Overheidsorganisatie | Gemeente Bellingwedde |
---|---|
Officiële naam regeling | Besluit Wmo 2015 |
Citeertitel | Besluit Wmo gemeente Bellingwedde 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet maatschappelijke ondersteuning
Geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2018 | Onbekend | 16-12-2013 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bellingwedde
gelet op de Verordening Wmo gemeente Bellingwedde 2015;
b e s l u i t:
vast te stellen het:
Besluit wmo gemeente Bellingwedde 2015
Lid 1. HH 1
HH 1: Hulp bij het Huishouden met uitvoerende activiteiten;
Lid 2. HH 2
HH 2: Hulp bij het Huishouden met uitvoerende activiteiten en of (dagelijkse) regievoering;
Lid 3. Persoonsgebonden budget (PGB)
Persoonsgebonden budget (PGB) als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;
(PGB) Persoonsgebonden budget (PGB) als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;
Lid 4. Financiële tegemoetkoming
Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.
Lid 8. PGB- HH2
PGB-regulier HH2: een geldbedrag waarmee een aanvrager Hulp bij het Huishouden 2 (HH2) kan inkopen waarbij wordt voldaan aan de door het college gestelde kwaliteitseisen;
Lid 9. Eigen bijdrage
Bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;
Lid 10. Eigen aandeel
Eigen aandeel: het ten eigen laste van de belanghebbende blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming is verleend;
Lid 11. Woningaanpassing
Woningaanpassing: ingreep van bouwkundige of woontechnische aard;
Lid 12. Autoaanpassing
Autoaanpassing: aanbrengen van extra faciliteiten ten opzichte van de referentieauto;
Lid 13. Kale huur
Kale huur: de bruto huurprijs minus servicekosten en kosten nutsvoorzieningen;
Lid 14. Belanghebbende
Belanghebbende is de cliënt als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;
Lid 15. Budgethouder
Budgethouder: de belanghebbende aan wie een persoonsgebonden budget is toegekend;
Lid 16. Wet
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
Lid 17. Maatwerkvoorziening
Maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;
Lid 18. College
College: college van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.
Lid 1.
Het college verstrekt een PGB in overeenstemming met artikel 2.3.6. van de wet en artikel 11 van de Verordening Wmo gemeente Bellingwedde 2015.
Lid 2.
De hoogte van een PGB wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Indien de voorziening ook verstrekt kan worden in de vorm van zorg in natura via één van de contractpartners van de gemeente, is het daarvoor door het college te betalen bedrag – dan wel een percentage van dat bedrag indien aangegeven – bepalend.
Lid 3.
Bemiddelingskosten mogen niet uit het PGB worden betaald.
Lid 4.
Administratiekosten mogen niet uit het PGB worden betaald.
Lid 5.
Wanneer de PGB wordt beëindigd buiten schuld om van de budgethouder wordt maximaal één volledig maandsalaris uitbetaald (bij voldoende budget) ter compensatie van het verlies van inkomsten van de particuliere zorgverlener.
Lid 6.
Een feestdagenuitkering mag niet uit het PGB worden betaald.
Lid 7.
Budgethouders mogen geen vaste maandlonen afspreken met hun zorgverlener(s). Dit betekent dat de budgethouder de zorgverlener via een declaratie of factuur moet laten betalen. Betaling vindt derhalve achteraf plaats op grond van het trekkingsrecht door de Sociale Verzekeringsbank.
Lid 8.
Budgethouders mogen de reiskosten van hun zorgverlener(s) niet uit hun PGB betalen.
Lid 9.
Voor algemene voorzieningen wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt.
Lid 1.
Woonvoorzieningen die uitsluitend in natura worden verstrekt zijn:
a. trapliften.
Lid 2.
De collectieve vraagafhankelijke vervoersvoorziening wordt uitsluitend verstrekt in natura.
Lid 1.
De budgethouder is verplicht alle documenten met de sociale verzekeringsbank te overleggen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van een verantwoordingsonderzoek.
Lid 2.
De budgethouder van een persoonsgebonden budget voor Hulp in het Huishouden overlegt in ieder geval:
a. de zorg- of arbeidsovereenkomst met de zorgverlener;
b. de declaratie van de zorgverlener;
c. het betalingsbewijs aan de zorgverlener;
d. de arbeidsovereenkomst dient in ieder geval te bevatten: naam, adres, woonplaats enburgerservicenummer.
Lid 3.
De budgethouder van een persoonsgebonden budget voor een andere individuele voorziening overlegt in ieder geval:
a. de factuur van de aangeschafte of onderhouden voorziening óf het betalingsbewijs van de aangeschafte of onderhouden voorziening.
Lid 4.
De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder vindt in ieder geval plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van het kalenderjaar.
Lid 1.
Er wordt, tenzij in de wet, de Verordening Wmo gemeente Bellingwedde 2015 of dit besluit anders is aangegeven, een eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd bij alle door het college te verstrekken maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten.
Lid 2.
De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en eigen aandeel is overeenkomstig het maximale bedrag zoals gesteld in de krachtens algemene maatregel van bestuur genoemde regels en hoogte, zoals bedoeld in artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet.
Lid 3.
Voor voorzieningen in bruikleen, zoals losse woonvoorzieningen en trapliften, wordt gedurende het gebruik van de voorziening een eigen bijdrage gevraagd.
Lid 4.
De hoogte van een eigen bijdrage bedraagt nooit meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, vermeerderd met de kosten voor onderhoud, reparatie en verplichte verzekeringen indien van toepassing.
Lid 5.
Het Centraal Administratie Kantoor bepaalt de hoogte van de eigen bijdrage en regelt de inning ervan.
Lid 1.
De bruto bedragen voor een persoonsgebonden budget bedragen:
Lid 2.
Het bruto totaalbedrag persoonsgebonden budget wordt bepaald op basis van de geïndiceerde activiteiten.
Lid 3.
Het netto bedrag persoonsgebonden budget is het bruto bedrag persoonsgebonden budget verminderd met de eigen bijdrage.
Lid 4.
Een persoonsgebonden budget wordt niet toegekend indien de zorgverlener familie uit de eerste of tweede graad is.
Lid 1.
De te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming of een verstrekking in natura.
Lid 2.
Indien de woonvoorziening wordt verstrekt als woningaanpassing kan hieronder mede worden verstaan de uitvoeringskosten voor het treffen van voorzieningen van nietwoontechnische aard voor onderhoud, keuring en reparatie, tijdelijke huisvesting en huurderving.
Lid 3.
Als een woonvoorziening wordt verstrekt is altijd een gereedmelding noodzakelijk. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling.
Het forfaitair bedrag voor verhuis- en inrichtingskosten bedraagt:
a. € 1.800,00 wanneer het een belanghebbende betreft die op advies van het college naar een geschikte woning verhuist;
b. € 4.100,00 wanneer het een persoon betreft die op verzoek van het college ten behoeve van een belanghebbende met beperkingen, zijn woonruimte, bestemd voor permanent bewoning, heeft vrijgemaakt. Hiervan wordt geen eigen aandeel afgetrokken.
Lid 1.
Het persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening is gelijk aan het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte, en overstijgt de werkelijk gemaakte kosten niet.
Lid 2.
Voor het bezoekbaar maken van een woning kan een voorziening worden verstrekt.
a. De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woonruimte bedraagt maximaal € 2.000,00. Hiervan wordt geen eigen aandeel afgetrokken.
b. De relatie tussen de aanvrager en de bezoeker is beperkt tot aanvrager en kind, dan wel aanvrager en partner, zoals bedoeld in artikel 1.1.2 van de Wet.
Lid 3.
Het bedrag voor onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening wordt bepaald door de werkelijk gemaakte kosten.
a. Een keuring wordt volgens de minst vereiste periodiciteit voor de betreffende voorziening uitgevoerd.
b. Het college verleent slechts een persoonsgebonden budget voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie, als de woonvoorziening betrekking heeft op:
- trapliften;
- rolstoel- of sta-plateauliften;
- woonhuisliften;
- hefplateauliften;
- balansliften;
- plafondliften;
- mechanische of waterdrukbadliften; hefplateauliften;
- balansliften;
- plafondliften;
- mechanische of waterdrukbadliften;
- toiletten met onderspoel- en föhninrichting;
- de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;
- elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;
- door het college aangekochte en in bruikleen verstrekte voorzieningen (zoals losse douchestoel)
c. de aanvrager ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.
Lid 4.
Het bedrag voor tijdelijke huisvesting in geval van dubbele woonlasten wordt bepaald door de werkelijk gemaakte kosten per maand met een maximum van € 500,00 voor het betrekken van zelfstandige en € 300,00 voor het betrekken van niet-zelfstandige woonruimte gedurende een periode van maximaal zes maanden. Hiervan wordt geen eigen bijdrage of
eigen aandeel afgetrokken.
Lid 5.
Het bedrag voor derving van huurinkomsten bij huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte is gebaseerd op de kale huur van de woonruimte over een periode van maximaal zes maanden.
Lid 6.
Bij verkoop van de woning waarin een voorziening is aangebracht binnen een periode van tien jaar hieraan voorafgaand dient de kostprijs minus de eigen bijdrage te worden terugbetaald volgens het afschrijvingsschema:
a. | eerste en tweede jaar: | 100 % van het bedrag |
b. | derde en vierde jaar: | 80 % van het bedrag |
c. | vijfde en zesde jaar: | 60 % van het bedrag |
d. | zevende en achtste jaar: | 40 % van het bedrag |
e. | negende en tiende jaar: | 20 % van het bedrag |
Lid 7.
Indien een voorziening het noodzakelijk maakt dat extra grond moet worden verworven kan een bijdrage worden verleend ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek op basis van een maximaal aantal vierkante meters volgens het volgende schema:
1. per vertrek in een zelfstandige woning:
soort vertrek:
a. | zit/slaapkamer | 18 |
b. | woonkamer | 30 |
c. | keuken | 10 |
d. | eenpersoonsslaapkamer | 10 |
e. | tweepersoonsslaapkamer | 18 |
f. | toilet | 2 |
g. | badkamer, wastafelruimte | 2 |
h. | badkamer, doucheruimte | 3 |
i. | entree/gang/hal/ | 5 |
j. | berging | 6 |
2. per verhard pad tussen ingang woonruimte en openbare weg en of berging/tuinpoort: 20.
Lid 8.
a. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
b. Uitzondering op lid 8 sub a vormt de aanvrager die permanent in een recreatiewoning of vakantiewoning verblijft en hiervoor een ontheffing heeft. In deze situatie wordt geen bijdrage verleend ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek en zijn de overige woonvoorzieningen beperkt tot maximaal € 5.000,- per aanvraag.
Lid 1.
Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening en een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de (tegen)waarde van de goedkoopst compenserende voorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verplichte verzekeringen.
Lid 2.
Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening en een rolstoel kan worden verstrekt in de vorm van aankoop of huur.
Lid 3.
Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening en een rolstoel die door de budgethouder wordt aangeschaft wordt vastgesteld op basis van de waarde van de geldende prijsafspraak met de door het college gecontracteerde leverancier.
Lid 4.
Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening en een rolstoel in huur wordt vastgesteld op basis van de waarde van de huurprijs zoals die door het college aan de door het college gecontracteerde leverancier zou worden betaald.
Lid 1.
Het forfaitair bedrag dat per jaar wordt verstrekt voor de kosten van het gebruik van een vervoersvoorziening bedraagt voor gebruik van een (eigen) auto: € 380,00, zijnde 2000 km à € 0,19. Hiervan wordt geen eigen aandeel afgetrokken.
Lid 2.
Voor gebruik van een (rolstoel)taxi wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de belanghebbende gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer.
Lid 1.
Bij gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer (RegioTaxiPlus) voor pashouders kan per rit maximaal 22 kilometer of naar een specifieke puntbestemming worden gereisd tegen het RegioTaxiPlus pashouderstarief.
Lid 2.
Per kalenderjaar kan maximaal 2.000 kilometer worden gereisd tegen het gereduceerd tarief.
Lid 3.
Het eigen aandeel bij gebruik van de vraagafhankelijke collectieve vervoersvoorziening (RegioTaxiPlus) bedraagt:
a. een opstaptarief van € 1,87 per rit en;
b. bij vervoer tot en met 22 kilometer of naar een specifieke puntbestemming € 0,25 per kilometer en;
c. bij vervoer boven 22 kilometer het door vervoerder in rekening gebrachte kilometertarief voor de pashouder, en eventuele meereizende gezamenlijk.
Lid 4.
Wanneer de pashouder is aangewezen op noodzakelijke begeleiding tijdens de reis dan mag de begeleider gratis meereizen. (klein)Kinderen tot twaalf jaar van de pashouder mogen gratis meereizen, en huisgenotenpashouder kunnen meereizen tegen hetzelfde tarief als de pashouder. Meereizenden moeten op dezelfde plaats in- en uitstappen als de pashouder.
Lid 1.
Het college hanteert voor individuele vervoersvoorzieningen en rolstoelen een gebruiksduur van zeven jaar.
Lid 2.
De financiële tegemoetkoming voor aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering van een sportrolstoel bedraagt € 2.500,00. Dit bedrag is forfaitair en wordt eenmaal per drie jaar verstrekt. Hiervan wordt geen eigen aandeel afgetrokken.
Lid 3.
Het college kan een persoonsgebonden budget in de kosten van aanpassingen aan de auto verlenen, wanneer deze:
a. redelijk is aan te passen;
b. in goede staat verkeert en
c. in beginsel niet ouder is dan vijf jaar.
Lid 4.
De financiële tegemoetkoming voor auto-aanpassingen wordt voor een periode van zeven jaar toegekend.
Lid 5.
Het gestelde in het vierde lid is niet van toepassing in geval van een calamiteit.
Lid 6.
Een auto-aanpassing, zoals genoemd in het vierde lid, kan na zeven jaar opnieuw worden aangevraagd, indien deze aantoonbaar niet meer naar behoren functioneert.
Lid 1.
Individuele vervoersvoorziening en rolstoelen dienen binnen de vastgestelde periode van gebruiksduur aan de gemeente te worden overgedragen dan wel de restwaarde ervan vergoed zodra:
a. vaststaat dat de aanvrager de voorziening niet meer gebruikt;
b. de aanvrager is overleden, de verplichting rust dan op de erfgenamen; c. de aanvrager is verhuisd, tenzij de nieuwe woongemeente de verstrekking overneemt.
Lid 2.
De restwaarde van individuele vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt als volgt bepaald:
a. | in het eerste jaar | 85% van het bedrag PGB |
b. | in het tweede jaar | 70% van het bedrag PGB |
c. | in het derde jaar | 55% van het bedrag PGB |
d. | in het vierde jaar | 40% van het bedrag PGB |
e. | in het vijfde jaar | 25% van het bedrag PGB |
f. | in het zesde jaar | 10% van het bedrag PGB |
Een cliënt kan in aanmerking komen voor individuele begeleiding als
a. bij cliënt sprake is van een complexe ondersteuningsvraag, blijkend uit de noodzaak tot inzet van individuele begeleiding, of
b. er bij het functioneren van de cliënt sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving, of
c. toezicht op de cliënt nodig is.
Het college draagt met het oog op het bieden van structuur, sociale contacten alsmede het ontlasten van eventuele mantelzorgers zorg voor de aanwezigheid van algemene voorzieningen voor begeleiding groep met beperkte ondersteuning.
Lid 1.
Een cliënt kan in aanmerking komen voor gespecialiseerde begeleiding groep met intensieve ondersteuning als:
a. de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om een dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren; en
b. er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is, of
c. daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.
Lid 2.
Een cliënt kan, indien hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, in aanmerking komen voor arbeidsmatige begeleiding groep met zo mogelijk als doel de cliënt voor te bereiden op (begeleid) werk of vrijwilligerswerk als de aanvrager onvoldoende vaardigheden heeft inzake het aanbrengen van structuur of het voeren van regie in het dagelijks leven, en
a. de aanvrager geen of zeer geringe loonvormende arbeidsprestatie kan leveren door het ontbreken van werkvaardigheden als gevolg van beperkingen en daaruit voortvloeiend een ondersteunings- en/of toezichtsvraag heeft, of
b. daarmee overbelasting van eventuele mantelzorgers wordt voorkomen.
Lid 3.
De voorziening wordt vastgesteld in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan maximaal vier aaneengesloten uren. Het maximum is negen dagdelen, dat gelijk is aan een gebruikelijke 36-urige werkweek.
Een cliënt kan gedurende maximaal drie etmalen per week in aanmerking komen voor kortdurend verblijf als
a. de cliënt is aangewezen op ondersteuning met permanent toezicht;
b. de mantelzorger door het overstijgen van het gebruikelijke, redelijkerwijs van hem te verwachten toezicht overbelast dreigt te worden.
Lid 1.
Opvang en beschermd wonen kan worden verstrekt als:
a. aanvrager zich niet kan handhaven in de samenleving als gevolg van psychische of psychosociale problemen;
b. aanvrager de thuissituatie, al dan niet in verband met risico’s voor veiligheid, heeft verlaten;
c. aanvrager niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor opvang en beschermd wonen op kunnen heffen;
d. voor zover aanvrager deze problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen;
e. de voorziening een passende bijdrage levert in de behoefte aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin aanvrager in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Lid 2.
Het college verstrekt de maatwerkvoorziening beschermd wonen overeenkomstig de verordening Wmo gemeente Bellingwedde 2015, het van kracht zijnde dit besluit, de regels omtrent het persoonsgebonden budget in relatie tot beschermd wonen, de regels voor bijdrage in de kosten van beschermd wonen en de beleidsregels van de centrumgemeente voor beschermd wonen in de provincie Groningen (de gemeente Groningen).
Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld voor de maatwerkvoorziening individuele begeleiding, de algemene voorzieningbegeleiding groep met beperkte ondersteuning, de maatwerkvoorziening gespecialiseerde begeleiding groep met intensieve ondersteuning of arbeidsmatige dagbesteding, demaatwerkvoorziening kortdurend verblijf. Een PGB voor de maatwerkvoorziening opvang en beschermd wonen wordt verstrekt op grond van de beleidsregels van de centrumgemeente voor beschermd wonen in de provincie Groningen (de gemeente Groningen).
De door het college aangewezen toezichthoudend ambtenaar betrekt bij de uitvoering van zijn taak in elk geval:
a. de geldende wet- en regelgeving;
b. de daarvan afgeleide veldnormen van de koepelorganisaties en beroepsverenigingen;
c. de binnen de sector gehanteerde richtlijnen en kwaliteitssystemen.
Het bedrag waarboven in ieder geval advies van een daartoe aangewezen adviesinstantie moet worden gevraagd bedraagt € 25.000,00.
Het college bepaalt bij nadere regeling in welke gevallen en in welke mate een tegemoetkoming kan worden verstrekt.
Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van dit besluit indien toepassing van dit besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Lid 1.
Dit besluit treedt in werking per 1 januari 2015.
Lid 2.
Met de inwerkingtreding wordt het “Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bellingwedde 2012”, vastgesteld op 10 juli 2012, ingetrokken.
Lid 1
Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van het “Besluit Wmo gemeente Bellingwedde 2015”, worden behandeld op basis van het voorafgaande besluit.
Dit besluit kan worden aangehaald als het “Besluit Wmo gemeente Bellingwedde 2015”.
Aldus vastgesteld door het college op 16 december 2013.
A. Doornbos, J.F. Snijder-Hazelhoff
Secretaris, Burgemeester