Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bellingwedde

Invoering Participatiewet Oost-Groningen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bellingwedde
Officiële naam regelingInvoering Participatiewet Oost-Groningen
CiteertitelInvoering Participatiewet Oost-Groningen 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Onbekend

25-11-2014

Gemeenteberichten Streekblad

Onbekend

Tekst van de regeling

Invoering Participatiewet in Oost-Groningen

Bellingwedde, Vlagtwedde, Veendam, Stadskanaal, Oldambt, Pekela, Menterwolde

Samenvatting

Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Dat betekent dat gemeenten te maken krijgen met grotere groepen werkzoekenden die een beroep (kunnen) doen op ondersteuning bij het vinden van werk. Vooral voor nieuwe doelgroepen (mensen met een beperking) komen er andere voorzieningen beschikbaar. Als gemeenten moeten we keuzes maken over de manier waarop we die voorzieningen gaan inzetten en voor wie. Behalve nieuwe doelgroepen en nieuwe voorzieningen, vindt er nog een aantal wijzigingen plaats. Zo moeten we als gemeenten beleid maken over het leveren van een tegenprestatie door bijstandsgerechtigden. Daarnaast veranderen regels over het opleggen van sancties wanneer mensen onvoldoende meewerken aan hun re-integratie. Tenslotte doet zich een aantal wijzigingen voor op het gebied van inkomensondersteuning. De belangrijkste veranderingen in de Participatiewet hebben te maken met wijzigingen in de voorzieningen voor mensen met een arbeidsbeperking. De instroom in de Wsw stopt helemaal en die in de Wajong grotendeels. Werkgevers hebben toegezegd voor deze groep 125.000 garantiebanen te creëren. In Oost-Groningen willen we daarvan minimaal een evenredig aandeel realiseren. Dat zijn er op termijn 850. Over de instrumenten daarvoor maken we afspraken met andere gemeenten, sociale partners en UWV, zodat deze in de hele arbeidsmarktregio gelijk is en er geen concurrentie tussen gemeenten en doelgroepen plaatsvindt. Naast de garantiebanen krijgen we als gemeenten de mogelijkheid om banen te creëren voor mensen die aangewezen zijn op werk in een beschutte omgeving. Gezien de aard en de omvang van de groep mensen met een beperking willen we dit instrument zoveel mogelijk benutten. Gezien de schaarste van deze vorm van arbeid leggen we de prioriteit bij groepen bij wie dit werk problemen op andere levensgebieden voorkomt. Ook maken we het aantal mensen dat hier gebruik van kan maken zo hoog mogelijk door deeltijdbanen te realiseren. We besteden speciale aandacht aan jongeren met een beperking door te zorgen dat de overgang van school naar werk soepel verloopt. Om de participatiewet succesvol uit te kunnen voeren is het niet genoeg om keuzes te maken over de inzet van instrumenten voor mensen met een beperking. Alleen wanneer we extra werk kunnen creëren en wanneer we de uitvoering van de sociale zekerheid nog effectiever en efficiënter maken, kunnen we participatie verhogen. Zoals we de afgelopen periodes ook bij het Rijk onder de aandacht hebben gebracht, is het gezien de buitenproportionele mate waarin de bezuinigingen onze regio treffen, vrijwel onmogelijk om dat zonder extra middelen voor elkaar te krijgen. Toch gaan we aan de slag. We komen in de loop van 2015 daarom met een economisch programma en een voorstel voor de doorontwikkeling van de Trainings- en diagnosecentra van waaruit werkzoekenden worden geactiveerd en ontwikkeld en van waaruit werkgevers worden gefaciliteerd en ondersteund. Bij beide plannen spelen bedrijven uit de regio wat ons betreft een belangrijke rol.

Inleiding

Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Dat betekent dat gemeenten te maken krijgen met grotere groepen werkzoekenden die een beroep (kunnen) doen op ondersteuning bij het vinden van werk. De uitbreiding van de doelgroep bestaat voor het grootste deel uit mensen die wel kunnen werken, maar die niet in staat zijn om het minimumloon te verdienen. Voor deze groep is het niet langer mogelijk om een beroep te doen op de Wet sociale werkvoorziening of de Wajong. Het kabinet streeft ernaar om ook hen aan de slag te krijgen bij “gewone” bedrijven. Om dat te kunnen realiseren, zijn er tussen het kabinet en de sociale partners afspraken gemaakt over het beschikbaar stellen van 125.000 extra banen voor mensen met een beperking. Het is aan gemeenten om hier in hun regio nadere afspraken over te maken. Dat gebeurt in een “WERKBEDRIJF ”, een samenwerkingsverband tussen gemeenten, sociale partners en UWV (eventueel aangevuld met onderwijsinstellingen) op de schaal van een arbeidsmarktregio.

Verandering

Gemeenten hebben ook nu al de opgave om mensen met een bijstandsuitkering te ondersteunen bij het vinden van werk en om mensen met een Sw-indicatie een dienstbetrekking aan te bieden. Die opgave blijft voor een belangrijk deel hetzelfde. Er verandert echter ook een aantal zaken dat vraagt om een herijking van de manier waarop we uitvoering geven aan de sociale zekerheid in onze regio. Die veranderingen zijn:

• We worden als gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning van een grotere groep werkzoekenden bij het vinden van werk. Deze extra doelgroep bestaat uit mensen met een (arbeids-) beperking. Daarnaast hebben we als gemeenten te maken met andere groepen burgers aan wie we (op andere terreinen) ondersteuning moeten bieden.

• De sociale werkvoorziening in zijn huidige vorm houdt op te bestaan. Er worden geen nieuwe dienstbetrekkingen meer aangeboden.

• Mensen met een beperking moeten zoveel mogelijk in dienst bij reguliere bedrijven. Werkgevers hebben toegezegd banen voor deze groep te creëren. Afspraken hierover moeten worden gemaakt in overlegplatforms binnen de arbeidsmarktregio (WERKBEDRIJF).

• Hiertoe komt een aantal instrumenten beschikbaar (loonkostensubsidies, tegenprestatie)

• Er vinden bezuinigingen plaats op de budgetten voor de bestaande Wsw-ers en de bestaande bijstandsgerechtigden.

Dat betekent dat we in de komende periode:

• (Nog) meer inspanningen moeten leveren om reguliere werkgelegenheid te creëren voor mensen aan “de onderkant” van de arbeidsmarkt, afspraken moeten maken met bedrijven in onze regio over het bieden van kansen aan mensen met een beperking (en andere groepen met een grote afstand tot werk) en deze bedrijven ondersteuning bieden het realiseren daarvan.

• Een besluit moeten nemen over de toekomst van de sociale werkvoorzieningen en daarmee over de brede uitvoering van onze sociale zekerheid. Daarin moeten we ook verbindingen leggen met andere decentralisaties (AWBZ en Jeugdzorg).

• Aansluiting moeten zoeken bij de regionale afspraken binnen het te vormen WERKBEDRIJF.

• Keuzes moeten maken over de inzet van de verschillende instrumenten waarover we in de Participatiewet de beschikking krijgen.

• Keuzes moeten maken over de vraag wat we kunnen doen aan de tekorten op de uitvoering van de bestaande Wsw die zich als gevolg van de bezuinigingen gaan voordoen.

Voor de komende periode staan we voor drie vraagstukken:

1) We moeten zorgen dat we de Participatiewet uit kunnen voeren. Gemeenten kunnen ter ondersteuning van het plaatsen van mensen met een beperking verschillende instrumenten inzetten. Of mensen een beroep kunnen doen op deze voorzieningen moet in gemeentelijke regelgeving worden vastgelegd. Gemeenten moeten regels maken over de manier waarop zij invulling geven aan de tegenprestatie of de individuele inkomenstoeslag. Aan die regels gaat een aantal keuzes vooraf. Die keuzes worden in dit document aan uw raad voorgelegd en van een advies voorzien.

2) We willen ervoor zorgen dat de voorwaarden voor het bieden van participatiekansen optimaal zijn. Dat betekent dat er zoveel mogelijk werk beschikbaar moet zijn, ook en vooral voor laagopgeleiden en mensen met een beperking. We willen daarom komen tot een economisch programma voor de regio.

3) We willen de uitvoering van de sociale zekerheid aanpassen aan de veranderde opgave van het Rijk, de afnemende middelen en een steviger verbinding leggen met bedrijven en activiteiten vanuit de andere decentralisaties. We willen daarom gezamenlijk uitvoering geven aan de doorontwikkeling van de Trainings- en diagnosecentra en daarmee aan een regionale uitvoering van de sociale zekerheid.

Gezamenlijke aanpak Al sinds de aankondiging van de Wet werken naar vermogen hebben de zeven Oost-Groninger gemeenten afgesproken hierin samen op te trekken. Er is een stuurgroep gevormd van wethouders sociale zaken, directie van sociale werkvoorzieningen en het ROC Noorderpoort en een projectgroep met (ambtelijke) vertegenwoordiging. De stuurgroep is tot de conclusie gekomen dat een goede uitvoering van de sociale zekerheid in de regio een gezamenlijke opgave moet zijn waarin gemeenten, sociale werkvoorzieningen en onderwijsinstellingen hun activiteiten en middelen bundelen en integreren.

In de afgelopen periode hebben we in onze regio geconcludeerd dat een succesvolle uitvoering van de Participatiewet alleen mogelijk is wanneer we dat als regio samen doen. De uitgangspunten hebben we beschreven in de notitie “Participatiekansen benutten”. Omdat deze keuzes en maatregelen niet door de gemeenteraden zijn vastgesteld, leggen we deze nu expliciet voor.

Leeswijzer

We beginnen deze notitie met een korte beschrijving van onze visie op de sociale zekerheid (hoofdstuk 1). Vervolgens schetsen we hoe we de (organisatie van de) uitvoering voor ons zien en welke maatregelen we de komende periode willen nemen om daartoe te komen (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 beschrijven de we de landelijke en regionale kaders waarbinnen we keuzes moeten maken om de invoering van de Participatiewet mogelijk te maken. Het gaat dan vooral om de inzet van verschillende instrumenten. In hoofdstuk 4 gaan we vervolgens in op de keuzes zelf. Deze vormen de basis voor de verordeningen die we in het kader van deze wet op moeten stellen. We sluiten af met een hoofdstuk over de financiën. Deze notitie wordt aan de zeven gemeenteraden van Oost-Groningen gelijktijdig aangeboden en is dus geschreven vanuit de zeven betrokken colleges. Wanneer we spreken over “we”, hebben we het dus over alle colleges.

1. Participatie in Oost-Groningen: onze visie

De veerkracht van onze regionale arbeidsmarkt is relatief laag. Het beperkte aantal banen in de regio zorgt ervoor dat het voor schoolverlaters en werkzoekenden niet eenvoudig is om aan de slag te komen. Wanneer mensen werkloos worden duurt het relatief lang voordat ze weer (ergens anders) aan het werk kunnen. Daarnaast hebben we te maken met grote groepen mensen met een arbeidsbeperking. In de afgelopen decennia hebben we een groot deel van deze groep een alternatief kunnen bieden in de vorm van de sociale werkvoorziening. Dat heeft ertoe geleid dat een groot deel van onze werkgelegenheid (5%) bestaat uit banen in deze sector, vier keer zoveel als het gemiddelde in Nederland. Dat alternatief verdwijnt. Dat betekent dat van werkgevers en van de overheid in onze regio gevraagd wordt om extra werkgelegenheid te bieden voor deze groep werkzoekenden. Dat vormt voor ons een extra aanleiding om (nog actiever) in te zetten op het creëren van extra werkgelegenheid en het bieden van kansen voor mensen met een beperking.

Wij willen de werkgelegenheidssituatie in onze regio versterken. Dat betekent een versterking van het ondernemersklimaat en de bedrijven in ons gebied en het betekent een versterking van het aanbod aan personeel. Wij vinden het niet acceptabel dat grote groepen mensen thuis zitten en hun vaardigheden en competenties niet benutten. Mensen moeten zoveel mogelijk een eigen boterham kunnen verdienen.

Participatiekansen creëren en participatiekansen benutten. Daar gaat het wat ons betreft om. Als gemeenten moeten we samen met bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties zorgen voor de randvoorwaarden waarin een hogere arbeidsparticipatie mogelijk is. Dat betekent dat we bedrijven moeten stimuleren en faciliteren om hier te ondernemen. Daarbij is er speciale aandacht voor vormen van laaggeschoolde arbeid. En dat betekent dat we een actieve rol spelen bij het creëren van aanvullende werkgelegenheid voor groepen mensen met een beperking. Ook spelen we een rol bij het creëren van een goede arbeidsmarktpositie van onze inwoners. We zorgen ervoor dat onze inwoners zo goed mogelijk zijn toegerust voor de arbeidsmarkt: door scholing, werkervaring en begeleiding.

Daar waar kansen zijn, moeten we ze benutten. Dat geldt voor ons als overheid, maar ook voor onze burgers. Ook als die kansen elders liggen. We vragen dus van onze burgers om zich actief in te spannen om zelf in hun onderhoud te voorzien en daar ook flexibel en mobiel in te zijn. Dit is niet vrijblijvend. Als je zelf een inkomen kunt verdienen, is het ook de bedoeling dat je dat gaat doen. Deze verplichtingen gaan we handhaven.

De knelpunten op de arbeidsmarkt kennen een regionale schaal. Die moeten we dan ook regionaal aanpakken. De komst van de Participatiewet brengt me zich mee dat we daarbij op twee sporen gezamenlijk aan de slag gaan.

Spoor 1: Extra werk creëren

Het creëren van extra werkgelegenheid en daarmee samenhangend een economisch programma voor de regio zijn van essentieel belang voor de kwaliteit van onze regio. Sociale zekerheid en economisch beleid beschouwen we als twee kanten van dezelfde medaille. We kunnen hierin alleen resultaten halen wanneer we dat samen doen met bedrijven en hun vertegenwoordigers en met hen plannen ontwikkelen om economische ontwikkelingen en ondernemerschap te versterken.

Spoor 2: Integrale uitvoering van een activerende sociale zekerheid

Om ervoor te zorgen dat onze burgers de kansen die er op de arbeidsmarkt zijn, daadwerkelijk (kunnen) benutten, moeten mensen inzetbaar en mobiel zijn. Dat geldt voor alle groepen die op zoek zijn naar werk: schoolverlaters, uitkeringsgerechtigden en mensen die van werk naar werk gaan. Onze activiteiten zijn daarom gericht op het versterken van de kwaliteit en mobiliteit van onze burgers en op het ondersteunen en faciliteren van bedrijven die hen kansen kunnen en willen bieden.

We willen toe naar een sociale zekerheid die werkzoekenden en werkgevers ondersteunt en waarin ontwikkeling en opleiding integraal wordt uitgevoerd. Alleen op deze manier kunnen we de groepen mensen die in onze regio niet deelnemen aan de arbeidsmarkt (met de beperkte middelen die we beschikbaar hebben) kansen bieden.

DOELSTELLINGEN

Met een vernieuwde vorm van werkgelegenheidsbeleid en sociale zekerheid willen we ervoor zorgen dat:

• mensen met arbeidsvermogen zoveel en zo snel mogelijk aan het werk komen of zich daarop voorbereiden: arbeidsparticipatie verhogen

• de mogelijkheden om aan de slag te komen, worden vergroot: werkgelegenheid verhogen

• de tekorten op de uitvoering van de sociale zekerheid zo beperkt mogelijk zijn

• we met onze uitvoering van de sociale zekerheid de mobiliteit van werknemers en werkzoekenden verhogen

• meer mensen in staat zijn om zelfstandig in hun inkomen te voorzien

2. Onze aanpak

In de afgelopen periode hebben we in de regio al stappen gezet om te komen tot een gezamenlijke en vernieuwende aanpak voor de ondersteuning van bedrijven en werkzoekenden. De belangrijkste daarin is de vorming van vijf Trainings- en diagnosecentra (TDC’s) waarin verschillende groepen werkzoekenden worden geactiveerd tot en ontwikkeld naar betaald werk. Hierin worden de werkzaamheden van de sociale diensten, de sociale werkvoorziening en het Regionale onderwijscentrum Noorderpoort geïntegreerd. We werken aan één gezamenlijke methodiek om die ondersteuning vorm te geven. Ook onderhouden we contacten met werkgevers over bemiddeling en personele vraagstukken vanuit deze TDC’s. Voor deze gezamenlijke werkgeversaanpak wordt eveneens één methodiek ontwikkeld. Bij de ontwikkeling van deze werkwijzen worden we financieel ondersteund door de provincie Groningen. Om extra werkgelegenheid te creëren hebben we contact gezocht met een voorhoede van ondernemers die met ons de mogelijkheden daartoe in beeld brengt en met concrete plannen komt om dit te realiseren. We doen dat in de vorm van een “ondernemerstafel”.

In “Participatiekansen benutten” hebben we beschreven dat we willen voortbouwen op de methodiek van de TDC’s en dat we de bestaande uitvoeringsorganisaties willen ombouwen naar ontwikkelbedrijven waarbinnen verschillende groepen werkzoekenden worden begeleid bij (de voorbereiding op) werk en waarin bedrijven worden ondersteund bij het in dienst nemen van werkzoekenden en bij andere personele vraagstukken. Dergelijke bedrijven kunnen alleen succesvol zijn wanneer we vol inzetten op het stimuleren van werkgelegenheid en economische ontwikkeling. Een economisch investeringsprogramma is daarom een noodzakelijke voorwaarde voor een succesvolle regionale sociale zekerheid.

2.1. ECONOMISCH PROGRAMMA

Om de veerkracht van de arbeidsmarkt te vergroten is het noodzakelijk om te komen tot een economisch programma waarin plannen worden ontwikkeld en uitgewerkt om de werkgelegenheid in de regio Oost-Groningen te versterken. We komen daarom (vóór 1 juli 2015) samen met (en op basis van de vraag van) bedrijven en hun vertegenwoordigers tot een economisch programma voor de regio.

In dit programma besteden we in ieder geval aandacht aan het realiseren van extra laaggeschoolde werkgelegenheid, onder andere door middel van reshoring. Tevens besteden we aandacht aan de manier waarop we het bestaande werk anders kunnen organiseren, zodat er kansen voor mensen met een beperking ontstaan. Het gaat dan met name om vormen van jobcarving. Bij deze maatregelen benutten we de mogelijkheden van het provinciale sectorplan . In dit plan zijn bij het ministerie middelen aangevraagd om de mogelijkheden voor reshoring en jobcarving te onderzoeken en bedrijven te stimuleren hiertoe over te gaan.

Het economisch programma wordt opgesteld in nauwe samenwerking met (vertegenwoordigers van) regionale werkgevers en de provincie. Bij de totstandkoming van concrete activiteiten die een impuls kunnen geven aan de ontwikkeling van extra werkgelegenheid speelt ook de ondernemerstafel een belangrijke rol. Zo wordt op dit moment een (verdien-)model ontwikkeld om werkzaamheden met een lagere brutomarge naar de regio te halen en door optimaal gebruik van de bestaande instrumenten dit werk voor bedrijven rendabel te krijgen.

Tenslotte komen in het economisch programma aan de orde hoe we gebruik kunnen maken van en aansluiting kunnen vinden bij de ontwikkelingen over de grens (Niedersachsen) en hoe we kunnen bijdragen aan een verbetering in de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.

2.2. GEZAMENLIJKE UITVOERING: DE TRAININGS- EN DIAGNOSECENTRA

In de afgelopen periode hebben we flinke stappen gezet om te komen tot een geïntegreerde vorm van sociale zekerheid. In de Trainings- en diagnosecentra werken sociale diensten, sociale werkvoorzieningen en het ROC Noorderpoort samen bij de ontwikkeling van verschillende groepen werkzoekenden en mensen met een arbeidsbeperking en onderhouden zij gezamenlijk contacten met werkgevers in de regio. Deze geïntegreerde en op ontwikkeling en mobiliteit gerichte werkwijze zetten wij voort en ontwikkelen wij door.

Met de TDC’s willen we tevens komen tot een efficiëntere uitvoering van de sociale zekerheid. We brengen de mogelijkheden om financiële voordelen te halen met deze gezamenlijke werkwijze de komende periode in beeld. De definitieve organisatorische vormgeving van de TDC’s bepalen we wanneer er definitieve besluiten over de herindeling van gemeenten in de regio zijn genomen. Hieronder zetten we uiteen hoe de werkwijze er globaal uitziet en welke stappen we de komende periode willen zetten om daartoe te komen.

2.2.1. Activerende werkwijze

We hebben in de regio gekozen voor een werkwijze die activerend is en die van mensen vraagt om zich maximaal in te spannen om aan het werk te komen. Daarbij verwachten we van mensen om verder te kijken dan de regio. We weten immers dat de mogelijkheden (zeker op korte termijn) op de arbeidsmarkt in ons gebied beperkt zijn. Dat geldt uiteraard vooral voor degenen die in staat moeten zijn om zelf actief op zoek te gaan naar werk. We willen onze ondersteuning immers inzetten voor degenen die het echt nodig hebben. Het opleggen van arbeids- en re-integratieverplichtingen is maatwerk. Dat betekent dat het voor iedereen duidelijk moet zijn wat er van hem of haar verwacht wordt en op welke ondersteuning hij of zij een beroep kan doen. Daarbij zal iedereen aan de wettelijke verplichtingen moeten voldoen. Verder is ons uitgangspunt dat mensen zoveel mogelijk zelf de regie nemen. Wat dat voor mensen betekent, is afhankelijk van mogelijkheden en beperkingen. Maar is ook afhankelijk van wat er naar onze overtuiging nodig is om de kans op werk zo groot mogelijk te maken. In onze werkwijze in de Trainings- en diagnosecentra leggen we de nadruk op:

  • Het in beeld brengen van alle werkzoekenden. We doen dat in de eerste plaats door een diagnose waarin we vaststellen wat mensen kunnen (en nog kunnen ontwikkelen) en een screening op competenties, scholingsniveau en scholingsmogelijkheden. Vaardigheden, kennis en ervaring leggen mensen zelf vast in een E-portfolio, zodat werkzoekenden hun vaardigheden en competenties kunnen presenteren en werkgevers inzicht hebben in de mogelijkheden van potentiële werknemers. Van werkzoekenden verwachten we dat zij meewerken aan het opstellen van en het meewerken aan het opstellen van dit portfolio.

    Het formuleren van ontwikkel- en prestatiedoelen door de werkzoekenden.

    Scholing en training. Er is een trainingsaanbod gericht op (hernieuwde) toetreding tot de arbeidsmarkt en het verbeteren van noodzakelijke vaardigheden die hierbij horen. We zetten daarnaast verschillende vormen van (kwalificerende en functiegerichte) scholing in binnen de TDC’s. Onze medewerkers worden getraind in het herkennen van scholingsmogelijkheden en het inzetten van gerichte scholing en training. Met onderwijsinstellingen maken we afspraken over een aanbod dat past bij de doelgroep en de arbeidsmarkt. Werkzoekenden zijn verplicht om mee te werken aan het verbeteren van hun kwalificaties en/of vaardigheden. Uiteraard leggen we deze verplichtingen alleen op wanneer iemand in staat is om de scholing met goed gevolg te doorlopen.

    Mobiliteit en zelfredzaamheid. We stimuleren werkzoekenden om mobiel te zijn en verder te kijken dan de grenzen van de eigen regio. We verwachten van hen dat zij ook werk accepteren dat buiten de regio en buiten de landsgrenzen (Duitsland) ligt. Dat geldt vooral voor jongeren.

    Het opdoen van werkervaring. Werkervaring is de basis voor het vinden van werk. Wij zorgen dan ook voor een breed aanbod aan werkervaringsplaatsen: waar het kan bij reguliere werkgevers en waar dat (nog) niet kan, binnen onze eigen infrastructuur. Voor de werkzoekende geldt dat hij of zij verplicht is om (tijdelijk) werk uit te voeren als dat bijdraagt aan de vergroting van kansen op een baan. Daar hoort ook bij dat men “arbeidsfit” blijft. Aard en inhoud van het werk hoeven niet per se aan te sluiten bij iemands wensberoep. Die werkervaring kan worden opgedaan bij reguliere bedrijven of binnen de eigen infrastructuur . In alle gevallen vragen we van mensen om zich in te spannen om het werk op een goede manier uit te voeren.

    Een gezamenlijke werkgeversbenadering. We zorgen voor een actieve benadering van bedrijven met als doel om werkzoekenden kansen te bieden en om werkgevers te ondersteunen bij hun personele vraagstukken. We doen dat samen om concurrentie tussen doelgroepen te voorkomen en om werkgevers één contactpersoon te bieden. Naast het stimuleren en faciliteren van werkgevers, vragen we van hen ook wat terug als zij opdrachten voor ons uitvoeren. Het toepassen van social return is een belangrijk element van ons instrumentarium om werkzoekenden werk te bieden of hen daarop voor te bereiden.

Welke instrumenten we inzetten en wat exact van mensen wordt gevraagd, wordt vastgelegd in een individueel “Plan van Perspectief” . Hierbij vormen stevige ondersteuning en stevige handhaving wat ons betreft twee kanten van dezelfde medaille. Dit plan is (een integraal onderdeel van) het plan dat in het sociale domein per gezin wordt opgesteld (één gezin, één plan, één regisseur) en waar (indien nodig) ook het arrangement passend onderwijs/jeugdzorg deel van uit maakt.

2.2.2. De taken

Deze activerende werkwijze wordt ook de komende jaren uitgevoerd binnen de TDC’s . Hier vinden alle activiteiten op het gebied van activering, bemiddeling, scholing, mobiliteit en werkgeversondersteuning plaatsvinden. De taken van de TDC’s zijn: 

• De uitvoering van werkgeversdienstverlening

De TDC’s ondersteunen en faciliteren werkgevers bij het in dienst nemen van werkzoekenden (met beperkingen) en het oplossen van arbeidsmarktvraagstukken. Deze werkgeversdienstverlening vindt plaats binnen het kader van de afspraken in de arbeidsmarktregio en het WERKBEDRIJF. 

• De uitvoering van dienstverlening aan werkzoekenden

De TDC’s bieden ondersteuning aan werkzoekenden bij het voorbereiden op, het vinden van en het behouden van werk. Daarbij hoort ook het stimuleren (en verplichten) van werkzoekenden om werk te zoeken, werk te vinden en kwalificaties te verhogen. Scholing maakt hier dus onderdeel van uit. Daarbij ligt de nadruk op entreeonderwijs dat binnen (de structuur van) de TDC’s wordt uitgevoerd. Het gaat hierbij om een brede doelgroep van mensen die vanuit verschillende situaties (school, werkloosheid, werk) hun weg naar (nieuwe) arbeid zoeken. Hiermee zijn de TDC’s dus ook een vorm van mobiliteitscentrum. Daarbij is speciale aandacht voor mensen met een beperking en voor jongeren die afkomstig zijn uit het Praktijkonderwijs. 

• De uitvoering van bemiddelingsdiensten

De TDC’s zorgen voor de bemiddeling (matching) tussen werkzoekenden en werkgevers. Daar hoort ook bij dat de (mogelijkheden en vaardigheden van) werkzoekenden goed in beeld worden gebracht (diagnose en assessment).

•  Het realiseren van (extra) werk

De TDC’s zorgen voor aanvullend werk voor mensen die zich moeten voorbereiden op werk en/of voor mensen die nu nog gebruik maken van de sociale werkvoorziening en/of voor mensen met een arbeidsbeperking. Hier vindt afstemming plaats met andere activiteiten in het kader van het economisch programma. 

• Ondersteuning bij en uitvoering van afspraken in het kader van social return

De TDC’s ondersteunen en faciliteren bedrijven bij de wijze waarop zij invulling kunnen geven aan de voorwaarden die worden gesteld aan de sociale paragraaf bij aanbestedingen. Tevens zijn zij verantwoordelijk voor de uitvoering van de afspraken die betrekking hebben op het leveren van werknemers en/of stagiaires en/of leerlingen. Tenslotte verzorgen de TDC’s de voortgang van de afspraken die in het kader van social return met de betreffende bedrijven zijn gemaakt.

De dienstverlening van de TDC’s vindt plaats in aanvulling op en in overleg met wat reguliere bedrijven (kunnen) doen. Dat betekent het opdoen van werkervaring zoveel mogelijk bij reguliere werkgevers plaatsvindt. Werkgevers krijgen wat ons betreft invloed op de activiteiten van de TDC’s. We realiseren ons overigens dat de werkgelegenheidssituatie op dit moment (nog steeds) een aanvullende hoeveelheid werk binnen een publieke organisatie noodzakelijk maakt.

2.2.3. Gezamenlijke uitvoering van social return

Alle gemeenten in de regio hebben in hun inkoopbeleid vastgelegd dat social return een onderdeel is van hun aanbestedingen. Daarmee zijn we er echter nog niet. We vinden het van belang dat we samen met de bedrijven die een opdracht gegund krijgen, op zoek gaan naar wat zij kunnen bijdragen aan het vergroten van kansen van groepen werkzoekenden (met en zonder beperking) en/of leerlingen. Die oplossingen kunnen breder zijn dan alleen het bieden van banen aan uitkeringsgerechtigden. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om een opleidingsprogramma of om het uitbesteden van een deel van het werk aan de sociale werkvoorziening (of het toekomstige ontwikkelbedrijf). We willen daarom al in een vroegtijdig stadium met bedrijven in gesprek om vast te stellen hoe hun bijdrage eruit kan zien en hoe we gezamenlijk tot uitvoering van die afspraken kunnen komen.

Concreet betekent dat dat bij de inkoop van gemeenten:

• De TDC’s een adviserende rol spelen bij het opstellen van de social return paragraaf van aanbestedingen, zowel binnen gemeenten als bij bedrijven die op zoek zijn naar een goede manier om invulling te geven aan hun social return verplichting.

• De accountmanagers van de TDC’s de uitvoering van de social return paragraaf uit een gunning voor haar rekening nemen. Zodra de opdrachtnemer bekend is, wordt deze in contact gebracht met het TDC en worden gezamenlijke afspraken (contractueel) vastgelegd.

• De TDC’s de voortgang van deze afspraken monitort en hierover rapporteert aan de formele opdrachtgever.

Voor de invoering van deze werkwijze wordt een trekker aangesteld.

De uitvoering van de social return afspraken is een regionale uitvoering. De woonplaats van de werkzoekende die van deze afspraken profiteert speelt geen rol. We zoeken ook aansluiting bij de afspraken die andere overheden met opdrachtnemers maken (bijvoorbeeld de provincie).

VOORBEELDEN VAN AFSPRAKEN SOCIAL RETURN

Banen

Het bieden van (tijdelijke) dienstverbanden

Detacheringen

Een deel van het werk uit laten voeren door mensen uit de sociale werkvoorziening. Of in het kader van de garantiebanen

Werk

Een deel van het werk uitbesteden aan een sociale werkvoorziening

Stage of leerwerkbanen

Het bieden van een stage of leerwerkbaan voor jongeren op een ROC of jongeren vanuit de TDC's

Scholing en begeleiding

Het bieden van een opleiding van een werkzoekende binnen het bedrijf

Bijdrage TDC

Het verzorgen van lessen, voorlichting of (begeleiding bij) werkzaamheden binnen de TDC's

3. REGELS, AFSPRAKEN EN MIDDELEN

Om het doel van de Participatiewet te kunnen realiseren, is het nodig om te komen tot extra werkgelegenheid en tot veranderde uitvoeringsorganisatie. We hebben echter ook een aantal zaken te regelen om de wet op een juiste manier uit te voeren en de beschikbare instrumenten te kunnen benutten. In dit hoofdstuk gaan we in op de landelijke kaders en de afspraken in de arbeidsmarktregio. Met de komst van de Participatiewet hebben we behalve met een toenemende doelgroep te maken met: 

• veranderende regels 

• afspraken tussen Rijk, werkgevers, werknemers en de VNG 

• afnemende middelen voor bestaande doelgroepen en aanvullende middelen voor nieuwe doelgroepen.

We zetten hieronder uiteen hoe die veranderingen eruit zien. Vervolgens gaan we in op de keuzes die we als gemeenten daarin kunnen of moeten maken.

afbeelding

3.1. LANDELIJKE KADERS

3.1.1. Regels en voorzieningen voor mensen met een beperking

De belangrijkste verandering waarmee we te maken krijgen is dat mensen met een beperking niet langer een beroep kunnen doen op de Wajong en de Wsw. Wanneer iemand kan werken, moet men aan de slag bij reguliere bedrijven. Ook als men niet het minimumloon kan verdienen. In dat geval wordt de werkgever gecompenseerd voor de lagere productiviteit van de medewerker. De productiviteit (loonwaarde) wordt jaarlijks vastgesteld aan de hand van een loonwaardemeting. De gemeente heeft de beschikking over twee voorzieningen en een aantal ondersteunende instrumenten. Die voorzieningen zijn:

LOONKOSTENSUBSIDIES VOOR GARANTIEBANEN

De gemeente kan werkgevers die iemand met een beperking in dienst nemen een loonkostensubsidie verstrekken. Deze subsidie kan worden betaald uit het inkomensbudget (BUIG). Wanneer mensen geïndiceerd worden door het UWV tellen de banen voor werkgevers mee als één van de 125.000 garantiebanen (100.000 bij bedrijven en 25.000 bij de overheid).

BESCHUT WERK

De gemeente kan ervoor kiezen om mensen die vanwege hun beperkingen aangewezen zijn op werk in een beschutte omgeving een dienstverband aan te bieden. Ook voor deze groep geldt dat er een loonkostensubsidie kan worden betaald uit het inkomensbudget. Landelijk wordt hiervoor een bedrag van € 14.200 per baan toegevoegd aan het macrobudget. Op termijn gaat het om 30.000 banen. Het Rijk wil dit aantal realiseren, maar legt gemeenten geen taakstelling op. De gemeente kan zelf bepalen welke groepen zij voordraagt voor indicering, in welke omvang zij dergelijke banen wil creëren en waar deze banen worden uitgevoerd. De indicatie wordt uitgevoerd door het UWV. Deze verstrekt een advies aan de gemeente, die het besluit neemt . ONDERSTEUNENDE INSTRUMENTEN Om mensen met succes op garantiebanen aan de slag te krijgen en te houden, kan de gemeente ondersteunende instrumenten inzetten. Het gaat dan om de volgende instrumenten:

afbeelding Voor beschut werk gelden grotendeels dezelfde instrumenten, waarbij de ruimte voor gemeenten groter is. Dat betekent dat je als gemeente zelf kunt bepalen hoe de begeleiding eruit ziet en of je een no risk polis wilt inzetten. Gemeenten krijgen de beschikking over middelen om de ondersteuning en ondersteunende instrumenten van mensen op garantiebanen of in beschut werk te kunnen betalen. Voor iemand in een garantiebaan gaat dat om gemiddeld € 4.000 per persoon, voor iemand in beschut werken om gemiddeld € 8.500 per persoon. Dit zijn overigens ongeoormerkte middelen die deel uitmaken van het ontschotte participatiebudget.Naar verwachting ontvangen we middelen voor ondersteuning en ondersteunende instrumenten voor de onderstaande aantallen personen.

afbeelding

3.1.2. REGELS EN VOORZIENINGEN VOOR ALLE WERKZOEKENDEN (PARTICIPATIE)

Tegelijk met de invoering van de Participatiewet is een aantal wijzigingen in de wet opgenomen die van invloed is op de rechten en plichten van werkzoekenden. Het gaat hierbij vooral om een aanscherping van de verplichting dat bijstandsgerechtigden alles in het werk moeten stellen om zich voor te bereiden op werk en dat zij al het beschikbare werk moeten accepteren. De gemeente wordt daarbij nadrukkelijker opgedragen om daar waar mensen deze inspanningen onvoldoende verrichten, sancties op te leggen. De aard en hoogte van de sanctie wordt in een aantal specifieke gevallen voorgeschreven. Naast de arbeidsverplichting moeten gemeenten beleid formuleren over het opleggen van de verplichting aan bijstandsgerechtigden om een tegenprestatie te leveren voor de uitkering. Voor de gemeenten in Oost-Groningen gaat het hierbij in de eerste plaats om vast te stellen welke regels we gaan opleggen aan mensen die deelnemen aan activiteiten in onze trainings- en diagnosecentra en hoe we die gaan handhaven. In de tweede plaats gaat het om de vaststelling van welke groepen wij onder welke voorwaarden vragen om iets terug te doen voor hun uitkering.

Overigens houden gemeenten grotendeels dezelfde ruimte als in de Wet werk en bijstand om ondersteuning te bieden van bijstandsgerechtigden bij het vinden van werk. Dat betekent dat we bestaande instrumenten kunnen voortzetten. In onze regio gaat het dan bijvoorbeeld om de werkervaringsplaatsen en de participatieplaatsen.

3.1.3. REGELS OP HET GEBIED VAN INKOMENSONDERSTEUNING EN ARMOEDEBESTRIJDING

Op 1 januari 2015 gaat ook een aantal maatregelen in die te maken hebben met het recht op een uitkering en met de mogelijkheden om inkomensondersteuning te bieden. Deze maatregelen zetten we hieronder op een rij.

DE KOSTENDELERSNORM

Met ingang van 1 januari 2015 is de hoogte van de bijstand mede afhankelijk van het aantal mensen waarmee bijstandsgerechtigden de kosten kunnen delen. Wanneer meerdere personen een woning delen, kan dit dus leiden tot een lagere bijstandsuitkering. Voor de gemeente gaat het hierbij grotendeels om aanpassingen in de uitvoering. Op een aantal onderdelen kan de gemeente keuzes maken. Het gaat daarbij om:

• De keuze om de bijstand te verlagen wanneer mensen recent de school hebben verlaten

• De inkomensondersteuning van mensen die in één huis wonen met iemand die zorg nodig heeft

DE INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

De langdurigheidstoeslag wordt vervangen door een individuele inkomenstoeslag. Deze toeslag is bedoeld voor mensen die langdurig een laag inkomen hebben. Dat houdt in dat per individu moet worden vastgesteld of er zicht is op inkomensverbetering en moet er rekening worden gehouden met de krachten en bekwaamheden van mensen en met de inspanningen die men heeft verricht om het inkomen te verbeteren. De gemeente kan op basis van daarvan keuzes maken met betrekking tot degene die recht heeft op een dergelijke toeslag en de hoogte daarvan.

ARMOEDEBESTRIJDING

Op het gebied van armoedebestrijding en inkomensondersteuning gaat een aantal zaken veranderen. Zo is er geen ruimte meer voor categoriale bijzondere bijstand, met uitzondering van een collectieve ziektekostenverzekering en ondersteuning van sociale, culturele of sportieve activiteiten. Ook vraagt het Rijk van gemeenten om aandacht te besteden aan de positie van kinderen. Tenslotte krijgt de gemeente de mogelijkheid om via de WMO of de bijzondere bijstand financiële steun te bieden aan mensen met een chronische ziekte of een beperking. Deze maatwerkvoorziening komt in de plaats van een landelijke regeling waar deze groep tot op heden een beroep kon doen (de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten) .

INDIVIDUELE STUDIETOESLAG

Op dit moment kent de Wajong een speciale inkomensregeling voor jonggehandicapten die scholing volgen. Omdat zij vanwege hun beperking veelal niet in staat zijn om naast hun studie in een bijbaan te werken, ontvangen zij een bedrag ter hoogte van 25% van het minimum(jeugd)loon. Gemeenten hebben vanaf 1 januari de mogelijkheid om een dergelijke vergoeding ook binnen de Participatiewet te verstrekken. In een verordening moet worden vastgelegd wat de hoogte en frequentie van de betaling van deze toeslag zal zijn. REGELS MET BETREKKING TOT VERPLICHTINGEN Met ingang van 1 januari 2015 worden de arbeids- en re-integratieverplichtingen aangescherpt. Zo worden mensen met een sw-indicatie niet meer ontheven van de arbeidsverplichting. Wanneer mensen zich niet aan de regels houden, geldt dat gemeenten in veel gevallen een sanctie moeten opleggen (en dat de aard van de sanctie in meer gevallen vastligt).

3.2. AFSPRAKEN BINNEN HET WERKBEDRIJF

Het WERKBEDRIJF is een samenwerkingsverband tussen gemeenten en sociale partners, aangevuld met UWV en eventueel onderwijsinstellingen en sociale werkvoorzieningen. De schaal van het WERKBEDRIJF is de arbeidsmarktregio Groningen: alle gemeenten in de provincie Groningen en de kop van Drenthe. De regio is verdeeld in vier subregio’s, waar Oost-Groningen er één van is. In het WERKBEDRIJF wordt de koppeling gemaakt tussen de beloofde “garantiebanen” en de werkzoekenden met een beperking. Momenteel zijn gesprekken gaande om tot een oprichting van dit WERKBEDRIJF te komen. Landelijk is vastgelegd dat gemeenten en sociale partners afspraken maken over een pakket aan faciliteiten waar bedrijven gebruik van kunnen maken als zij iemand met een beperking in dienst nemen. In de afgelopen periode hebben ambtelijke vertegenwoordigers van gemeenten en sociale werkvoorzieningen in de arbeidsmarktregio Groningen met elkaar afgesproken om één gezamenlijk pakket aan instrumenten samen te stellen waar alle werkgevers gebruik van kunnen maken. Op deze manier is er voor bedrijven duidelijkheid over wat zij van de gemeenten kunnen verwachten en zijn er geen verschillen in faciliteiten tussen gemeenten. Dit voorkomt tevens dat gemeenten in een vorm van concurrentie terecht komen.

Deze afspraken moeten door alle raden afzonderlijk worden vastgesteld. Wat ons betreft vormen zij echter de kaders voor de vormgeving van de instrumenten die we in onze verordeningen vastleggen. De volgende afspraken worden uitgewerkt en meegenomen als aanbod voor werkgevers:

1. Een gezamenlijke werkwijze rondom de indicaties voor garantiebanen en beschut werk, uit te voeren door het UWV

2. Eén loonwaardesystematiek

3. Eén richtlijn voor de begeleiding

4. Eén werkwijze voor werkplekaanpassingen en no risk polissen

5. Mogelijkheden en risico’s van een detacheringsconstructie

Het gaat hierbij om afspraken over een gezamenlijke werkwijze en gezamenlijke instrumenten. De uitvoering vindt binnen de subregio’s of de gemeenten plaats. In bijlage 1 hebben we een matrix opgenomen waarin is vastgelegd wat op het niveau van de arbeidsmarktregio wordt geregeld en wat op subregionaal of lokaal niveau wordt geregeld. In Oost-Groningen kiezen we er voor om daar waar het niet regionaal wordt geregeld dit op subregionaal niveau te doen.

4. DE KEUZES

We willen in onze regio de arbeidsparticipatie van verschillende groepen inwoners verhogen. Voor de groep mensen met een beperking geldt dat we optimaal gebruik willen maken van de te realiseren garantiebanen. Met de sociale partners en het UWV willen we de komende jaren een evenredig aantal garantiebanen realiseren. Op langere termijn (2025) zijn dat er 850, op korte termijn (2016) zijn dat er 160. Als gemeenten samen willen we er daarvan 35 voor onze rekening nemen (vóór eind 2016). We zijn immers zelf ook werkgevers en kunnen bedrijven alleen aanspreken op hun verantwoordelijkheid als we deze zelf ook nemen.

Op dit moment wordt er gewerkt aan de ontwikkeling en beschrijving van de activerende werkwijze en de werkgeversaanpak. Eind 2014 hebben we één Oost-Groninger methodiek die is vastgelegd en die overdraagbaar is aan andere gemeenten. In deze notitie sluiten we aan bij werkwijze uit deze methodiek. Hieronder beschrijven we de keuzes die we moeten maken bij de inzet van de verschillende instrumenten uit de Participatiewet.

4.1. INSTRUMENTEN PARTICIPATIE (VOOR MENSEN MET EEN BEPERKING)

LOONKOSTENSUBSIDIES, NO RISK POLISSEN EN BEGELEIDING We willen zoveel mogelijk mensen met een beperking aan de slag krijgen bij reguliere werkgevers. Dat betekent dat we optimaal gebruik willen maken van het instrument loonkostensubsidie. Voor elke werkgever die iemand met een beperking in dienst neemt, stellen we een no risk polis beschikbaar. Daarin sluiten we aan bij de keuze die binnen het WERKBEDRIJF wordt gemaakt.

Wanneer mensen op een garantiebaan aan het werk gaan, hebben zij (net als hun werkgever) recht op begeleiding. De aard en intensiteit is afhankelijk van de situatie van de werkzoekenden en de werkgever. Ook hier geldt dat we samen met andere gemeenten en werkgevers tot richtlijnen komen over hoe deze begeleiding eruit ziet. Onze inzet is dat er regelmatig contact moet zijn tussen de begeleider en de werknemer/werkgever en dat de werknemer en werkgever altijd een beroep kunnen doen op ondersteuning. Aan het begin van een plaatsing worden afspraken tussen werkgever, werknemer en begeleider vastgelegd. De begeleiding vindt plaats vanuit het Trainings- en diagnosecentrum. We maken een uitzondering wanneer werkgevers zelf de begeleiding willen uitvoeren. Zij moeten dan echter wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Ook hierin sluiten we aan bij afspraken binnen het WERKBEDRIJF.

De (jaarlijkse) loonwaardebepaling maakt wat ons betreft deel uit van de werkbegeleidingsproces en wordt vanuit ons TDC uitgevoerd. Welk loonwaarde-instrument wordt gebruikt, spreken we af in het WERKBEDRIJF.

Een bijzondere vorm: de detachering

De kans bestaat dat werkgevers sneller bereid zijn om mensen met een beperking werk te bieden wanneer er geen sprake is van een dienstverband. We kunnen werkgevers “ontzorgen” door de mogelijkheid te bieden om mensen via een detacheringsconstructie te plaatsen. Dit brengt voor de gemeente echter wel extra kosten met zich mee. In het WERKBEDRIJF worden mogelijkheden en risico’s onderzocht. Wij sluiten aan bij de afspraken die daar worden gemaakt.

Garantiebanen bij de overheid

Ook de overheid heeft toegezegd een aantal garantiebanen te zullen realiseren. Als gemeenten willen we hier een aandeel in nemen. We doen dat op twee manieren:

1) Door mensen in de Wsw aan te nemen in het kader van begeleid werken

2) Door functies (of bundelingen van taken) binnen de gemeentelijke organisaties te bieden We willen in de eerste jaren (tot en met 2016) als gemeenten samen al 35 banen voor onze rekening nemen. Daarbij willen we zoveel mogelijk banen in deeltijd creëren, zodat een grotere groep mensen kan profiteren van deze extra werkgelegenheid.

BESCHUT WERK

Beschut werk is bedoeld voor mensen die niet in staat zijn om bij reguliere werkgevers aan de slag te gaan, ook niet op een garantiebaan. Landelijk moeten er 30.000 van deze plekken beschikbaar komen. Het is echter aan gemeenten zelf om te bepalen hoeveel van dergelijke banen zij wil creëren en welke doelgroep wordt voorgedragen voor een indicatie. Het inzetten van dit instrument heeft als groot voordeel dat gemeenten zelf in staat zijn extra werkgelegenheid te creëren voor mensen die anders volledig buiten het arbeidsproces staan. Werkgelegenheid die in onze regio hard nodig is. Omdat we hebben afgesproken om de bestaande infrastructuur niet af te bouwen maar om te bouwen, kunnen we hier voor deze banen gebruik van blijven maken.

Een belangrijk nadeel van deze banen is dat de kosten relatief hoog zijn. Zelfs als we de loonkostensubsidie en de begeleidingsmiddelen maximaal inzetten kost het de gemeente nog € 2.300 per baan extra.

Het belang van extra werkgelegenheid weegt voor ons zwaar. We streven er immers naar om de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking zo hoog mogelijk te laten zijn. We willen dit instrument dan ook optimaal gebruiken. We gaan ervan uit dat er efficiencyvoordelen te halen zijn uit een combinatie met vormen van arbeidsmatige dagbesteding. Hier gaan we de komende periode onderzoek naar doen. Het aantal banen dat we naar verwachting kunnen realiseren als we de beschikbare middelen volledig inzetten voor dit instrument vindt u in tabel 1.

BESCHUT WERK

Loonkosten

€22.800

Overhead ( begeleiding, huisvesting, en machines)

€8.000

Totaal kosten

€30.800

Loonkostensubsidie (uit-i-budget) bij loonwaarde van 30%

€16.000

Begeleidingssubsidie (uit participatiebudget)

€8.500

Opbrengsten uitwerk

€4.000

Totaal opbrengsten

€28.500

Saldo

-€2.300

Doelgroep

Als gemeenten kunnen we zelf groepen voordragen voor indicatie bij het UWV. Wij willen deze banen vanwege de beperkte omvang en de hoge kosten bij voorkeur reserveren voor mensen die zonder werk een hoog risico lopen om in een situatie van isolement, verslaving of andere welzijnsproblemen terecht komen. Dat betekent dat deze vorm van werk een onderdeel is van een preventieve werkwijze om maatschappelijke problemen te voorkomen. Daarmee verwachten we het beroep op andere vormen van ondersteuning te kunnen beperken.

Omvang

We willen het aantal banen realiseren waarvoor middelen in het Participatiebudget beschikbaar komen. Daarbij willen we een zo groot mogelijk aantal mensen hiervan laten profiteren. Dat betekent dat het zoveel mogelijk deeltijdbanen zijn.

Ondersteuning

Mensen in beschut werk ontvangen begeleiding. Dat gebeurt zoveel mogelijk op het werk zelf. Daarbij kunnen we gebruik maken van de kennis en ervaring van bestaande werkleiders.

4.2. INSTRUMENTEN PARTICIPATIE (MENSEN MET BEPERKINGEN): WERKBEDRIJF

We vinden het van belang dat gemeenten in de arbeidsmarktregio gezamenlijk optrekken bij het bieden van faciliteiten aan werkgevers. We weten dat werkgevers sterk hechten aan een uniform pakket aan instrumenten, zodat zij weten waar zij recht op hebben wanneer zij iemand met een beperking een dienstverband aanbieden. We sluiten ons daarom aan bij de afspraken die over dat instrumentarium binnen “Werk in zicht” worden gemaakt. De uitvoering ervan vindt plaats binnen de regio.

4.3. INSTRUMENTEN PARTICIPATIE (VOOR ALLE BIJSTANDSGERECHTIGDEN) WERKERVARINGSPLAATSEN

Het opdoen van werkervaring is een belangrijk middel om aan een baan te komen. Gedurende het opdoen van werkervaring is het in veel gevallen niet reëel om van een werkgever te verwachten dat er loon wordt betaald. We willen echter voorkomen dat werkervaringsplaatsen leiden tot verdringing van regulier werk. Ook willen we niet dat er misbruik wordt gemaakt van de (gratis) arbeidskracht van mensen. We stellen daarom strikte voorwaarden aan het werk dat mensen als bijstandsgerechtigde uitvoeren. Deze sluiten grotendeels aan bij wat er in de wet staat over zogenaamde participatieplaatsen, maar zijn in onze regio strenger ten aanzien van de periode dat mensen met behoud van uitkering aan het werk zijn. Die voorwaarden zijn:

• Het werk moet tijdelijk zijn (maximaal zes maanden, waarbij alleen verlenging kan plaatsvinden als de kans op werk daarmee vergroot wordt),

• Het werk moet bijdragen aan het vergroten van de kans op een betaalde baan: dat betekent dat periodiek moet worden vastgesteld of dat zo is. In ieder geval na 9 maanden. Zonder voortgang wordt het werk drie maanden later beëindigd. Bij verlenging wordt dit binnen een half jaar nogmaals beoordeeld.

• Er moet (waar mogelijk) scholing en begeleiding plaatsvinden

• Er ligt altijd een plan van perspectief (met doelen en afspraken) aan het werk ten grondslag

PARTICIPATIEPLAATSEN

Gemeenten kunnen voor mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt ook activiteiten of werkzaamheden organiseren die een bijdrage leveren aan de (leefbaarheid van) lokale samenleving. Wanneer bijstandsgerechtigden op die manier actief zijn, kan een gemeente hen onder voorwaarden een premie verstrekken. We beschouwen dit als lokaal sociaal beleid, waarin gemeenten hun eigen keuzes kunnen maken. DE

TEGENPRESTATIE

De tegenprestatie is geen re-integratie instrument. Als gemeenten vragen wij mensen om iets te doen als zij een uitkering ontvangen. Het gaat ons daarbij in de eerste plaats om het leveren van inspanningen om zo snel mogelijk aan het werk te gaan. Wanneer men dat doet, leggen wij geen verplichting op om andere vormen van maatschappelijke activiteiten te verrichten. Als mensen zich niet voorbereiden op werk, vragen we hen in de eerste plaats om zelf een activiteit te zoeken. Heeft men daarbij hulp nodig, dan zorgen we dat die beschikbaar is.

Hoe die hulp eruit ziet en door wie deze geboden wordt, kan per gemeente verschillen. Het ligt voor de hand om aansluiting te zoeken bij het gemeentelijke sociale beleid.

4.4. BIJZONDERE DOELGROEP: SCHOOLVERLATERS

Het is van groot belang om de werkloosheid onder jongeren zoveel mogelijk te voorkomen. We doen dat door ervoor te zorgen dat jongeren een startkwalificatie behalen. Het onderwijsbeleid is erop gericht om jongeren de school niet te laten verlaten voordat zij die kwalificatie bezitten. Daar waar jongeren zich melden voor een uitkering, worden zij ook in eerste instantie terugverwezen naar school. We willen voorkomen dat het voor jongeren financieel aantrekkelijk is om een uitkering te krijgen. Dat betekent dat we een verlaging toepassen op de bijstandsnorm voor deze groep.

Er zijn uiteraard ook jongeren voor wie het behalen van een startkwalificatie niet eenvoudig of niet mogelijk is. Soms vanwege beperkingen en soms vanwege meervoudige problematiek. We streven er in eerste instantie naar om deze jongeren op school te houden, bijvoorbeeld door de aanpak rondom het passend onderwijs. Waar dat niet lukt, willen we zorgen voor een soepele overgang van school naar werk. Het gaat daarbij vooral om jongeren die afkomstig zijn van het praktijkonderwijs of van het VSO. Wanneer terugkeer naar school niet mogelijk is, worden zij onmiddellijk opgenomen in de Trainings- en diagnosecentra. Gedurende deze periode wordt (samen het ROC) vastgesteld of instroom in het entree-onderwijs zinvol is. Waar dit niet kan, wordt een alternatief plan van perspectief afgesproken dat moet leiden naar werk, inclusief garantiebanen en beschut werk. Waar mogelijk wordt dit aangevuld met vormen van training en scholing, waarbij zoveel mogelijk beroepsgerichte certificaten worden behaald. Voor deze jongeren staan alle beschikbare instrumenten volledig open. Dit plan bevat waar nodig ook een arrangement in het kader van Jeugdzorg en is dus (onderdeel van) het integrale plan binnen het sociale domein (één gezin, één plan, één regisseur).

4.5. SAMENGEVAT: INSTRUMENTEN PER DOELGROEP

Om de doelgroepen te kunnen indelen hanteren we als gemeente op dit moment vaak de participatieladder. Deze bestaat uit 6 treden die inzichtelijk maken op welke manier iemand deelneemt aan de samenleving. Dat varieert van isolement  (trede 1) tot participatie door middel van regulier werk (trede 6).

Hieronder geven we een beeld van de instrumenten die wij per doelgroep inzetten. We geven daarbij tevens aan in welke doelgroepen (en instrumenten) we vooral willen investeren. De uitgangspunten daarbij zijn dat we de beschikbare participatiemiddelen zoveel mogelijk willen besteden aan de doelgroep van mensen die wel beschikken over arbeidsvermogen, maar die op eigen kracht de stap naar de arbeidsmarkt moeilijk kunnen maken. Daarbij hebben we specifiek aandacht voor de groep mensen met een beperking in de vorm van garantiebanen en beschut werk

participatieladder

Trede 6

Betaald werk

Trede 5

Betaald werk met ondersteuning

Trede 4

Onbetaald werk

Trede 3

Deelname georganiseerde activiteiten

Trede 2

Sociale contacten buitenshuis

Trede 1

Geïsoleerd

afbeelding

4.6. DE KEUZES (INKOMENSONDERSTEUNING)

In het onderdeel over participatie hebben we al een aantal keuzes op het gebied van inkomensondersteuning gemaakt: de koppeling van de individuele inkomenstoeslag aan het leveren van een maatschappelijke bijdrage en het verlagen van de norm voor schoolverlaters. Uitgangspunt is in alle gevallen dat wanneer mensen actief (willen) bijdragen en/of deelnemen aan de samenleving zij waar mogelijk (financiële) ondersteuning krijgen. Op de volgende manier laten we dat tot uitdrukking komen in ons minimabeleid.

• We blijven uitvoering geven aan inkomensondersteunende maatregelen waarmee we zorgen dat mensen (goed) verzekerd zijn en waarmee mensen (en daarbinnen vooral kinderen) ondersteund worden bij hun maatschappelijke deelname aan bijvoorbeeld sport en cultuur. Het is aan de afzonderlijke gemeenten om hier in hun minimabeleid uitvoering aan te geven.

• We geven uitvoering aan een studieregeling voor mensen met een beperking van boven de 18 die een opleiding volgen en niet over vermogen beschikken . Omdat zij vanwege hun beperking niet in staat zijn om naast hun opleiding te werken, ontvangen zij een gemeentelijke toeslag van € 100 per maand.

Minimabeleid is in veel gevallen gericht op het leveren van een bijdrage in de kosten die mensen moeten maken om mee te kunnen doen in de samenleving. We streven er echter ook naar om de uitgaven van burgers te verlagen. Dat kan bijvoorbeeld door maatregelen te nemen waarmee mensen besparingen op hun energiekosten kunnen realiseren

5. FINANCIËN

INLEIDING

In eerdere notities hebben we inzichtelijk gemaakt wat de financiële gevolgen van de invoering van de Participatiewet zijn voor onze regio. Daarbij hebben we ons voornamelijk gericht op de omvang van het beschikbare Participatiebudget. Hier doet zich namelijk het belangrijkste knelpunt voor: de bezuiniging op de subsidies voor de bestaande Wsw-ers. Het (fictieve) subsidiebedrag voor deze groep gaat in de komende jaren naar beneden. De lonen van de Wsw-medewerkers liggen echter vast en de kosten van de uitvoering zijn in onze regio al ver teruggedrongen. Efficiencywinsten zijn derhalve beperkt realiseerbaar. Bij de uitvoering van de Participatiewet hebben gemeenten naast het Participatiebudget ook te maken met het inkomensbudget (BUIG) en de uitvoeringskosten (gemeentefonds). Hieronder schetsen we kort welke budgetten er zijn en welke kosten we verwachten.

GEMEENTEFONDS: UITVOERINGSKOSTEN

In het gemeentefonds worden middelen gestort voor de uitvoering van de verschillende wetten en regelingen. Dat geldt ook voor de uitvoering van de Participatiewet: zij maken onderdeel uit van het cluster werk en inkomen. Om inzichtelijk te krijgen wat exact de omvang is van het (fictieve) bedrag dat voor de uitvoering van de bijstand is opgenomen, is een nadere analyse noodzakelijk. Deze bedragen zijn niet zichtbaar in het gemeentefonds. Het gaat immers om middelen waarbij gemeenten de ruimte hebben om hun eigen afwegingen te maken.

De VNG heeft bij de behandeling van de Participatiewet wel een gemiddeld bedrag genoemd voor de uitvoeringskosten per bijstandsgerechtigde (€ 2.800). Vergeleken daarmee wordt binnen onze gemeenten een relatief laag bedrag uit het gemeentefonds gebruikt voor de uitvoering van de bijstandswet. De kosten van de uitvoering hebben we in de afgelopen jaren teruggedrongen. Gemiddeld liggen deze nu rond de € 1.500 per bijstandsgerechtigde voor de inkomensdienstverlening. Daarnaast wordt een deel van de uitvoeringskosten ( die voor de re-integratiedienstverlening) betaald uit het Participatiebudget (voor klantmanagers en voor dienstverlening binnen de TDC’s). Dat heeft te maken met de noodzaak om de gemeentebegrotingen sluitend te houden en met het feit dat het Participatiebudget tot enkele jaren geleden ruim was.

Verder zijn we enkele jaren geleden gestart met de integratie van dienstverlening van sociale diensten en sociale werkvoorziening. De (activerende en op werk gerichte) ondersteuning werd daarbij in onze eigen infrastructuur en die van het onderwijs uitgevoerd. Daardoor kon de inkoop van re-integratiediensten worden gestopt en tegelijkertijd het exploitatieresultaat van de sociale werkvoorziening positief worden beïnvloed.

PARTICIPATIEBUDGET: UITVOERINGSKOSTEN EN BIJDRAGEN TDC

Het Participatiebudget is bedoeld om de ondersteuning van werkzoekenden bij hun re-integratie te bekostigen. Zoals we hierboven hebben beschreven, wordt het grootste deel van de uitvoering van re-integratiedienstverlening (dus ook van de gemeenten zelf) uit dit budget betaald .

Ook de activiteiten van de Trainings- en diagnosecentra worden hieruit gefinancierd. Deze bedragen zijn terug te vinden in de exploitatie van beide sociale werkvoorzieningen (€ 0,9 miljoen bij Synergon en € 2,25 miljoen bij Wedeka).

Naast de ondersteuning van (huidige) bijstandsgerechtigden is het participatiebudget bedoeld om de kosten voor de Wsw en de ondersteuning van nieuwe doelgroepen te kunnen financieren. Voor wat betreft de Wsw weten we dat de beschikbare budgetten lager zijn dan de kosten die we (moeten) maken. In 2015 heeft Wedeka dan ook een tekort op de begroting van € 2,3 miljoen en Synergon van € 5,6 miljoen. Deze tekorten worden door gemeenten uit algemene middelen aangevuld.

De kosten van de ondersteuning van nieuwe doelgroepen zijn nog niet exact te bepalen. Naar schatting zal iemand met een beperking die bij een reguliere werkgever aan de slag gaat in een garantiebaan, ongeveer € 5.000 kosten aan begeleiding en ondersteunende instrumenten (loonwaardemeting, coaching, no risk polis). In 2015 gaat het nog om een relatief klein aantal (39 banen, zie tabel 1). Dat betekent een bedrag van 39 x € 5.000 = € 195.000. Dit bedrag kunnen we in de beginfase mogelijk nog lager houden omdat we toe kunnen met de bestaande begeleidingscapaciteit in de TDC’s. Een plek in het kader van beschut werken kost de gemeente naar verwachting circa € 10.000 per jaar (bovenop de loonkostensubsidie). In 2015 gaat dat om 18 plekken, dus om € 180.000.

In de komende jaren gaan die aantallen oplopen (zie tabel 1). Datzelfde geldt ook voor de middelen die beschikbaar zijn voor deze instrumenten. Hieronder laten we voor het jaar 2015 zien wat de kosten voor de huidige uitvoering van de Wsw en van overige re-integratietaken bij de gemeenten zijn en welke middelen we hiervoor beschikbaar hebben. We zien dat gemeenten gezamenlijk bijna € 8 miljoen moeten bijpassen uit algemene middelen en dat er in het Participatiebudget (“oude W-deel” en het budget voor nieuwe doelgroepen) geen ruimte zit om deze tekorten op te vangen.

Wsw-budget– kosten Wsw (Synergon en Wedeka)

-€ 7,9 miljoen

P-budget 2015

7.846.088

- Bijdrage TDC

- 3.250.000

- Personeel uit P-budget

- 2.682.000

- Nieuwe doelgroepen

- 375.000

Restant P-budget

1.539.088

Het voorlopige Wsw-budget voor de 7 Groninger gemeenten is € 67,5 miljoen. Hierop vindt nog een correctie plaats, waar in de begroting van Wedeka al rekening mee is gehouden. In de begroting van Wedeka zijn ook inkomsten en uitgaven voor personen uit Borger-Odoorn betrokken. We hebben er daarom voor gekozen hier alleen het saldo op te nemen. Dat er een bedrag resteert na aftrek van de kosten voor TDC en personeel wil niet zeggen dat het daarmee beschikbaar is. Er staan ook verplichtingen tegenover (in Stadskanaal gaat het bijvoorbeeld om een bedrag voor de bestaande ID-banen).

INKOMENSBUDGET (“BUIG”)

Naast het uitvoerings- en Participatiebudget hebben gemeenten de beschikking over het budget dat bedoeld is voor de kosten van de uitkeringen en de loonkostensubsidies voor mensen met een beperking. Het Rijk heeft gekozen voor een nieuw verdeelmodel dat meer recht zou moeten doen aan individuele en regionale omstandigheden. Het effect op de omvang van de voor onze regio beschikbare budgetten, wordt in oktober duidelijk. Dit heeft vanzelfsprekend invloed op het uiteindelijke financiële beeld.

DE KOMENDE JAREN

In de komende jaren zal het budget:

• Voor de bestaande Wsw-ers afnemen, zowel absoluut als per Wsw-er. Dat betekent dat er een tekort op de uitvoering van de Wsw blijft bestaan;

• Voor de “oude doelgroep WWB” afnemen. Dat betekent dat er minder participatiebudget voor deze groepen beschikbaar komt;

• Voor de nieuwe doelgroep (mensen met een beperking) toenemen. Dat betekent dat voor de ondersteuning van deze groep naar verwachting voldoende budget beschikbaar zal zijn.

• Voor de uitvoering toenemen: gemiddeld naar verwachting € 1.400 per extra werkzoekende met een beperking. Dat bedrag komt overeen met de gemiddelde kosten van de uitvoering op dit moment.

• Voor de kosten van uitkeringen toenemen vanwege de omvang van de doelgroep. De gevolgen voor de regio door de veranderingen in het verdeelmodel zijn nog niet duidelijk.

De exacte financiële gevolgen voor de gemeenten voor de jaren na 2016 willen de komende periode in kaart brengen. We weten dat:

• Voor de uitvoering van de huidige Wsw tekorten blijven bestaan;

• Een efficiënte uitvoering noodzakelijk is om de uitvoering van de dienstverlening voor de overige doelgroepen te kunnen blijven betalen;

• Een effectieve uitvoering noodzakelijk is om de kosten van de uitkeringen zoveel mogelijk te verlagen.

De intensivering van de samenwerking (doorontwikkeling TDC’s) moet leiden tot een sociale zekerheid die effectiever en efficiënter is. De mogelijkheden om financiële voordelen te behalen en de voorwaarden waaronder dat kan, brengen we de komende maanden (vóór 1 juli 2015) in beeld. Daarbij betrekken we ook de middelen uit andere bronnen.

BENUTTEN OVERIGE BUDGETTEN

Naast de bovengenoemde middelen, zijn er de komende jaren nog een aantal aanvullende gelden beschikbaar om dienstverlening aan werkgevers of werkzoekenden te bieden. Het gaat daarbij om:

• Middelen uit de sectorplannen. Mogelijk zal daaruit de komende twee jaar een bedrag van € 2 miljoen beschikbaar zijn voor scholing van werkenden en werkzoekenden en voor het onderzoeken van mogelijkheden voor reshoring en jobcarving.

• Middelen uit het Europees Sociaal Fonds. Mogelijk zal daaruit de komende 6 jaar een bedrag van jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar zijn voor de ondersteuning van werkzoekenden met een grote afstand tot werk. Een aanzienlijk deel van dat budget zetten we naar verwachting in om een soepele overgang van school naar werk te realiseren voor jongeren met een beperking.

BESLUITPUNTEN

In het kader van de invoering van de Participatiewet nemen de gezamenlijke gemeenteraden in Oost-Groningen de volgende besluiten:

1. Opstellen economisch programma

  • • We stellen gezamenlijk een economisch programma op, waarin in ieder geval aandacht wordt besteed aan de wijze waarop extra laaggeschoolde werkgelegenheid wordt gecreëerd (onder andere via reshoring). De (wethouders economische zaken van de) gemeenten Oldambt, Stadskanaal en Veendam nemen hierin het voortrouw, waarbij de overige gemeenten nauw worden betrokken. Dit programma wordt in juli 2015 na bespreking tussen de wethouders economische zaken en de leden van de stuurgroep Werken naar Vermogen (en de afzonderlijke colleges), ter vaststelling aangeboden aan de gemeenteraden.

2. Doorontwikkeling werkwijze en organisatie Trainings- en diagnosecentra

  • • We bouwen in de regio voort op de werkwijze en organisatie van de Trainings- en diagnosecentra;

    • De definitieve organisatievorm waarin dit gebeurt, wordt na afronding van de herindelingsdiscussie bepaald;

    • De TDC’s krijgen een adviserende rol bij het opstellen van de social return paragraaf van aanbestedingen, wordt betrokken bij de afspraken met opdrachtnemers en volgt de voortgang van deze afspraken. Hier wordt een trekker voor aangesteld.

    • We brengen de mogelijkheden om te komen tot financiële voordelen bij de gezamenlijke uitvoering van de sociale zekerheid in kaart (medio 2015).

3. Vaststellen van de gezamenlijke instrumenten uit de Participatiewet

  • • Tot en met 2016 realiseren we (samen met werkgevers en andere gemeenten) 160 garantiebanen in onze regio.

    • o Hiervan nemen we er als gemeenten gezamenlijk 35 voor onze rekening.

      o Voor werkgevers stellen we een no risk polis beschikbaar. We volgen hierbij de afspraken in het WERKBEDRIJF.

      o Bij de aard en inzet van de begeleiding volgen we de afspraken in het WERKBEDRIJF. De uitvoering vindt plaats vanuit de TDC’s.

      o Bij de keuze voor het loonwaarde-instrument volgen we de afspraken in het WERKBEDRIJF.

      o We kiezen ervoor om werkgevers te ontzorgen door hen de mogelijkheid te bieden mensen via detachering te laten werken. We volgen de afspraken die hierover worden gemaakt in het WERKBEDRIJF.

  • • We creëren extra werk in het kader van beschut werk

    • o Daarbij ligt prioriteit bij de mensen voor wie dit maatschappelijke problemen op andere terreinen voorkomt

      o Het aantal banen sluit aan bij de beschikbare middelen die hiervoor aan het Participatiebudget worden toegevoegd

      o De banen zijn zoveel mogelijk deeltijdbanen

4. Jongeren

• We passen een verlaging toe op de bijstandsnorm voor schoolverlaters

• We zorgen bij kwetsbare jongeren voor een goede aansluiting tussen school (PrO en VSO) en arbeidsmarkt. Dit gebeurt vanuit de TDC’s en waar mogelijk geïntegreerd met het entreeonderwijs en het arrangement passend onderwijs en jeugdzorg.

Daarnaast nemen afzonderlijke gemeenten besluiten over:

1. De inzet van participatieplaatsen

2. De uitvoering van het minimabeleid (inclusief de maatwerkvoorziening chronisch zieken en gehandicapten, collectieve ziektekostenverzekeringen en het stimuleren van participatie van kinderen) en andere vormen van inkomensvoorzieningen (individuele inkomenstoeslag en de studietoeslag)

Bijlage 1 MATRIX FACILITEITEN WERKBEDRIJF

afbeelding

Bijlage 2 GEGEVENS PER GEMEENTE

afbeeldingafbeelding

Bijlage 3 SECTORPLANNEN

Inleiding

Sociale partners hebben in het sociaal akkoord afspraken gemaakt over maatregelen om de economische crisis te bestrijden en de werkloosheid kleiner te maken. Een van deze maatregelen is de Regeling cofinanciering sectorplannen. Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft voor 2014 en 2015 600 miljoen euro beschikbaar gesteld voor cofinanciering van plannen van sociale partners in sectoren en regio’s. Zij moeten zelf minimaal 50 procent financieren. Naar aanleiding van de economische problematiek in de provincie Groningen en het advies van de Commissie Willems daarover heeft het kabinet toegezegd om een deel van die sectormiddelen in te zetten voor een provinciaal (intersectoraal) sectorplan. Het gaat daarbij om een bedrag aan cofinanciering van € 20 miljoen voor de gehele arbeidsmarktregio Groningen. De provincie is trekker en aanvrager van dat plan. In de maanden april en mei is dit plan tot stand gekomen, waarbij er ook vanwege de specifieke problematiek in de regio Oost-Groningen aan onze regio is gevraagd om input te leveren voor dat plan. De maatregelen die wij hebben voorgesteld zetten we hieronder op een rij.

afbeeldingGroningen op voorsprong: het intersectoraal provinciaal sectorplan

De input vanuit verschillende regio’s en sectoren is door een stuurgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de Provincie, werknemers en werkgevers beoordeeld en gebundeld tot één “intersectoraal provinciaal sectorplan Groningen op Voorsprong”. Dat plan is op 28 mei ingediend bij Minister Asscher. Onze input is onderdeel van dit plan. Onze voorstellen over reshoring en jobcarving zijn expliciet opgenomen en de overige maatregelen maken onderdeel uit van algemene maatregelen over scholing en mobiliteit.

Vervolg

Het Groninger plan wordt door het Ministerie beoordeeld. Wanneer er een akkoord op komt, kan in onze regio (door verschillende partijen) een aanvraag worden gedaan voor onderdelen van dat plan. Voor ons is er niet op voorhand de garantie dat onze maatregelen en de daaraan gekoppelde bedragen in onze regio kunnen worden benut en uitgevoerd. We zullen dus (zodra er een uitvoeringsregeling is opgesteld) een claim moeten leggen op de beschikbare middelen. Omdat een belangrijk deel van de maatregelen betrekking heeft op scholing en inzetbaarheid van medewerkers binnen het bedrijfsleven, en zij daartoe ook de cofinanciering moeten regelen (uit eigen scholingsmiddelen of uit opleidingsfondsen), is het van belang om voorafgaand aan onze “claim” contact te leggen met bedrijven die hier hun voordeel mee kunnen doen. Het is op dit moment nog niet duidelijk of wij als gemeenten namens (groepen) werkgevers een aanvraag in kunnen dienen of dat (groepen) bedrijven dat gezamenlijk zelf moeten doen.

Budget

Namens de arbeidsmarktregio Groningen is een bedrag aan cofinanciering van € 22,3 miljoen aangevraagd. In de plannen voor onze regio ging het om een bedrag van circa € 2 miljoen. Het sectorplan heeft een looptijd van twee jaar.

Regionaal sectorplan 2: Banenplan Noord-Nederland

Naast het sectorplan voor de arbeidsmarktregio Groningen is er in de maand mei ook in de gehele regio Noord-Nederland een plan tot stand gekomen. Dit is een initiatief vanuit het Dagelijks Bestuur van de SNN. Hierin werd geconstateerd dat de bestaande sectorplannen enerzijds niet voldoende waren om een impuls te geven aan de werkgelegenheid (er is een plus nodig) en dat er afstemming tussen de verschillende (sectorale en regionale) plannen noodzakelijk is. Met dit plan wordt beoogd een extra impuls te geven aan de werkgelegenheid in Noord-Nederland. Het plan bestaat uit twee delen: een pakket “Werk” en een pakket kosten voor afstemming en kruisfinanciering van de verschillende sectorplannen. Het pakket “Werk” bestaat uit vier delen:

1. Banenvoucher (= loonkostensubsidies)

2. Generatiepact (= mogelijkheid vervroegde pensionering ouderen en vervanging door jongeren)

3. Grensverkeer Duitsland

4. Mobiliteit

Dit plan is in korte tijd met een beperkt aantal betrokkenen tot stand gekomen. Over de uitwerking komt nog nadere informatie.