Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bernisse

verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Bernisse 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bernisse
Officiële naam regelingverordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Bernisse 2008
Citeertitelverordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Bernisse 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 149 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2008Nieuwe regeling

20-11-2007

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZALEN BERNISSE 2008

De raad van de gemeente Bernisse;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Bernisse, nr. xxx, inzake de verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ten aanzien van de kwaliteit van peuterspeelzalen;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZALEN BERNISSE 2008

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee jaar tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 3,5 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • b.

    peuterspeelzaal: een voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • c.

    houder: een natuurlijke of rechtspersoon die een peuterspeelzaal exploiteert;

  • d.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over een voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • e.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal;

  • f.

    NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut vastgestelde norm;

  • g.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernisse.

HOOFDSTUK 2 MELDINGSPLICHT

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
  • 1. Degene die voornemens is een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen binnen de gemeente doet daarvan melding aan het college.

  • 2. De melding vindt plaats met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier. Alle op het formulier gevraagde gegevens dienen te worden verstrekt.

Artikel 3 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal
  • 1. Een peuterspeelzaal wordt niet in exploitatie genomen binnen acht weken na het tijdstip van de melding.

  • 2. Indien uit een onderzoek van de toezichthouder, als bedoeld in artikel 16, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bepalingen in hoofdstuk 3 van deze verordening, kan de exploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

Artikel 4 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Het is verboden een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen of te houden indien uit het onderzoek van de toezichthouder, bedoeld in artikel 16, blijkt dat niet aan de eisen van de verordening wordt voldaan.

Artikel 5 Register
  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde peuterspeelzalen. In dit register worden na een melding onmiddellijk de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, zijn verstrekt.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van de peuterspeelzaal in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het register ligt op het gemeentehuis kosteloos voor een ieder ter inzage.

Artikel 6 Wijziging van gegevens
  • 1. De houder doet van wijziging in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onmiddellijk mededeling aan het college.

  • 2. Het college kan wijzigingen in het register aanbrengen indien is gebleken dat de ten aanzien van een peuterspeelzaal opgenomen gegevens niet overeenstemmen met de werkelijke situatie.

  • 3. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijziging in het register is aangetekend.

Artikel 7 Verwijderen van gegevens
  • 1. Verwijdering door het college van de gegevens van een peuterspeelzaal uit het register vindt plaats:

    • a.

      op verzoek van de houder indien de houder de exploitatie heeft beëindigd; of

    • b.

      indien is gebleken dat de houder niet langer de peuterspeelzaal in de gemeente exploiteert.

  • 2. Verwijdering door het college van de gegevens van een peuterspeelzaal uit het register kan plaatsvinden indien uit onderzoek als bedoeld in artikel 16 is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij of krachtens hoofdstuk 3 gegeven voorschriften.

HOOFDSTUK 3 DE KWALITEITSEISEN

Artikel 8 Kwaliteitseisen
  • 1. De houder van een peuterspeelzaal biedt peuterspeelzaalwerk aan dat bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

  • 2. De houder organiseert het peuterspeelzaalwerk op zodanige wijze, voorziet de peuterspeelzaal zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of moet leiden tot verantwoord peuterspeelzaalwerk.

  • 3. De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en de gezondheid van de op te vangen kinderen in de door hem geëxploiteerde peuterspeelzaal zijn gewaarborgd.

  • 4. Het college is bevoegd nadere regels te stellen, waaraan de peuterspeelzaal, de houder en de in de peuterspeelzaal werkzame beroepskrachten en begeleiders moeten voldoen.

Artikel 9 Verblijfsruimten
  • 1. Per groep is een ruimte beschikbaar die per kind drie vierkante meter netto speel- of werkoppervlak bevat, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

  • 2. Er is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal vier vierkante meter netto per spelend kind bedraagt, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

Artikel 10 Groepsgrootte en aantallen beroepskrachten
  • 1. De opvang van kinderen vindt plaats in vaste groepen in passend ingerichte vaste afzonderlijke ruimtes met dien verstande dat in een groep gelijktijdig ten hoogste 15 kinderen aanwezig zijn.

  • 2. Voor de begeleiding van een groep worden tenminste een beroepskracht en een begeleider danwel tenminste twee beroepskrachten ingezet.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan in bijzondere gevallen, ter beoordeling van het college, door het college toestemming worden gegeven dat een groep gelijktijdig ten hoogste 18 kinderen omvat.

Artikel 11 Verklaring omtrent het gedrag
  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • 2. Deze verklaring wordt aan de houder overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 12 Overeenkomst tussen houder en ouders/verzorgers

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouders/verzorgers.

Artikel 13 Informatieplicht aan ouders/verzorgers

De houder van een peuterspeelzaal informeert de ouders/verzorgers schriftelijk voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de omgang met de kinderen is beschreven;

  • c.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 14 Inspraak voor ouders/verzorgers
  • 1. De houder voert beleid over de inspraakmogelijkheden voor ouders/verzorgers en de mogelijkheid om klachten in te dienen.

  • 2. De houder informeert de ouders/verzorgers over de wijze waarop inspraak is geregeld en de wijze waarop klachten worden behandeld.

HOOFDSTUK 4 HET GEMEENTELIJK TOEZICHT

Artikel 15 Aanwijzing van toezichthouders

Het college wijst toezichthouders aan die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 16 Onderzoek door de toezichthouder
  • 1. De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen acht weken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid onderzoekt de toezichthouder minimaal een keer per drie jaren of de exploitatie van elke peuterspeelzaal plaatsvindt in overeenstemming met de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

  • 3. Naast het onderzoek bedoeld in het eerste en tweede lid kan de toezichthouder incidenteel onderzoek verrichten naar de naleving door een houder van de voorschriften in hoofdstuk 3 van deze verordening.

Artikel 17 Het inspectierapport
  • 1. De toezichthouder legt zijn oordeel naar aanleiding van een onderzoek bij een peuterspeelzaal vast in een inspectierapport.

  • 2. Indien de toezichthouder oordeelt dat door de houder de voorschriften van deze verordening niet zijn of zullen worden nageleefd, vermeldt hij dat in het rapport.

  • 3. Alvorens het rapport vast te stellen, stelt de toezichthouder de houder in de gelegenheid van het ontwerprapport kennis te nemen en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. De toezichthouder vermeldt de zienswijze van de houder in een bijlage bij het rapport.

  • 4. De toezichthouder zendt het inspectierapport onverwijld aan de houder, die een afschrift daarvan zo spoedig mogelijk ter inzage legt op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

  • 5. De toezichthouder maakt het inspectierapport uiterlijk drie weken na de vaststelling daarvan openbaar.

HOOFDSTUK 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 18 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing

daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19 Overgangsbepaling
  • 1. In afwijking van het gestelde in de artikelen 2 en 3 dient een houder van een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening in exploitatie zijnde peuterspeelzaal binnen drie maanden na inwerkingtreding melding te doen aan het college.

  • 2. De exploitatie mag gedurende de in lid 1 genoemde termijn doorgang vinden, tenzij sprake is van de omstandigheid als genoemd in artikel 4, lid 2.

  • 3. Beroepskrachten en begeleiders die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring omtrent het gedrag over.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 21 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen Bernisse 2008.

Abbenbroek, 20 november 2007

De raad voornoemd,

De griffier, De voorzitter,

J.A. Fröling-Kok P.J. Bouvy-Koene

Algemene toelichting

De grondslag voor deze verordening wordt gevormd door de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. Dit komt voort uit het feit dat gemeenten niet verplicht zijn kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk.

Deze verordening sluit zoveel mogelijk aan bij de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) en de kwaliteitseisen die de Wet kinderopvang stelt ten aanzien van kinderopvang. Voor dit laatste zijn twee redenen: allereerst biedt uniformiteit duidelijkheid en gelijkheid. Het ligt dan voor de hand om zoveel mogelijk dezelfde kwaliteitseisen te stellen en te hanteren, uiteraard voorzover die eisen en normen aansluiten bij het specifieke doel van het peuterspeelzaalwerk. Daarnaast wordt het toezicht op de instellingen voor kinderopvang en op peuterspeelzalen door dezelfde toezichthouders uitgevoerd. Het uitoefenen van toezicht wordt vergemakkelijkt als de toezichthouders zoveel mogelijk met dezelfde regels te maken hebben.

Evenals in de Wet kinderopvang is in deze verordening gekozen voor een stelsel van melding en registratie, i.p.v. het vergunningstelsel. Tussen een vergunningenstelsel en een meldingsstelsel zijn een aantal verschillen. Zo kunnen in een vergunning nadere eisen worden opgenomen die specifiek gelden voor de instelling die de vergunning krijgt. Bij een meldingsstelsel kunnen geen specifieke voorschriften worden gesteld, maar moet worden volstaan met algemene, voor alle instellingen geldende regels. Ook wat betreft het toepassen van sancties is er een verschil. In een vergunningenstelsel vormt het intrekken van de vergunning een sanctie. Deze sanctie is er niet in een meldingsstelsel. Wanneer een peuterspeelzaal niet voldoet aan de in deze verordening omschreven eisen, zal de betreffende instantie een sanctie opgelegd worden op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikelgewijze toelichting

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel regelt de begrippen die van toepassing zijn binnen het peuterspeelzaalwerk.

De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider

Artikel 2 Melding in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel regelt de meldingsplicht voor degenen die een peuterspeelzaal willen gaan exploiteren. De melding moet plaatsvinden met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Het stelsel van melding en registratie maakt aan iedereen duidelijk welke instellingen actief zijn op het terrein van het peuterspeelzaalwerk. De melding biedt aan de gemeente de mogelijkheid om voorafgaande aan de start van de exploitatie te toetsen of een nieuw initiatief aan de kwaliteitseisen voldoet. De gemeente moet een gemelde peuterspeelzaal opnemen in een register dat voor een ieder toegankelijk is. Opneming in het register geeft ouders de zekerheid dat het peuterspeelzaalwerk bij de aanvang van de exploitatie van voldoende kwaliteit is en dat er van gemeentewege zal worden toegezien dat de kwaliteit van voldoende niveau blijft.

Deze handelwijze sluit aan bij de Wet kinderopvang.

Artikel 3 Termijn van in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat de termijn die de gemeente (i.c. de toezichthouder) nodig heeft om te beoordelen of een nieuwe peuterspeelzaal zal voldoen aan de eisen van de verordening. Het tweede lid biedt de mogelijkheid voor de houder om vóór het verstrijken van de termijn in het eerste lid met de exploitatie van de peuterspeelzaal te beginnen.

Artikel 4 Verbod op het in exploitatie nemen van een peuterspeelzaal

Dit artikel bevat het expliciete verbod om een peuterspeelzaal in exploitatie te nemen of te houden, indien blijkt dat de houder niet aan de eisen in deze verordening voldoet. Op grond van deze verbodsbepaling kan het college tot bestuursdwang overgaan of een dwangsom opleggen, indien de peuterspeelzaal toch in gebruik wordt genomen of gehouden.

Artikel 5 Register

Dit artikel regelt het instellen van het register. Het derde lid bepaalt dat het register openbaar is.

Artikel 6 Wijziging van gegevens

Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid dat de houder onmiddellijk melding doet aan

het college van wijziging van gegevens die bij de melding zijn verstrekt. Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om gegevens in het register aan te passen aan de werkelijkheid.

Artikel 7 Verwijderen van gegevens

Om het register actueel te houden, bepaalt het eerste lid wanneer een peuterspeelzaal uit het register wordt verwijderd. Het tweede lid geeft het college de mogelijkheid om peuterspeelzalen uit het register te verwijderen, wanneer ze niet aan het kwaliteitsniveau voldoen.

Artikel 8 Kwaliteitseisen

Het eerste lid bevat een algemene kwaliteitsnorm die ontleend is aan artikel 48, Wet kinderopvang. Het gaat om een globale norm waaraan de houders zelf, met inachtneming van de verordening, invulling moeten geven. In deze bepaling wordt vastgelegd dat het welbevinden van de kinderen de richtlijn moet zijn bij het uitvoeren van het peuterspeelzaalwerk.

Het tweede lid is ontleend aan artikel 50, eerste lid, Wet kinderopvang. Deze bepaling geeft aan dat verantwoord peuterspeelzaalwerk mede het product is van de wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en vormgeeft. De wijze waarop de houder het peuterspeelzaalwerk organiseert en aan welke aspecten daarbij aandacht moet worden besteed, wordt naast de eigen verantwoordelijkheid mede bepaald door de voorschriften in deze verordening.

Het derde lid bepaalt dat de houder van een peuterspeelzaal verplicht is een dusdanig beleid te voeren dat de veiligheid en gezondheid van de kinderen waarborgt.

Het vierde lid geeft het college ruimte om nadere regels te stellen.

Artikel 9 Verblijfsruimten

Deze maten sluiten aan bij de Wet kinderopvang.

Artikel 10 Groepsgrootte en aantallen beroepskrachten

Dit artikel sluit aan bij het gemeentelijk beleid ten aanzien van het peuterspeelzaalwerk.

Artikel 11 Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die bij zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overgelegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overgelegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

Artikel 12 Overeenkomst tussen houder en ouders/verzorgers

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders/verzorgers is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouders/verzorgers.

Artikel 13 Informatieplicht aan ouders/verzorgers

De houder van een peuterspeelzaal is verplicht ouders/verzorgers, voordat ze een contract tekenen, te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Deze informatie biedt ouders/verzorgers de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 14 Inspraak voor ouders/verzorgers

Dit artikel regelt de verplichting van de houder tot het geven van inspraak en de mogelijkheid tot het indienen van klachten aan de ouders/verzorgers.

Artikel 15 Aanwijzing van toezichthouders

Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen.

Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken. In de regel wordt, naast gemeenteambtenaren, ook functionarissen van de GGD als toezichthouder aangewezen.

Artikel 16 Onderzoek door de toezichthouder

In dit artikel worden drie soorten onderzoek door de toezichthouders onderscheiden:

  • 1.

    het onderzoek naar aanleiding van een melding van het voornemen een peuterspeelzaal te gaan exploiteren;

  • 2.

    het reguliere onderzoek bij bestaande peuterspeelzalen in de gemeente;

  • 3.

    het incidentele onderzoek bij een peuterspeelzaal, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips.

Wat betreft de termijn in het eerste lid wordt verwezen naar de opmerking bij artikel 3.

Het tweede lid bevat de verplichting tenminste een keer per drie jaren een controle uit te laten voeren.

Artikel 17 Het inspectierapport

De resultaten van een onderzoek worden door de toezichthouder vastgelegd in een inspectierapport. Het inspectierapport vormt de basis voor het handhavende optreden door het college.

Het derde lid bepaalt dat het college de houder in de gelegenheid stelt kennis te nemen van het ontwerprapport en daarover zijn zienswijze kenbaar te maken. Het bieden van gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken is op te vatten als het uitoefenen van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Op grond van de Awb (artikel 10:14) is delegatie van deze bevoegdheden aan ambtenaren niet toegestaan. Het is wel mogelijk dat deze bevoegdheid te mandateren. In dat geval handelt de toezichthouder namens het college.

Artikel 18 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de verordening. Dit dient echter wel gemotiveerd te gebeuren.

Artikel 19 Overgangsbepaling

Artikel 20 Inwerkingtreding

Artikel 21 Citeertitel

Deze artikelen spreken voor zich.