of meerdere artikelen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Dit kan echter niet al te gemakkelijk omdat alleen bij gevallen die ten tijde van het vaststellen van de regeling niet voorzienbaar waren.

Verder moet toepassing van het betreffende artikel of de artikelen, gelet op het belang van het verlenen van de uitkering, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Artikel 13 Citeertitel

Behoeft geen toelichting.