Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bernisse

Verordening handhaving en maatregelen IOAW en IOAZ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bernisse
Officiële naam regelingVerordening handhaving en maatregelen IOAW en IOAZ
CiteertitelVerordening handhaving en maatregelen Ioaw en Ioaz 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 35, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 149 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-2010Nieuwe regeling

08-06-2010

Weekblad De Bernisser

Onbekend

Tekst van de regeling

Verordening handhaving en maatregelen IOAW en IOAZ

De raad van de gemeente Bernisse;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 25 mei 2010

gelet op artikel 35, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het in het kader van het financiële beheer noodzakelijk is bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet

overwegende dat het tevens noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het weigeren en verlagen van de uitkering als bedoeld in artikel 20 van de wet

besluit

per 1 juli 2010 vast te stellen de Verordening Handhaving en maatregelen Ioaw en Ioaz 2010, ISD-VPR, gemeente Bernisse.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Ioaw en de Ioaz;

    • b.

      Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      het bestuur: het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Voorne-Putten-Rozenburg;

    • e.

      grondslag: de van toepassing zijnde grondslag, als bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid, van de IOAW of artikel 5, vierde lid, van de Ioaz;

    • f.

      maatregel: verlaging van de uitkering op grond van artikel 20 tweede lid van de Ioaw of artikel 20, eerste lid van de Ioaz alsmede het tijdelijk weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid Ioaw en artikel 20, tweede lid Ioaz;

    • g.

      uitkering: uitkering als bedoeld in artikel 9 van de wet;

    • h.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend aan uitkering op grond van de wet.

  • 2. De begripsbepalingen van de Ioaw en Ioaz zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.

HOOFDSTUK 2 Handhaving en fraudebestrijding

Artikel 2 Beleids- en handhavingsplan

  • 1. De gemeenteraad stelt jaarlijks een beleidsplan vast, waarin onder meer wordt aangegeven de gemeentelijke beleidsvisie, beleidsvoornemens en prioriteitstelling op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Het bestuur stelt ter nadere uitvoering van dit hoofdstuk en het beleidsplan, bedoeld in het eerste lid, tenminste eenmaal per vier jaar een handhavingsplan vast. Hierin wordt tenminste aangegeven:

    • a.

      de wijze waarop het bestuur belanghebbenden vroegtijdig informeert over hun rechten en plichten en de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • b.

      de wijze van verificatie van gegevens;

    • c.

      de inzet van controle-instrumenten op basis van signaal- en risicosturing;

    • d.

      de wijze van aanpak van fraudepreventie;

    • e.

      de wijze van aanpak van frauderepressie.

Artikel 3 Aangifte Openbaar Ministerie

Indien het benadelingsbedrag de bedragen genoemd in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude overschrijdt, wordt door of namens het bestuur proces-verbaal opgemaakt en aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE BEPALINGEN OVER MAATREGELEN

Artikel 4 Tijdelijk weigeren uitkering

  • 1. Het bestuur weigert de uitkering voor de duur van één maand met 20% van de grondslag, indien belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

  • 2. Het bestuur weigert de uitkering voor de duur van twee maanden met 100% van de grondslag, indien:

    • a.

      aan de beëindiging van de dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende terzake een verwijt kan worden gemaakt;

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

    • c.

      de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid, bedraagt de hoogte van de weigering niet meer dan de som van de inkomsten die belanghebbende uit of in verband met arbeid zou hebben kunnen verwerven.

  • 4. De artikelen genoemd in het derde en vierde hoofdstuk van deze verordening

    zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende de uit de wet of de artikelen 30c, tweede lid en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder bergrepen het zich jegens het bestuur zeer ernstig misdragen, legt het bestuur een maatregel op.

  • 2. De uit de artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen zijn niet van toepassing op de belanghebbende die een uitkering op grond van de IOAZ aanvraagt.

  • 3. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 4. De maatregel wordt toegepast op de van toepassing zijnde grondslag;

  • 5. In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden en duur van de maatregel, het percentage waarmee uitkering wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.

Artikel 6 Afzien van een maatregel

  • 1. Het bestuur ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het bestuur heeft plaatsgevonden;

    • c.

      in afwijking van het eerste lid, onderdeel b wordt een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het bestuur kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Het besluit hiertoe wordt gelijk gesteld aan een besluit tot het opleggen van een maatregel bedoeld in deze verordening.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

HOOFDSTUK 4 UITVOERING VAN DE MAATREGEL

Artikel 7 Hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 5, derde lid van deze verordening, een categorie-indeling gehanteerd.

  • 2. De maatregel bedraagt bij een gedraging in de

    • a.

      eerste categorie: vijf procent van de grondslag gedurende een maand;

    • b.

      tweede categorie: tien procent van de grondslag gedurende een maand;

    • c.

      derde categorie: twintig procent van de grondslag gedurende een maand;

    • d.

      vierde categorie: vijftig procent van de grondslag gedurende een maand;

    • e.

      vijfde categorie: honderd procent van de grondslag gedurende een maand;

Artikel 8 (Meervoudige) recidive

  • 1. Indien de belanghebbende binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel krachtens de wet is opgelegd, of is afgezien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende reden, zich opnieuw schuldig maakt aan een vergelijkbare gedraging, wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

  • 2. Indien de belanghebbende, op wie het eerste lid van toepassing is, zich binnen deze termijn wederom schuldig maakt aan een vergelijkbare gedraging, wordt de omvang van de maatregel individueel bepaald, met inachtneming van het gestelde in artikel 5, derde lid.

Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt bij aanvang van de uitkering opgelegd per datum toekenning van de uitkering en bij een lopende uitkering met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald en de ingangsdatum daardoor niet vóór de datum van de maatregelwaardige gedraging komt te liggen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ingeval van een uitkering op grond van de IOAZ met terugwerkende kracht worden opgelegd voor zover de verwijtbare gedraging voorafgaand aan de aanvraag van de uitkering heeft plaatsgevonden.

  • 4. Indien de opgelegde maatregel niet (geheel) ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de (resterende) maatregel alsnog geëffectueerd indien de belanghebbende binnen een termijn van twaalf maanden na bekendmaking van het besluit tot beëindiging of intrekking, opnieuw een uitkering op grond van de wet ontvangt.

  • 5. Een maatregel wordt voor een bepaalde tijd opgelegd.

Artikel 10 Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 5, derde lid niet verantwoord is.

HOOFDSTUK 5 MAATREGELEN PLICHT TOT ARBEIDSINSCHAKELING

Artikel 11 Indeling in categorieën

Het niet (tijdig) of onvoldoende nakomen van de plicht tot arbeidsinschakeling, als bedoeld in hoofdstuk III, met uitzondering van artikel 37, eerste lid onderdeel a en c van de wet, waaronder begrepen de inlichtingen- en medewerkingsplicht voor zover betrekking hebbend op de arbeidsinschakeling, wordt onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet als werkzoekende laten inschrijven bij het UWV Werkbedrijf of de inschrijving niet (tijdig) laten verlengen;

    • b.

      het niet (tijdig) of onvoldoende mededeling doen van alle feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het, conform het Verzuimprotocol van de ISD-VPR, niet (tijdig) melden van het door ziekte of andere oorzaak niet kunnen voldoen aan de verplichtingen verbonden aan de door het bestuur aangeboden ondersteuning.

  • 2.

    Tweede categorie: het niet (tijdig) of in onvoldoende mate meewerken aan de intake, diagnose of overige onderzoeken naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het tijdens dit onderzoek niet of onvoldoende meewerken aan de begeleiding en controle bij verzuim wegens ziekte of andere oorzaak.

  • 3.

    Derde categorie: gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren.

  • 4.

    Vierde categorie: het onvoldoende meewerken aan of gebruikmaken van een door het bestuur aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 34, eerste lid onderdeel a van de wet, waaronder begrepen het tijdens het ingezette traject niet of onvoldoende meewerken aan de begeleiding en controle bij verzuim wegens ziekte of andere oorzaak.

  • 5.

    Vijfde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van een door het bestuur aangeboden voorziening;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van een door het bestuur aangeboden voorziening.

HOOFDSTUK 6 MAATREGELEN INLICHTINGEN- EN MEDEWERKINGSPLICHT

Artikel 12 Schending inlichtingenplicht: indeling in categorieën

Het niet (tijdig) of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 13 van de wet wordt onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie: Het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, waaronder begrepen het niet tijdig inleveren van het Rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROF) danwel het status- of mutatieformulier, zonder dat als gevolg daarvan ten onrechte of teveel uitkering is verstrekt.

  • 2.

    Tweede categorie: Het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht in het geval dat dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00.

  • 3.

    Derde categorie: Het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht in het geval dat dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00.

  • 4.

    Vierde categorie: Het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht in het geval dat dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00.

  • 5.

    Vijfde categorie: Het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht in het geval dat dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering bij een benadelingsbedrag vanaf € 4.000,00

  • 6.

    Onverminderd artikel 6 van de verordening wordt van een maatregel afgezien indien:

    • a.

      terzake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 13 Schending medewerkingsplicht: indeling in categorieën

Het niet (tijdig) of onvoldoende verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 13, tweede lid van de wet, leidt tot een maatregel van de tweede categorie.

HOOFDSTUK 7 MAATREGELEN OVERIGE VERPLICHTINGEN

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen: indeling in categorieën

Het zich tegenover het bestuur of zijn medewerkers zeer ernstig misdragen, als bedoeld in artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid van de Ioaz, wordt onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Derde categorie:

    • a.

      verbaal geweld (schelden en dreigen);

    • b.

      discriminatoire uitlatingen.

  • 2.

    Vierde categorie:

    • a.

      Ongewenst lichamelijk contact (spugen, krabben en beetpakken)

    • b.

      zaakgericht fysiek geweld (vernielingen)

    • c.

      Afpersing.

  • 3.

    Vijfde categorie:

    • a.

      mensgericht fysiek geweld

    • b.

      combinatie van agressievormen.

  • 4.

    Bij gedragingen als bedoeld in het eerste lid kan het bestuur volstaan met een schriftelijke waarschuwing, indien en voorzover het de eerste keer betreft dat belanghebbende zich jegens het bestuur of zijn medewerkers zeer ernstig heeft misdragen. Deze waarschuwing wordt niet gelijk gesteld aan een besluit tot het opleggen van een maatregel bedoeld in deze verordening.

  • 5.

    Een op grond van dit artikel opgelegde maatregel laat de bevoegdheid van het bestuur tot het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie en/of het ontzeggen van de toegang tot het gemeentehuis onverlet.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 15 Onmiddellijke werking

Deze verordening is mede van toepassing op gedragingen die zich hebben voorgedaan vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening en eerst nadien worden geconstateerd.

Artikel 16 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 17 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening handhaving en maatregelen Ioaw en Ioaz 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van: 8 juni 2010

De voorzitter, De griffier,

Toelichting Verordening handhaving en maatregelen IOAW en IOAZ

A ALGEMENE TOELICHTING

In deze verordening wordt verwezen naar de wettekst van de Ioaw/z zoals die geldt per 1-7-2010.

Bij het opstellen van de verordening is tevens geanticipeerd op toekomstige aanpassingen van beide wetten, opgenomen in het (concept) Voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid (de zgn. Verzamelwet SZW 2011). Dit concept bevat voorstellen om een aantal omissies in beide wetten te herstellen. Het wetsvoorstel leidt derhalve niet tot een inhoudelijke wijziging.

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 heeft de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid gekregen rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz2004.

Financiële gevolgen

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financierings-systematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van

volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB.

Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Opmerking: Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan.

Beleidsmatige gevolgen

Het in het leven roepen van volledige financiële verantwoordelijkheid gaat gepaard met beleidsmatige vrijheid. De beleidsmatige vrijheid is vergelijkbaar met die van de WWB.

De wijzigingen zijn als volgt:

  • a.

    De verplichting tot opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van de IOAW, IOAZ en de WWIK wordt een bevoegdheid. Het college (Dagelijks Bestuur) is bevoegd om daaromtrent regels vast te stellen.

  • b.

    De in de wetten verankerde hoogte van de op te leggen maatregelen komt te vervallen. De bestuurlijke boeten die de IOAW en de IOAZ kennen, komen ook te vervallen. Dit alles betekent beleidsvrijheid voor de hoogte van de op te leggen maatregel. Daarnaast wordt het blijvend of tijdelijk weigeren van de uitkering een bevoegdheid. Er wordt wel een verordeningsplicht geschapen.

  • c.

    Ook de regels met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van de IOAW en IOAZ moeten in een verordening geregeld zijn.

Verordeningsplicht

Op grond van artikel 35, eerste lid van de wet moet de gemeenteraad bij

verordening regels stellen met betrekking tot:

  • a.

    het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling;

  • b.

    de weigering en verlaging bedoeld in artikel 20 van de wet;

  • c.

    de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een uitkering alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet in het kader van het financiële beheer.

Deze verordening is een uitvloeisel van de opdracht genoemd onder punt b en c. De verordening heeft betrekking op belanghebbenden die een uitkering op grond van de Ioaw of de Ioaz ontvangen. De opdracht onder punt a is reeds geregeld in de Participatieverordening 2009.

Aansluiting bij handhavings- en maatregelenverordening WWB en WIJ

Gelet op de nauwe verwantschap met de WWB is de onderhavige verordening zoveel mogelijk geënt op de Verordening Handhaving en Maatregelen WWB en WIJ 2009. Omdat er drie wezenlijke verschillen zijn ten opzichte van de WWB, is ervoor gekozen om de regels over weigering en verlaging van de Ioaw/z en de handhavingsregels in een aparte verordening te regelen:

  • 1.

    De Ioaw en de Ioaz kunnen blijvend of tijdelijk geweigerd worden als de belanghebbende verwijtbaar zijn baan of inkomsten in verband met arbeid verliest. De WWB kent geen blijvende of tijdelijke weigering van de bijstand.

  • 2.

    In de WWB kan de bijstand verlaagd worden als er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In de IOAW en de IOAZ ontbreekt dat. Daarom kan er op die grond geen verlaging of (gehele of tijdelijke) weigering van de bijstand plaatsvinden.

  • 3.

    De IOAW en de Ioaz kennen een bruto-berekeningssystematiek. De WWB kent daarentegen een netto-berekeningssystematiek. Daarom kan de netto-berekeningssystematiek van de WWB niet toegepast worden op die van de Ioaw en de Ioaz.

Inwerkingtreding

Het opstellen van verordeningen vergt voorbereidingstijd voor gemeenten. In verband hiermee treedt de verordeningsplicht eerst per 1 juli 2010 in werking.

Verplichtingen

Het recht op uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Als verplichtingen verwijtbaar niet worden nagekomen, leidt zulks tot verlaging van de uitkering, hetgeen in deze verordening wordt aangeduid als "het opleggen van een maatregel".

Welke verplichtingen zijn aan het recht op uitkering verbonden?

1. Informatie- en medewerkingsplicht (artikel 13 Ioaw/z en art. 30c, tweede en derde lid Wet Suwi)

  • 2.

    Arbeids- en re-integratieplicht (artikel 37 eerste lid Ioaw/z) :

    • a.

      naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen

    • b.

      inschrijving als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf

    • c.

      algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

    • d.

      na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert

    • e.

      gebruik te maken van een door het bestuur aangeboden voorziening en het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling

Opleggen van een maatregel

Tot 1 januari 2010 was het bestuur verplicht een maatregel op te leggen als geconstateerd werd dat de belanghebbende of zijn echtgenoot verplichtingen niet nakwam.

Met ingang van 1 januari 2010 is dit, net als onder de WWB, een bevoegdheid geworden. In de onderhavige verordening is geregeld dat het bestuur (ook) na 1 januari 2010, in de omschreven situaties, in beginsel verplicht is een maatregel op te leggen.

In artikel 20, tweede lid Ioaw en in artikel 20, eerste lid Ioaz is geregeld dat, indien het bestuur van oordeel is dat een belanghebbende zijn verplichtingen, anders dan die bedoeld in artikel 37, eerste lid onderdeel a en c van de wet , niet of onvoldoende nakomt, de uitkering overeenkomstig de verordening wordt verlaagd.

Weigeren van de uitkering

De uitzondering van de onderdelen a en c is gemaakt omdat de sanctie bij overtreding van deze gedragingen al is geregeld in het eerste lid van artikel 20 Ioaw respectievelijk het tweede lid van artikel 20 Ioaz:

Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 zou hebben kunnen verwerven, indien:

  • a.

    aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

  • b.

    de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

  • c.

    de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of

  • d.

    de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

Verschil tussen maatregel en weigeren

Artikel 20 van de wet spreekt (aldus) zowel van "het weigeren" als van "het verlagen" van de uitkering. Het betreft hier evenwel vooral een verschil in (historisch te verklaren) woordkeus. In de uitvoering is een weigering in wezen hetzelfde als een verlaging met 100% en een gedeeltelijke weigering hetzelfde als een verlaging met een daarmee corresponderend percentage.

Aangezien het begrip ‘weigeren’ is verankerd in de wet, is ervoor gekozen dit begrip ook in deze verordening op te nemen (artikel 4). Dit is juridisch het meest zuiver. Echter, in de uitvoeringspraktijk en in de communicatie met belanghebbenden zal

-omwille van de duidelijkheid- (gewoon) gesproken worden van "het opleggen van een maatregel".

Keuze blijvend of tijdelijk weigeren

Het bestuur heeft de vrijheid om de uitkering blijvend of tijdelijk te weigeren. In de verordening is geregeld dat het bestuur de uitkering alleen tijdelijk (dus niet blijvend) weigert. Daarmee is aansluiting gezocht bij het maatregelenbeleid WWB en de Wet investeren in jongeren. Met de keuze om de uitkering niet blijvend te weigeren, worden vergaande (financiële) consequenties voor de belanghebbende voorkomen.

Maatwerk

In deze verordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut.

Het verlagen van de uitkering is een vorm van maatwerk, waarmee het bestuur is belast. De maatregel dient afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Hierin kan aanleiding gevonden worden om af te wijken van de standaardmaatregel. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het bestuur echter zonder meer verplicht om van verlaging af te zien.

Waarschuwing in plaats van maatregel?

In deze verordening is, behoudens één uitzondering, niet gekozen voor het geven van waarschuwingen i.p.v. een maatregel. Hiervoor zijn twee redenen.

De eerste reden is dat een waarschuwing er van uit gaat dat belanghebbenden (nogmaals) op de hoogte gesteld moeten worden van hun verplichtingen. Belanghebbenden worden echter door de ISD-Voorne-Putten-Rozenburg in een vroeg stadium (uitgebreid en op maat) geïnformeerd over de verplichtingen die aan de uitkering verbonden zijn. Deze werkwijze maakt deel uit van hoogwaardig handhaven, dat in de bedrijfsvoering is geïntegreerd. Belanghebbenden weten precies waar ze aan toe zijn. Hierdoor zal waarschijnlijk ook de naleving van de verplichtingen groter worden en maatregelen die worden opgelegd beter worden geaccepteerd.

De tweede reden om niet te kiezen voor een waarschuwing heeft te maken met het feit dat een waarschuwing er van uit gaat dat herstel van de oude situatie mogelijk is. Dat is echter veelal niet het geval. Uitgezonderd het niet of niet op tijd voldoen aan bepaalde administratieve verplichtingen, waarbij het verzuim geen gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering, hebben alle andere gedragingen in meer of mindere mate gevolgen (gehad) voor de (de hoogte van de) uitkering.

Uitzondering

Indien sprake is van een (incidentele) gedraging bedoeld in artikel 14, eerste lid van deze verordening kan het bestuur volstaan met een schriftelijke waarschuwing.

Relatie met de Participatieverordening

In 2009 is besloten om de re-integratieverordening WWB, de verordening Wet inburgering alsmede de verordening Werkleeraanbod in het kader van de Wet investeren in Jongeren (WIJ) samen te voegen tot één Participatieverordening.

De Participatieverordening en de Verordening Handhaving en maatregelen Ioaw en Ioaz vormen twee kanten van dezelfde medaille. In de Participatieverordening is onder meer vastgelegd hoe de gemeente omgaat met het aanbieden van re-integratie, participatie en inburgeringsvoorzieningen en welke verplichtingen er voor de belanghebbende gelden. Indien een belanghebbende met een Ioaw of Ioaz uitkering die verplichtingen niet nakomt, leidt dit in beginsel tot een maatregel, waarvoor de basis is gelegd in de onderhavige verordening.

B ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

De begrippen in deze verordening hebben dezelfde betekenis als in de wet.

De IOAW en de IOAZ kennen een bruto-uitkeringssystematiek. Vanwege de uitvoerbaarheid is in deze verordening geregeld dat de hoogte van een maatregel wordt gerelateerd aan het bedrag dat ten onrechte als uitkering is uitgekeerd. Dat is het bedrag aan bruto-uitkering, waarbij rekening wordt gehouden met de daarover af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen etc. De in de IOAW en IOAZ gehanteerde grondslag is een bruto-bedrag.

Het begrip maatregel is een ingeburgerd begrip. Daarmee wordt het verlagen van een uitkering bedoeld als reactie op het niet nakomen van verplichtingen door de klant. Het begrip maatregel omvat niet het tijdelijk weigeren van de uitkering als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de IOAW en artikel 20, tweede lid, van de IOAZ. Het tijdelijk weigeren van de uitkering is afzonderlijk geregeld in artikel 4 van de verordening.

HOOFDSTUK 2 HANDHAVING EN FRAUDEBESTRIJDING

Artikel 2 Lokaal beleidsplan en handhavingsplan

Eerste lid:

In de gemeenschappelijke regeling 2008 van de ISD-Voorne-Putten-Rozenburg

is geregeld dat de Gemeenteraad jaarlijks, uiterlijk op 1 november, een lokaal beleidsplan vaststelt waarin de kaders van het te voeren beleid zijn neergelegd. In dit lid is geregeld dat hierin tenminste wordt vastgelegd de gemeentelijke beleidsvisie, beleidsvoornemens en prioriteitstelling op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Tweede lid:

In het tweede lid is geregeld dat het bestuur in een handhavingsplan vastlegt hoe met de verschillende aspecten van fraudebestrijding wordt omgegaan (zowel preventie als repressie van fraude). Het bestuur actualiseert het plan tenminste eenmaal per vier jaar, of zoveel eerder wanneer de landelijke ontwikkelingen, de in het beleidsplan vastgelegde beleidskaders of de bedrijfsvoering van de ISD-Voorne-Putten-Rozenburg hiertoe aanleiding geeft.

Artikel 3 Aangifte Openbaar Ministerie

Op grond van de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude, gepubliceerd in de Staatscourant 2008, nr. 2373, d.d. december 2008 bestaat de verplichting van gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie. Dit artikel voorziet hierin. In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het bruto benadelingsbedrag € 10.000 of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaats te vinden.

Is er echter sprake van ‘witte’ fraude (door koppeling van bestanden etc. aan het licht gebracht), dan is de gemeente primair verantwoordelijk tot een benadelingsbedrag van € 35.000.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE BEPALINGEN OVER MAATREGELEN

Artikel 4 Tijdelijk weigeren uitkering

In dit artikel zijn de mogelijkheden die de wet biedt om de uitkering geheel of gedeeltelijk te weigeren nader uitgewerkt (artikel 20, eerste lid Ioaw of artikel 20, tweede lid Ioaz).

Voor wat betreft het verschil tussen het opleggen van een maatregel en het weigeren van de uitkering wordt verwezen naar de algemene toelichting.

De gronden voor weigering spelen in beginsel geen rol bij aanvang van het recht op de Ioaw. Immers, bij een verwijbare gedraging bestaat in beginsel geen recht een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), en indien er geen recht bestaat op WW, bestaat evenmin recht op Ioaw. De weigering kan daarentegen wel betrekking hebben op gedragingen die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de Ioaz. Daarbij valt te denken aan gedragingen die betrokkene heeft betoond en die hem te verwijten zijn, met als gevolg de beëindiging van zijn onderneming.

Eerste lid

De uitkering wordt voor de duur van een maand, ter hoogte van 20% van de grondslag, geweigerd, indien belanghebbende door eigen toedoen en niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Hierbij valt te denken aan het onvoldoende solliciteren.

Tweede lid

In het tweede lid is geregeld dat de uitkering voor de duur van 2 maanden, ter hoogte van 100% van de grondslag, wordt geweigerd als er sprake is van een gedraging genoemd in artikel 20, eerste lid onder a, b of c van de Ioaw of artikel 20, tweede lid onder a, b of c van de Ioaz. Het verwijtbaar verliezen van een baan of uitkering in verband met arbeid is reden om de uitkering tijdelijk te weigeren. Daarbij valt te denken aan ontslag op staande voet of het zelf opzeggen van een baan, zonder dat dit van belanghebbende werd verlangd. Ook het door eigen toedoen niet aanvaarden van arbeid, is reden om de uitkering tijdelijk te weigeren. Het gaat hier dus om gedragingen die er direct toe leiden dat het beroep op Ioaw/Ioaz door toedoen van de belanghebbende langer voortduurt dan nodig zou zijn.

Derde lid

In het derde lid is geregeld dat de hoogte van de (standaard) weigering bedoeld in het eerste en tweede lid, nooit meer mag bedragen dan de inkomsten die door de verwijtbare gedragingen verloren zijn gegaan. Deze beperking vloeit rechtstreeks voort uit de zinsnede in artikel 20 eerste lid Ioaw / artikel 20 tweede lid Ioaz "naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven". Ingeval van het verwijtbaar niet accepteren van een parttime dienstbetrekking waarmee bijvoorbeeld € 300,00 per maand had kunnen worden verdiend, dient de standaard weigering van 100% gedurende 2 maanden gematigd te worden tot deze € 300,00 per maand.

Vierde lid

In het vierde lid is geregeld dat alle bepalingen die gelden bij het opleggen van een maatregel ook op dit artikel van toepassing zijn.

Artikel 5 Het opleggen van een maatregel

Eerste lid:

Het eerste lid is ontleend aan artikel 20 van de IOAW en de IOAZ, dat in algemene zin de situaties beschrijft waarin een maatregel kan worden opgelegd.

Daarnaast kan een maatregel worden opgelegd bij het niet nakomen van verplichtingen die op grond van de wet aan de belanghebbende zijn opgelegd.

Tweede lid:

In het tweede lid wordt een uitzondering gemaakt op het eerste lid. Niet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen neemt de aanvraag van de uitkering op grond van de IOAZ in ontvangst, maar het bestuur zelf.

Derde lid:

Het bestuur dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele

omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid.

Deze bepaling brengt met zich dat bij elke op te leggen maatregel zal moeten worden nagaan of in afwijking van de hoogte en de duur van de “standaardmaatregel” van de verordening aan de orde is. Afwijking hiervan kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Vierde lid:

Een maatregel wordt alleen toegepast op de grondslag. De grondslag is een bruto bedrag dat door de minister zodanig wordt vastgesteld, dat deze netto gelijk is aan de bijstandsnormen van de WWB. De grondslag is bestemd voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan.

Vijfde lid:

Het opleggen van een maatregel, vindt plaats door middel van een besluit.

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Eerste lid onderdeel a:

Het afzien van een maatregel ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is ontleend aan artikel 20, derde lid van de wet. Hierbij kan met name gedacht worden aan situaties waarin de belanghebbende door overmacht niet in staat is geweest om verplichtingen na te komen.

Eerste lid onderdeel b en c:

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b geregeld dat het bestuur geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar.

Tweede lid:

Hierin wordt geregeld dat het bestuur kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. In elk geval moet het gaan om zeer ernstige gevolgen voor belanghebbende of diens gezin. Het feit dat men financieel zwaar getroffen wordt door de maatregel is op zichzelf geen dringende reden, omdat dit voor elke belanghebbende geldt. Het moet duidelijk gaan om uitzonderingen én om omstandigheden die los staan van de maatregelwaardige gedraging zelf.

Derde lid:

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het bestuur afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive als bedoeld in artikel 8 van de verordening.

HOOFDSTUK 4 UITVOEREN VAN DE MAATREGEL

Artikel 7 Hoogte en duur van de maatregel

Dit artikel geeft de vijf categorieën standaardmaatregelen aan.

Artikel 8 (Meervoudige) recidive

Eerste lid:

Indien binnen 24 maanden na een eerste verwijtbare gedraging krachtens de wet sprake is van een herhaling van een vergelijkbare verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Met een vergelijkbare gedraging wordt bedoeld een gedraging die schending van dezelfde verplichting inhoudt.

Voorbeeld: indien een maatregel is opgelegd in verband met schending van de inlichtingenplicht (artikel 12) en het bestuur binnen 24 maanden een maatregel oplegt wegens schending van de plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 11) is van recidive geen sprake. Van een vergelijkbare gedraging is derhalve sprake indien het betreft een 2de schending van de plicht tot arbeidsinschakeling, of een 2de schending van de informatieplicht et cetera.

Onder een “eerste verwijtbare gedraging” wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 24 maanden, geldt het tijdstip waarop het betreffende besluit bekend is gemaakt.

Tweede lid:

Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom vergelijkbaar verwijtbaar gedrag vertoont, wordt de hoogte en de duur van de maatregel individueel vastgesteld.

Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak

Eerste lid:

In dit lid is bepaald dat de maatregel bij de start van de uitkering wordt opgelegd per datum toekenning van de uitkering. Is er sprake van een lopende uitkering dan wordt de maatregel toegepast met ingang van de 1ste dag van de eerstvolgende kalendermaand. Hierbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

Tweede lid:

Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de belanghebbende is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet het recht op uitkering wel eerst worden herzien en teruggevorderd.

Derde lid:

Het derde lid voorziet alleen voor de IOAZ- doelgroep in de mogelijkheid om een maatregel op te leggen als in de periode voorafgaand aan de aanvraag om een IOAZ-uitkering of daarna de belanghebbende zich onvoldoende heeft ingezet voor de voorziening in het bestaan.

Vierde lid:

Deze bepaling biedt de mogelijkheid om de maatregel alsnog te effectueren wanneer binnen 12 maanden na verzenddatum van het beëindigingsbesluit c.q. intrekkingsbesluit een nieuw recht op uitkering ontstaat. Gezien het feit dat de maatregel en het niet nakomen van de aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen tegenover elkaar dienen te staan, is deze bevoegdheid van bestuur niet onbeperkt. Om deze reden is gekozen voor een termijn van 12 maanden. Deze bepaling wordt aan de belanghebbende kenbaar gemaakt in het maatregelenbesluit alsmede in het besluit waarbij de uitkering opnieuw wordt toegekend.

Vijfde lid:

Bepaald wordt dat een maatregel steeds voor bepaalde tijd is.

Artikel 10 Samenloop van gedragingen

Eerste lid:

Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Tweede lid:

Is sprake van verschillende gedragingen (meerdaadse samenloop) dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.

HOOFDSTUK 5 MAATREGELEN PLICHT TOT ARBEIDSINSCHAKELING

Artikel 11 Indeling in categorieën

Dit artikel bundelt -tezamen met artikel 4- alle gedragingen die van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling. Indien sprake is van een situatie bedoeld in artikel 20, eerste lid Ioaw of artikel 20, tweede lid Ioaz de uitkering met toepassing van artikel 4 van de verordening wordt geweigerd.

De gedragingen worden onderscheiden in zes categorieën. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate deze concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. De hoogte van de maatregel is afgestemd met die in de WWB en de WIJ.

Eerste lid: (gedraging in de 1ste categorie)

Onder a gaat het om de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het UWV Werkbedrijf en ingeschreven te blijven.

Onder b gaat het om het niet voldoen aan de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 13, eerste lid van de wet, waar het de plicht tot arbeidsinschakeling betreft.

Hierbij is aansluiting gezocht bij artikel 12, eerste lid van de verordening voor wat betreft de hoogte van de maatregel (nulfraude). Onder dit artikel valt ook het niet nakomen van de verplichtingen voortvloeiend uit het Verzuimprotocol van de ISD dat regels stelt t.a.v. de melding van alle mogelijke vormen van

verzuim tijdens een traject.

Tweede lid: (gedraging in de 2de categorie)

Hier gaat het om het niet (tijdig) of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek op basis waarvan het bestuur de aard van de noodzakelijke ondersteuning kan bepalen.

Veelal gaat dit om het intakegesprek bij de consulent van de ISD of het re-integratiebedrijf, de daaraan gekoppelde diagnosefase en eventueel een sociaal/medische keuring. Aan de hand van dit onderzoek wordt vastgesteld welk traject, met welke voorzieningen, moet worden ingezet. Dit lid is ook van toepassing op de begeleiding en controle ingeval van verzuim wegens ziekte of andere oorzaak tijdens dergelijke onderzoeken.

Voorbeelden:

  • -

    niet (tijdig) of onvoldoende meewerken aan intake/diagnose bij de ISD of ingeschakeld re-integratiebedrijf;

  • -

    niet (tijdig) of onvoldoende meewerken aan een sociaal/medisch onderzoek aan de hand waarvan de mate van arbeidsgeschiktheid c.q. de belastbaarheid kan worden bepaald;

  • -

    geen toestemming verlenen aan de onderzoekende artsen om inlichtingen in te winnen bij huisarts of behandelend specialisten;

  • -

    het niet (tijdig) voldoen aan een oproep om in verband met de arbeidsinschakeling op een aangegeven tijd en plaats te verschijnen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een oproep bij de GGD, het re-integratiebedrijf of de ISD.

Derde lid: (gedraging in de 3de categorie)

De derde categorie betreft de actieve opstelling bij het verkrijgen van arbeid, waardoor deze categorie zwaarder weegt dan het niet meewerken aan het onderzoek bedoeld in het tweede lid. Het gaat hier zowel om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen als om niet verantwoorde beperkingen die de belanghebbende stelt t.a.v. de voor hem “aanvaardbare” arbeid. Het gaat bijvoorbeeld om het niet verschijnen op een sollicitatiegesprek of het zich aldaar niet correct gedragen. Het onvoldoende solliciteren is geregeld in artikel 4.

Vierde lid: (gedraging in de 4de categorie)

In deze categorie gaat het om het niet (tijdig) of onvoldoende meewerken of gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Het traject bevindt zich, in tegenstelling tot de situatie van categorie 2, niet meer in de onderzoeksfase. Van onvoldoende medewerking is in elk geval sprake als de belanghebbende niet op zijn afspraken in het kader van de voorziening verschijnt of opdrachten in het kader van die voorziening niet naar behoren uitvoert. Het maakt hierbij niet uit of de aangeboden voorziening zich in het begin/eind stadium bevindt. De gedragingen in deze categorie leiden tot vertraging in het traject, maar hebben niet tot gevolg dat de voorziening definitief geen doorgang vindt of tussentijds moet worden beëindigd. De maatregel is om die reden dan ook niet zo zwaar als die van categorie 5.

Vijfde lid: (gedraging in de 5de categorie)

In deze categorie gaat het om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in de 4de categorie, echter met dat verschil dat de gedraging van de 5de categorie wél heeft geleid tot het definitief geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject c.q. de ingezette voorziening. In de praktijk zal de beëindiging van het traject/voorziening pas plaatsvinden nadat de belanghebbende door zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken niet mee te willen werken. Zonder dit traject/voorziening is arbeidsinschakeling voor de belanghebbende niet mogelijk, waardoor het gedragingen betreft die de kans op uitstroom voor langere tijd vrijwel onmogelijk maken.

HOOFDSTUK 6 MAATREGELEN INLICHTINGEN- EN MEDEWERKINGSPLICHT

Artikel 12 Schending inlichtingplicht: indeling in categorieën

Dit artikel bevat de gedragingen die verband houden met schending van de inlichtingenplicht. De gedragingen worden onderscheiden in vijf categorieën. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate het benadelingsbedrag hoger wordt.

Eerste lid: (gedraging in de 1ste categorie)

Hier gaat het om de schending inlichtingenplicht zonder dat als gevolg daarvan ten onrechte of teveel uitkering is verstrekt. Het betreft hier de zogenaamde “nulfraude”.

Voorbeelden:

-het niet tijdig inleveren van het het Rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROF), het status- of mutatieformulier;

Het bestuur geeft bij deze categorie –voor wat het niet tijdig overleggen van gevraagde informatie- in beginsel toepassing aan de procedure van artikel 17, eerste lid van de wet. Indien de belanghebbende tijdens de hersteltermijn alsnog de gevraagde gegevens verstrekt, wordt de uitkering met toepassing van deze verordening verlaagd.

Indien de gevraagde gegevens ook tijdens de hersteltermijn niet worden verstrekt, leidt dit tot het intrekken van de uitkering. Met toepassing van artikel 9, vierde lid van de verordening kan de maatregel worden geëffectueerd indien de belanghebbende in de toekomst opnieuw aanspraak heeft op uitkering.

Tweede t/m vijfde lid: (gedraging in de 2de t/m 5de categorie)

Het gaat hier het om schending inlichtingenplicht met gevolgen voor de verstrekte uitkering. De hoogte van de maatregel wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan uitkering dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald. Het benadelingsbedrag wordt bepaald aan de hand van de bruto verstrekte uitkering.

Zesde lid:

Per 1 januari 2009 is de bestaande Aanwijzing sociale zekerheidsfraude gewijzigd

Uitgangspunt is het zogenaamde ‘una via’-beginsel. De belanghebbende wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide.

In dit lid is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als inmiddels vervolging is ingesteld door het Openbaar Ministerie of als een schikking is getroffen. In dergelijke situaties is een maatregel niet meer opportuun. Zie ook de toelichting op artikel 3.

Artikel 13 Schending van de medewerkingsplicht

De medewerkingsplicht van artikel 13, tweede lid van de wet is algemeen en geldt zowel ten aanzien van de arbeidsinschakeling als de verlening van uitkering. Nu de gedragingen t.a.v. de arbeidsinschakeling in deze verordening zijn gebundeld in artikel 11, heeft dit artikel uitsluitend betrekking op het verlenen van uitkering.

Het gaat bijvoorbeeld om het niet verschijnen op een oproep in het kader van onderzoek naar de rechtmatigheid, maar ook om het niet toestaan van een (overigens geoorloofd) huisbezoek.

Het bestuur geeft bij deze categorie in beginsel toepassing aan artikel 4:5 Awb als het een aanvraag betreft of de procedure van artikel 17 eerste lid van de wet bij een lopende uitkering. Indien de belanghebbende tijdens de hersteltermijn alsnog medewerking verleent, wordt de uitkering met toepassing van deze verordening verlaagd. Indien de medewerking ook tijdens de hersteltermijn niet wordt verleend, leidt dit tot het niet behandelen van de aanvraag of het intrekken van de uitkering. Een maatregel wordt dan niet geëffectueerd. Wel kan er met toepassing van artikel 9, vierde lid bij een nieuw recht op uitkering alsnog rekening gehouden worden met de maatregelwaardige gedraging.

HOOFDSTUK 7 MAATREGELEN OVERIGE VERPLICHTINGEN

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen – indeling in categorieën

Op grond van artikel 20, tweede lid van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ kan ook een maatregel worden opgelegd als de belanghebbende zich ten opzichte van het bestuur ernstig misdraagt. Mede gelet op de onder de WWB gevormde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is aan de toepassingsvoorwaarden voldaan als de belanghebbende zijn uit de WWB voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, met als verzwarende omstandigheid dat sprake is van agressief, aan de klant toe te rekenen gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Ook gedragingen ten opzichte van andere personen die bij de uitvoering van de IOAW en IOAZ zijn betrokken, zoals medewerkers van re-integratiebedrijven, vallen onder het bereik van de bepaling. De bewijslast dat aan de voorwaarden is voldaan rust op het bestuur.

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op uitkering.

Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet.

Eerste t/m derde lid:

De gedragingen worden onderscheiden in drie categorieën, waarbij de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium is.

Vierde lid:

Dit lid geeft de bestuur de bevoegdheid bij een maatregelwaardige gedraging als bedoeld in het eerste lid te volstaan met een schriftelijke waarschuwing, indien en voorzover het de eerste keer betreft dat belanghebbende zich jegens het bestuur of zijn medewerkers zeer ernstig heeft misdragen. Het besluit hiertoe wordt gelijk gesteld aan een besluit tot het opleggen van een maatregel bedoeld in deze verordening.

Vijfde lid:

Het opleggen van een maatregel staat los van het doen van aangifte bij de politie of een toegangsverbod.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 15 Onmiddellijke werking

De verordening kent onmiddellijke werking. Dat betekent dat de verordening geldt voor alle gedragingen vanaf 01-07-2010 alsmede voor gedragingen die zich hebben voorgedaan vóór 01-07-2010 doch pas nadien worden geconstateerd.

Artikel 16

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.