Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bellingwedde

Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Bellingwedde 2015 - 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bellingwedde
Officiële naam regelingRichtlijnen bijzondere bijstand gemeente Bellingwedde 2015 - 2016
CiteertitelRichtlijnen bijzondere bijstand 2015-2016
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 5 en 35 Participatiewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Onbekend

23-10-2014

Gemeente berichten Streekblad

Onbekend

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 INLEIDING BIJZONDERE BIJSTAND

De gemeente Bellingwedde heeft een Participatieplan 2014 dat geldig is tot 2015. Deze dient te worden herzien en “Participatiewetproof” te worden gemaakt. Onlangs zijn de verordeningen voor de Participatiewet vastgesteld. Om eventuele onduidelijkheden te voorkomen met de Participatiewet, de beleidsnota Participatiewet en de Verordeningen Participatiewet is de naam gewijzigd in “Richtlijnen bijzondere bijstand”. In feite betreft dit plan ook enkel de beleidsregels voor de bijzondere bijstand.

De inhoud van het plan is grotendeels ongewijzigd op een paar onderwerpen na. De Participatiewet heeft namelijk geen mogelijkheid meer voor het verlenen van categoriale bijzondere bijstand. Hierdoor zijn de regelingen duurzame gebruiksgoederen voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten eruit gehaald. Ook is de langdurigheidstoeslag geschrapt in de Participatiewet (waar de Verordening individuele inkomenstoeslag voor in de plaats is gekomen), evenals de Verordening bijzondere bijstand.

Niet alle bijzondere kosten worden in het beleidsplan genoemd. Het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand is een kwestie van maatwerk, waarbij het individualiseringsprincipe, zoals verwoord in artikel 18 Participatiewet, onverkort van toepassing is. Afwijking van de algemene uitgangs­punten van beleid blijft dus mogelijk.

Algemene context

De gemeente is grotendeels zelf verantwoordelijk voor de bijzondere bijstandsverlening en heeft daarom een grote mate van beleidsvrijheid. De algemene uitkering uit het Gemeentefonds is de bron van financiering.

De begrippen algemene en bijzondere bijstand worden in artikel 5 en 35 Participatiewet nader gedefinieerd. Algemene bijstand wordt verstrekt voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Hierin wordt voorzien door een landelijk vastgestelde bijstands­norm, die in een aantal situaties kan worden verhoogd met een gemeentelijke toeslag voor personen van 27 jaar en ouder (zie: de toeslagenverordening Participatiewet 2013).

Bijzondere bijstand wordt verstrekt, indien bijzondere omstandigheden in een individueel geval leiden tot noodzakelijke kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet en waarvoor men zelf onvoldoende draagkracht heeft.

Bij de invulling van de beleidsvrijheid, is rekening gehouden met een aantal wettelijke randvoorwaarden. Zo is er geen sprake van volledige vrijheid. De bijzondere bijstandsverlening blijft een rechtsplicht van het college van burge­meester en wethouders.

Ook het individualiseringsprincipe, zoals verwoord in artikel 18 Participatiewet, is onverkort van toepassing. Dit houdt in dat burgemees­ter en wethouders de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen dienen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijk­heden en middelen van de betrokken persoon en/of het gezin. Het betreft hier bij uitstek een kwestie van maatwerk. Afwijking van de algemene uitgangs­punten van beleid blijft dus mogelijk.

De bijzondere situatie waarin belanghebbende verkeert, is het uitgangspunt bij de bijzondere bijstandsverlening. Dit betekent echter niet dat de bijzondere bijstandsverlening in strijd mag zijn met het landelijke inkomensbeleid. Dat blijft voorbehouden aan het Rijk.

Tevens geldt dat het beleid met betrekking tot voorliggende voorzieningen niet mag worden doorkruist. Dit houdt in dat in het algemeen geen bijstand mag worden verstrekt voor zover er - buiten de bijstandswet om - voorzieningen zijn waarop de persoon of het gezin aanspraak kan maken, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Indien bepaalde kosten uitdrukkelijk buiten de werkings­sfeer van een voorliggende voorziening zijn gelaten, of hiervoor in het geheel geen vergoeding wordt toegekend, mag hiervoor geen bijstand worden toegekend, tenzij er zeer dringende redenen aanwezig zijn.

Uit de vaste jurisprudentie van de CRvB valt telkens weer af te leiden dat het college gehouden is een dwingende volgorde aan te houden bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand, nadat de mogelijkheden van de voorliggende voorziening zijn onderzocht.

Het college dient de volgende vragen te beantwoorden:

1. Doen de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voor?

2. En zo ja, zijn die kosten noodzakelijk in het individuele geval?

3. En zo ja, vloeien de kosten voort uit de bijzondere omstandigheden?

Beantwoording van deze vragen wordt door de rechter in volle omvang getoetst.

Worden de hierboven genoemde vragen door het college ten gunste van de aanvrager beantwoord, dan rest het college nog twee vragen die het moet beantwoorden. Bij die vragen heeft het college een zekere beoordelingsvrijheid. Daarbij oordeelt de rechter of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Het gaat om de vragen of de kosten kunnen worden voldaan uit:

4. de bijstandsnorm of een inkomen op die hoogte; of

5. de langdurigheidstoeslag (thans de individuele inkomenstoeslag), het vermogen of het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Bovenstaande is dan ook de manier waarop een aanvraag voor bijzondere bijstand dient te worden getoetst en afgehandeld. Hieronder volgen beleidsregels welke van toepassing zijn op de meest voorkomende aanvragen. Geeft dit onvoldoende houvast, dan wordt Schulinck geraadpleegd.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze richtlijnen worden dezelfde begripsbepalingen gehanteerd als in de participatiewet, met uitzondering van:

a. wet: de participatiewet;

b. vermogen: het vermogen als bedoeld in de wet, waarbij artikel 34 tweede lid sub a van de wet wel van toepassing is;

c. inkomen:het inkomen als bedoeld in de wet, uitgezonderd de inkomensbestanddelen genoemd in artikel 31 tweede lid Participatiewet en artikel 36 Participatiewet;

d. draagkracht:het deel van het vermogen en de inkomsten, dat in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van de aanvraag om bijstand;

e. collectieve verzekering de overeenkomst tussen de gemeente en Menzis inzake de collectieve ziekteverzekering: kostenverzekering waar belanghebbende gerechtigd is om aan deel te nemen;

f. tijdige aanvraag:een aanvraag is tijdig ingediend wanneer de kosten nog niet zijn betaald en, de nota op moment van aanvraag niet ouder is dan twee maanden of de beschikking van een (gedeeltelijke) voorliggende voorziening niet ouder is /zijn dan 2 maanden.

h. zelfstandige huishouden:Er is sprake van een zelfstandige huishouden als:

  • • de woonruimte een eigen toegang heeft en,

    • de zogenaamde ‘wezenlijke voorzieningen’, zoals keuken, douche/badkamer en toilet, achter deze toegang aanwezig zijn en niet hoeven te worden gedeeld,

    • er huur betaald moet worden (en geen kostgeld),

    • er geen sprake is van inwonend zijn of kamerbewoning.

Artikel 2 – Draagkracht in inkomen

  • 1. Voor bijzondere bijstand geldt dat het inkomen in principe niet meer mag bedragen dan 110% van de geldende bijstandsnorm;

  • 2. Het inkomen boven 110% van de relevante bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet wordt volledig als draagkracht in aanmerking genomen;

  • 3. In afwijking van het gestelde in lid 1 en 2 wordt al het inkomen tot de draagkracht gerekend dat de relevante bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet overschrijdt, indien de bijzondere bijstand betrekking heeft op woonkosten, inrichtingskosten, alsmede bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 t/m 20 jaar.

Artikel 3 - Vermogen

Op grond van artikel 35 Participatiewet worden bij de bijzondere bijstandsverlening vermogensbestanddelen in aanmerking genomen die bij de algemene bijstandsverlening buiten beschouwing blijven. Het gaat daarbij om artikel 34, tweede lid:

  • a. algemeen gebruikelijke goederen;

    b. het vrij te laten vermogen;

    c. tijdens de bijstandsverlening opgebouwd vermogen;

    d. in de eigen woning gebonden vermogen minder dan de geldende vermogensvrijlating;

    e. vergoedingen voor immateriële schade.

 

De onderdelen a. tot en met d. worden vrijgelaten bij de vaststelling van het vermogen. Het overige vermogen wordt volledig als financiële draagkracht aangemerkt. Indien het gaat om leenbijstand voor woninginrichting kan hier wel naar gekeken worden.

Indien er al een krediethypotheek is gevestigd geldt dat bijzondere bijstand daar ook onder valt.

Indien er nog geen krediethypotheek is gevestigd wordt deze alleen gevestigd als de hoogte van de bijzondere bijstand gerekend over 12 maanden meer bedraagt dan € 2500,00. De bijstand wordt dan verstrekt in de vorm van een lening.

 

In tegenstelling tot artikel 35, lid 1 Participatiewet geldt dat bij de verstrekking van de bijzondere bijstand artikel 31, tweede lid niet van toepassing is.

 

Artikel 4 - Draagkrachtperiode

  • 1. De draag­kracht wordt tel­kens vastge­steld voor een periode van 12 maanden, beginnend op de eerste dag van de maand waarin de bijstands­aan­vraag is inge­diend of dat de bijstand wordt toegekend.

  • 2. Bij periodieke bijzondere kosten kan de draagkracht naar evenredig­heid worden toegerekend aan de maanden van het jaar, waarop deze kosten betrekking hebben, zulks met inachtneming van het gestelde onder lid 1.

  • 3. De draagkracht wordt binnen de vastgestelde periode van een jaar herzien, indien wijziging van de omstan­digheden daar­toe aanleiding geeft.

Artikel 5 - Geldlening

Bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening wanneer het bijstand betreft voor:

a. duurzame gebruiksgoederen (indien borgtocht niet mogelijk is);

b. levensonderhoud, waarbij er op korte termijn aanspraak is op voldoende middelen betreffende dezelfde periode;

c. kosten waarbij er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

e. schulden (enkel in het geval van dringende redenen; zoals (onder voorwaarden) om ontruiming te voorkomen).

Artikel 6 – Geldlening voor duurzame gebruiksgoederen (leenbijstand)

Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in principe niet verleend, omdat er vanuit wordt gegaan dat men hiervoor reserveert, vooraf (sparen) dan wel achteraf (lenen). Hierbij wordt geacht dan men tenminste 6% van de geldende bijstandsnorm per maand kan reserveren. Indien toch bijzondere bijstand wordt verstrekt, gebeurd dit in de vorm van een geldle­ning, met inachtneming van de navolgen­de bepalingen:

1. de geldlening wordt afgelost met een bedrag gelijk aan ten­minste 6% van de van toepassing zijnde bij­standsnorm (inclusief vakantie-uitkering) af te ronden op hele euro’s;

2. indien het inkomen uitgaat boven de van toepassing zijnde bij­standsnorm (inclusief vakantie-uitkering), wordt het overeenkomstig punt 1 bepaalde aflossings­bedrag verhoogd met de draagkracht­ruimte in het inkomen, te berekenen volgens artikel 2, lid 2 van dit plan

3. indien tenminste gedurende 36 maandelijkse termijnen volledig aan de aflos­singsver­plichtin­gen is voldaan, kan het resterende bedrag van de lening worden omgezet in bijstand om niet.

4. Indien de verstrekking van de geldlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan, dient de aflossingsduur tenminste 48 maanden te bedragen.

Artikel 7 – Maximale geldlening voor volledige inrichting van een woning

Indien een belanghebbende in de bijzondere omstandigheid verkeert en buiten eigen toedoen niet kan beschikken over een eigen woninginrichting en hiervoor redelijkerwijs niet heeft kunnen reserveren, kan maximaal een geldlening worden verstrekt tot:

a. € 3.000,00 voor een alleenstaande of alleenstaande ouder in een zelfstandige woning;

b. € 1.800,00 wanneer er sprake is van een onzelfstandige woonruimte (bv. een kamer);

c. € 4.500,00 voor een echtpaar (met of zonder kinderen).

De hoogte van de geldlening wordt afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de persoon of het gezin.

In afwijking van artikel 34, derde lid Participatiewet bedraagt de vermogensvrijlating voor de geldlening voor de inrichting van een woning € 500,00.

Artikel 8 – Voorliggende voorziening

Indien er sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 Participatiewet, wordt er geen bijzondere bijstand verleend.

Indien de voorliggende voorziening een eigen bijdrage in rekening brengt of de kosten niet volledig worden vergoed, dan wordt hiervoor geen aanvullende bijzondere bijstand verleend.

Artikel 9 – Collectieve ziektekostenverzekering

  • 1. Het inkomen voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering mag op het moment van toetreding niet meer bedragen dan 130% van de relevante bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet,

  • 2. Voor deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering wordt het vermogen, zoals bedoeld in artikel 34 Participatiewet, buiten beschouwing gelaten.

  • 3. Het recht op deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering eindigt, indien de belanghebbende niet meer in de gemeente woont.

  • 4. Het recht op deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering eindigt, indien de belanghebbende een premieschuld van meer dan 2 maanden heeft opgebouwd;

  • 5. Het recht op deelname aan de collectieve ziektekostenverzekering voor belanghebbende eindigt na controle wanneer het inkomen sinds de toetreding of een vorige controle is gestegen boven de 130% van de relevante bijstandsnorm, inclusief toeslag of verlaging als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet.

  • 6. De collectieve ziektekostenverzekering wordt als een passende en toereikende voorliggende voorziening beschouwd voor medische kosten. Indien de kosten niet, dan wel niet geheel worden vergoed vanuit de zorgverzekering, dan wordt er geen noodzaak aanwezig geacht om hiervoor bijzondere bijstand toe te kennen.

  • 7. Het niet kunnen deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering om diverse redenen wordt niet als een bijzondere omstandigheid beschouwd op grond waarvan er recht op bijzondere bijstand bestaat.

Artikel 10 – Eigen risico zorgverzekering

Voor het verplichte bedrag aan eigen risico ziektekostenverzekering wordt geen bijzondere bijstand toegekend.

 

Artikel 11 – Tandartskosten

Voor tandartskosten geldt dat de zorgverzekeraar kan worden beschouwd als een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 Participatiewet. De eigen bijdragen of andere nota’s die voor eigen rekening komen, komen daarom niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Dit geldt ook voor de reiskosten.

Artikel 12 - Brillen en contactlenzen

Voor de kosten van brillen en contactlenzen geldt dat de (collectieve) ziektekostenverzekering als een passende en toereikende voorliggende voorziening wordt beschouwd voor iedereen die verzekerd is bij Menzis.

 

Artikel 13 - Eigen bijdrage Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Voor een aantal individuele Wmo-verstrekkingen, zoals hulp bij het huishouden geldt een eigen bijdrage. De eigen bijdrage Wmo wordt inkomensafhankelijk berekend. Ook voor inkomens op sociaal minimum wordt een eigen bijdrage gerekend. De eigen bijdrage wordt vergoed door de collectieve verzekering en komt daarom niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Artikel 14 - Woonkostentoeslag

  • 1. Woonkostentoeslag kan worden verstrekt, indien:

    a. een (huur)woning wordt bewoond waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens genoemd in de huurtoeslag, en;

    b. er geen sprake is van inwonen­den met eigen inkomsten, en;

    c. er geen aanspraak bestaat op huurtoeslag van de belastingdienst, of;

    d. er aanspraak bestaat op minder huurtoeslag dan waarop op grond van de huidige omstandigheden recht zou bestaan.

  • 2. De woonkostentoeslag kan worden verstrekt tot de eerstvolgende datum dat wel huurtoeslag wordt verstrekt. De toeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag, die volgens de huurtoeslag zou worden ontvangen, verminderd met de daadwerkelijk aanspraak op huurtoeslag.

  • 3. Indien een eigen woning wordt bewoond, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximale huurgrens, genoemd in de huurtoeslag, kan een woonkostentoeslag worden verstrekt gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag, die volgens de belastingdienst voor de woonkosten per maand zou worden ontvan­gen.

  • 4. Indien de woonkosten hoger zijn dan de maximale huur inge­volge de huurtoeslag, kan gedu­rende maximaal één jaar een woonkostentoe­slag worden verleend waarbij de berekening van de huurtoeslag dient te worden gehanteerd. Er wordt dan wel een verplichting tot verkoop van de woning opgelegd, waardoor men in staat zal zijn om op termijn een woning te aanvaarden met minder hoge woonlasten.

  • 5. De onder lid 3 genoemde toeslag kan telkens ten hoogste met één jaar worden verlengd, indien betrok­ke­ne, buiten eigen toedoen nog niet kan beschikken over huisves­ting, waarvan de woonkosten lager zijn dan het in de huurtoeslag ge­noemde maximum huurbedrag.

  • 6. Indien de onder lid 3 genoemde verplichting wordt opge­legd, wordt bijstand om niet verleend in de noodzakelijke kosten van verhuizing (transport) en de noodza­kelijke kosten van stoffering op de goedkoopste manier.

Artikel 15 - Reiskosten 

  • 1. Bijzondere bijstand voor reiskosten kan worden verstrekt, indien de reiskosten als bijzonder noodzakelijk worden aangemerkt en de kosten het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden.

  • 2. De vergoeding is gelijk aan de hoogte van de kosten van het openbaar vervoer.

  • 3. Indien reizen met openbaar vervoer niet mogelijk is (bijv. op medische indicatie) of als het goedkoper is om met de auto te reizen, bedraagt de vergoeding € 0,19 per kilometer (dan wel het bedrag dat de belastingdienst onbelast accepteert).

  • 4. Indien de vergoeding wordt aangevraagd voor meerdere personen die met dezelfde auto reizen is de vergoeding € 0,19 per kilometer (dan wel het bedrag dat de belastingdienst onbelast accepteert).

  • 5. Bijzondere bijstand voor zittend ziekenvervoer wordt niet verstrekt, omdat hiervoor een voorliggende voorziening bestaat; namelijk de ziektekostenverzekering. Deze voorliggende voorziening wordt geacht passend en toereikend te zijn.

  • 6. Bij een aanvraag voor bijzondere bijstand voor reiskosten voor schoolgaande kinderen dient eerst onderzocht te worden of er een bijdrage kan worden verkregen van de Stichting Provinciaal Groninger Studiefonds. Indien hiervoor een vergoeding kan worden verkregen, wordt hiermee rekening gehouden met de berekening van de bijzondere bijstand.

  • 7. Reiskosten in verband met medische behandelingen (bv tandarts, ziekenhuis, huisarts) worden niet vergoed.

  • 8. Reiskosten door bezoek van gezinsleden, die in het ziekenhuis verblijven, worden alleen vergoed wanneer er sprake is van terminaal of intensive care, op basis van 1 bezoek per dag. In overige situaties 2 maal per week.

  • 9. Voor reiskosten i.v.m. bezoek huisgenoten in detentie en de overige reiskosten, wordt verwezen naar de toelichting op dit artikel.

Artikel 16 - Toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar

  • 1. Een toeslag op grond van de bijzondere bijstand wordt slechts verleend aan een persoon van 18, 19 of 20 jaar met inachtneming van de bepalingen ingevolge artikel 12 Participatiewet. Van de omstandigheid bedoeld in artikel 12, sub b Participatiewet is in ieder geval sprake, indien

    a. de ouder of ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

    b. belanghebbende buiten het gezins­ver­band van zijn ouder of ouders is ge­plaatst;

    c. het op individuele gronden niet verantwoord is dat de jongere bij zijn ouders woont;

    d. de jongere reeds 1 jaar zelfstandig woont.:

  • 2. De in lid 1 genoemde toeslag bedraagt voor de jongere, het verschil tussen de norm van een 21-jarige en de voor de jongere zelf van toepassing zijnde norm.

Artikel 17 – Bijzondere bijstand jongeren van 18 t/m 20 jaar in een inrichting

  • 1. Bijzondere bijstand aan personen van 18 t/m 20 jaar, die in een inrichting verblijven, kan slechts worden verstrekt indien redelijkerwijs geen beroep kan worden gedaan op degene die onderhoudsplichtig is op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. De hoogte van de in lid 1 bedoelde toeslag is afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende, doch bedraagt ten hoogste het bedrag genoemd in artikel 20, lid 1, sub a Participatiewet.

  • 3. De in lid 1 genoemde toeslag wordt verhaald overeenkomstig het gemeentelijk verhaalsbeleid.

Artikel 18 – Overbruggingsuitkering

  • 1. Wanneer een belanghebbende een periode moet overbruggen voordat de volledige uitkering wordt betaald en dit financieel niet mogelijk is, kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand.

  • 2. De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt € 200,00 per week voor een alleenstaande ouder/echtpaar en € 150,00 per week voor een alleenstaande.

  • 3. De overbruggingsuitkering is mede bedoeld voor het betalen van vaste lasten. Indien er vaste lasten, zoals huur en energie al van tevoren zijn betaald, dient dit bedrag van de totale overbruggingsuitkering in mindering te worden gebracht, evenals aanwezig spaargeld.

Artikel 19 – Bewassing- en kleding slijtagekosten

  • 1. Kledingslijtage kan het gevolg zijn van het gebruik van prothesen, stoornissen van houding en bewegingsapparaat, het evenwicht, het bewustzijn of het coördinatievermogen.

    Extra waskosten kunnen voortkomen uit incontinentie, gebruik medicatie zoals zalf, bedlegerigheid, gebruik van een stoma of overmatig transpireren.

  • 2. In bijzondere omstandigheden kan voor de kosten van bewassing- en/of kleding slijtage bijzondere bijstand worden verleend.

  • 3. De noodzaak voor het verlenen van bijzondere bijstand wordt vastgesteld door middel van een medisch advies. In het medisch advies wordt aangegeven wat de meerkosten zijn voor bewassing en/of de aanschaf van extra kleding/beddengoed.

  • 4. De bijzondere bijstand voor bewassingkosten en/of kledingslijtage wordt verstrekt in de vorm van een forfaitair bedrag. Bij de hoogte van de forfaitaire vergoeding wordt aangehaakt bij de bedragen die hiervoor zijn opgenomen in het handboek Participatiewet van Schulinck; in dit geval de GMD lijst. Indien met bewijsstukken wordt aangetoond dat de kosten meer bedragen, dient er maatwerk te worden geleverd.

Artikel 20 – Eigen bijdrage rechtsbijstand

  • 1. Bij de berekening van de bijzondere bijstand voor advocaatkosten wordt er vanuit gegaan dat men eerst naar het Juridisch Loket gaat. Wanneer het Juridisch Loket doorverwijst naar een advocaat, wordt een diagnose document verstrekt. Deze geeft een korting van €53,00 op de eigen bijdrage van de Raad voor de Rechtsbijstand (prijspeil 2014). Het restant aan eigen bijdrage komt dan voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 2.Indien men niet naar het Juridisch Loket is geweest, maar rechtstreeks naar een advocaat, dan ontvangt men geen korting. In dat geval dient de korting, die zou zijn verkregen als men wel door het Juridisch Loket zou zijn verwezen, in mindering gebracht op de bijzondere bijstand.

  • 3. Bijkomende griffiekosten kunnen eveneens voor bijzondere bijstand in aanmerking komen; kosten als kopieerkosten echter niet.

Artikel 21 - Bewindvoeringskosten

  • Er dient een onderscheid te worden gemaakt in de bewindvoeringskosten tussen vrijwillige- en verplichte bewindvoeringskosten.

  • 1. Als de kantonrechter op grond van artikel 1:431 e.v. Burgerlijk Wetboek de noodzaak tot onderbewindstelling heeft beoordeeld en vastgesteld, bestaat er voor het college geen vrijheid meer de onderbewindstelling te beoordelen en evenmin om te bezien of er andere oplossingen mogelijk zouden zijn. De met bewindvoering samenhangende kosten komen in deze situatie in aanmerking voor bijzondere bijstand. Als bewijs dient een beschikking van de kantonrechter te worden overgelegd waaruit blijkt dat de kosten in rekening mogen worden gebracht. De bijzondere bijstand dient per maand te worden verstrekt en niet in een bedrag ineens.

  • 2. Als de rechtbank een bewindvoerder benoemt in het kader van de WSNP is er sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, lid 1 Participatiewet.

  • 3. Bij vrijwillige bewindvoering zal er moeten worden beoordeeld of men geen gebruik kan maken van andere voorliggende oplossingen zoals budgetbeheer via de VKB.

  • 4. Voor de eigen bijdrage budgetbeheersrekening kan bijzondere bijstand worden toegekend voor de duur van maximaal 2 jaar. In het geval van een goedlopend minnelijk traject kan deze termijn worden verlengd.

Artikel 22 – Aanvraagformulier bijzondere bijstand

  • 1. Het indienen van een aanvraag bijzondere bijstand is mogelijk middels een door de gemeente beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Artikel 23 – Opname in een inrichting en bijzondere bijstand

  • Indien de belanghebbende op het moment van opname in de inrichting reeds een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, wordt in het algemeen de oorspronkelijk vastgestelde bijstandsnorm gehandhaafd tot en met de 2e maand volgend op die waarin de opname in de inrichting plaatsvond. Daarna wordt de norm aangepast volgens artikel 23 Participatiewet. Is dit het geval dan:

    1) Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor doorbetaling van de vaste lasten.

    2) Lid 1 is in beginsel mogelijk indien de opname duur niet langer is dan 1 jaar.

    3) Indien vooraf vast staat dat de opname duur langer is dan 1 jaar, kan eventueel bijstand worden verleend in de periode van huuropzegging.

Artikel 24 – Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin dit plan niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit hoofdstuk, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Hoofdstuk 2 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Algemene bepalingen

In dit artikel worden een aantal begrippen verklaard. De definities komen overeen met die in de Participatiewet. Tevens staat gedefinieerd wat wij verstaan onder een tijdige aanvraag en een zelfstandig huishouden.

Artikel 2 - Draagkracht in het inkomen

Artikel 35 eerste lid Participatiewet bepaalt dat recht bestaat op (…) bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande, de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm (…). Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Er is gekozen om de inkomstenbestanddelen als bedoeld in artikel 31 tweede lid Participatiewet en 36 Participatiewet niet in aanmerking te nemen bij de bijzondere bijstandsverlening. Hiermee worden met name de doeluitkeringen als kinderbijslag, kinderkorting e.d. niet tot het inkomen gerekend. Ook de individuele inkomenstoeslag wordt niet tot het inkomen gerekend.

In de Wwb was de draagkracht vastgesteld op maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm. Dit is ook al jaren het beleid en behoeft geen wijziging; met uitzondering van de collectieve zorgverzekering.

Bij het vaststellen van de draagkracht wordt er rekening gehouden met hogere woonlasten die iemand heeft in verhouding met iemand met een minimuminkomen. Deze hogere woonlasten kunnen op de draagkracht in mindering worden gebracht. Voorts dient te worden bedacht dat, indien bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten welke eigenlijk behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (voor woonkosten, inrichtingskosten en aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud), er een draagkrachtpercentage geldt van 100%.

Artikel 3 – Vermogen

Op grond van artikel 35 Participatiewet worden bij de bijzondere bijstandsverlening vermogensbestanddelen in aanmerking genomen die bij de algemene bijstandsverlening buiten beschouwing blijven. Het gaat daarbij om artikel 34 tweede lid concreet om:

  • a. algemeen gebruikelijke goederen;

    b. het vrij te laten vermogen;

    c. tijdens de bijstandsverlening opgebouwd vermogen;

    d. in de eigen woning gebonden vermogen minder dan de geldende vermogensvrijlating;

    e. vergoedingen voor immateriële schade.

 

De onderdelen a. tot en met d. worden vrijgelaten bij de vaststelling van het vermogen, omdat het college het uit oogpunt van armoedebeleid niet wenselijk acht dat deze “bescheiden” vermogensbestanddelen worden aangewend voor het bestrijden van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Met uitzondering van een lening of borgtocht voor de inrichtingskosten. Deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten waarvoor gereserveerd dient te worden. Heeft iemand meer dan € 500,00 dan kan gesteld worden dat het meerdere dus is gereserveerd.

 

De vergoeding voor immateriële schadevergoeding wordt expliciet wel in aanmerking genomen. Hoewel dit soort uitkeringen geen bestrijding van specifieke kosten beoogt, kan men er wel vrij over beschikken. Het college acht het daarom wenselijk dat deze middelen worden aangewend voor de bijzondere noodzakelijke kosten. Hierbij speelt ook een rol dat het hier vaak om forse bedragen gaat.

 

Vermogen dat het bescheiden vermogen te boven gaat, wordt volledig als draagkracht aangemerkt. Men kan meestal niet over het vermogen in de woning beschikken. Dan moet de hypotheek worden verhoogd. Indien men een gering inkomen heeft, wil de bank ook niet altijd meewerken aan de verhoging van de hypotheek. Daarnaast wegen de kosten voor het afsluiten van een hogere hypotheek vaak niet op tegen de, meestal lage, bedragen waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Daarom wordt met dit artikel aangehaakt aan artikel 50 Participatiewet (waarin het alleen gaat over algemene bijstand).

 

Artikel 4 - Draagkrachtperiode

Artikel 35 stelt: “Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.” 

 

Voor incidentele verstrekkingen wordt de draagkrachtperiode in alle gevallen vastgesteld op één jaar, te rekenen vanaf de eerste van de maand van aanvraag. De draagkracht wordt dan ineens verrekend.

 

Ook voor periodieke bijzondere kosten wordt de draagkracht eveneens voor één jaar vastgesteld. Deze kosten spreiden zich echter over meerdere of alle maanden van het jaar uit. Het is daarom dat de draag­kracht dan eveneens gespreid over deze maanden dient te worden verrekend. Het in aanmerking nemen van de draagkracht over alleen die maanden waarop de kosten betrekking hebben, leidt tot een grote onbillijkheid ten opzichte van de incidentele kosten.

 

Als een wijziging van omstandigheden daartoe aanleiding geeft, zal herziening van de draagkracht plaatsvinden. In de praktijk komt het vaak voor dat voorafgaand aan de datum waarop een aanvraag om bijstand wordt ingediend ook bijzondere kosten zijn gemaakt. In beginsel wordt bijstand niet met terugwerkende kracht verstrekt. Als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan van dit beginsel worden afgeweken. Wanneer bijzondere bijstand met terug werkende kracht wordt toegekend, vangt de draagkrachtperiode eveneens aan op de eerste van de maand waarin dit wordt toegekend.

 

Artikel 5 - Geldlening

Artikel 51 Participatiewet stelt: "Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet".

Artikel 48 tweede lid Participatiewet geeft aan wanneer de bijstand eveneens kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, namelijk indien:

a. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzake­lijk kosten van het bestaan te voorzien;

b. de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

c. de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft;

dan wel

d. het bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast betreft.

 

Met betrekking tot duurzame gebruiksgoederen wordt er in het algemeen van uitgegaan dat hiervoor in het normbedrag een bedrag is opgenomen, dat kan worden aangewend voor reservering dan wel betaling achteraf. De gemeente hanteert de beleidsregel dat men 6% van de uitkeringsnorm (inclusief VT) per maand kan reserveren.

Een lening bij een regulier kredietverlenende instelling is echter voor veel mensen niet mogelijk. Daarom wordt in eerste instantie verwezen naar een lening bij de Volks Kredietbank te Appingedam (VKB). Als een lening bij deze bank niet mogelijk is, kan bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening voor duurzame gebruiksgoede­ren.

 

De artikelen 13, eerste lid, sub f Participatiewet en 48, eerste en tweede lid Participatiewet hebben onder andere betrekking op de vraag in welke gevallen, op welke wijze en in welke vorm, bijstand kan worden verleend voor schulden. Uitgangspunt is dat - bijzondere omstandig­heden daargelaten - geen bijstand wordt verleend voor schulden. De schulden­last hoeft niet altijd voort te vloeien uit tekort­schietend besef van verantwoordelijk­heid voor de voorziening in het bestaan.

 

Bijstandsverle­ning "om niet" voor schulden wordt door de wetgever onge­wenst geacht. Een ieder draagt immers de verantwoorde­lijk­heid voor de eigen schulden. Aan de gemeentelij­ke verantwoor­de­lijkheid en de maatwerk-gedachte wordt echter meer recht gedaan, als ter beoordeling aan de gemeente zelf wordt gelaten of bijstand dient te worden ­verleend, alsmede de vorm waarin dit zou moeten. Om deze reden is onderdeel d. in artikel 48 Participatiewet opgenomen, waarin het mogelijk is gemaakt bijstand voor schulden te verlenen in de vorm van een geldlening of borgtocht, indien de gemeente daartoe aanleiding ziet.

 

Artikel 6 – Aflossing geldlening voor duurzame gebruiksgoederen (leenbijstand)

Een geldlening voor duurzame gebruiksgoederen (leenbijstand) kan worden verstrekt, indien deze goederen aan vervanging toe zijn, terwijl betrokkene nog niet voldoende heeft gereser­veerd. Hierbij dient vast te staan dat de benodigde geldlening niet kan worden verkregen via de normale kredietverlenende instanties. Voorts zal de gemeente zelf een lening verstrekken indien de noodzakelijk op te nemen lening dusdanig hoog is dat de maandelijkse lasten niet volledig door betrokkene kunnen worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is de aflossingscapaciteit als genoemd in dit artikel. Artikel 51, tweede lid, Participatiewet stelt: "Indien een geldlening als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt, stemt het college de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.”

 

De aflos­singsbe­dragen worden zodanig vastgesteld dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De te maken keuzes richten zich derhalve op:

a. inzet middelen (meerinkomen en vermogen);

b. aflossingsduur;

c. aflossingsbedragen.

 

De aflossingscapaciteit in verband met het verstrekken van leenbij­stand, is op basis van de gemeentelijke richtlijnen gebaseerd op 6% van de van toepassing zijnde bijstands­norm of inkomensvoorziening (inclusief vakantie-uitkering).

 

De aflossingsbedragen en duur van de aflossing dienen mede te worden afgestemd op de omstandigheden van persoon en gezin. Dit betekent dat in individuele gevallen kan worden afgeweken van de gemeentelijke richtlijn.

 

Bij meer-inkomsten (boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm) of verhoging van het inkomen gedurende de aflossingsperiode, kan het aflos­singsbedrag worden verhoogd. Voor vaststelling van het bedrag dat extra kan worden afgelost, kunnen dezelfde richtlij­nen worden gehan­teerd als bij de bijstandsverlening voor de overige bijzondere noodza­kelijke kosten van het bestaan.

 

Een langdurige aflossingstermijn staat reservering voor andere duurza­me gebruiksgoede­ren in de weg. Indien in een periode van 3 jaar of 36 maandelijkse termijnen volledig aan de opgelegde aflossingsverplichtingen met betrekking tot leenbij­stand was voldaan, kan omzetting in bijstand om niet van het restant­bedrag plaats hebben. Het betreft hier met name de kosten van (gedeeltelijke) woninginrichting. Hierbij is overwogen dat een en ander geen recht dient te zijn dat uit de richtlijnen voortvloeit, maar dat dit van geval tot geval dient te worden bezien. Het college dient hierover een beslissing te nemen. In het geval dat de lening is verstrekt wegens een tekortschietend besef in de voorziening van het bestaan kan de duur 48 maanden zijn.

 

Artikel 7 – Maximale geldlening voor de inrichting van een woning

Het uitgangspunt is dat de kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen en de kosten van woninginrichting tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Dit betekent dat deze kosten in beginsel uit het eigen inkomen, ook als dat een bijstandsuitkering is, dienen te worden betaald. Door te reserveren, of door daarvoor een lening af te sluiten. Een toekenning voor bijzondere bijstand voor deze kosten is dan ook meestal niet mogelijk.

Het komt soms echter voor dat een belanghebbende in een situatie komen te verkeren waarbij hij/zij over een woonruimte kan beschikken, maar buiten eigen toedoen niet in staat is de woning op een aanvaardbaar minimum niveau in te richten. In deze situatie kan bijzondere bijstand worden verleend in de vorm van leenbijstand. Bij verzoeken om bijstand voor de kosten van woninginrichting in verband met een noodzakelijke verhuizing dient te worden onderzocht:

  • - of de verhuizing en inrichting noodzakelijk is geweest;

    - in hoeverre de woninginrichting noodzakelijk is ( de hoogte van het benodigde bedrag);

    - de voorzienbaarheid van de verhuizing;

    - de reserveringsmogelijkheden;

    - het betoonde besef van verantwoordelijkheid voor de eigen bestaansvoorziening;

    - is er sprake van een eerste woninginrichting.

 

De hoogte van de borgstelling of de geldlening wordt altijd in het individuele geval beoordeeld en vandaar dat een maximum bedrag aan borgstelling of geldlening in het beleid wordt genoemd.

Hoewel het gaat om een lening die terugbetaald moet worden, wordt van de belanghebbende verwacht dat hij/zij de woning, binnen de grenzen van het aanvaardbare, zo goedkoop mogelijk inricht. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat van de belanghebbende kan worden verlangd dat deze de woning gedeeltelijk met gebruikte duurzame gebruiksgoederen inricht.

Dit, omdat op grond van het gemeentelijke beleid de aflossing van de lening maximaal 36 maanden mag duren, maar aan de andere kant van de belanghebbende mag worden verwacht dat hij/zij zoveel mogelijk van de verstrekte lening binnen de aflossingstermijn van 36 maanden terugbetaald.

In afwijking van de vermogensbepalingen in de Participatiewet moet een belanghebbende die een beroep doet op een geldlening voor een volledige woninginrichting zijn eigen vermogen, voor zover die meer bedraagt dan € 500,00 volledig aanspreken.

 

Het hebben van schulden of daaruit voortvloeiende aflossingsverplichtingen zijn op zich geen bijzondere omstandigheden. In dat geval moeten de ontstaansredenen van die schuld/lening in de beoordeling van de aanvraag worden betrokken. Immers, wanneer een lening is aangegaan voor niet noodzakelijke kosten, kan in ieder geval niet worden gesproken van een bijzondere omstandigheid. De gevolgen daarvan kunnen niet op de bijzondere bijstand worden afgewenteld. Anders gezegd: een aanvrager kan zijn eigen verantwoordelijkheid niet overdragen aan de gemeente.

 

Nieuw of tweedehands?

Als is vastgesteld dat er bijzondere bijstand kan worden verstrekt moet de hoogte daarvan worden bepaald. Omdat de bijstand een bodemvoorziening is, geldt dat de goedkoopste passende voorziening toereikend is. Veelal zal dit betekenen dat belanghebbende is aangewezen op tweede hands goederen. Aanschaf van nieuwe goederen is slechts mogelijk wanneer:

  • 1. tweede hands niet beschikbaar is

    2. nieuw goedkoper is

    3. in bijzondere omstandigheden

 

Artikel 8 – Voorliggende voorziening

In dit artikel wordt nog eens tot uitdrukking gebracht dat een voorliggende voorziening wordt geacht passend en toereikend te zijn (artikel 15 Participatiewet).

 

Artikel 9 – Collectieve ziektekostenverzekering

Reeds vele jaren heeft de gemeente een collectieve ziektekostenverzekering via zorgverzekeraar Menzis voor inwoners van de gemeente Bellingwedde. Om de doelgroep van personen te bepalen die aan de collectieve ziektekostenverzekering kunnen deelnemen, zijn in dit artikel beleidsregels geformuleerd. De collectieve ziektekostenverzekering staat ook open voor niet uitkeringsgerechtigden voor zover zijn voldoen aan de beleidsregels van dit artikel. Tevens is de collectieve ziektekostenverzekering aan te merken als een passende en toereikende voorliggende voorziening.

Artikel 10 – Eigen risico zorgverzekering.

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 11 - Tandartskosten

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting. Jurisprudentie geeft aan dat de (collectieve) zorgverzekering hiervoor een voorliggende voorziening is die passend en toereikend is.

Artikel 12 - Brillen en contactlenzen

Hierbij geldt eveneens dat de (collectieve) zorgverzekering als een toereikende en passende voorliggende voorziening wordt beschouwd. Jurisprudentie geeft aan dat de zorgverzekering hiervoor een voorliggende voorziening is die passend en toereikend is.

Artikel 13 – Eigen bijdrage WMO en/of eigen bijdrage AWBZ

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 14 - Woonkostentoeslag

Bij woonkostentoeslag geldt dat de aanwezige draagkracht volledig moet worden meegerekend bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand (zie artikel 2, lid 3 van dit beleidsplan).

Als er sprake is van een huurwoning bestaat er - even afgezien van de hoogte van de huur en het inkomen - meestal recht op een huurtoeslag.

 

De Belastingdienst gebruikt het toetsingsinkomen om de hoogte van uw toeslagen vast te stellen. Voor de huurtoeslag gebruikt de Belastingdienst het toetsingsinkomen van alle bewoners van de woning. Dit was ook al zo bij de huursubsidie. De belastingdienst kijkt naar het huidige (toetsings)inkomen en niet naar het inkomen van een eerder jaar.

 

Als de huur niet meer bedraagt dan de maximale huurgrens voor de huurtoeslag, dan kan -indien geen recht bestaat op de huurtoeslag- een woonkostentoeslag worden verstrekt.

 

De toeslag kan daarbij gelijk worden gesteld met de huurtoeslag die voor de huidige situatie toegekend zou zijn. Bijvoorbeeld, als in de eerste week van een maand een woning wordt gehuurd, dan bestaat er die maand nog geen recht op de huurtoeslag. De belastingdienst rekent namelijk alleen met hele maanden.

 

Omdat eventuele draagkracht (volledig) wordt verrekend met de woonkos­tentoeslag, dient het bedrag berekend te worden dat men aan huurtoeslag zou ontvangen indien met een inkomen op bijstandsniveau zou hebben.

 

Er kan geen aanvullende woonkostentoeslag worden verstrekt, wanneer de verlaging van de huurtoeslag het gevolg is van de in de huurtoeslag neergelegde regelgeving betreffende inwoning, en wanneer de situatie wat betreft de inwoning niet is gewijzigd.

 

Indien geen aanspraak bestaat op de huurtoeslag, omdat de woonkosten de maximale huurgrens te boven gaan, dan kan gedurende één jaar een toelage worden verstrekt, gelijk aan het verschil tussen de woonlasten en “het bedrag dat is verkregen door de maximale huur voor de huurtoeslag te verminderen met de maximale huurtoeslag”.

Deze toeslag kan bij bijzondere individuele omstandigheden met één jaar worden verlengd.

 

Met de aansluiting van de woonkostentoeslagen bij de huurtoeslag, wordt tot uitdrukking gebracht dat woonlasten die boven de toeslaggrenzen uitgaan, voor bijstands­gerechtigden niet verantwoord worden geacht. Indien de bijstandsverlening een langdurig karakter krijgt, wordt een meer bij het inkomen passende huisvesting aangewezen geacht (verhuisplicht).

In bepaalde gevallen wordt bijstandsverlening echter noodzakelijk geacht, bijvoorbeeld bij sterke terugval in het inkomen. Het gaat dan wel om een woonkostentoeslag met een tijdelijk karakter.

 

Ter zake geldt een verhuis­voorwaarde, waarbij de woonkostentoe­slag na een jaar slechts zal worden ver­lengd, indien niet, ondanks serieu­ze pogingen, over andere passende (goedkope­re) woonruimte kan worden beschikt.

 

Klanten aan wie de verhuisvoorwaarde is opgelegd, worden echter geconfron­teerd met verhuis- en stofferingskosten. Deze kunnen de bereidwilligheid om te verhuizen belemme­ren. In deze gevallen wordt bijstand om niet verstrekt in de noodzakelij­ke kosten van verhuizing (transport) en stoffe­ring. Deze kosten zijn éénmalig en doen zich zeer incidenteel voor, waardoor ze beheersbaar zijn. Wel dient er een beoordeling te worden gemaakt of er voor die kosten had kunnen worden gereserveerd.

 

Eigen woning:

Als er sprake is van een eigen woning, is de situatie als volgt. Ook dan wordt - mits de woonkosten lager zijn dan de maximale huur op grond van de huurtoeslag - een woonkostentoeslag verstrekt gelijk aan het huurtoeslag, waarop een huurder met dezelfde woonlasten aanspraak kan maken (bij inkomen op bijstandsniveau).

Wel is de vaststelling van de hoogte van de woonlasten uiteraard anders. Hierbij wordt uitgegaan van:

a. de hypotheekrente;

b. de onroerende zaakbelasting, eigenaarsgedeelte;

c. de opstalverzekering;

d. de waterschapslasten;

f. een vast bedrag voor de kosten van onderhoud van de woning en de centrale verwarmingsinstallatie (indien aanwezig).

Bovenstaande kosten opgeteld maken de rekenhuur.

 

Doordat bij de vaststelling van de woonkostentoeslag meer kostencomponenten zijn dan alleen de rente, krijgt iemand met een eigen woning minder voorlopige teruggaaf van de belastingdienst, dan de mensen met een huurtoeslag en dezelfde rekenhuur.

Dit verschil kan worden hersteld met woonkostentoeslag.

 

De woonkostentoeslag wordt eenmaal per jaar vastgesteld. Bij het vaststellen van de woonkosten van de woning wordt uitgegaan van de kosten over het huidige of wanneer die niet beschikbaar zijn, die van het voorgaande jaar.

 

Voorts wordt de voorwaarde gesteld dat aangifte dient te worden gedaan bij de belastingdienst en dat de (voorlopige)belastingteruggave i.v.m. een negatieve opbrengst van de woning ter verrekening met de woonkostentoeslag dient te worden aangewend.

 

Artikel 15 – Reiskosten

In het algemeen is het zo dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) alle noodzakelijke ziektekosten vergoeden. Beide regelingen gelden samen als een toereikende en passende voorliggende voorziening (artikel 15, lid 1 Participatiewet). Dit betekent dat kosten die niet door de Zvw worden vergoed ook niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

In de Zvw is door de wetgever een bewuste beslissing genomen over de noodzaak om zittend ziekenvervoer in bepaalde gevallen wel (behoudens de eigen bijdrage) of niet te vergoeden. De Participatiewet dient zich bij die keuze aan te sluiten. Indien immers de voorliggende voorziening bepaalde kosten in het algemeen of in een specifiek geval als niet noodzakelijk aanmerkt bestaat er voor deze kosten evenmin recht op bijzondere bijstand (zie CRvB 18-03-2008, nr. 06/5061 Wwb).

 

 

Reiskosten zieke familieleden:

Als gezinsleden in een ziekenhuis of een andere inrichting worden verpleegd buiten de gemeente, is er bijstand mogelijk voor de reiskosten. Er wordt uiteraard wel rekening gehouden met een mogelijke vergoeding vanuit de zorgverzekering. Het gaat hier om reiskosten in verband met het bezoek aan de partner van belanghebbende en de ten laste van belanghebbende of diens partner komend (pleeg)kind en (pleeg)kinderen.

Ten aanzien van het aantal noodzakelijk geachte bezoeken geldt de volgende regel:

- bij terminale ziekte, verpleging op een intensive care en bij zieke kinderen, elke dag voor personen die direct tot het gezin behoren;

- bij overige ziekenhuisopnames, tweemaal per week voor personen die direct tot het gezin behoren.

 

Wegens sociale en/of medische redenen kan van deze aantallen worden afgeweken.

 

Bij zieke kinderen is het verblijf in een Ronald McDonald huis vaak goedkoper dan de reiskosten die gemaakt moeten worden. Kosten per gezin voor 1 nacht bedragen € 15,00 en voor het verblijf een borg van € 50,00. Vergoeding van deze kosten via ziektekostenverzekering is soms mogelijk. De goedkoopste oplossing verdient de voorkeur.

 

Reiskosten omgangsregeling:

Als de ouders na echtscheiding niet in dezelfde woonplaats wonen, brengt de omgangsregeling kosten met zich mee. Deze kosten behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en worden uit de norm betaald. Bijzondere bijstand is dus niet mogelijk. De kosten van de kinderen komen altijd ten laste van de verzorgende ouder.

Het recht van het kind op contact met de ouders en van het recht op gezinsleven is geen reden om tot bijstandsverlening over te gaan. Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dienen namelijk de reis- en verblijfkosten die een kind in het kader van een omgangsregeling maakt ten laste te komen van de ouder tot wiens gezin het kind behoort (de verzorgende ouder).

Soms komt het voor dat de verzorgende ouder, ook na aanhoudende verzoeken, weigert de reiskosten te betalen. Dan is het voor de niet-verzorgende ouder alleen mogelijk de kinderen te ontvangen als deze zelf de reiskosten betaalt. Als deze ouder bijstandsafhankelijk is en aannemelijk kan maken (d.m.v. brief jeugdzorg of advocaat) alles te hebben gedaan om de ex-partner tot medewerking te bewegen, maar het toch zonder resultaat blijft, is bijzondere bijstand mogelijk.

Voor de bezoekfrequentie kan aangesloten worden bij de omgangsregeling, zoals deze door de rechter is vastgelegd.

 

Reiskosten familie in detentie:

Er is bijzondere bijstand mogelijk voor deze kosten, als het gaat om reiskosten in verband met bezoek aan gedetineerde gezinsleden in de eerste graad. Het gaat hierbij ook om pleegkinderen. Zodra de gedetineerde met weekendverlof mag, komt de bijzondere bijstand voor de reiskosten van familieleden te vervallen. De gedetineerde kan voor reiskosten geen beroep doen op de bijzondere bijstand.

Voor reiskosten wegens bezoek aan een in het buitenland gedetineerd gezins- of familielid wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

 

Reiskosten ophalen verblijfsdocument

Deze kosten worden geacht niet bijzonder te zijn als bedoeld in artikel 35 Participatiewet, maar zijn algemene kosten van het bestaan gezien de omstandigheden van de persoon en zijn situatie. Hiervoor wordt dan ook geen bijzondere bijstand voor verstrekt. Net zo min als voor de kosten van het aanschaffen van een nieuwe verblijfsdocument.

 

Artikel 16 - Toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar

De bijzondere bijstandsverlening aan personen van 18 t/m 20 jaar mag ingevolge artikel 12 van de Participatiewet aan deze categorie slechts plaats hebben voor zover de noodza­kelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke ­norm en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat:

a. de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

b. het onderhoudsrecht jegens de ouders redelijkerwijs niet te gelde kan worden gemaakt.

 

De hoogte van de bijstand is afgestemd op het bedrag aan kinderbij­slag. Voor de alleen­staande ouder en gehuw­den in deze leeftijdscatego­rie gelden aange­paste normen. Indien de norm niet voldoen­de is, kan de jongere een beroep doen op de ouderlijke onderhouds­plicht (de ouders zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek onderhoudsplichtig tot het kind 21 jaar oud is). Hoewel het hier gaat om een aanvul­ling die ertoe moet leiden dat de jongere in de algemeen noodzake­lijke kosten van het bestaan kan voorzien, heeft de wetgever ervoor gekozen om deze aanvulling onder de bijzondere bijstand te brengen.

 

Het is in het algemeen ongewenst dat de uitkering op een hoger niveau ligt dan het wettelijk minimumloon, zodat het voor betrokkene niet zou lonen om te werken.

 

Bij de beantwoording van de vraag of aanvullende bijstand dient te worden verstrekt, dient de gemeente zich eerst een oordeel te vormen over de hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is het geval als financiële draagkracht van de ouders ontoereikend is om te voorzien in de noodza­kelijke bestaans­kosten van het kind.

Artikel 17 - Toeslagen voor jongeren van 18 t/m 20 jaar in een inrichting

"Geen recht op bijstand heeft degene van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijft".

 

Bij personen in deze leeftijdscate­gorie wordt van de ouders over het algemeen een bijdrage gevraagd in de kosten van het verblijf in de inrichting. De bijstand die, rekening houdend met deze onderhoudsplicht, moet worden verleend, zal in voorko­mende gevallen minder bedragen dan het voorgestel­de landelijke normbedrag (voor personen vanaf 21 jaar).

 

Een juiste aansluiting op de bestaanskosten van de betrokkene en de ouderlijke onderhoudsplicht kan dus alleen maar worden bereikt door de hoogte van de bijstand geheel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de betrokkene, rekening houdend met de ouderlijke onderhoudsplicht. Daarvoor vormt de bijzondere bijstand het aangewe­zen instrument.

 

Bij dergelijke aanvragen dient te worden bedacht dat de noodzaak van het verblijf in een inrichting vast moet staan, hetgeen kan worden afgeleid uit een medische of sociale indicatie. Er dient dan tevens te worden bezien of er sprake is van een voorliggende voorziening. Meestal zullen de kosten van verblijf in de inrichting betaald worden via een andere regeling. De medische noodzaak is dan al op grond van de voorliggende voorziening vastgesteld. In het algemeen zal de gevraagde bijstand derhalve betrekking hebben op de bijkomende kosten, zoals premie ziektekostenverzekering en persoonlijke uitgaven (vgl. zak- en kleedgeld).

Artikel 18 – Overbruggingsuitkering

Wanneer een belanghebbende een periode moet overbruggen voordat de volledige uitkering wordt betaald en dit financieel niet mogelijk is, kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt in de vorm van bijzondere bijstand. Te denken valt hierbij aan voormalige asielzoekers die een status hebben gekregen en waarvan duidelijk is dat zij van hun zak en kleedgeldregeling niet hebben kunnen reserveren. Tevens geldt dit bijvoorbeeld bij echtscheiding. Dit is meestal niet voorzien en dus is het onredelijk om te stellen dat ze maar hadden dienen te reserveren om een periode zonder inkomen te kunnen overbruggen. Zeker als de belanghebbende zelf geen inkomen had.

De hoogte van de overbruggingsuitkering bedraagt € 200,00 per week voor een alleenstaande ouder/echtpaar en € 150,00 per week voor een alleenstaande. De reden hierachter is dat kinderen en twee volwassenen meer kosten aan levensonderhoud, dan een alleenstaande volwassene. Tevens is gekozen voor vaste bedragen, zodat dit in de praktijk makkelijk uitvoerbaar is.

Indien er in die periode een onvolledige week zit, dan dient dit bedrag naar rato te worden berekend. Uiteraard is het mogelijk om gemotiveerd van dit beleid af te wijken.

Artikel 19 – Bewassing- en kleding slijtagekosten

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 20 – Eigen bijdrage rechtsbijstand

Op grond van de Wet op de rechtsbijstand kunnen bepaalde groepen mensen, als zij een juridisch probleem hebben, hulp van een advocaat krijgen zonder dat ze alle kosten hoeven te betalen. De advocaat moet hiervoor toestemming vragen aan de Raad voor de Rechtsbijstand. Geeft de Raad toestemming dan betalen mensen slechts een eigen bijdrage waarvan de hoogte afhankelijk is van hun inkomen en vermogen. De eigen bijdrage gaat met 50 euro omlaag voor degenen die eerst naar het Juridisch Loket gaan en van daaruit worden doorverwezen naar een advocaat. Mensen die meteen naar een advocaat gaan betalen dus 50 euro meer aan eigen bijdrage.

 

In de Verzamelbrief juni 2011 vraagt de Staatssecretaris van SZW gemeenten impliciet om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtsbijstand te weigeren aan mensen die meteen naar een advocaat zijn gegaan. Alleen wanneer het Juridisch Loket doorverwijst zouden de kosten van de eigen bijdrage noodzakelijk zijn. Dit artikel behoeft verder geen toelichting.

 

Artikel 21 – Bewindvoeringskosten

Wanneer er bijzondere bijstand wordt gevraagd voor het salaris van de WSNP-bewindvoerder voor zover dit niet uit de boedel kan worden voldaan dient onderzocht te worden of dit niet uit de boedel kan worden voldaan. Zie hiervoor Centrale Raad van Beroep 29 juni 2010, 07/4970 WWB, De rechter oordeelde hier dat wanneer de salaris niet uit de boedel kan worden betaald, de kosten zich ook niet voordoen en er daarom geen ruimte is voor het verstrekken van bijzondere bijstand. LJN: BM9799.

In het beleidsplan schuldhulpverlening 2013-2016 staat dat er een eigen bijdrage wordt gevraagd voor de kosten van een budgetbeheersrekening. Hiervoor kan bijzondere bijstand worden toegekend als deze rekening noodzakelijk is en het draagkracht niet toereikend.

De duur van de budgetbeheersrekening wordt beperkt tot twee jaar. Als een cliënt een langere termijn wil, dan komen de kosten na twee jaar volledig voor rekening van de cliënt.

Een uitzondering kan worden gemaakt, indien er sprake is van een goed lopend minnelijk/wettelijk traject en wanneer met argumenten onderbouwd een beperking van twee jaar zou leiden tot het afbreken van het traject.

Artikel 22 – Aanvraagformulier bijzondere bijstand

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 23 – Opname in een inrichting en bijzondere bijstand

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 24 – Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

In dit artikel wordt vermeld dat het college in individuele gevallen wegens bijzondere omstandigheden kan afwijken van deze beleidsregels.