Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bellingwedde

Beleidsregels sociale zaken 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bellingwedde
Officiële naam regelingBeleidsregels sociale zaken 2015
CiteertitelBeleidsregels verlagingen Bellingwedde 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Participatiewet en Wet Werk en Bijstand (WWB)

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Onbekend

23-10-2014

Gemeenteberichten Streekblad

Onbekend

Tekst van de regeling

BELEIDSREGELS 2015 SOCIALE ZAKEN

Inleiding

De gemeente Bellingwedde staat aan de vooravond van grote veranderingen in het sociale domein. Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Dat betekent dat de gemeente Bellingwedde te maken gaat krijgen met grotere groepen werkzoekenden die een beroep (kunnen) doen op ondersteuning bij het vinden van werk. De uitbreiding van de doelgroep bestaat voor het grootste deel uit mensen die wel kunnen werken, maar die niet in staat zijn om het minimumloon te verdienen (mensen met een beperking). Voor deze groep is het niet langer mogelijk om een beroep te doen op de Wet sociale werkvoorziening of de Wajong. Het kabinet streeft ernaar om ook deze groep mensen aan de slag te krijgen bij “gewone” bedrijven. Voor deze doelgroep komen er andere voorzieningen beschikbaar. De gemeente Bellingwedde moet keuzes maken met betrekking tot de manier waarop die voorzieningen worden ingezet en voor wie. De kaders zijn vastgelegd in de beleidsnotitie 'Invoering Participatiewet in Oost-Groningen'

De Participatiewet betekent een aanscherping en wijziging van de regels van de Wet werk en bijstand (Wwb) waar het gaat om de arbeidsverplichtingen, de tegenprestatie, de invoering van de kostendelersnorm en de afschaffing van de langdurigheidstoeslag en categoriale bijzondere bijstand.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet (Pw), Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), Besluit bijstand zelfstandigen (Bbz), de Wet inburgering (Wi), de Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Al deze wetten en regelingen zullen in deze notitie met beleidsregels verder als ‘de wet’ worden aangehaald.

De wet biedt aan de gemeente Bellingwedde de ruimte om eigen beleid te vormen. Bellingwedde voert naar de geest van de wet uit. De gemeenteraad heeft op 23 oktober 2014 in verschillende verordeningen de kaders vastgelegd. Het college van burgemeester en wethouders heeft de mogelijkheid nadere beleidsregels vast te stellen voor een adequate uitvoering van de wet en de verordeningen. De beleidsregels zijn opgenomen in de beleidsnotitie ‘Invoering Participatiewet in Oost-Groningen’, alsmede in de voorliggende notitie: Beleidsregels Sociale Zaken 2015. Bij de totstandkoming van deze notitie is rekening gehouden met de voorschriften zoals die voortvloeien vanuit de wet. Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2015 en vervangen eventuele eerdere vastgelegde beleidsregels hieromtrent. De beleidsregels Sociale Zaken 2015 zijn geldig totdat er nieuwe beleidsregels worden vastgesteld en vormen een leidraad voor alle medewerkers van de sociale dienst. Daarnaast is deze notitie een voorlichtingsdocument voor een ieder die in het beleid van de gemeente geïnteresseerd is.

Visie en doelstellingen

Het beleid van de gemeente is gericht op:

  • a. Het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van de inwoners van de gemeente met als doel de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid te bevorderen.

    b. De bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening door middel van inschakeling van arbeid in dienstbetrekking.

    c. Het bemiddelen naar maatschappelijk actieve deelname van inwoners van de gemeente die in eerste instantie niet naar (reguliere) arbeid kunnen worden toegeleid.

    d. De bevordering van een doelmatige en rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

 

De gemeente onderschrijft de stelling dat arbeid een basis is voor zelfontplooiing, zelfstandigheid, ontwikkeling van vaardigheden, contacten en van sociale betrokkenheid. De gemeente stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de burger met als doel het bevorderen van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid. De gemeente stelt zich dan ook ten doel om bij de uitvoering van de wet iedere inwoner van de gemeente Bellingwedde, die niet op eigen kracht een reguliere betaalde baan kan vinden en/of behouden, daarbij te ondersteunen. Concreet is de doelstelling om ondanks de economische crisis het aantal bijstandsgerechtigden met 10% terug te brengen ultimo 2015 gerekend vanaf de stand per 31-12-2014 (stand 1-12-2014: 218), naar 196. Uitgangspunt hierbij is: iedereen aan het werk, regulier betaald werk of als dat nog niet mogelijk is sociaal werk (maatschappelijk nuttige werkzaamheden) tenzij bepaalde beperkingen zich daar gedeeltelijk of volledig tegen verzetten. Mensen die niet in staat zijn om arbeid te verrichten, kunnen op een andere manier meedoen. Nadruk ligt bij deze groep burgers op het bevorderen van maatschappelijk actieve deelname. Dit is tevens een van de aandachtsvelden van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In dat opzicht zijn de Pw en Wmo sterk met elkaar verbonden.

 

De gemeente stelt zich ten doel om maatschappelijke uitval van burgers te voorkomen, armoede te bestrijden door middel van participatiebevordering, schuldhulpdienstverlening en ondersteuning van burgers die rond het minimum leven. De gemeente focust zich daarbij primair op de door de wet aan haar toegewezen doelgroepen maar stelt haar expertise ter beschikking aan iedere inwoner die ondersteuning nodig heeft.

 

De taken op het gebied van Sociale Zaken van de gemeenten Bellingwedde en Vlagtwedde worden door de gemeente Vlagtwedde uitgevoerd.

 

De sociale dienst heeft daarbij voor zichzelf de volgende principes (normen en waarden) geformuleerd:

 

Klantvriendelijkheid

Iedere klant, daaronder verstaan: inwoners en werkgevers die een beroep doen op de diensten van de gemeente, alsook interne klanten, zullen door medewerkers van de gemeente steeds naar beste kunnen worden geholpen. Maatwerk, persoonlijk contact, accuraatheid, snelheid van handelen, correcte bejegening, het principe ‘afspraak is afspraak’ en pro-activiteit zullen hierbij een basishouding van de medewerkers zijn. Om de klanttevredenheid te meten is een klantvolgsysteem opgezet. Door periodiek de ‘beleving’ uit te vragen, stelt de gemeente zich ten doel om de dienstverlening verder te optimaliseren.

 

Transparantie

De gemeente maakt haar ambities, processen en resultaten meetbaar, kenbaar en openbaar.

 

Professionaliteit 

De gemeente hecht aan een professionele, betrokken en flexibele opstelling van alle medewerkers en stelt hoge eisen aan het niveau van dienstverlening aan de klant.

Van de medewerkers wordt verwacht dat zij de klant kennen, weten wat er bij de klant leeft, wat diens wensen en (on)mogelijkheden zijn en motiverend coachen. Deze mogelijkheden staan centraal in de manier waarop zij hun functie vervullen.

 

Maatwerk

De gemeente biedt aan iedere klant ondersteuning aan in de vorm van Work First. Daar waar nodig wordt het aanbod op maat gemaakt om de klant te ondersteunen de hoogst haalbare trede op de participatieladder te bereiken.

 

Resultaatgerichtheid

De gemeente stelt kwantitatief meetbare doelen en maakt deze waar.

 

Jurisprudentie

Mocht voortschrijdende jurisprudentie aanleiding geven om de beleidsregels te veranderen, dan zal de gemeente Bellingwedde dit volgen.

HOOFDSTUK 1 ONTWIKKELINGEN

In dit hoofdstuk zal kort aandacht worden besteed aan de ontwikkelingen die relevant zijn voor het gemeentelijke beleid in het kader van de wet voor de komende jaren.

Participatiewet

Op 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking. Met de invoering van de Participatiewet is er geen instroom meer mogelijk in de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Verder worden de toelatingseisen van de Wajong aangescherpt. Hierdoor zal de toestroom zich verplaatsen naar de Participatiewet. De Wajong biedt alleen nog toegang voor die mensen die geen tot nauwelijks arbeidsproductiviteit hebben. Voorts brengt de Participatiewet een aantal wijzigingen met zich mee, zo zijn de arbeidsverplichtingen uitgebreider en strenger geformuleerd.

Wet maatregelen Wwb

Op 1 januari 2015 treedt de Wet maatregelen Wwb in werking. Doelstelling van deze wet is het activerender maken van de bijstand. Deze wet brengt de volgende wijzigingen met zich mee:

1. Geüniformeerde arbeidsverplichtingen en maatregelen:

De Wet maatregelen WWB introduceert in artikel 18 lid 4 Participatiewet diverse geüniformeerde arbeidsverplichtingen. Indien een belanghebbende een geüniformeerde arbeidsverplichting schendt dan verlaagt het college de bijstand in ieder geval met 100% voor een bij afstemmingsverordening vastgestelde periode van ten minste 1 maand en ten hoogste 3 maanden.

2. Bijzondere bijstand:

De mogelijkheid tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand wordt verkleind. Het college kan -na wijziging van artikel 35 Participatiewet - uitsluitend categoriale bijzondere bijstand verlenen voor een collectieve aanvullende zorgverzekering of een tegemoetkoming in de kosten van de premie van een dergelijke verzekering. Daarnaast zal het vanaf 1 januari 2015 mogelijk zijn om deze vorm van categoriale bijzondere bijstand te verlenen aan een belanghebbende met een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

3. Tegenprestatie naar vermogen:

De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan personen in de leeftijd van 18 jaar tot de AOWgerechtigde leeftijd die een bijstandsuitkering ontvangen. Daarnaast heeft het college de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie. De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, geldt al sinds 1 januari 2012.

4. Individuele inkomenstoeslag:

De langdurigheidstoeslag wordt vervangen door een individuele inkomenstoeslag. Na wijziging van artikel 36 Participatiewet kan het college op verzoek een individuele inkomenstoeslag toekennen indien een persoon een langdurig laag inkomen heeft en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 Participatiewet en gelet op zijn omstandigheden geen uitzicht heeft op inkomensverbetering. De beoordeling door het college of er al dan niet sprake is van 'zicht op inkomensverbetering' zal aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval moeten plaatsvinden. Vanaf 1 januari 2015 is het mogelijk om individuele inkomenstoeslag te verlenen aan een belanghebbende met een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

5. Normen

De Wet maatregelen WWB voegt de kostendelersnorm toe aan de Participatiewet. De

kostendelersnorm is van toepassing op personen van 21 jaar en ouder indien een belanghebbende de woning deelt met een of meer meerderjarige personen.

6. Koopkrachttegemoetkoming

De koopkrachttegemoetkoming op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (hierna: MKOB) wordt uitgezonderd van de middelentoets.

7. Bewijsopdracht en aanbod tot huisbezoek

Een belanghebbende kan door het college worden gevraagd te bewijzen dat de kostendelersnorm niet op hem  van toepassing is. Ook kan hij worden gevraagd te bewijzen dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

8. Terugvordering

De bevoegdheid van het college om de in de voorafgaande maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand te verrekenen wordt verruimd van 3 maanden naar 6 maanden. Daarnaast wordt het mogelijk terug te vorderen van een verzwegen gezinslid.

OmschrijvingBedragOmschrijvingBedrag
Inkomensdeel 2013€ 2.658.820Werkdeel 2013€ 457.747
Inkomensdeel 2014€ 2.834.350Werkdeel 2014€ 400.499
Inkomensdeel 2015€ 2.582.855Werkdeel 2015€ 375.400

 

Wet participatiebudget

Vanaf 1-1-2009 is de Wet participatiebudget in werking getreden. Deze wet regelt een bundeling van drie budgetten, het Werkdeel Wwb, de middelen op grond van de Wet Inburgering en de middelen voor volwasseneducatie. De vorming van het participatiebudget biedt de gemeente meer mogelijkheden om burgers te laten participeren. Door de economische situatie en wijzigingen in wet- en regelgeving is de toegezegde ontschotting van de drie verschillende geldstromen uitgesteld tot 1-1-2015.

 

Economie

Het herstel van de Nederlandse economie zet in 2014 en 2015 voorzichtig door. In het

tweede kwartaal van 2014 was sprake van een bescheiden economische groei die iets hoger lag dan de gemiddelde groei in het eurogebied. Desondanks zijn de vooruitzichten onzeker, onder andere gezien het voortgaande proces van balansherstel en de onzekerheden in de

internationale economie. Het CBS verwacht dat de Nederlandse economie in 2015 met 1,25% zal groeien, na een groei van 0,75% in 2014.

 

De vooruitzichten voor Bellingwedde zijn onzeker. Onderzoek wijst uit dat de krimp van het aantal banen in de regio Oost-Groningen groter is dan in andere delen van het land. Door vergrijzing zal op termijn krapte op de arbeidsmarkt ontstaan. Daarbij is de verwachting dat dit vooral in de zorg en technische beroepen zal zijn. Ondanks de vergrijzing blijven de arbeidskansen voor laagopgeleiden, ouderen en langdurig werklozen ongunstig, vanwege het achterwege blijven van laaggeschoolde arbeid. Hier ligt een uitdaging voor Bellingwedde in de komende jaren namelijk: zoveel mogelijk scholing stimuleren, bovendien vraag en aanbod goed op elkaar afstemmen. De sociale dienst onderhoudt nauwe contacten met werkgevers om vacatures binnen het bedrijfsleven of de non-profit sector in de regio te vervullen en in samenwerking met Economische Zaken nieuwe bedrijven naar Bellingwedde te halen. De sociale dienst bemiddelt actief tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Tevens zal er worden ingespeeld op de vervangingsvraag van werkgevers, waardoor kandidaten tijdig geschoold kunnen worden om toekomstige vrije vacatures te vervullen.

Wet sociale werkvoorziening (Wsw)

Door de invoering van de Participatiewet zal er per 1-1-2015 geen instroom in de Wsw meer mogelijk zijn. Alleen mensen die zijn aangewezen op beschut werken kunnen binnen de Participatiewet een arbeidsplek krijgen. Tegelijk wil het kabinet flink bezuinigen op het re-integratiebudget en Wsw. In de meerjarenbegroting 2015-2018 is af te lezen dat het bedrag per full time Wsw arbeidsplaats, ook wel SE genoemd, zal afnemen van 26.000 euro naar 23.000 euro. Doordat er geen instroom meer mogelijk is, zal jaarlijks het aantal toegewezen SE’s vanuit het Rijk ook afnemen. Hierdoor ontstaan er extra financiële tekorten bij de gemeenschappelijke regeling Synergon die de Wsw voor Bellingwedde uitvoert. Bellingwedde heeft 130 SE’s, dat is 12% van het totaal aantal SE’s bij Synergon. De gemeentelijke bijdrage die in 2013 nog 306.000 euro was zal de komende jaren oplopen naar 800.000 euro of meer als er geen drastische wijzigingen worden doorgevoerd. Kapitaalintensieve activiteiten zoals de metaalafdeling zullen moeten worden afgestoten. Arbeidsintensieve activiteiten die niet kapitaalintensief zijn kunnen blijven bestaan, mits die activiteiten winstgevend zijn. Daarnaast zullen zoveel mogelijk Wsw’ers uitgeplaatst moeten worden bij werkgevers die een groot deel van de loonkosten voor hun rekening nemen.

 

De wachtlijst (16 personen op 1-12-2014) is redelijk stabiel. Met ingang van 1 januari 2015 komt deze wachtlijst te vervallen. De mensen die op de wachtlijst staan en een bijstandsuitkering ontvangen zullen worden opgenomen in het TDC traject waarbij zal worden bekeken welk traject in hun situatie passend is (maatwerk).

 

Samenwerking Oost-Groningen

De 7 Oost-Groninger gemeenten Bellingwedde, Menterwolde, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam en Vlagtwedde werken samen om de re-integratie in Oost-Groningen te versterken en meer uitstroom naar betaald werk mogelijk te maken. Hiertoe is een plan opgesteld en zijn diverse subsidies bij Rijk en Provincie aangevraagd en verleend. Een belangrijk onderdeel van het plan is de vorming van 5 Trainings- en Diagnose Centra (TDC) in Oost-Groningen. Voor Bellingwedde en Vlagtwedde is dat het TDC Westerwolde. Er wordt gestreefd naar een uniforme werkwijze in de TDC’s.

HOOFDSTUK 2 BELEIDSREGELS RE-INTERGRATIE

De activiteiten die in dit hoofdstuk staan beschreven, worden mede mogelijk gemaakt door financiering vanuit het Europees Sociaal Fonds (ESF). Voor de periode april 2013 tot oktober 2014 heeft de gemeente Bellingwedde een ESF subsidie toegekend gekregen om de doelgroepen: Niet uitkeringsontvangers (NUO’s), arbeidsbelemmerden, gedeeltelijk arbeidsgeschikten en uitkeringsgerechtigden van 55 jaar of ouder, te re-integreren.

Samen met andere gemeenten in Oost-Groningen heeft Bellingwedde diverse subsidieaanvragen gedaan dan wel in voorbereiding:

  • - Ontwikkeling Training en Diagnose Centra (TDC): de provincie Groningen heeft € 750.000 beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling van 5 TDC’s in Oost-Groningen. Het TDC Westerwolde is sinds 1-1-2013 gevestigd in Vlagtwedde (tegen Veelerveen aan) en ontvangt hiervoor over een periode van 2 jaar € 76.000 van de provincie. Werkzoekenden krijgen in het TDC training, scholing en doen werknemersvaardigheden op.

    - Versnellingsagenda 2.0: de provincie Groningen heeft € 460.000 beschikbaar gesteld, zodat overheden, onderwijs en het bedrijfsleven de krachten blijven bundelen om samen jongeren en andere kwetsbare groepen te begeleiden naar de regionale arbeidsmarkt. Voor de sociale dienst betekent dit concreet het kunnen inzetten van Bbl opleidingen voor werkzoekenden, zonder dat hier kosten aan zijn verbonden.

    - Actieplan Jeugdwerkloosheid 2: het Rijk stelt landelijk € 50 miljoen beschikbaar voor 35 arbeidsmarktregio’s. Het gaat om ongeveer € 350.000 voor de arbeidsmarktregio Groningen. De subregio Oost-Groningen heeft hiervoor een deelplan ingediend.

    - Actieplan Publiek Private Samenwerking: het Rijk stelt landelijk € 5 miljoen beschikbaar voor 35 arbeidsmarktregio’s. Het gaat om ongeveer € 135.000 voor de arbeidsmarktregio Groningen. De subregio Oost-Groningen heeft hiervoor een deelplan ingediend. Het gaat hierbij om de samenwerking tussen gemeenten en uitzendbureaus te stimuleren.

 

Op grond van de wet heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om werkzoekende burgers te ondersteunen bij het (her)vinden van betaald werk. Op grond van de wet heeft de gemeenteraad de kaders vastgelegd in verschillende verordeningen. In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen op grond van de ‘Re-integratieverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Bellingwedde’, verder te noemen de ‘re-integratieverordening’.  De gemeente Bellingwedde heeft de re-integratie uitbesteed aan de gemeente Vlagtwedde die de sociale dienst en daarmee de re-integratie uitvoert voor Bellingwedde en Vlagtwedde.

 

Doelgroepen (artikel 7 Pw)

De wet bepaalt dat de gemeente verantwoordelijk is voor re-integratie van een zevental doelgroepen:

 

  • 1. Inwoners aan wie de gemeente krachtens de Pw, Ioaw of Ioaz een uitkering tot levensonderhoud verstrekt: uitkeringsgerechtigden;

  • 2. Inwoners die van de Sociale Verzekeringsbank een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet ontvangen: Anw-ers;

  • 3. Inwoners als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10 d is verleend;

  • 4. Inwoners als bedoeld in artikel 10, tweede lid Pw;

  • 5. Inwoners met een dienstverband dat gesubsidieerd wordt op basis van het Werkdeel (voorheen de Wiw of het Besluit ID-banen);

  • 6. Inwoners met een Uwv uitkering waarvan het Uwv heeft aangegeven dat de gemeente een rol kan c.q. mag vervullen in het kader van re-integratie. In het kader van het ESF project gaat het hierbij in ieder geval om de doelgroepen: arbeidsbelemmerden, gedeeltelijk arbeidsgeschikten en uitkeringsgerechtigden van 55 jaar of ouder.

  • 7. Niet uitkeringsgerechtigden.

De termen kandidaat, klant, cliënt en werkzoekende hebben dezelfde betekenis. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Hieruit komt een achtste doelgroep naar voren:

  • 8. Inwoners die wegens een lichamelijke, psychische en/of verstandelijke beperking niet tot reguliere arbeid in staat zijn en aan wie derhalve een beschutte werkplek moet worden geboden: Wsw’ers.

2.1 Uitwerking artikel 3 van de re-integratieverordening

Aan het re-integratiebeleid liggen een aantal uitgangspunten ten grondslag. Onderstaand worden deze uitgangspunten kort genoemd en nader geconcretiseerd. Daarnaast worden waar nodig per doelgroep aanvullende uitgangspunten geformuleerd.

2.1.1. Prioriteiten

Er worden alleen dan voorzieningen aangeboden indien het beschikbare budget dit toelaat. Alle werkzoekenden in de gemeente Bellingwedde kunnen een beroep doen op de gemeente voor ondersteuning naar (betaald) werk. De eerste prioriteit (inzet van menskracht en financiële middelen) ligt weliswaar bij de groep uitkeringsgerechtigden. Er zal echter (in overleg met de ketenpartners) gekeken worden naar optimalisering van de dienstverlening aan overige inwoners van de gemeente Bellingwedde. Doel van de trajectbegeleiding voor deze bredere doelgroep is om de instroom in de bijstand te voorkomen en gekwalificeerd aanbod te hebben voor werkgevers. De kortst mogelijke weg naar werk heeft altijd de voorkeur. De gemeente bepaalt of er al dan niet een voorziening wordt ingezet.

2.1.2. Snelheid en intensiviteit

Eén van de belangrijkste uitgangspunten is snelheid, oftewel beperking van onnodig tijdverlies door bureaucratie. Dit uitgangspunt komt onder meer tot uiting in de snelle intake en start van het traject en de snelle inzet van diagnose-instrumenten. Met andere woorden: kandidaten worden binnen afzienbare tijd (enkele werkdagen) naar werk of activering bemiddeld. Iedere klant heeft tijdens de trajectbegeleiding regelmatig een gesprek met de werkcoach of trajectbegeleider. Uitgangspunten hiervan zijn “Ken je klant en heb hem/haar volledig in beeld”.

 

2.1.3. Iedereen doet mee

Een minstens zo belangrijk uitgangspunt als snelheid is het opdoen en/of behouden van werkritme en –ervaring gedurende het re-integratietraject, dit wordt arbeidstraining genoemd. Iedereen die een uitkering ontvangt zal zich maximaal moeten inspannen om te re-integreren c.q. zijn/haar perspectief op werk te verbeteren. Arbeidstraining is daarbij noodzakelijk, of het nou plaatsvindt in het kader van een stage, het opdoen van werkervaring, het voorkomen van lacunes in een cv of sociale activering. Arbeidstraining tijdens de uitkeringsperiode vergroot de inpasbaarheid in het arbeidsproces en voorkomt sociaal isolement. Tevens is het een onderdeel van de diagnose. Om die reden dient een werkzoekende zich 40 uur per week in te zetten voor het re-integratietraject. Met andere woorden: iedereen aan de slag, tenzij bepaalde beperkingen zich daar gedeeltelijk of volledig tegen verzetten. In dat geval zal bij de inzet van de arbeidstraining rekening worden gehouden met de mogelijkheden c.q. beperkingen en zal het aantal uren per week waarschijnlijk minder zijn dan 40 uur per week. Dit zal op een zo objectief mogelijke manier worden gemotiveerd door bijvoorbeeld een advies van de arbo-arts of een Sociaal Medisch Advies van het Uwv. Mensen die niet in staat zijn om arbeid te verrichten, kunnen op een andere manier meedoen. De nadruk ligt bij deze groep burgers op het bevorderen van maatschappelijk actieve deelname en het voorkomen van sociale uitsluiting. Een intensief traject biedt ook de mogelijkheid om zo de klant echt te leren kennen.

 

2.1.4. Eigen initiatief

De rol van de gemeente is die van ondersteuner. Het vinden en behouden van een reguliere baan is primair de verantwoordelijkheid van de werkzoekende. Afhankelijk van de behoeften van de individuele klant kan de ondersteuning door de gemeente minder vergaand zijn (ondersteuning bij sollicitaties) of juist uiterst vergaand zijn (bemiddeling, het vinden van een baan).

2.1.5. Werk boven inkomen

De klant zal maximaal worden geprikkeld om uit te stromen naar regulier werk. Deze prikkels zijn onder meer:

  • 1. een streng sanctiebeleid: iedere weigering c.q. wanprestatie van de klant zal worden bestraft met een verlaging (afstemming) die kan oplopen tot 100% van de bijstand. De duur en hoogte van deze afstemming wordt bepaald aan de hand van artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet en de afstemmingverordening van de gemeente. Daarnaast zal worden onderzocht of en in hoeverre, indien een re-integratietraject door het handelen of nalaten van de klant wordt stopgezet, de door de gemeente tot dan toe verschuldigde trajectkosten volledig van de klant kunnen worden teruggevorderd.

  • 2. een strikte toepassing van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. Dit betekent dat een klant alle arbeid moet verkrijgen, aanvaarden en behouden, behalve arbeid die in strijd is met de wet of de goede zeden. De klant zal zich tevreden moeten stellen met alle arbeid die voorhanden is, waarbij de maximale reisduur is gesteld op 3 uur reizen per dag, tevens moet de klant bereid zijn om te verhuizen.

 

2.1.6. Grenzen van investeringen artikel 3 lid 2 re-integratieverordening

De re-integratieactiviteiten gericht op bemiddeling naar een reguliere baan zullen te allen tijde ten doel hebben de klant in een zo kort mogelijke tijd en met zo min mogelijk kosten blijvend toe te laten treden tot de reguliere arbeidsmarkt op een minimaal voor de klant bereikbaar niveau. Uitgangspunt hierbij is dat de re-integratie zich voornamelijk richt op de kortste weg naar werk en/of maatschappelijke participatie en sociale zelfredzaamheid. Kansen voor duurzame uitstroom worden zoveel mogelijk benut en bevorderd middels scholing, stages en trainingen. De werkzoekende kan geen eisen stellen aan de investering die de gemeente doet. Als het participatiebudget besteed is, is de gemeente gerechtigd om alle voorzieningen te staken, zoals reiskostenvergoeding, premies, etc.

2.2 Uitwerking re-integratieverordening

Alle algemeen geaccepteerde arbeid moet worden verkregen, aanvaard en behouden, zie artikel 9 van de Participatiewet. Het college van B&W, bepaalt in eerste instantie de reikwijdte van dit begrip en de toepassing van de criteria in individuele situaties. Bij deze beoordeling kunnen gewetensbezwaren (bijvoorbeeld uit geloofsovertuiging) een rol spelen, maar dan alleen als onderdeel van een complex van afwegingen, waarbij tevens gekeken wordt naar bijkomende omstandigheden, zoals de inspanningen die betrokkene heeft gedaan om werkloosheid te vermijden of een andere baan te vinden. Ook zal over het algemeen bekeken worden hoeveel mogelijkheden iemand heeft om op korte termijn een andere, algemeen geaccepteerde baan te vinden. Met andere woorden, "het werkloosheidsrisico" vormt een belangrijk criterium. Bovendien kan een beroep op gewetensbezwaren alleen, wanneer deze een zodanig conflict met de te verrichten arbeid oplevert, dat die arbeid in het geheel niet meer verricht kan worden. De werkzoekende dient verder de kledingkeuze en persoonlijke verzorging dusdanig aan te passen dat deze het verkrijgen, aanvaarden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet in de weg staat. De werkzoekende dient algemeen geaccepteerde arbeid binnen een totale reisafstand van 3 uur heen- en terugreis per dag te accepteren. Ook dient een werkzoekende te verhuizen als hierdoor algemeen geaccepteerde arbeid kan worden verkregen. Waar het in de kern om gaat is dat iemand de financiële gevolgen van de eigen keuzes niet mag afwentelen op de maatschappij door afhankelijk te blijven van een uitkering wanneer betaald werk voorhanden is.

Artikel 9, lid 1, sub b Participatiewet biedt de werkzoekende de mogelijkheid om ondersteuning te krijgen van de gemeente bij arbeidsinschakeling. Vlagtwedde doet dit door het toepassen van de Work First methode. Dit houdt het volgende in:

  • Intakefase: Voor de jongere tot 27 jaar geldt de baanzoekplicht van 4 weken zoals beschreven onder punt 2.2.10. De werkzoekende meldt zich bij het Uwv-werkbedrijf als werkzoekende en doet een beroep op de bijstandswet. De sociale dienst ontvangt via het Uwv de aanmelding en nodigt de werkzoekende uit om zich te melden bij het Trainings- en Diagnose Centrum (TDC) voor de groepsvoorlichting. Wanneer de werkzoekende op de groepsvoorlichting is verschenen begint het rechtmatigheidstraject te lopen. Dit betekent dat de werkzoekende schriftelijk uitgenodigd wordt met het verzoek om alle ontbrekende documenten in te leveren tijdens de intake. De werkzoekende dient zelf en op eigen kosten te zorgen voor vervoer en kinderopvang voor de intake en de groepsvoorlichting bij het TDC. Indien de werkzoekende niet op de intake verschijnt wordt de aanvraag per beschikking buiten behandeling gesteld. Als de werkzoekende alsnog in aanmerking wil komen voor een bijstandsuitkering, zal deze zich opnieuw moeten melden bij het Uwv. Het niet hebben van vervoer of kinderopvang zijn geen geldende redenen om niet op de intake te verschijnen.

    De werkzoekende ontvangt bij de groepsvoorlichting TDC alsmede bij de intake informatie over de wet en het beleid van de gemeente (o.a. de Work First methode). Er wordt een eerste inschatting gemaakt of iemand voor een uitkering in aanmerking komt.

  • Diagnosefase: Los van de intake start iemand bij het TDC met het invullen van de e-portfolio, CV, het opzoeken van vacatures, schrijven van sollicitatiebrieven, etc. Daarnaast of daaropvolgend start de arbeidstraining. Zodra een goed beeld bestaat van de (on)mogelijkheden van de werkzoekenden worden nadere afspraken gemaakt over het vervolg met de werkcoach. De afspraken hieromtrent worden vastgelegd in een plan van perspectief. Het plan wordt door de werkzoekende en de gemeente ondertekend.

    Tijdens de arbeidstraining wordt het werken op een reguliere arbeidsplaats zoveel mogelijk nagebootst, maar dan door middel van gecreëerd of additioneel werk wat geen verdringing is voor de reguliere arbeidsmarkt. Op grond van artikel 9, lid 1, sub b, Participatiewet is de Work First methode voor alle bijstandsgerechtigden een verplicht onderdeel waar volledige medewerking aan verleend moet worden. Binnen de Work First methode gelden de volgende uitgangspunten:

2.2.1. Huisregels en agressie

Werkzoekenden dienen zich te houden aan de huisregels zoals beschreven in bijlage 2. Agressie wordt niet getolereerd. Mocht er op enigerlei wijze sprake zijn van agressie dan wordt het agressieprotocol van de gemeente gevolgd. Op grond van de “Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Bellingwedde 2015” kan dit leiden tot een verlaging van de uitkering.

 

2.2.2. Arbeidstraining / Stage

Iedere uitkeringsgerechtigde start na aanmelding met worden bemiddeld naar een stageplaats of arbeidstraining of sociale activering en zo veel mogelijk sollicitatieactiviteiten ontplooien. In combinatie met de workshops van de gemeente en persoonlijke begeleiding door de werkcoach is de tijdsbelasting 40 uur per week, tenzij dit door beperkingen niet mogelijk is. In dat geval is het aantal uren per week leidend wat het hoogst haalbare is. Dit aantal uren zal zo objectief mogelijk vastgesteld worden door een arbo-arts of een Sociaal Medisch Advies (SMA) van het Uwv. In dit verband onderhoudt en vergroot de gemeente een netwerk van werkgevers. Op een stageplaats c.q. arbeidstrai-ningsplaats wordt de klant aangestuurd door de betreffende organisatie, maar onder regie van de werkcoach. De stage dient steeds een specifiek doel, met name arbeidsritme en het opdoen van werknemersvaardigheden. De werkcoach zal bij selectie van de stageplaats zoveel mogelijk rekening houden met het bemiddelingsberoep of de bemiddelingsrichting van de klant. Iedere uitkeringsgerechtigde moet minstens bij 1 uitzendbureau ingeschreven staan, mits hiervoor een (tijdelijke) ontheffing is verleend.

2.2.3. Arbodienst

Waar gewerkt wordt, dient een arbodienst aanwezig te zijn, zowel in het belang van de klant (arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimbegeleiding) als in het belang van de gemeente (verzuimpreventie). Concreet komt deze dienstverlening erop neer dat een klant die van mening is dat hij vanwege ziekte niet in staat is zijn of haar trajectverplichtingen na te komen, dat dient te melden bij zijn arbeidstrainingsplaats/stageplaats én de werkcoach. De klant dient zich aan het verzuimprotocol te houden, zoals beschreven in bijlage 1. De werkcoach registreert deze ziekmelding in het online meldingssysteem en vraagt aan de arbodienst– afhankelijk van de concrete situatie – daaraan een passend vervolg te geven. De gemeente zal in veel voorkomende gevallen ook een verzuimmedewerker inzetten om door huisbezoek vast te stellen dat iemand ziek thuis is. De zieke dient in alle gevallen bereikbaar te zijn voor de gemeente en is zelf verantwoordelijk om bij de gemeente aan te geven hoe en op welke wijze de zieke bereikbaar is. In ieder geval geldt daarbij als uitgangspunt dat de contactfrequentie van de Wet Poortwachter, die overigens niet van toepassing is, wordt nagestreefd.

2.2.4. Verlof/vakantie

In de Pw is vakantie alleen toegestaan mits dit de arbeidsinschakeling niet belemmert. Een werknemer in Nederland heeft gemiddeld 24 vakantiedagen per jaar bij een veertig urige werkweek. Kandidaten bouwen per ingezet uur 6 minuten verlof op, bij een inzet van 40 uur per week, heeft iemand na 4 weken in totaal 2 verlofdagen van 8 uur opgebouwd. Verlof kan pas worden opgenomen indien het verlof ook daadwerkelijk is opgebouwd en onder de voorwaarde dat er maximaal vier weken aansluitend vakantie mag worden genomen. Het opgebouwde verlof kan nooit omgezet worden in geld en daarmee nooit tot uitbetaling in geld leiden. Indien een klant aan de start van een traject staat, zal vakantie als belemmerend worden beschouwd en niet worden toegestaan, tenzij de werkcoach individuele omstandigheden en/of dringende redenen constateert waardoor van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij een werksituatie, is er voor gekozen dat kandidaten via het klant re-integratiesysteem (KRS) digitaal een verzoek tot verlof dienen te doen bij de werkcoach. De werkcoach beoordeelt of het opnemen van de vrije dagen/ vakantie niet belemmerend werkt voor de voortgang van het traject. Een reden om het verzoek tot verlof af te keuren is als de kandidaat het regelmatig laat af weten op de werkplek en/of zich onvoldoende inzet op de werkplek, dan wel een arbeidshouding heeft die verbetering behoeft. Als het verlof c.q. vakantie door de werkcoach wordt goedgekeurd en door de kandidaat wordt opgenomen, dient deze het verlof wel te vermelden op het maandelijkse rechtmatigheidsonderzoeks-formulier (ROF). Ieder opgebouwd verlof vervalt aan het einde van het traject. Tijdens ziekte bouwt de klant geen verlof op. Er kunnen maximaal 40 verlofuren mee worden genomen naar het volgende jaar.

 

2.2.5. Diagnose-instrumenten

De werkcoach heeft de beschikking om – in geval van vermeende lichamelijke, psychische of verstandelijke beperkingen – aanvullende diagnose-instrumenten in te zetten, zoals sociaal-medisch, arbeidskundig of psychologisch onderzoek. Ieder van deze onderzoeken heeft ten doel beperkingen te signaleren, alsmede de resterende belastbaarheid en daarbij behorende beroepen. Daarnaast zijn ook instrumenten als beroepsinteresse- en intelligentietesten beschikbaar. Onderzoeken vinden doorgaans binnen zeven werkdagen na aanmelding plaats en rapportage wordt doorgaans binnen zeven werkdagen na onderzoek aangeleverd.

2.2.6. Werkgeversperspectief

Hoewel de verhouding tussen de gemeente en kandidaten geen formele werkgevers-werknemersrelatie is, zal de periode in de uitkering zoveel mogelijk aansluiten bij de beoogde werksituatie. Dit om de overgang naar de werksituatie zo optimaal mogelijk vorm te kunnen geven. Dit betekent onder meer dat ieder traject van kandidaten:

  • - Een tijdsinvestering van 40 uur per week zal vergen tenzij dit door omstandigheden niet mogelijk is;

    - Een arbodienst ziekteverzuimbegeleiding en risico-inventarisaties zal verzorgen;

    - Concrete situaties en vraagstukken vanuit een werkgeversperspectief zullen worden benaderd;

    - Als uitgangspunt heeft, dat de kandidaat zich als een normale werknemer gedraagt en ook zodanig wordt behandeld.

 

2.2.7. Onafhankelijkheid

De gemeente is volledig verantwoordelijk voor de re-integratie van de doelgroep en wordt daar ook financieel op afgerekend. Dit betekent dat de gemeente en de partners die in dit proces zijn betrokken optimaal moeten presteren. De gemeente zal waar mogelijk hierop sturen. Daarbij zal zoveel mogelijk worden samengewerkt met de ketenpartners, zoals het UWV WERKBEDRIJF.

 

2.2.8. Scholing

Scholing kan deel uitmaken van het re-integratietraject indien de gemeente van mening is dat de scholing bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Scholing is geen recht waar de klant zich op kan beroepen. In principe worden alleen vakgerichte scholingen ingezet zoals VCA, heftruckcertificaat, etc. indien dit aansluit bij het kunnen laten werken van de werkzoekende. De kosten van reguliere scholing als Bol en Bbl dient de klant zelf te voldoen om rechtsongelijkheid met medestudenten te voorkomen die geen vergoeding van de gemeente kunnen krijgen. Alleen als dit tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden kan het college hiervan afwijken. De inkoop van scholing zal steeds door de werkcoach worden gemotiveerd en is uitsluitend mogelijk indien en voor zover een relatie bestaat met reële beroepskansen na afronding. Financiering van de scholing en toestemming voor de kandidaten om scholing te starten met behoud van uitkering, vindt alleen dan plaats, indien er geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening zoals bijvoorbeeld studiefinanciering. Daarnaast wordt ingezet op het stimuleren van duurzame uitstroom door het in kaart brengen van de vervangingsvraag en opleidingsbehoeften bij werkgevers door de werkcoaches/ accountmanagers en dit te koppelen aan de werkzoekenden. Door werkzoekenden die werken met behoud van uitkering op te leiden naar de vraag van werkgevers, is de kans op duurzame arbeid groter. De kans van terugval op de bijstand is kleiner.

 

2.2.9. Bereikbaarheid

De werkzoekende is zelf verantwoordelijk om op eigen kosten telefonisch bereikbaar te zijn. Het niet hebben van voldoende financiële middelen is geen argument, omdat een deel van de bijstandsuitkering hiervoor is bedoeld. Als de werkcoach een vacature heeft, dient de werkzoekende bereikbaar te zijn op werkdagen van 8.00 uur tot 17.00 uur. De werkzoekende is verantwoordelijk om wijziging van telefoonnummer dan wel bereikbaarheid aan de werkcoach door te geven. Indien de werkzoekende hier niet of onvoldoende gehoor aan geeft, worden dat gezien als een belemmering van de re-integratie en kan leiden tot een verlaging van de uitkering.

 

2.2.10. Scholing-/baanzoekplicht jongeren tot 27 jaar

De jongere tot 27 jaar die zich meldt bij het Uwv voor een bijstandsuitkering, moet op grond van de wet eerst 4 weken zeer intensief zoeken naar betaald werk en/of een opleiding die valt onder de studiefinanciering. Dit wordt ook wel de ‘scholing-/baanzoekplicht’ genoemd.

Scholingplicht:

De gemeente Bellingwedde verstaat onder de scholingplicht in ieder geval dat de jongere actief gaat onderzoeken of hij/zij met de huidige studie voldoende kansen heeft op de arbeidsmarkt. Wanneer dit niet het geval is dan dient de jongere te kijken welke studie de kansen op de arbeidsmarkt zouden kunnen verbeteren. Hierbij geldt dat dit in principe een studie is waarbij er een recht is op studiefinanciering. Als de studie pas over een aantal maanden start, dan dient men direct ook op zoek te gaan naar tijdelijk werk tot de studie start. Als blijkt dat de opleiding in principe voldoende is om een baan te verkrijgen op de arbeidsmarkt dan dient men actief te solliciteren naar een betaalde baan. Van jongeren wordt verwacht dat ze de mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs zoveel mogelijk benutten. Studiefinanciering is bovendien een passende en toereikende voorliggende voorziening. Ontheffing van de scholingplicht is mogelijk als er sprake is van cognitieve/ sociale/medische/psychische problemen of sprake van een schuldregelingstraject, verblijft in een op verpleging of verzorging gerichte instelling.

Baanzoekplicht:

Jongeren dienen naast de scholingsplicht ook te voldoen aan de baanzoekplicht. De gemeente Bellingwedde verstaat onder de baanzoekplicht in ieder geval dat de jongere zich laat inschrijven bij 5 uitzendbureaus en elke werkdag minimaal 1 concrete sollicitatie verricht. In 4 weken zijn dat dus 20 aantoonbare sollicitaties. Open sollicitaties vallen daar ook onder. Dit is overigens wel afhankelijk van de conjuncturele economische ontwikkeling.

De jongere die binnen de 4 weken geen betaald werk of studie heeft gevonden kan een aanvraag indienen voor een bijstandsuitkering. Bij de werkintake dient de jongere een overzicht in te leveren van de 5 inschrijvingen bij uitzendbureaus, van 20 verrichte sollicitaties en aangeven op welke wijze is voldaan aan de scholingplicht. De werkcoach beoordeelt vervolgens de inspanningsverplichting. Als uit de houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat hij of zij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, lid 1 Pw, of artikel 55 Pw niet wil nakomen, door bijvoorbeeld zich niet in te schrijven bij uitzendbureaus en geen sollicitaties te verrichten, dan wordt dat door de gemeente beoordeeld als niet voldaan aan de inspanningsverplichting. In dat geval zal de aanvraag in principe worden afgewezen. Indien de jongere alsnog voor een uitkering in aanmerking wil komen, zal deze een nieuwe aanvraag bij het Uwv moeten indienen en geldt opnieuw de scholing- en baanzoekplicht. Indien de jongere gedeeltelijk aan de scholing- en baanzoekplicht heeft voldaan, dan wordt er conform de “Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Bellingwedde 2015” een verlaging van de uitkering toegepast.

 

2.2.11. Gebruik sociale media

Werkzoekenden dienen zich bewust te zijn van hetgeen zij op sociale media publiceren. Ongepaste foto’s of uitlatingen kunnen aanleiding zijn voor een werkgever om iemand het beschikbare betaalde werk te weigeren. Zonder afbreuk te doen van de vrijheid van meningsuiting dient de werkzoekende zich te realiseren dat uitingen al dan niet op sociale media de re-integratie kunnen belemmeren. Om die reden kunnen dergelijke uitingen tot een verlaging van de uitkering leiden.

2.3 Uitwerking NUO’s en ANW-ers

Niet uitkeringsgerechtigden ofwel niet uitkering ontvangers (NUO’s) en ANW-ers, komen in aanmerking voor ondersteuning van de werkcoaches/accountmanagers in de vorm van persoonlijke begeleiding, trainingen, workshops en gesprekken.

2.3.1. Geen recht

NUO’s en ANW-ers komen niet in aanmerking voor reiskostenvergoeding, premies, subsidiebanen, loonkostensubsidie en scholing, tenzij deze gekoppeld is aan betaald werk en naar het oordeel van de gemeente de investering rechtvaardigen. NUO’s en ANW-ers met een bruto inkomen boven de 115% van de voor hen geldende bijstandsnorm komen niet in aanmerking voor de inzet van overige voorzieningen, zoals scholing en voorzieningen die de gemeente geld kosten anders dan de personele inzet van werkcoaches/-accountmanagers. Alleen als dit tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden kan het college hiervan afwijken.

2.4 Nadere uitwerking art. 9 lid 2 en lid 5: Ontheffingen

Volledige ontheffing van alle Participatiewet arbeidsverplichtingen op grond van artikel 9 lid 1 sub a, b en c Participatiewet is alleen mogelijk indien iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Werk werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Met het oog op het duurzame karakter van de arbeidsongeschiktheid kan het hier een permanente ontheffing ex. art. 9 lid 5 Participatiewet betreffen.

2.4.1. Volledige ontheffing is niet mogelijk

Voor zover hetgeen bepaald onder 2.4 niet aan de orde is, is voor de Participatiewet-gerechtigden volledige ontheffing van alle Pw arbeidsverplichtingen op grond van artikel 9 lid 1 Pw niet mogelijk. Een gedeeltelijke ontheffing van de verplichtingen is wel mogelijk op grond van artikel 9 Pw, lid 2. De gedeeltelijke ontheffing zal middels een beschikking aan de klant kenbaar worden gemaakt. De gedeeltelijke ontheffing is altijd voor bepaalde tijd. In beginsel nooit langer dan één jaar. Voor mensen met een gedeeltelijke vrijstelling blijft altijd de re-integratieplicht bestaan. Hieronder valt onder andere sociale activering en de plicht om mee te werken aan een onderzoek naar arbeidsinschakeling.

De verplichting tot het leveren van een tegenprestatie, zoals bedoeld in art. 9, lid 1, sub c van de Pw blijft wel van toepassing. Hoofdstuk 3 gaat nader in op het leveren van de tegenprestatie en wat de gemeente Bellingwedde daar onder verstaat.

2.5 Uitwerking voorzieningen

In deze paragraaf wordt het re-integratieproces en de keuzes die daarin moeten worden gemaakt, zo concreet mogelijk weergegeven en moet gezien worden als een voorziening op grond van artikel 4 en verder van de re-integratieverordening. In feite vormt deze paragraaf het belangrijkste onderdeel van dit beleidsplan: het beleid in uitvoering.

2.5.1. Melding, Intake en Traject (Work First methodiek)

 Afbeelding

2.5.1.1 Melding en intake (dag 1)

Het proces begint op het moment dat een tot de doelgroep behorende klant zich meldt bij het UWV WERKBEDRIJF voor een uitkering of een traject op grond van de Wwb of via internet een aanvraag Wwb doet. Voor de jongere tot 27 jaar geldt de baanzoekplicht zoals beschreven onder punt 2.2.10. Na 4 weken kan de jongere zich weer bij het Uwv melden om de bijstandsaanvraag te doen. De melding komt binnen bij het UWV WERKBEDRIJF die de aanvraag doorzet naar de sociale dienst, met daarin de naw-gegevens van de nieuwe klant, alsmede zijn of haar telefoonnummer. De werkzoekende wordt uitgenodigd voor een intake. De werkzoekende dient zelf en op eigen kosten te zorgen voor vervoer en kinderopvang voor de intake. De werkzoekende ontvangt bij de intake informatie over de wet en het beleid van de gemeente (o.a. de Work First methode). Er wordt een eerste inschatting gemaakt of iemand voor een uitkering in aanmerking komt. Als dit het geval is worden afspraken gemaakt over de aanmelding bij het Trainings- en Diagnose Centrum (TDC) op de eerst volgende werkdag of zo snel als mogelijk is. Als de werkzoekende niet op de intake verschijnt, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld en zal de werkzoekende zich opnieuw moeten melden voor de aanvraag van een bijstandsuitkering. De ingangsdatum van de bijstandsuitkering zal in die situatie niet langer de meldingsdatum zijn bij het Uwv, maar de datum wanneer de intake horende bij de bijstandsaanvraag daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het niet hebben van vervoer of kinderopvang zijn geen geldende redenen om niet op de intake te verschijnen.

 

2.5.1.2 TDC en diagnose (dag 2)

Diagnosefase: Na de intake start iemand bij het TDC met het invullen van de e-portfolio, CV, het opzoeken van vacatures, schrijven van sollicitatiebrieven, etc. Daarnaast of daaropvolgend start de arbeidstraining. De afspraken hieromtrent worden vastgelegd in een re-integratieplan of plan van aanpak. Het plan wordt door de werkzoekende en de gemeente ondertekend.

Tijdens de arbeidstraining wordt het werken op een reguliere arbeidsplaats zoveel mogelijk nagebootst, maar dan door middel van gecreëerd of additioneel werk wat geen verdringing is voor de reguliere arbeidsmarkt. Op grond van artikel 9, lid 1, sub b Pw is de Work First methode voor alle bijstandsgerechtigden een verplicht onderdeel waar volledige medewerking aan verleend moet worden.  De periode totdat de gemeente de werkzoekende goed kent, is de diagnose. De diagnose is belangrijk voor de klant, omdat bepaald wordt naar welke van de twee doelen zal worden toegewerkt.[1] Voor de gemeente is de diagnose van belang, omdat een verkeerde keuze direct financiële consequenties heeft. Een goede voorbereiding, een zorgvuldige gespreksvoering en intensieve evaluatie zijn derhalve voor beide partijen noodzakelijk. De diagnosefase heeft ten doel te bepalen wat het voor de klant bereikbare doel is en welk traject c.q. welke instrumenten zullen worden ingezet om dat doel te bereiken. De diagnosefase heeft verder ten doel om een succesvolle match tot stand te brengen met een werkgever. Des te beter een beeld van de werkzoekende kan worden geschetst naar de werkgever, des te groter de kans dat dit tot een succesvolle plaatsing leidt. De keuzes die – op hoofdlijnen – kunnen worden gemaakt, zijn de volgende:

 

A. Regulier werk

  • a. Directe bemiddeling (maximaal drie maanden)

    b. Kortdurend toeleidingstraject (maximaal zes maanden)

    c. Langdurig toeleidingstraject (vanaf zes maanden)

B. Sociale activering

  • a. Activering

    b. Toeleiding sociale werkvoorziening

    c. Flankerende maatregelen

De keuzes zijn ook onder te brengen in de participatieladder. Treden 4,5 en 6 vallen onder A (werken met behoud van uitkering, gesubsidieerde arbeid en reguliere arbeid) en is de groep werkzoekenden die kunnen werken.

Treden 1,2 en 3 vallen onder keuze B (zorg, sociale activering, vrijwilligerswerk) en is de groep bijstandsgerechtigden die maatschappelijk nuttige bezigheden kunnen verrichten. Onderstaande figuur laat de 6 treden van de participatieladder zien:

 afbeelding  

De procedure om tot de bovenstaande doelen te komen vindt plaats in het TDC.

2.5.1.2.1 Indien een klant belemmeringen van betekenis aanvoert (zoals medische klachten, financiële problemen of een gebrek aan kinderopvang), lost de werkcoach dit in samenwerking met de klant zoveel mogelijk ter plekke op. Hieronder zijn de verschillende mogelijkheden opgesomd:

  • De klant voert medische (lichamelijke, psychische en/of verstandelijke) belemmeringen aan. De werkcoach maakt, indien wenselijk, tijdens het gesprek telefonisch een afspraak voor de klant bij een keuringsarts, arbeidsdeskundige of psycholoog. De keuring bij het Uwv voor een Sociaal Medisch Advies (SMA) vindt doorgaans plaats binnen tien werkdagen, de rapportage wordt binnen twee werkdagen daarna aangeleverd. De werkcoach maakt in het gesprek een vervolgafspraak voor het bespreken van de rapportage. Ook wordt de afspraak gemaakt om de eerst volgende werkdag met een intensief bemiddelingstraject te starten. Belemmeringen en eventueel benodigde aanpassing van de werkplek worden doorgegeven aan de begeleider van de werkplek. Het functioneren op de werkplek wordt meegenomen bij de verdere diagnose.

    De klant voert praktische belemmeringen aan, zoals het ontbreken van kinderopvang of vervoersproblemen. De werkcoach gaat in geval van kinderopvang na of de klant dit zelf kan opvangen (gastouderopvang). Als dit niet mogelijk is, verwijst de werkcoach in het gesprek de klant naar de kinderopvanginstelling(en) om zo spoedig mogelijk kinderopvang te regelen. Dit is de primaire verantwoordelijkheid van de klant. Voor vervoersproblemen is de klant zelf en op eigen kosten verantwoordelijk voor de aanschaf van een OV-chipkaart. De reiskosten van het verdere re-integratietraject kunnen onder bepaalde voorwaarden worden vergoed door de gemeente. Reizen binnen 10 kilometer van het huis van de klant worden niet vergoed indien de klant in staat is de afstand per fiets af te leggen. Beschikt de klant niet over een fiets, dan kan de gemeente een leenfiets beschikbaar stellen. Ook wordt de afspraak gemaakt om met een intensief bemiddelingstraject te starten, wanneer de kinderopvang en vervoer geregeld zijn.

2.5.1.2.2 Indien de klant niet direct bemiddelbaar is, bepaalt de werkcoach wat het hoogst haalbare einddoel voor de klant is: regulier werk of uitsluitend een uitkering met sociale activering c.q. werken met behoud van uitkering (participatieplaats).

2.5.1.2.3 De werkcoach stelt een uitstroomgericht plan van perspectief (re-integratieplan) op. De werkcoach is regievoerder en de klant is verantwoordelijk voor de uitvoering van het traject. De werkcoach koopt waar nodig externe re-integratieproducten in.

2.5.1.2.4 Indien de werkcoach tot de conclusie komt dat regulier werk niet haalbaar is, maar de klant wel de capaciteiten heeft om regelmatige loonvormende arbeid te verrichten, leidt de werkcoach de klant toe naar een activeringstraject. Daarnaast zal de klant die geconfronteerd wordt met ingrijpende problemen (schulden, psychische problemen, verslaving, etc.) in het gesprek worden doorverwezen naar budgetbegeleiding en/of de daarvoor bestaande hulpverleningsinstanties. De werkcoach blijft het traject bewaken en regisseren.

2.5.1.2.5. Indien de klant niet in staat is tot enige vorm van loonvormende arbeid, kan aan de klant een individuele vrijstelling voor bepaalde duur worden verleend voor solliciteren naar betaald werk. Er vindt geen vrijstelling plaats voor sociale activering. Verlening van een vrijstelling vindt steeds plaats op basis van individuele omstandigheden maar in ieder geval:

  • Indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor alleenstaande ouders voor maximaal de duur van deze onmogelijkheid;

    Indien kandidaten om psychische dan wel medische redenen niet in staat zijn om te werken voor de duur van de periode van ontheffing en in de mate waarin zij niet in staat zijn tot werken of tot maatschappelijke participatie.

De onder het eerste aandachtsstreepje genoemde uitzonderingsgrond kan ook in individuele gevallen worden toegepast voor anderen dan alleenstaande ouders, waaronder pleegouders.

2.5.1.2.6 Voor jongeren geldt een bijzondere procedure zoals beschreven bij 2.2.10.

Aan het eind van het gesprek stelt de werkcoach samen met de klant een plan van perspectief (re-integratieplan) op, waarin de uitkomst van het gesprek wordt vastgelegd in termen van einddoel, traject / instrumenten, arbeidstraining en (vervolg)afspraken. Hierna vangt het traject daadwerkelijk aan. Indien de klant tijdens het gesprek heeft aangegeven van een uitkering af te zien, wordt hiervan een verklaring ingevuld.

2.5.1.3 Intensieve coaching

Iedere klant wordt gedurende zijn re-integratietraject gecoacht door een werkcoach of trajectbegeleider. De intensiteit van deze coaching is afhankelijk van de specifieke aandachtspunten van de klant  en vindt periodiek plaats. Bij ieder contact worden de acties van klant en werkcoach steeds aan het plan getoetst en vindt waar nodig bijsturing plaats. Noemenswaardige notities worden in het logboek van het klant re-integratiesysteem (KRS) vastgelegd. Het is in beginsel niet mogelijk dat een klant op eigen verzoek van werkcoach kan wisselen. Indien echter de verhouding tussen de werkcoach en cliënt dermate verstoord is dat deze belemmerend werk in het re-integratietraject, kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Het kunnen omgaan met een werkcoach hoort bij de training van de klant, omdat deze ook in het bedrijfsleven te maken kan krijgen met persoonlijkheden die hem of haar niet zo liggen.

2.5.1.4 Het traject

De invulling van deze fase vloeit voort uit de keuzes die in de eerste fase zijn gemaakt. In de meeste gevallen zal sprake zijn van een re-integratietraject met als onderdeel arbeidstraining en (sollicitatie)begeleiding bij het TDC van de gemeente met een tijdsbelasting van 40 uur per week. Voor alle kandidaten geldt dat zij in ruil voor hun uitkering alles in het werk zullen moeten stellen om terug te keren in het arbeidsproces. Dit betekent dat iemand met een uitkering in principe gedurende 40 uur per week re-integratieactiviteiten zal moeten verrichten. De aard van deze activiteiten is afhankelijk van de afstand tot de arbeidsmarkt en de specifieke belemmeringen die moeten worden opgelost. Bij ieder traject is sprake van individueel maatwerk. De klant dient alle activiteiten in het klant re-integratiesysteem (KRS) bij te houden. Met de 40-urige ‘werk’week is aansluiting gezocht bij banen in het bedrijfsleven. Die zijn over het algemeen ook 40 uur per week. Een belasting van 40 uur per week is bedoeld om te voorkomen dat werkzoekenden moeilijkheden gaan ervaren met gewenning, uithoudingsvermogen en ritme, wanneer men ‘ineens’ wel 40 uur per week gaat werken. Indien de klant uiteindelijk met minder dan 40 uren onafhankelijk kan worden van de bijstand, dan treedt er eerder een positief effect op dan negatief. Om die reden is in het kader van artikel 7 lid 2 van de re-integratieverordening gekozen voor een verplichte 40-urige inzet voor arbeidstraining, sollicitatieactiviteiten, gesprekken met de werkcoach, etc.

 

De werkcoach voert samen met de klant het traject uit, bewaakt de met de klant gemaakte afspraken en stuurt waar nodig bij. Uitgangspunt bij de begeleiding en coaching zal het motto “Ken je klant” zijn. Dit wordt vooral bereikt door de ervaringen uit de 40-urige ‘werk’week van de klant. Persoonlijk contact en inzicht in motivatie, capaciteit en het netwerk van de klant zijn noodzakelijk om de klant optimaal te kunnen coachen. Nauwe samenwerking tussen de verschillende partijen waar de klant mee te maken heeft, is dan ook absolute noodzaak. Dit vraagt van de werkcoach een sterke regiefunctie, een hoge mate van flexibiliteit, een proactieve houding, handelen volgens het principe “afspraak is afspraak” en een nauwkeurige vastlegging van contactmoment en gespreksverslagen in het logboek van de klant.

2.5.1.5 Bemiddeling

Deze fase komt in feite alleen aan de orde in trajecten voor kandidaten met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt, de zogehete ‘hot cliënts’. Direct bemiddelbare kandidaten kunnen daardoor meeliften op het netwerk van de gemeente naast hun eigen sollicitatieactiviteiten en vinden daardoor sneller een regulier betaalde baan. Bij kandidaten die meer moeite hebben met het vinden van een reguliere baan, zal de ondersteuning door de gemeente een verdergaand karakter hebben. De acquisitie van werkervaringsplaatsen/stages, subsidiebanen en reguliere banen is in handen van de werkcoach/accountmanagers.

 

2.5.1.6 Instrumenten

Bij het re-integratieproces staan de werkcoach/trajectbegeleider en de klant verschillende instrumenten ter beschikking. Gaandeweg kan een behoefte ontstaan aan nieuwe instrumenten. Deze kunnen dan onder toepassing van het gemeentelijke inkoopbeleid door de werkcoach middels een mandaatadvies worden ingekocht na akkoord van de medewerker beleid. Als deze nieuwe instrumenten een structureel karakter krijgen, zullen zij worden beschreven in het beleidsplan.

 

2.5.1.6.1 Ondersteunende instrumenten

De gemeente stelt zich ten doel kandidaten zo optimaal mogelijk te steunen bij het vinden van een reguliere baan en het uitvoeren van een traject. Dit betekent dat de gemeente, afhankelijk van het traject, bepaalde ondersteunende instrumenten kan inzetten. Het gaat daarbij voornamelijk om de financiering van zaken als:

  • - Reiskosten die een klant maakt in het kader van zijn traject, daaronder begrepen het frequent bezoeken van de arbeidstrainingsplek en het gemeentehuis in het kader van het re-integratietraject, mits de vergoeding is vastgelegd in het re-integratieplan. Reiskosten voor reizen binnen de 10 kilometer enkele reis worden niet vergoed. De vergoeding bedraagt de werkelijke kosten van het Openbaar Vervoer (2de klas) of, mits met eigen vervoer wordt gereisd, 0,19 euro per kilometer en kan achteraf digitaal bij de gemeente worden gedeclareerd middels het Klant re-integratiesysteem (KRS) via www.ons-werk.nl. De klant is zelf verantwoordelijk voor het indienen van de reiskostendeclaraties. Reiskostendeclaraties voor reizen ouder dan 2 maanden op de datum van indiening worden niet vergoed. Indien de gemeente zelf vervoer geregeld heeft, bestaat geen recht op reiskostenvergoeding. Nug-ers of Nuo’s hebben geen recht op reiskostenvergoeding. De klant heeft geen recht op vergoeding voor het bezoek aan het UWV werkbedrijf en de gemeente als het niet in het kader is van het re-integratietraject. De klant heeft geen recht op reiskostenvergoeding voor overige reizen die niet in het kader van het re-integratietraject worden gemaakt.

    - Scooter of fiets. Aan kandidaten die in het kader van re-integratie grote afstanden moeten reizen dan wel de reisafstand niet of onvoldoende adequaat met het openbaar vervoer kunnen afleggen en over onvoldoende middelen beschikken om daar zelf adequaat in te voorzien, kan een scooter of een fiets in bruikleen worden verstrekt. Dit ter beoordeling van de werkcoach.

    - Kleding en persoonlijke verzorging. Aan kandidaten die in het kader van re-integratie kleding en persoonlijke verzorging nodig hebben ten behoeve van sollicitatie-activiteiten, een stage of anderszins en over onvoldoende middelen beschikken om daar zelf adequaat in te voorzien, kan representatieve kleding en voorzieningen in het kader van persoonlijke verzorging worden verstrekt. Dit ter beoordeling van de werkcoach.

    - Computer. Aan kandidaten die niet of in beperkte mate met een computer overweg kunnen en daardoor bij het vinden van een reguliere baan of andere vormen van maatschappelijke participatie in een achterstandspositie verkeren, kan computer- onderwijs worden gegeven. Hiervoor heeft de gemeente Bellingwedde op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs afspraken gemaakt met het regionaal opleidingscentrum (ROC).

    - Advisering en hulpverlening bij financiële problemen. Aan kandidaten met beginnende of vergevorderde schuldenproblematiek wordt coaching van hun bestedingspatroon, hulpverlening bij schuldsanering en/of budgetcursus aangeboden met als doel: een financieel gezonde huishouding. Dit is zowel preventief als regressief gericht. Hierin werkt de gemeente samen met eerdergenoemde ROC.

 

2.5.1.6.2 Flankerende dienstverlening

In een traject kan het voorkomen dat bepaalde beperkingen de start of voortzetting van een traject onmogelijk maken. Het kan dan gaan om bijvoorbeeld verslaving, psychische problemen etc. De gemeente kan in deze gevallen – buiten de bestaande kanalen – experts inschakelen die deze problemen samen met de klant gaan oplossen. Het gaat daarbij onder meer om:

  • - Psychologische of psychiatrische hulpverlening

    - Verslavingszorg

    - Gezinscoaching

 

2.5.1.6.3 Werkgeversdienstverlening

Bellingwedde presenteert zich als dienstverlener aan bedrijven in de regio Oost-Groningen en Duitsland. Bellingwedde biedt in deze markt concreet de volgende producten:

  • - Arbeidskrachten;

    - Gratis korte kennismakings- c.q. inwerkperiode / proeftijd;

    - Flexibele arbeidsverhoudingen;

    - Gratis scholing en training van (potentiële) medewerkers;

    - Advies en maatwerkoplossingen op het gebied van HRM;

    - Een laagdrempelige toegang tot overige gemeentelijke diensten

2.5.1.6.4 Inkoop

De gemeente voert de re-integratie zoveel mogelijk in eigen beheer in en koopt bij de uitvoering van haar re-integratietaak desgewenst instrumenten in. Deze inkoop vindt plaats conform de regels die het Europese, nationale aanbestedingsrecht en het gemeentelijke inkoop- en aanbestedingsbeleid stelt.

 

2.5.1.6.5 Interne training

Vanaf de eerste dag van het traject zal de klant geplaatst worden in de training van het TDC.

Deze training heeft een aantal doelen namelijk:

  • a. begeleiding bij solliciteren;

    b. klant in beeld krijgen c.q. hebben;

    c. arbeidsritme opdoen c.q. behouden;

    d. veranderings- en leerproces op gang brengen bij de klant;

    e. uitstroom realiseren.

 

a. Actieve begeleiding, ondersteuning bij het solliciteren. De klant wordt gewezen op vacatures, heeft toegang tot internet om te solliciteren, heeft de beschikking over de postverzorging van de gemeente voor het versturen van sollicitatiebrieven, kan gratis zijn/haar brief kopiëren, heeft de beschikking over enveloppen, krijgt indien nodig training in het solliciteren, communiceren, presenteren, etc.

b. De klant is in beeld. De klant volgt een 40-urige trajectweek waarvan een aantal uren per week training. De training werkt tevens als diagnose instrument (qua gedrag, motivatie en opstelling) en heeft een signaalfunctie qua eventuele nevenactiviteiten. Het motto “ken je klant” komt ten volle tot uiting met als subdoel dat je ook als werkcoaches en trajectbegeleiders elkaars klanten leert kennen.

c. Zie b.

d. Veranderingsproces. De klant wordt gecoacht op mentaliteit, houding en mogelijkheden. Tevens wordt hij/zij gestimuleerd om maatschappelijk te participeren indien werk (nog) niet haalbaar is. Er zal veel aandacht zijn voor kernkwaliteiten, communicatie, uiterlijke presentatie, normen en waarden.

e. Plaatsing op regulier, gesubsidieerd of sociaal werk.

 

Naast de persoonlijke begeleiding zijn er ook workshops waarbij een professionele acteur wordt ingehuurd om rollenspellen te oefenen, zodat de klant beter toegerust is om zich te presenteren tijdens een sollicitatiegesprek.

2.5.2. Overige voorzieningen

Het college heeft ter nadere uitvoering van de re-integratieverordening een Participatienota vastgesteld waarin is vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in de re-integratieverordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

2.5.2.1 Eigen bedrijf of zelfstandig beroep

Primaire richting van een re-integratietraject naar werk zal een dienstbetrekking in loondienst zijn. Gedurende het traject kan de werkcoach op grond van de individuele omstandigheden van de klant tot de conclusie komen dat het vinden van een regulier dienstverband zeer moeizaam of niet realiseerbaar zal zijn, maar dat het starten van een eigen bedrijf meer kans van slagen heeft.

Mocht de klant op enig moment aangeven bij de werkcoach fulltime zelfstandige te willen worden, dan zal de werkcoach volgens een stappenplan te werk gaan. Het stappenplan is zeer intensief met een werkbelasting van 40 uur per week en wordt in een zo kort mogelijke termijn doorlopen. Stappen 1 tot en met 4 binnen 2 weken, stappen 5 tot en met 7 in 6 maanden.

Dit is nodig, omdat niet iedereen het in zich heeft om een zelfstandige ondernemer te zijn. Indien de aspirant ondernemer het niet op kan brengen om 40 uur per week met het traject bezig te zijn, zich niet aan afspraken kan houden en de opdrachten niet goed vervult dan ontbreekt het naar de mening van de gemeente Bellingwedde aan capaciteiten om een zelfstandig ondernemer te zijn. Dit wordt dan ook al op voorhand bij stap 1 duidelijk besproken.

Er bestaat ook een regeling marginale zelfstandigen, zie hoofdstuk 10, als de urenbelasting ten aanzien van de eigen onderneming niet meer bedraagt dan 24 uur per week. De overige uren worden dan opgevuld tot 40 uur per week met re-integratieactiviteiten met als doel om een parttime baan naast de onderneming te hebben om bijstandsonafhankelijk te worden.

Als op enig moment duidelijk wordt dat het eigen bedrijf volgens de gemeente geen kans van slagen heeft, wordt de klant direct opgenomen in de (sollicitatie)begeleiding om te solliciteren naar banen in loondienst. De stappen zijn als volgt:

Stap 1 is erop gericht om de klant op weg te helpen. Door middel van een intakegesprek wordt informatie verstrekt en een trajectplan opgesteld met opdrachten die de klant gaat vervullen zoals:

-  Korte beschrijving van het ondernemersplan

-  Vervolgafspraak

- Werkervaring op doen in het werk waar de beoogd zelfstandig ondernemer een eigenbedrijf wil starten of de vaardigheden daarvoor op kan doen.

Stap 2 Bespreken eerste aanzet ondernemersplan.

Stap 3 Eventuele competentietest zelfstandig ondernemer bij het IMK of ROI of een andere partij. Bij beperkingen wordt onderzocht in welke mate de beperkingen het zelfstandig ondernemerschap in de weg staan.

Stap 4 Bespreken uitslag competentietest en diagnose wel of geen haalbaarheid. Indien niet, dan wordt de klant ingedeeld in de (sollicitatie)begeleiding om te solliciteren naar banen in loondienst. Indien wel, dan wordt het trajectplan bijgesteld met de vervolgstappen.

Stap 5 Opstellen uitgebreid ondernemersplan. De klant wordt daar waar nodig intensief gecoacht door het ROI of een jobcoach. Hier hoort ook het bezoeken van de Kamer van Koophandel bij, banken, verzekeringskantoren, marktonderzoek, etc.

Stap 6 Aanvraag BBZ (inclusief onderzoek levensvatbaarheid door IMK).

Stap 7 Start Bbz, coaching en nazorg.

Naast alle stappen blijft het opdoen van werkervaring in het werk waar de beoogd zelfstandig ondernemer een eigenbedrijf wil starten, een belangrijk onderdeel van het traject met een tijdsbelasting van 40 uur per week.

De bijstandsgerechtigde heeft los van bovenstaande stappenplan ten allen tijde het recht om een aanvraag Bbz te doen of de bijstandsuitkering op te zeggen om een eigen onderneming te starten.

2.5.2.3 Sociale activering

Sociale activering is maatwerk en één van de stappen van re-integratie. Zeker indien de kandidaat nog te veel beperkingen heeft om regulier aan het werk te gaan. Ook voor kandidaten die vooralsnog geen uitzicht hebben op regulier werk is sociale activering noodzakelijk en heeft ten doel de betrokken klant maatschappelijk te laten participeren om een sociaal isolement of de dreiging daarvan op te heffen. Het instrument is daarom ook niet in aard en omvang beperkt (behoudens financiële grenzen).

2.5.2.4 Verantwoording

Met ingang van het verantwoordingsjaar 2006 is ten aanzien van een aantal specifieke uitkeringen het principe “single information singel audit (“sisa”) ingevoerd. Eén van deze specifieke uitkeringen was deWwb, nu Pw. Basisidee bij het principe “sisa” is dat het Rijk bij het vragen van informatie zoveel mogelijk aansluit bij de informatiebehoeften en verantwoordingsmomenten van de medeoverheden zelf. De gemeente hoeft niet speciaal meer een aparte verantwoording voor het rijk op te stellen, maar kan het eigen jaarverslag gebruiken. In een bijlage bij de jaarrekening wordt de verantwoordingsinformatie opgenomen over specifieke uitkeringen die het Rijk nodig heeft om de uitkeringen te kunnen beoordelen. “Sisa” betekent voor de gemeente;

  • - Verantwoording via toelichting op de jaarrekening. Beperkte verantwoording.

    - Geen afzonderlijke accountantsverklaring per specifieke uitkering maar een jaarrekening inclusief accountantsverklaring is voldoende.

    - Eén verantwoordingsmoment (uiterlijk 15 juli) aan het CBS namens het ministerie van BZK.

    - Minder intensieve controle: reguliere jaarrekeningcontrole + enige extra controle voor Algemene Rekenkamer.

    - Controleprotocollen vervallen. In plaats daarvan jaarrekeningcontrolevoorschriften.

    - Rapport van bevindingen per jaarrekening volstaat + rapporten over kleinere fouten en onzekerheden in plaats van rapport per specifieke uitkering.

 

Tot slot levert de gemeente aan het CBS statistische gegevens in het kader van de SRG-monitor, Statistiek Re-integratie Gemeenten en aan het inlichtingenbureau inzake het digitaal klantdossier (DKD). Belangrijkste gegevens die hierin worden verantwoord zijn het aantal kandidaten dat wordt bediend, het aantal kandidaten dat uitstroomt naar regulier werk en de frequentie en gemiddelde duur van de inzet van het instrument gesubsidieerde arbeid.

 

2.5.2.5 Budgetplafond

De hoogte van het SZW deel in het participatiebudget is leidend voor de inzet van voorzieningen. Er worden alleen dan voorzieningen aangeboden indien het beschikbare budget dit toelaat.

 

2.6 Uitwerking artikel 3, lid 2 re-integratieverordening beëindiging

Indien de voorziening, bedoeld in beleidsregel 2.5, beëindigd wordt op grond van artikel 3 lid 2 van de re-integratieverordening, dan bepaalt de werkcoach voor welke periode de voorziening niet wordt aangeboden. Tevens bepaalt de werkcoach of en in welke mate de werkzoekende in tweede aanleg in aanmerking komt voor een voorziening.

 

2.7 Premie wet STAP

In het kader van  de Wet stimuleren arbeidsparticipatie (STAP) wordt het instrument premie  ingezet in combinatie met ‘euro-banen’. Euro-banen zijn gecreëerde alternatieve werkplekken bij werkgevers waar bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering aan het werk gaan. De werkgever betaalt in dat geval een bijdrage in de kosten van re-integratie in de vorm van een inleenvergoeding. Bij een 3 eurobaan is de inleenvergoeding die de werkgever betaalt 3 euro per uur, bij een 5 eurobaan 5 euro per uur, etc. De hoogte van de eurobaan is een zaak tussen de werkcoach/accountmanager en de werkgever en heeft tot doel om de werkgevers zoveel mogelijk bij te laten dragen in de kosten van re-integratie, omdat de werkgevers uiteindelijk ook belang hebben bij goed personeel. Als het werken met behoud van uitkering gedurende minimaal zes maanden naar behoren wordt vervuld, wordt aan de klant een premie uitgekeerd van maximaal het bedrag dat in de re-integratieverordening artikel 8, lid 3 is opgenomen. Indien de bijstandgerechtigde met behoud van uitkering aan het werk gaat in een zogeheten eurobaan wordt dit gezien als participatieplaats op grond van de wet.

 

2.7.1. Voorwaarden premie

Naast hetgeen in artikel 8 van de re-integratieverordening is gesteld, zijn de volgende beleidsregels van toepassing:

- de klant doet een verzoek van de premie aan de werkcoach;

- de premie wordt alleen dan aan de klant uitgekeerd indien er een getekende overeenkomst aanwezig is met een werkgever waarin het werken met behoud van uitkering in verband met een eurobaan is vastgelegd;

- alleen de uren die in het Klant re-integratiesysteem (KRS) via www.ons-werk.nl door de klant zijn geregistreerd én in het kader van werken met behoud van uitkering zijn gewerkt tellen mee voor de premie;

- de klant moet voldoende hebben meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling;

- indien de klant in de zes maanden een afstemming heeft opgelegd gekregen vanwege verwijtbaar gedrag inzake re-integratie, dan bestaat er geen recht op een premie;

- de klant moet zes maanden onafgebroken zich hebben ingezet bij de inleenplek;

- indien de klant binnen zes maanden is uitgestroomd naar substantieel betaald werk en de klant dit betaalde werk heeft weten te behouden nadat de 6 maanden is verstreken, dan wordt de opgebouwde premie verhoogd naar 300 euro en alsnog uitbetaald aan de klant.

HOOFDSTUK 3 BELEIDSREGELS TEGENPRESTATIE

In artikel 9, lid 1 sub c van de Pw en artikel 37, lid 1 onder f Ioaw respectievelijk Ioaz is de wettelijke basis vastgelegd voor de tegenprestatie die iedere bijstandsgerechtigde verplicht is te leveren. Deze plicht tot tegenprestatie geldt ook voor de Wsw en Wajong geïndiceerden. In dit hoofdstuk worden de beleidsregels beschreven die betrekking hebben op de tegenprestatie.

Beleidsregel 1 Doelstelling

De gemeente Bellingwedde is van mening dat mensen die een bijstandsuitkering op grond van de Pw, Ioaw of Ioaz krijgen of hebben aangevraagd de plicht hebben om daarvoor naar vermogen bepaalde onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten te verrichten. De werkzaamheden worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid c.q. re-integratie activiteiten en mogen niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Men noemt dit de plicht tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen. Het doel van de verplichting is om een tegenprestatie te verlangen voor het beroep op de solidariteit van de samenleving.

Beleidsregel 2 Eisen werkzaamheden

De werkzaamheden die de gemeente oplegt voldoen aan de volgende eisen:

  • 1. onbeloond;

    2. maatschappelijk nuttig;

    3. geen belemmering voor het accepteren van werk of re-integratie;

    4. beperkt in omvang en tijdsduur;

    5. worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid;

    6. leiden niet tot verdringing op de arbeidsmarkt;

    7. de bijstandsgerechtigde moet in staat zijn ze te verrichten;

    8. de bijstandsgerechtigde is verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en aansprakelijkheid.

 

Beleidsregel 3 Samenloop met arbeidsplicht en re-integratie

De plicht tot het leveren van een tegenprestatie staat in principe los van de arbeidsplicht en het re-integratietraject. Het is niet bedoeld als re-integratie-instrument, maar als aanvulling.

 

Beleidsregel 4 Opleggen verplichting

De bijstandsgerechtigde heeft het recht om met een goed onderbouwd voorstel te komen hoe hij of zij de tegenprestatie in zou willen vullen. De gemeente bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de beschikbare onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten, aard, duur en omvang van de tegenprestatie en legt dit vast in een beschikking.

 

Beleidsregel 5 Algemene beginselen van behoorlijk bestuur

Bij het opleggen van de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie hanteert de gemeente de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent dat de gemeente zal:

  • 1. Onderzoeken of de bijstandsgerechtigde in staat is om de werkzaamheden te verrichten (zorgvuldige voorbereiding). De werkcoach zal indien nodig (medisch) advies moeten inwinnen bij derden. Het gaat immers om een tegenprestatie naar vermogen.

    2. Aannemelijk maken in de beschikking dat de werkzaamheden voldoen aan de daaraan gestelde eisen (motiveringsplicht).

    3. De plicht niet zo maar aan iemand opleggen (verbod van willekeur). Om die reden geldt de plicht tot tegenprestatie voor alle bijstandsgerechtigden.

    4. In vergelijkbare gevallen dezelfde soort verplichting tot het leveren van een tegenprestatie opleggen (gelijkheidsbeginsel).

    5. De verplichting niet opleggen met een ander doel dan het verlangen van een tegenprestatie voor de bijstand (verbod van détournement de pouvoir). De gemeente zal de verplichting dus niet opleggen om iemand te straffen.

 

Beleidsregel 6 Verzekering en aansprakelijkheid

De partij waar de tegenprestatie wordt verricht, zorgt dat de bijstandsgerechtigde tijdens het verrichten van de werkzaamheden verzekerd is. Het gaat daarbij om het afdekken van de risico's van arbeidsongeschiktheid en aansprakelijkheid. De gemeente is niet aansprakelijk als het werk leidt tot arbeidsongeschiktheid van de bijstandsgerechtigde of tot schade bij derden. De gemeente is niet aansprakelijk voor een vergoeding of loon voor de verrichte tegenprestatie als de bijstand achteraf wordt teruggevorderd over een periode waarin de verplichting tot tegenprestatie is opgelegd. Bij de aanvraag voor een bijstandsuitkering dient de bijstandsgerechtigde zich te realiseren dat aan de aanvraag het verrichten van een tegenprestatie is gekoppeld ook al blijkt de aanvraag niet tot een bijstandsuitkering te leiden of dat de bijstandsuitkering om wat voor reden dan ook later wordt teruggevorderd. De tegenprestatie kan in geen enkel opzicht gezien worden als het verrichten van reguliere betaalde werkzaamheden, waardoor de gemeente niet aansprakelijk gesteld kan worden voor loon of een vergoeding.

 

Beleidsregel 7 Combinatie met zorg voor gezinslid met AWBZ-indicatie

De gemeente zal bij het opleggen van de verplichting tot tegenprestatie aan iemand die een gezinslid met een AWBZ-indicatie verzorgt, nagaan of die zorg te combineren is met de tegenprestatie. Daarbij is niet relevant of de gemeente het gezinslid met AWBZ-indicatie voor de Pw als alleenstaande of gezinslid beschouwt.

 

Beleidsregel 8 Aanvullende regels

De werkcoach/accountmanager kan aanvullende regels stellen ten aanzien van het opleggen van de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen.

 

Beleidsregel 9 Gevolgen niet nakomen verplichting

Als een bijstandsgerechtigde de opgelegde verplichting tot het leveren van een tegenprestatie niet nakomt, kan de gemeente de bijstandsuitkering tijdelijk verlagen conform de afstemmingsverordening Pw, Ioaw en Ioaz.

 

Beleidsregel 10 Verschil met participatieplaats

De relatie tussen de tegenprestatie en de participatieplaats is dat het gaat om twee verschillende instrumenten die gemeenten tot hun beschikking hebben. Beide instrumenten richten zich op het verrichten van werkzaamheden met behoud van uitkering waarbij het karakter van de werkzaamheden additioneel is. Beide instrumenten zijn ook duidelijk van elkaar te onderscheiden. De werkzaamheden op een participatieplaats dienen primair nuttig te zijn voor de ontwikkeling van betrokkene richting de arbeidsmarkt. De werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie worden daarentegen verricht, omdat van de uitkeringsgerechtigden een tegenprestatie wordt verwacht voor de uitkering die nuttig is voor de samenleving. In het verlengde hiervan is aan de tegenprestatie geen scholing of een opleiding gekoppeld. Dit instrument is immers niet bedoeld als re-integratie instrument. Verder zal het leveren van een tegenprestatie vaak werkzaamheden van korte duur omvatten, terwijl een participatieplaats voorziet in werken voor een langere periode van maximaal twee jaar met, onder omstandigheden, een verlengingsmogelijkheid. Een laatste verschil is dat voor het werken op een participatieplaats de gemeente een premie (eurobaan) zal toekennen aan de uitkeringsgerechtigde indien hij voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling, terwijl dat niet het geval is bij het verrichten van een tegenprestatie.

 

Beleidsregel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen genoemd in dit hoofdstuk, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

HOOFDSTUK 4 RICHTLIJNEN BEHANDELING AANVRAGEN EN TOEPASSING WWB,IOAW EN IOAZ

Ingevolge de Pw, Ioaw en Ioaz moet onder andere vorm worden gegeven aan een gerichte aanpak van de fraudebestrijding. Hiervoor is een handhavingsverordening opgesteld. Daarnaast is er deze beleidsnota. In deze beleidsnota is de aantoonplicht van de belanghebbende omschreven. Wie aanspraak wil maken op bijstand of een uitkering op grond van de Pw, Ioaw/Ioaz moet dus aan bepaalde eisen voldoen. Tevens is de verificatie van de verstrekte gegevens door de gemeente (de zogenaamde poortwachterfunctie) geregeld. In deze beleidsnota is tevens de onderzoeksplicht van de gemeente gere­geld.

Algemeen beleid

Om het vermogen bij aanvang en tijdens de periode van bijstandsverlening te kunnen vaststellen zijn in deze paragraaf richtlijnen vastgesteld. In artikel 34 en 50 Pw zijn de bepalingen opgenomen over het recht op bijstand voor belanghebbenden die eigenaar zijn van de door hem of zijn gezin bewoonde woning. In de Pw zijn echter geen bepalingen meer opgenomen omtrent de verlening van bijstand in de vorm van een krediethypotheek. In de Pw is alleen opgenomen dat de bijstand in de vorm van de geldlening wordt verstrekt, wanneer de hoogte van de algemene bijstand over de periode van een jaar naar verwachting meer zal gaan bedragen dan het wettelijke minimumloon en het vermogen gebonden in de woning meer bedraagt dan artikel 34, lid 2, sub d Pw. Toch is in het kader van bijstandsverlening wenselijk om bijstand in de vorm van een hypotheek te verlenen ter zekerheidstelling van de geldlening.

 

Vermogen

Voor de toepassing van de Pw  wordt op grond van artikel 34 Pw onder vermogen verstaan:

  • - De waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering;

    - Middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voor zover deze geen inkomsten betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33.

 

Bij de bepaling van het vermogen ten aanzien van banksaldi zal rekening worden gehouden met het normale uitgavenpatroon van de belanghebbende. Toevallige schommelingen in het positieve saldo moeten gedeeltelijk of geheel buiten de berekening van het vermogen blijven. Zo zal een kort voor de aanvang van de bijstand bijgeschreven uitkering of loon, niet betrekking hebbend op de lopende bij­stands­periode, buiten beschouwing blijven mits deze inkomsten niet meer bedragen dan de voor belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm (exclusief de vakantietoeslag) en het rekeningnummer waarop het inkomen is bijgeschreven een positief saldo heeft. Van enkele vermogensbestanddelen is het ongewenst of onbillijk om deze als vermogen in aan­mer­king te nemen en van de aanvrager te vergen deze in te zetten voor het levensonderhoud. Deze bestanddelen zijn limitatief opgesomd in artikel 34, tweede en vierde lid Pw. Ook de individuele inkomenstoeslag dient te worden vrijgelaten, voor zover van toepassing.

Algemeen gebruikelijke bezittingen

Bezittingen in natura worden niet in aanmerking genomen als vermogen, indien deze naar aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn.

 

Antiek

Op grond van voorgenoemde regel wordt gebruikelijke woningin­richting buiten beschou­wing gelaten; een antieke kast die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt niet. Dit geldt evenzeer voor sieraden. Hoewel zeker niet doorslagge­vend voor een te maken beoorde­ling, kan een eerste toets op het (on)gebruikelijke karakter van huisraad of sieraden een verze­kering zijn, die is afgesloten voor afzonder­lijke kostbaarheden.

 

Auto 

De auto kan zonder meer worden beschouwd als een naar aard algemeen gebruikelijke bezitting, maar niet iedere auto kan uit oogpunt van waarde als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Bij welke waarde de auto het algemeen gebruikelijk karakter wordt ontzegd, moet nader worden bepaald.

Uitgangspunt is dat het wettelijk criterium "algemeen gebruikelijk naar aard en waarde" niet onderscheidt naar inkomensniveau. Het gaat dus niet om de waarde van auto's waarover uitkeringsgerechtigden plegen te beschikken. Er is geen aanleiding om van een andere waarde uit te gaan dan die van de algemeen gebruikelijke auto voor privé gebruik.

Vooral in een gebied als de gemeente Bellingwedde, een behoorlijk uitgestrekt gebied waarin het openbaar vervoer niet optimaal is, is een auto bijna onmisbaar. De meeste huishoudens in de gemeente Bellingwedde bezitten een auto. Ook veel huishoudens met een bijstandsuitkering bezitten een auto. Tevens dient te worden bedacht dat ook in het kader van uitstroom steeds hogere eisen aan de mobiliteit van mensen worden gesteld.

De waarde van een algemeen gebruikelijke auto is bepaald op € 5.500,=.

 

Voor zover de waarde van de auto - inkoopprijs volgens ANWB internetkoerslijst – (dan wel en andere vorm van waardebepaling; zoals marktplaats/Autotrader etc.) uitstijgt boven de vermelde grenswaarde, wordt het meerdere als vermogen in aanmerking genomen. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat de met de auto verbonden schuld volledig in aanmerking wordt genomen bij de vaststelling van het vermogen.

 

Onder omstandigheden kan het voorkomen dat de belanghebbende vóór het moment waarop bijstand wordt gevraagd het aanwezige vermogen, dat naar omvang in beginsel een beletsel is voor bijstand, besteedt aan de aanschaf van algemeen gebruikelijke bezittingen, die in beginsel buiten beschouwing blijven bij de middelentoets. Weliswaar staat het een ieder vrij naar eigen goeddunken zijn vermogen te besteden, mits de voorziening in de kosten van het bestaan daarbij is gewaarborgd. Het behoort tot de eigen verantwoordelijk­heid van de belanghebbende om zich niet eerder dan nodig afhankelijk te maken van bijstand. Er is dan ook reden om, als de aanvrager een zodanig verwijt valt te maken, niet aan het in de auto opgesloten vermogen voorbij te gaan, dan wel van de aanvrager te vergen het vermogen te gelde te maken.

 

Boot/paard/caravan/motor en auto als tweede vervoermiddel

Een boot, paard of een ander waardevol huisdier en caravan kunnen niet worden gezien als een algemeen gebruikelijke bezitting in natura. Aan de waarde daarvan kan niet worden voorbijgegaan. Ook kan niet aan de waarde van een motor voorbij worden gegaan wanneer de belanghebbende ook in het bezit is van een auto met een waarde die lager is dan algemeen gebruikelijk. Wanneer de belanghebbende in het bezit is van twee of meer auto’s wordt de auto met de hoogste waarde aangemerkt als eerste auto. Tot een waarde van € 5.500,00 zal deze auto niet tot het vermogen worden gerekend. De overige auto’s worden volledig tot het vermogen gerekend.

Niet algemeen gebruikelijke, maar wel noodzakelijke bezittingen Niet naar aard en waarde algemeen gebruikelijke zaken worden als vermogen aangemerkt, tenzij het gebruik daarvan noodzakelijk is. Te denken valt aan duurdere, aan een handicap aangepaste vervoermiddelen.

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Deze beleidsnota verstaat onder:

a. Aanvrager: De persoon, die voor zichzelf of voor zijn gezin een uitkering op grond van de Pw, Bbz2004, Ioaw/Ioaz vraagt;

b. Echtgenoot: Als gehuwd of als echtgenoot/partner wordt mede aangemerkt de gehuwde die in gezinsverband leeft met de persoon met wie hij gehuwd is, alsmede de onge­huwde die met een ander een geza­menlijke huishouding voert, zoals bedoeld in de Pw, de Ioa­w en de Ioaz;

c. Wet: De Pw en/of de Ioaw en/of de Ioaz.  

Artikel 2 – Bevoegde instantie

Een aanvraag om bijstand in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, (ingevolge de Pw en Ioaw), wordt schriftelijk ingediend bij het UWV door middel van een daartoe uitgereikt aanvraag­formulier (behoudens de in de wet genoemde uitzonderingen).

Artikel 3 – Indiening van de aanvraag

  • 1. Het aanvraagformulier wordt door aanvrager zelf volledig ingevuld en ondertekend. Wanneer er een partner is, ondertekent deze het aanvraagformulier eveneens.

    2. De aanvraag geschiedt door de echtgenoten gezamenlijk, dan wel door een van hen met schriftelijke toestemming van de ander.

    3. Indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, wordt de bijstand, of uitkering op grond van de Ioaw/Ioaz ambtshalve vastgesteld.

    4. Aanvrager en diens partner worden in de gelegenheid gesteld de aanvraag mondeling toe te lichten c.q. hun zienswijze over de aanvraag naar voren te brengen.

Artikel 4 – Voorlichting

  • 1. Onder meer door het verstrekken van de zogenaamde werkmap aan de aanvrager en diens partner bij de indiening van de aanvraag wordt voorlichting verstrekt over het gemeentelijk beleid. Hierin zit een globale inhoudelijke toelichting op de wetgeving en de belangrijkste verplichtingen van de uitke­ringsgerechtigden.

    2. De inhoud van de folder/brochure, zoals vermeld in lid 1, wordt uitgelegd en aanvrager en diens partner tekenen een verklaring voor ontvangst van het informatiemate­riaal en kennisne­ming daarvan.

    3. Zonodig kan de verklaring, als bedoeld in lid 2, met relevante gegevens, welke van toepassing zijn op de specifieke situatie van aanvrager en diens partner, worden aangevuld. Deze informatie wordt afzonderlijk ondertekend, door zowel klant als diens partner.

Artikel 5 - Onderzoek

  • 1. De identiteit van aanvrager en diens partner wordt vastgesteld aan de hand van een geldig document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht,­ welke daartoe dient te worden getoond. Dit document wordt gescand, waaruit aard en nummer blijkt.

  • 2. Indien aanvrager en diens partner reeds een periodieke uitkering ingevolge de Pw ontvangen, kan bij het indienen van een aanvraag om bijzondere bijstand worden volstaan met het invullen van een aanvraagformulier.

  • 3. Het formulier wordt door aanvrager en diens partner zelf volledig ingevuld en ondertekend.

  • 4. De bewijsstukken dienen door aanvrager en diens partner te worden verstrekt – voor zover van toepassing - mede ter verifiëring van hetgeen op het aanvraag- en inlichtingenformulier is gesteld.

  • 5. Aanvrager en diens partner zijn verplicht aan de gemeente inzage te verstrekken in alle overige bescheiden die van belang zijn voor de verlening van bijstand of uitkering, ter verificatie van hetgeen op het aanvraag- en het inlichtingen­formu­lier is gesteld en/of mondeling ter toelichting op de aanvraag naar voren is gebracht.

  • 6. Aanvrager en diens partner doen op verzoek of uit eigener beweging onverwijld, d.w.z. bij de eerstvolgende Rechtmatigheids onderzoeksformulier (ROF) mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem/haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem/haar wordt betaald.

  • 7. Verificatie van de benodigde gegevens heeft plaats bij:

    • 1. de klant, eventueel door middel van huisbezoek;

      2. de in de artikelen 63 en 64 Pw, artikel 45 Ioaw/Ioaz genoemde personen, instel­lin­gen en instanties;

      3. derden, voor zover er sprake is van informatie (verklaringen en tips), die van daadwerkelijke invloed is op de uitkering/inkomensvoorziening;

      4. de Inkomensconsulent, aan de hand van de waarnemingen van deze functionaris in de contacten met de klant;

      5. het inlichtingenbureau;

      6. SUWI-net.

 

Indien bij verificatie blijkt dat de verstrekte informatie onjuist of onvolledig is, worden aanvrager en diens partner in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen binnen een door burgemeester en wethouders te stellen termijn. Tot het verzuim hersteld is, worden in beginsel geen voorschotten verstrekt. 

Artikel 6 - Huisbezoek

  • 1. Huisbezoek is mogelijk indien daar een redelijke grond voor bestaat. Van een redelijke grond is sprake indien op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid van de door betrokkene over zijn of haar woon- en leefsituatie verstrekte inlichtingen.

    2. Wanneer er twijfel blijft bestaan ten aanzien van de juistheid en volledigheid van de verstrekte informatie en de overige mogelijkheden om deze gegevens op waarheid te verifiëren volledig zijn benut, vindt aangekondigd huisbezoek plaats door de Inkomensconsulent c.q. medewerker van de gemeente. Wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan huisbezoek onaangekon­digd plaatsvinden.

    3. Bij onduidelijkheid over de woon- of leefsituatie wordt meteen overgegaan tot huisbezoek.

    4. Bij weigering van huisbezoek wordt niet tot (verdere) bijstandsverlening overgegaan. Hierbij wordt het ”informed consent” gehanteerd, zoals in de uitspraken van de Crvb van 11-4-2007.

    5. In geval van een huisbezoek als bedoeld in lid 1, legitimeert de medewerker zich met een hiertoe door burgemeester en wethouders afgegeven identiteitsbewijs.

    6. Tevens kan op grond van artikel 53a Pw reden zijn voor een huisbezoek.

Artikel 7 - Het horen van derden

De sociale dienst geeft aan een derde, die bij de aanvraag om bijstand betrokken kan zijn, op zijn verzoek gelegenheid daarover te worden gehoord.

Artikel 8 - Onvolledige informatie

Indien aanvrager of diens partner niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, wordt de aanvraag niet verder in behandeling geno­men, tenzij aanvrager van de geboden gelegenheid gebruik maakt de aanvraag binnen de gestelde termijn aan te vullen. In de hersteltermijn dient duidelijk te worden aangegeven welke gegevens nog ontbreken. Indien de aanvrager of diens partner na de hersteltermijn het merendeel van de gevraagde bewijsstukken heeft geleverd dan wordt de hersteltermijn verlengd met een voor die situatie redelijke termijn. De cliënt heeft door het leveren van de meeste stukken namelijk laten zien dat hij meewerkt aan het onderzoek naar het recht op bijstand. Zijn de gegevens niet ingeleverd, ook niet na de eventueel verlengde hersteltermijn dan zal de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling worden gesteld.

Verificatie van gegevens

De sociale dienst en het UWV hebben op grond van de Pw (artikel 53a) de verplichting de voor de aanvraag relevante klantgegevens te controleren.

De controle kan op drie manieren:

  • 1. Verzamelen van gegevens op SUWI-net;

    2. Verificatie van gegevens door controle van documenten en bewijsstukken van de klant;

    3. Validering door bij externe instanties zekerheid te verkrijgen over de volledigheid van de verstrekte gegevens en inlichtingen. Dit kunnen ook digitale gegevens zijn.

 

Uitgangspunt

  • - De gemeente is op grond van de Wet Eenmalige Uitvraag gegevens (WEU) verantwoordelijk voor het verzamelen van alle reeds beschikbare informatie in de SUWI-keten van de klant ten aanzien van de rechtmatigheid van desbetreffende uitkering;

    - De klant is verantwoordelijk voor het leveren van bewijsstukken die de gemeente niet zelf kan krijgen. Hierbij wordt rekening gehouden dan de gegevens die in de SUWI-keten reeds zijn gevraagd niet nogmaals worden gevraagd (wet éénmalige gegevensuitvraag)

    - Als de klant de bewijsstukken niet kan leveren, of er getwijfeld wordt over de juistheid, dan zal de sociale dienst zelf externe bronnen raadplegen (validering).

 

Welke gegevens?

De te verifiëren gegevens corresponderen met de gegevens die op het gebruikte aanvraag en/of eventuele inlich­tingenformulier worden gevraagd. Daarnaast kunnen aanvullende gegevens nodig zijn. De gegevens die nodig zijn voor het aanvraagformulier verstrekkingenboekje staan vermeld in het bijbehorende verstrekkingenboekje.

HOOFDSTUK 5 HERONDERZOEKSPLAN

In deze nota vindt u de uitwerking van de bevoegdheid van de gemeente om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens in het kader van toekenning en voortzetting van een uitkering op grond van de Participatiewet, Ioaw en Ioaz. Het heronderzoeksplan heeft betrekking op uitkeringsgerechtigden, die een periodieke uitkering ontvangen, alsmede ex-klanten, die nog lopende verplichtingen dienen na te komen (debiteuren). Op basis van de vorming van deze doelgroepen is het heronderzoeksplan opgedeeld in twee paragrafen:

  • 1. heronderzoeken

    2. debiteuren heronderzoeken

 

5.1 Heronderzoeken

Het beleid van de gemeente is onder meer gericht op de bevordering van een doelmatige en rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet, en het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van de inwoners van de gemeente met als doel de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid te bevorderen. Het heronderzoek is in eerste instantie dan ook bedoeld om de juistheid en volledigheid van de verkregen gegevens in een voorliggende periode vast te stellen. Hiermee kan de rechtmatigheid van een verstrekte uitkering worden vastgesteld. Daarnaast kan worden vastgesteld of een uitkering dient te worden gecontinueerd of beëindigd.

 

Ten aanzien van het terugbrengen van het aantal uitkeringen, is het noodzaak om middels heronderzoeken onterecht gebruik van de bijstand tegen te gaan. Het tweede en belangrijke doel van het heronderzoek is om onderzoek te doen naar (niet) gebruik van voorzieningen en in aansluiting daarop de uitkeringsgerechtigden te informeren over de bestaande voorzieningen.

 

Wet eenmalige gegevensuitvraag (Weu)

De Wet eenmalige gegevensuitvraag regelt dat gegevens van burgers die al eens gevraagd zijn vanaf 1 januari 2008 niet nogmaals aan de burger mogen worden gevraagd (niet naar de bekende weg vragen). Het vragen van gegevens uitkeringsgerechtigden die via het Digitaal Klantdossier (DKD) bij UWV, gemeenten, LRD (persoonsgegevens) en RDW kunnen worden geraadpleegd moeten dan worden ‘hergebruikt’ en mogen niet opnieuw aan de klant worden gevraagd. Dit vergt een andere manier van werken voor wat betreft de heronderzoeken. De gegevens uit Suwi (DKD) zullen de basis vormen van het onderzoek. De relevante stukken die niet uit Suwi te verkrijgen zijn, kunnen nog bij de klant worden opgevraagd.

Veel gegevens staan op bankafschriften, zodat bij aanvragen bijzondere bijstand veelal het inleveren van deze afschriften voldoet. Dit in het kader van de klantvriendelijkheid. Worden deze gegevens niet vertrouwd dan kan aanvullend onderzoek worden verricht.

5.1.1 - Algemeen

De gemeente Bellingwedde heeft een actief re-integratiebeleid waarbij alle klanten een zo intensief mogelijk traject doorlopen gericht op werk dan wel sociale activering. Tijdens het re-integratietraject kunnen er signalen naar voren komen die aanleiding geven om een heronderzoek c.q. deelonderzoek in te stellen. Het hanteren van vaste heronderzoekstermijnen wordt losgelaten, niet om geen heronderzoeken meer te doen, maar om meer maatwerk te leveren. De adviseur zorg en inkomen schat zelf in na welke termijn een heronderzoek wenselijk is en laat deze inboeken door de uitkeringsadministratie. De voorkeur heeft het om binnen 12 dan wel 15 maanden een heronderzoek te verrichten. Er kan voorts worden gekozen voor een verdere splitsing en verfijning, waarin middels meerdere deelonderzoe­ken steeds onderdelen van recht- en doelmatigheid worden getoetst.

 

Nauwgezette controle blijft plaatsvinden van de maandelijks in te leveren rechtmatigheids onderzoeksformulieren (Rof’s) en daar waar nodig zullen signalen (bijvoorbeeld van het inlichtingenbureau) worden opgepakt en doorgegeven naar de betreffende medewerker. Op deze wijze kunnen risico's van eventuele terugvorderingen e.d., over een periode, worden beperkt. Voorts zal onderzoek naar specifieke voorwaarden worden uitgevoerd middels deelonder­zoeken naar specifieke facetten. Termijn en aard zijn daarbij afhankelijk van de individuele situatie.

 

Door de intensivering van het re-integratiebeleid is de bijstandsgerechtigden veel beter in beeld dan voorheen. Volledige vrijstelling van de arbeidsverplichtingen is immers meestal niet mogelijk, de bijstandsgerechtigde heeft altijd minimaal de re-integratieplicht zoals sociale activering. Voor mensen die nieuw in de bijstand dan wel Ioaw/Ioaz instromen, kan het wenselijk zijn om een heronderzoek in te plannen bijvoorbeeld 12 maanden na instroom. Dit is echter geen verplichting.

5.1.2 - Deelonderzoeken

Uitgangspunt is dat bij het reguliere heronderzoek een volledig onderzoek plaats vindt naar de rechtmatigheid van de uitkering. Daarnaast blijft het echter mogelijk dat (naar aanleiding van bijvoorbeeld Rof-jes, signalen van vermoedelijke fraude, specifieke opgelegde voorwaarden die aan termijnen zijn gebonden, ingeschatte risicofactoren, etc.) deelonderzoeken plaats vinden. Deze staan echter los van de reguliere heronderzoeken en de termijn hiervan wordt bepaald door de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

5.1.3 - Voorbereidende werkzaamheden

  • - Maandelijks wordt middels een selectie op de revisiedatum -door de geautomatiseerde klantenregistatie- een lijst met de voor de desbetreffende maand te verrichten heronderzoeken aangemaakt door de uitkeringsadministratie;

  • - De daartoe aangewezen adviseur zorg en inkomen raadpleegt de klantendossiers op bijzonderheden en aandachtspunten (o.a. gestelde voorwaarden), die in het heronder­zoek aandaht behoeven;

  • - Het bevolkingssysteem met daarop vermeld persoonsgegevens, adres en woonplaats en eventuele inwonenden wordt geraadpleegd;

  • - De desbetreffende klant en diens eventuele partner kunnen worden uitgenodigd voor een gesprek in het gemeentehuis of wordt, indien de klant niet naar het gemeentehuis toe kan komen, thuis bezocht. In de uitnodiging wordt vermeld welke bescheiden klant dient mee te nemen/gereed te leggen. Daarnaast kan naast het heronderzoek ook schriftelijk plaatsvinden;

  • - Er wordt een heronderzoeksrapportage opgesteld met de bevindingen van het onderzoek.

5.1.4 - Gegevensverzameling/verificatie

1. Verificatie van de benodigde en verstrekte gegevens vindt plaats bij:

  • - SUWI-net;

    - De klant, eventueel d.m.v. huisbezoek (zie hiervoor);

    - De in de artikelen 63 en 64 Pw, artikel 45 Ioaw/Ioaz genoemde personen, instel­lin­gen en instanties;

    - Derden, voorzover er sprake is van informatie (verklaring of tip), die van daadwerkelijke invloed is op de bijstandsuitkering;

    - De collega adviseurs zorg en inkomen aan de hand van de waarnemingen van deze functionarissen in de contacten met de klant;

    - Het IB-systeem van het Inlichtingenbureau;

    - Het kentekenregistratiesysteem.

 

2. Het persoonlijke gesprek (indien van toepassing)

  • - De adviseur zorg en inkomen gaat bij de klant na of de gegevens correct en volledig zijn;

    - Indien de gegevens volgens de klant niet correct en volledig zijn, vult de adviseur zorg en inkomen het rapport aan met de juiste gegevens;

    - Er worden – voor zover nog niet in het dossier aanwezig – door de adviseur zorg en inkomen scans gemaakt van gegevens met betrekking tot de identiteit, inkomsten, vermogenssituatie, huurcontract, en zorgverzekering;

    - In het persoonlijk gesprek met de klant wordt door de Adviseur zorg en inkomen voorlichting c.q. advies gegeven over flankerende voorzieningen en regelingen;

    - In het persoonlijke gesprek met de klant en de Adviseur zorg en inkomen kan, indien van toepassing, ook ingegaan worden op schuldenproblematiek en re-integratieactiviteiten;

    - Indien er twijfel bestaat dan wel blijft bestaan t.a.v. de juistheid en volledigheid van de door klant verstrekte gegevens en de overige mogelijkheden om deze gegevens op waarheid te verifiëren volledig zijn benut, vindt huisbezoek plaats.

 

3. Afrondende werkzaamheden van het heronderzoek

  • - Middels steekproeven kan de kwaliteit worden getoetst;

    - Aan de hand van raadpleging van het dossier worden alle gegevens die een rol hebben gespeeld bij de toekenning van de uitkering weer onderzocht;

    - Het heronderzoek sluit tevens aan bij het vorige (her)onderzoek. De adviseur zorg en inkomen controleert de in de tussenliggende periode verkregen gegevens op juistheid en volledigheid;

    - Onderzocht wordt of de uitkering juist is berekend en uitbetaald (norm, verreke­ning inkomsten en doorvoeren kortingen/toeslagen/inhoudingen);

    - Onderzocht wordt of en welke verplichtingen (voorwaarden en vorderingen) er zijn en of deze juist worden nagekomen dan wel dat hierin verandering dient te komen.

5.1.5 - Rapportage

De adviseur zorg en inkomen rapporteert volgens een model, waarin verslag wordt gedaan van de bevindingen en adviseert omtrent eventuele continuering van de uitkering, alsmede omtrent eventueel te stellen voorwaarden en/of door te voeren wijzigin­gen. De adviseur zorg en inkomen maakt tevens een beschikking.

5.1.6 - Toetsing

Doordat het mandaat bij de adviseur zorg en inkomen ligt worden rapportages en beschikkingen met betrekking tot heronderzoeken en deelonderzoeken niet vooraf getoetst door de kwaliteits- medewerker of juridisch medewerker. Deze kan achteraf steekproefsgewijs de rapportages en beschikkingen toetsen en adviseert de adviseur zorg en inkomen daar waar nodig om de kwaliteit te verbeteren ten einde de rechtmatigheid te waarborgen. De adviseur zorg en inkomen heeft wel de mogelijkheid om de rapportage in overleg vooraf ter toetsing voor te leggen aan de kwaliteitsmedewerker/ juridisch medewerker.

5.1.7 – Besluitvorming

Besluitvorming vindt plaats conform het mandaatbesluit, waarbij voor het gros van de besluiten de adviseur zorg en inkomen beslissingsbevoegd is. De besluiten worden maandelijks op een besluitenlijst vermeld en ter vaststelling en ondertekening aan het college van burgemeester en wethouders voorgelegd.

5.1.8 - Beschikking

- Bij elk besluit n.a.v. een heronderzoek wordt een definitieve beschikking gemaakt t.b.v. de cliënt;

- Ondertekening van de beschikking is gemandateerd aan de adviseur zorg en inkomen.

5.1.9 - Administratieve verwerking

Een afschrift van de beschikking, het besluit en zonodig andere bijbehorende bescheiden, worden voor administratieve verwerking overgedragen aan de financiële uitkeringsadministratie. Na verwerking worden de gegevens gescand voor het digitale archief.

5.2 DEBITEUREN HERONDERZOEK

Op grond van de Handhavingsverordening moeten nadere beleidsregels worden vastgesteld betreffende debiteuren heronderzoeken. Debiteuren heronderzoeken zijn noodzakelijk om de voortgang van de invordering te kunnen bewaken en eventueel maatregelen te kunnen nemen wanneer de invordering niet goed verloopt.

5.2.1 Algemeen

In een debiteurenheronderzoek wordt onder meer aandacht besteed aan de vastge­stelde verplichting, de daarop verrichtte aflos­singen en de actualisering van de betalingscapaci­teit van de debiteur. De gemeente is vrij om termijnen te bepalen waarbinnen de heronderzoeken plaats kunnen vinden. Hiertoe zijn beleidsregels opgesteld.

5.2.2 Uitgangspunten

  • 1. Er wordt geen heronderzoek uitgevoerd indien een schuld aan de gemeente naar verwach­ting binnen een periode van vijf jaar na de datum van het ontstaan van de vordering zal zijn afgelost, tenzij belanghebbende zijn verplich­tin­gen niet nakomt. Voorwaarde is wel dat het maandelijkse aflossingsbedrag ten minste zo groot is als het bedrag dat voor de aflossing van leenbijstand zou gelden, als genoemd in artikel 6; hoofdstuk 1 van de beleidsregels bijzondere bijstand.

    2. Een verzoek aan de daartoe bevoegde rechter om een verhoging van de onderhoudsbijdrage af te dwingen zal pas worden ingediend als uit de voorliggende financiële beschei­den blijkt dat er sprake is van tenminste een verschil van € 50,00 per maand tussen de nieuwe berekening en het aflossingsbedrag c.q. de bijdrage en hierover op basis van vrijwilligheid geen overeen­stem­ming kan worden bereikt.

5.2.3 Criteria

Op grond van onderstaande criteria zal differentiatie plaats­vinden naar de catego­rieën van vorderingen en van personen:

a. De aard van de vordering;

b. Debiteur ontvangt wel of geen periodieke uitkering van de gemeente;

c. Het naar verwachting binnen 5 jaar aflossen van de vorde­ring;

d. Het naar verwachting wel of niet veranderen van de draag­kracht;

e. De inningsmogelijkheden.

 

Ad a.: de aard van de vordering

Hierbij kunnen de volgende vorderingen worden onderscheiden:

  • a. Terugvorderingen - vorderingen op de (ex-)klant zelf ontstaan uit de wet zelf.

    b. Terugvorderingsbesluiten: vorderingen op de (ex-)klant zelf ontstaan uit het Beleidsregels krediethypotheek bijstand gemeente Bellingwedde of Bijstandsverlening aan zelfstandigen.

    c. Verhaal: vorderingen op derden, m.n. onderhoudsplichtigen.

 

Ad b.: debiteur ontvangt wel of geen periodieke uitkering van de gemeente

Bij terugvordering worden de volgende categorieën onderschei­den:

  • a. Personen met een lopende periodieke uitkering van deze gemeente.

    b. Personen waarvan de uitkering is beëindigd.

 

ad c.: het naar verwachting binnen 5 jaar aflossen van de vorde­ring

Het algemene uitgangspunt is dat een vordering ineens wordt voldaan, tenzij op grond van wet- en regelgeving of een overeen­komst anders is bepaald. Wanneer betaling ineens niet mogelijk blijkt, kan een betalings­regeling worden getroffen. Als de vordering op grond van de door debiteur voorgestelde regeling naar verwachting binnen 5 jaar na het ontstaan van de vordering wordt voldaan, zal geen financieel onder­zoek uitge­voerd worden naar zijn aflossingsca­paciteit, mits aan de betalingsverplich­ting wordt voldaan. Er wordt een heronderzoek uitgevoerd binnen 24 maanden na de vermoe­delijke einddatum van de vordering.

 

Duurt aflossing naar verwachting langer dan 5 jaar, dan zal de aflossings­capa­citeit worden bepaald aan de hand van een finan­cieel onderzoek. Er wordt in elk geval een heronder­zoek uitge­voerd binnen 24 maanden na de vermoede­lijke einddatum.

 

Ad d.: het naar verwachting wel of niet veranderen van de draag­kracht

De verwachtingen t.a.v. de financiële situatie van de klant bepalen eveneens de heronder­zoeksfrequentie. Er wordt onder­scheid gemaakt tussen:

  • a. Financiële situaties die zich naar verwachting zullen wijzigen;

    b. Financiële situaties die zich naar verwachting niet zullen wijzigen.

 

Aan de hand van de omstandigheden van de klant zal een conclu­sie door overwegingen en argumenten dienen te worden onderbouwd.

 

Ad e.: de inningsmogelijkheden

Als er geen inningsmogelijkheden zijn, omdat bijvoorbeeld het adres of de inkomstenbron van de debiteur onbekend zijn, wordt een heronderzoek uitge­voerd binnen 24 maanden.

5.2.4 Termijnen

Als frequentie voor een debiteurenonderzoek wordt uitgegaan van de volgende termijnen:

 

1. Debiteurenonderzoek als onderdeel van het heronderzoek periodieke uitke­ring.

2. Onderzoekstermijn binnen 24 maanden

3. Onderzoekstermijn binnen 36 maanden

4. Onderzoekstermijn binnen 48 maanden

5. Geen heronderzoek.

5.2.5 Groepskenmerken 

In onderstaand schema zijn op basis van vorenstaande uitgangs­punten de navolgende categorieën debiteuren onderscheiden. Termijnen en omvang van de categorieën zijn eveneens aangege­ven. Het debiteurenonderzoek vindt plaats tijdens een heronderzoek (lopende uitkering), dit zal dan een controle zijn of er betaald wordt conform betalingsregeling of dat er een verrekening plaats vindt met de uitkering. Na beëindiging van de uitkering zal het debiteurenonderzoek worden uitgevoerd door de medewerker terugvordering en verhaal.

 Bepaling aflos­sings­capaciteitDebiteurenonder­zoek 
TERUGVORDERING ALGEMEEN
Personen met periodieke uitkering Nee0-24 maanden 
Personen zonder periodieke uitke­ring  
-vordering voldaan < 5 jaar Nee0 - 24 maanden 
-vordering voldaan > 5 jaar  
naar verwachting wel wijzigingen Ja0 - 24 maanden 
naar verwachting geen wijzigingen Ja0 – 36 maanden 
Geen inningsmogelijkheden n.v.t.0 - 24 maanden 
TERUGVORDERING Pw- BESLUITEN
Krediethypotheek (Pw) Ja/Nee*)0 - 24 maanden 
BZ/Bbz Ja/Nee*)0 - 24 maanden 
VERHAAL bij betalingsachterstand
Naar verwachting wel wijzigingen --0 - 24 maanden 
Naar verwachting geen wijzigingen --0 - 48 maanden 

Bij een krediethypotheek en BZ/Bbz leningen wordt uitsluitend een onder­zoek naar de aflos­singsca­paciteit gedaan daar waar de aflossing door de gemeente te bepalen is. Dus niet als de aflossing wordt bepaald door regelgeving of een overeen­komst.

5.2.6 Organisatie, werkwijze en hieraan te stellen eisen

De verplichtingen van debiteuren met een periodieke uitkering van deze gemeen­te kunnen worden behandeld bij het reguliere heronderzoek.

Onderstaande heeft daarom met name betrekking op onderhoudsplichtigen en overige debiteuren die geen uitkering meer ontvangen.

5.2.7 Voorbereidende werkzaamheden

Maandelijks wordt middels een selectie op revisiedatum een lijst uitgedraaid met de voor desbetreffende maand te verrichten debiteurenonderzoeken.

5.2.8 Gegevensverzameling/verificatie

De ex-klant of onderhoudsplichtige ontvangt een inlich­tingenformulier, waarbij wordt vermeld welke bescheiden (in afschrift) dienen te worden overgelegd.

De ex-klant of onderhoudsplichtige dient het formulier volledig in te vullen en te ondertekenen. Indien er twijfel bestaat t.a.v. de juistheid en volledig­heid van de verstrekte gegevens worden inlichtingen inge­wonnen bij de in artikel 64 Pw genoemde instanties, dan wel de instanties waarvoor de betrokkene een machtiging heeft afgegeven middels ondertekening van het formulier.

5.2.9 Rapportage

Er wordt gerapporteerd of al dan niet een wijziging in de verplichtingen plaats dient te hebben. Tevens wordt beoor­deeld of en in hoeverre aan de opgeleg­de verplichtingen is voldaan en of hierop juist en tijdig is gereageerd door deze gemeente (aanmaningen, verzoekschrift recht­bank etc.).

 

Bij onderhoudsplichtigen wordt de bijdrage bepaald aan de hand van de zgn. Trema-­normen.

 

Bij de overige debiteuren wordt het aflossingsbedrag in beginsel bepaald door het bedrag boven de zogenaamde beslag­vrije voet, als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek Burger­lijke Rechtsvordering. De aflossing van bijzondere bijstand in de vorm van een geldle­ning ten behoe­ve van duurzame gebruiks­goe­deren (zogenaamde leenbij­stand) vormt hierop een uitzondering. Hierbij wordt aanslui­ting gezocht bij de beleidsregels bijzonde­re bijstand.

 

De rapportage mondt uit in een advies omtrent het al dan niet wijzigen van de termijnbedragen, het treffen van incassomaatregelen of het starten van een verzoek­schrif­tenpro­cedure of rechtbank (ver­haal).

5.2.10 - Toetsing

- De aangewezen juridisch medewerker toetst vorengenoemde rapportage en bijbehoren­de bescheiden op volledigheid en recht- en doelmatigheid;

- Bij onvolkomenheden of verschil van mening vindt hierom­trent nader overleg plaats met de administratief medewerker, waarna laatstgenoemde een en ander zonodig herstelt;

- Indien er omtrent de advisering geen consensus mogelijk is, voegt de juri­disch mede­werker zijn bevindingen toe aan de rapportage en legt deze voor aan de manager voor definitieve standpuntbepaling inzake de advisering aan het college van burgemeester en wethouders.

5.2.11 - Besluitvorming

- Besluitvorming is gemandateerd aan de Juridisch medewerkers; zulks met inachtneming van de terzake ge­stelde re­gels/voorschriften;

- De besluiten worden maandelijks op een besluitenlijst ver­meld, die ter vaststel­ling en ondertekening aan het college van burgemeester en wethouders wordt voorgelegd.

5.2.12 - Beschikking/verzoekschriften

- Bij besluiten naar aanleiding van een debiteurenonderzoek, wordt (indien nodig) door de juridisch mede­wer­kers een beschik­king gemaakt;

- De verzoekschriften voor de rechtbank of kantonrechter worden eveneens opgesteld door de juridisch medewerkers;

- Ondertekening van de beschikking is gemandateerd aan de manager Samenleving, onder overlegging van de bijbehorende bescheiden;

- Ondertekening van vorengenoemde verzoekschriften ge­schiedt door de burgemeester.

5.2.13 - Administratieve verwerking

Het besluit en de beschikking worden voor administratie­ve verwer­king overgedragen aan de uitkeringsadministra­tie. Daarna worden de stukken gescand voor het digitale archief.

 

HOOFDSTUK 6 FRAUDEBEHEERSPLAN EN HANDHAVING

 

De Participatiewet (Pw) bepaalt dat de gemeenteraad een verordening vaststelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, alsmede van misbruik van de wet. De gemeenteraad heeft deze verordening voor de Pw, Ioaw en Ioaz vastgesteld. Fraudebestrijding zorgt voor een belangrijk deel voor het draagvlak van de sociale zekerheid. Handhaving moet derhalve een belangrijke plaats innemen binnen het beleid van de afdeling Samenleving. Fraudebeleid staat niet op zich, maar hangt voor een groot deel samen met andere beleidsterreinen zoals sociale activering, uitstroombeleid en armoedebestrijding. Bij handhaving gaat het om activiteiten die er zorg voor dragen dat mensen zich spontaan aan de wet- en regelgeving houden. Het gaat erom de spontane nalevingbereidheid van (potentiële) klanten te bevorderen. Het oogmerk is dat deze uit eigen beweging tijdig de volledige en juiste gegevens verstrekt op basis waarvan de sociale dienst het recht op uitkering kan bepalen. De sociale dienst richt zich om dit doel zo veel mogelijk te realiseren, op de navolgende elementen:

 

Voorkoming van fraude (preventie):

1. Vroegtijdige voorlichting aan klanten en inwoners

Hoewel de wet zelf voorschrijft dat iedereen zichzelf van wet- en regelgeving op de hoogte moet stellen, blijkt dat in de praktijk soms heel anders uit te pakken. Klanten zijn lang niet altijd op de hoogte van zowel hun rechten als plichten. Belanghebbenden moeten goed geïnformeerd zijn met betrekking tot de regelgeving van de Pw, Ioaw/Ioaz. Het vroegtijdig informeren van de klant is een belangrijk element. Voorkomen moet worden dat fraude door onwetendheid ontstaat. Mensen kunnen door slecht geïnformeerd te zijn een verkeerd verwachtingspatroon opbouwen. Elke klant moet zoveel en zo vroeg mogelijk geïnformeerd worden over zowel zijn rechten als zijn plichten. Juiste beeldvorming is een noodzakelijke voorwaarde voor spontane nalevingbereidheid.

 

2. Optimalisering dienstverlening

De sociale dienst moet zo min mogelijk organisatorische of procedurele drempels opwerpen, zodat betrokkenen de regelgeving en de controlepraktijk die eruit voortvloeien in zijn aard accepteren. Drempels die onnodig irritaties oproepen verkleinen de kans op spontane naleving. Door begrip te kweken voor de gang van zaken en het niveau van dienstverlening wordt de kans op spontane naleving vergroot.

 

Aanpak van fraude (repressie):

1. Vroegtijdig constateren en afhandelen van overtredingen/fraudesituaties.

In geval van overtreding van de regels moet de gevoelsmatige pakkans voldoende hoog zijn. Dit dient plaats te vinden via toepassing van het ‘controle-op-maat’ principe in plaats van de standaardcontrole. Controle op maat houdt in: hoe meer risico, hoe intensiever de benodigde controle. Bij vroegtijdige detectie treedt immers geen, of slechts beperkte schade op. Zo worden klanten ervoor behoed onnodig in een strafrechttraject terecht te komen, doordat de gemeente verzuimde adequaat te controleren. Instrumenten die daarbij worden gebruikt, zijn de elektronische bronnen Suwinet en Inlichtingenbureau, waarmee witte fraude binnen enkele maanden aan het licht komt.

In het verlengde van een administratief vooronderzoek voor bepaalde groepen is inhoudelijke controle, gespreksvoering en huisbezoek nodig om vast te stellen of de gepresenteerde papieren werkelijkheid inderdaad ook de feitelijke is. Ook kan steekproefsgewijs op risicogebieden door alle soorten klanten heen intensieve nacontrole plaatsvinden.

2. Daadwerkelijke sanctionering in geval van geconstateerde fraude.

Een opgelegde en uitgevoerde straf moet proportioneel maar ook voldoende afschrikwekkend zijn. Wie fraudeert, wordt gestraft. Feitelijk moeten de ten onrechte gemaakte kosten van uitkering terugbetaald worden. Doordat per 1 januari 2013 de bestuurlijke boete is ingevoerd in de sociale zekerheid heeft de gemeente nauwelijks mogelijkheid om beleid te maken op dit punt. De regels van de boete staan vermeld in de wet. Alleen bij de verrekening van de bestuurlijke boete bij recidive heeft de gemeente de mogelijkheid gekregen beleid in de vorm van een verordening vast te stellen. Dit is gebeurd en hiernaar wordt verwezen voor meer informatie.

 

Doelstelling/verantwoordelijkheid

De gemeente is verantwoordelijk voor een wetsconforme en doelmatige uitvoering. Misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet- en regelgeving dienen te worden voorkomen en bestreden.

Voorkoming misbruik/oneigenlijk gebruik

Voorlichting vormt een belangrijk middel om de burger te informeren omtrent de rechten en verplichtingen, die gekoppeld zijn aan de indiening van een aanvraag en eventuele toekenning van een sociale uitkering. Deze voorlichting kan worden onderverdeeld in de volgende categorieën:

  • a. Algemene voorlichting, geïnitieerd door rijksoverheid en gemeente, onder andere via kranten en huis-aan-huis bladen;

    Ontwikkeling van een algemeen voorlichtingsbeleid biedt de mogelijkheid de afzonderlij­ke onderdelen, waar de gemeente in de uitvoering van haar beleid aandacht aan besteedt en waar de (potentiële) klant in directe zin mee heeft (krijgt) te maken, onder de aandacht van de burger te brengen. De onderscheidene te publiceren onderwerpen zullen zijn terug te vinden in folder(s) en/of brochure(s).

  • b. Klantgerichte voorlichting, middels folder(s) en/of informatiebrochure(s);

    Folders en brochures kunnen bijdragen aan versterking van de op de (potentiële) klant gerichte voorlichting. Deze voorlichting zal naast een inhoudelijke toelichting op de wetgeving zich tevens richten op de 'spelregels', waarmee de klant te maken krijgt en waaraan hij zich heeft te houden.

    Uitreiking van dit voorlichtingsmateriaal maakt deel uit van de procedure die doorlo­pen wordt bij de indiening van de aanvraag. Zekerheidshalve zal de klant een verklaring ondertekenen waarin staat vermeld dat hij het genoemde voorlichtingsmateriaal heeft ontvangen en kennis heeft genomen van de inhoud hiervan. Wanneer de omstandig­heden daartoe aanleiding geven kan de te ondertekenen verklaring worden aangevuld met gegevens die door de aanvrager en/of Adviseur zorg en inkomen als relevant worden ervaren.

  • c. Politievoorlichting, omtrent opsporing van fraud.e

Beleidsregel 1

Middels de werkmap met informatie die de klanten uitgereikt krijgen worden ze voorgelicht over de verplichtingen die aan de bijstand zijn verbonden.

  • a. Bij de indiening van de aanvraag wordt voorlichtingsmateriaal overhandigd (in de werkmap).

    b. De klant tekent een verklaring voor de ontvangst van dit informatiemateriaal en kennisneming hiervan. Zo nodig kan de verklaring met relevante gegevens worden aangevuld.

Beleidsregel 2

Elke burger die een uitkering aanvraagt, dient zich te identificeren met een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht. Ingeval van een huwelijk of samenwoning geldt dit ook voor de partner tenzij het gaat om een niet rechthebbende partner. Deze identificatieplicht is eveneens van toepassing bij heronderzoeken andere situaties, waar sprake is van een vorm van controle.

Beleidsregel 3

Het aanvraag- en (indien van toepassing) inlichtingenformulier wordt door de aanvrager zelf ondertekend, dan wel met DigiD.

Indien er wordt over gegaan tot het gebruik van heronderzoekformulieren die al zijn ingevuld door de adviseur zorg en inkomen, op basis van de bekende gegevens, vult de belanghebbende zelf de ontbrekende gegevens in en ondertekent deze formulieren.

Indien van het gestelde onder b. wordt afgeweken wordt hiervan gemotiveerd mededeling gedaan in een verklaring. Deze verklaring wordt afzonderlijk ondertekend door de klant en partner.

Beleidsregel 4

Verificatie van de voor de uitkering benodigde gegevens vindt plaats bij:

  • a. Suwinet;

    b. De in de artikelen 63 en 64 Pw, artikel 45 Ioaw/Ioaz genoemde personen, instel­lin­gen en instanties;

    c. Derden, voor zover er sprake is van informatie (verklaringen en tips), die van daadwerkelijke invloed is op de bijstandsuitkering;

    d. De klant, eventueel door middel van huisbezoek;

    e. De adviseur zorg en inkomen aan de hand van de waarnemingen van deze functionaris in de contacten met de klant.

Beleidsregel 5

Voor het vaststellen van het recht op een uitkering kan het in bepaalde gevallen nodig zijn een huisbezoek af te leggen, namelijk:

- bij onduidelijkheid over de woon- of de leefsituatie;

- indien er aanwijzingen zijn dat er arbeid wordt verricht die niet aan de gemeente werd gemeld (dit kan zowel het geval zijn bij het entreeonderzoek als bij het heronderzoek of in geval er externe of interne signalen zijn ontvangen van mogelijk misbruik);

- in geval van een aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening voor woninginrichting of vervanging van duurzame gebruiksgoederen.

 

Een huisbezoek vindt plaats wanneer er twijfel blijft bestaan ten aanzien van de juistheid en volledigheid van de door klant verstrekte gegevens en de overige mogelijkheden om deze gegevens op waarheid te verifiëren volledig zijn benut. In geval van onduidelijk­heid over de woon- of leefsituatie wordt meteen overgegaan tot huisbezoek. Een huisbezoek kan zowel aangekondigd als onaangekondigd plaatsvinden. Ook kan op grond van artikel 53a Pw een huisbezoek worden verricht.

Beleidsregel 6

Na toekenning van een periodieke uitkering dienen klanten maandelijks een rechtmatig­heidsonderzoeksformulier (ROF) in te vullen en in te leveren. Aan de hand hiervan wordt de te verlenen uitkering berekend. ROF’s dienen te voldoen aan de volgende eisen:

  • a. Volledige invulling van het ROF, waarbij het openlaten van antwoor­den en/of het plaatsen van streepjes niet wordt geaccep­teerd;

  • b. Juiste vermelding van de datum en ondertekening door de klant en eventuele partner;

  • c. Gegevens omtrent inkomen dienen met bewijsstukken te zijn onderbouwd;

  • d. ROF’s dienen over elke maand waarover uitkering is toegekend te worden ingeleverd uiterlijk op de 10e van elke direct daarop volgende maand;

  • e. Bij het niet tijdig voldoen aan het gestelde in lid d, wordt een termijn van orde geboden;

  • f. Bij het niet tijdig voldoen aan het gestelde in lid e, wordt een hersteltermijn geboden;

  • g. Het niet tijdig voldoen aan het gestelde in lid f, wordt aangemerkt als een verwijtbare gedraging, op grond waarvan een afstemming of een maatregel kan worden opgelegd;

  • h. Het niet voldoen aan het gestelde in lid f, wordt de uitkering ingetrokken en  wordt eveneens aangemerkt als een verwijtbare gedraging op grond waarvan een afstemming of een maatregel kan worden opgelegd.

Indien invulling en/of ondertekening van een ROF door een derde plaats vindt dient dit met redenen omkleed op het formulier vermeld te worden.

Beleidsregel 7

Heronderzoeken met betrekking tot periodieke uitkeringen (ook inkomensvoorzieningen) vinden periodiek plaats aan de hand van een heronderzoeksplan. Met betrekking tot debiteuren vindt eveneens periodiek heronderzoek plaats op grond van het Heronderzoeksplan gemeente Bellingwedde zoals is opgenomen onder hoofdstuk 5 van deze notitie.

Een heronderzoek kan tevens plaats vinden op grond van wijzigingen in de woon-, leef- inkomens- en vermogensituatie, die bekend worden via (ROF), documen­ten of anderszins. Het heronderzoek is gericht op vaststelling van de rechtmatigheid van een uitkering en zal aan een aantal voorwaarden dienen te voldoen.

Het heronderzoek voldoet aan de volgende eisen:

  • a. De invulling en ondertekening van het heronderzoeksformulier voldoet aan de eisen als gesteld onder beleidsregel 4;

    b. Het heronderzoek sluit aan bij het vorige (her)onderzoek en controleert de in de tussenliggende periode verkregen gegevens (via rechtmatigheidsonderzoeksformu­lieren en andere informatiebronnen) op juistheid en volledigheid;

    c. Een persoonlijk gesprek met de klant maakt bij voorkeur deel uit van het heronderzoek. Wanneer er sprake is van een partner neemt deze eveneens deel aan het gesprek, behoudens uitzonderingen;

    d. Huisbezoek vindt plaats conform beleidsregel 5;

    Bij het verlenen van onvoldoende medewerking, het niet tijdig of onvolledig verstrekken van gegevens of gevorderde bewijsstukken is het gestelde in artikel 54 Pw, dan wel artikel 17 Ioaw of Ioaz.

 

Beleidsregel 8.

  • a. Er vindt ad hoc overleg plaats tussen de adviseur zorg en inkomen en de juridisch medewerkers die ook BOA zijn, over de klanten, in behandeling bij de adviseur zorg en inkomen, waarover vermoe­dens van fraude bestaan. Dit overleg kenmerkt zich door een consult-functie;

    b. De adviseur zorg en inkomen doet zelf een onderzoek naar aanleiding van de fraudevermoedens;

    c. Om de adviseur zorg en inkomen meer mogelijkheden te geven om uitkeringsfraude op te sporen zijn ze ook aangewezen als toezichthouder.

Beleidsregel 9

Met betrekking tot fraude en het opmaken van proces-verbaal worden de richtlijnen van het Openbaar Ministerie ter zake gevolgd.

 

HOOFDSTUK 7 REGELING KREDIETHYPOTHEEK BIJSTAND

In artikel 50 Participatiewet (Pw) is geregeld dat ook een belanghebbende die eigenaar is van de door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf recht heeft op bijstand. Er is voorts bepaald dat de bijstand in de vorm van de geldlening wordt verstrekt wanneer:

  • - het vermogen gebonden in de woning meer bedraagt dan € 49.400,-- (1-1-2014, artikel 34 lid 2 sub d Pw) én

  • - de hoogte van de algemene bijstand over de periode van een jaar naar verwachting meer zal gaan bedragen dan het wettelijke netto minimummaandloon.

Ter zekerheidstelling van de geldlening is het wenselijk deze lening te verstrekken in de vorm van een hypotheek. Daartoe zijn de bepalingen in de Pw echter onvoldoende en is specifiek gemeentelijk beleid noodzakelijk. Regels daaromtrent zijn opgenomen in onderstaande Regeling Krediethypotheek Bijstand.

 

Artikel 1 Kader en definities

Deze regeling is een nadere invulling van de artikelen 50 tweede lid en 48 derde lid van de Participatiewet (Pw) en verstaat onder:

a. Belanghebbende: de bijstandsgerechtigde woningbezitter als bedoeld in artikel 50 eerste lid Pw;

b. College: het college van Burgemeester en Wethouders van Bellingwedde;

c. Woning: de door belanghebbende en eventuele gezin zelf bewoonde eigen woning, woonboot of woonwagen;

d. Waarde van de woning: waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering;

e. Geldlening: lening als bedoeld in artikel 50 tweede lid Pw;

f. Krediethypotheek: geldlening onder verband van hypotheek;

g. Inkomen: het inkomen bedoeld in artikel 32 Pw;

h. Relevante norm: de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm en verlaging als bedoeld in § 3.2 en § 3.3 Pw.

 

Artikel 2 Vaststelling waarde woning

  • 1. Vaststelling van de waarde van de woning vindt plaats op basis van de waarde zoals weergegeven op de laatst afgegeven beschikking inzake de onroerende zaakbelastingen. (OZB). Ook wel WOZ waarde genoemd.

  • 2. Vaststelling van de waarde van een woning, woonwagen of een woonschip waar geen beschikking inzake de WOZ waarde wordt afgegeven vindt plaats aan de hand van een taxatie verricht door een erkend taxateur die door burgemeester en wethouders in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen.

  • 3. Indien belanghebbende de Woz waarde van de woning betwist, maar hier geen rechtsmiddelen tegen heeft aangewend en de waarde van de woning wil laten taxeren, dan zijn de kosten verbonden aan taxatie, vestiging van de hypotheek, alsmede bijkomende kosten voor rekening van belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als bijzondere bijstand.

  • 4. Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening wordt daartoe mede gerekend de eventuele bijstand in de kosten genoemd in het derde lid.

  • 5. Indien uit de taxatie van de woning blijkt dat er geen krediethypotheek hoeft te worden gevestigd, kan voor de taxatiekosten bijzondere bijstand worden verleend.

 

Artikel 3 Lening

  • 1. De geldlening bedraagt ten hoogste de waarde van de woning, verminderd met de daarop rustende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid sub d Pw.

  • 2. Wanneer het in artikel 3 lid 1 van deze beleidsregels genoemde bedrag € 2.500,-- of minder bedraagt wordt geen krediethypotheek gevestigd. De te verstrekken bijstand wordt wel als lening verstrekt.

  • 3. Ter zekerstelling van rente- en aflossingsverplichtingen ten aanzien van de geldlening, wordt op de woning een hypotheek gevestigd ten gunste van het college tot het bedrag bedoeld in het eerste lid;

  • 4. In de hypotheekakte worden de gebruikelijke bedingen opgenomen, alsmede de voorwaarden verbonden aan deze regeling, doch in elk geval de voorwaarden genoemd in de artikelen.

 

Artikel 4 Aflossing

  • 1. Aflossing van de geldlening vindt in beginsel plaats gedurende tien jaar.

  • 2. De aflossing in maandelijkse termijnen vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening (of de inkomensvoorziening)

  • 3. De maandelijkse aflossingsverplichting wordt telkens voor een periode van twee jaar vastgesteld.

  • 4. Over het inkomen dat de relevante norm niet te boven gaat wordt geen aflossing gevergd.

  • 5. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, aflossingsverplichting lager, dan wel hoger vast.

  • 6. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 7. Indien belanghebbende schuldig nalatig is in het voldoen van de aflossingsverplichting, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 5 Rente

  • 1. Indien door toepassing van artikel 4 vierde tot en met zesde lid na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2. De rente, bedoeld in het eerste lid, bedraagt de wettelijke rente.

  • 3. Indien het door het college vast gestelde bedrag op grond van artikel 4 derde lid onvoldoende is om zowel rente als aflossing te dekken, gaat de betaling van de rente voor de aflossing. Dit is ook van toepassing indien betrokkene niet volledig aan de betalingsverplichting voldoet.

  • 4. Indien belanghebbende, naar het oordeel van het college, geen rente kan betalen, wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

  • 6. Indien belanghebbende schuldig nalatig is in het voldoen van de verschuldigde rente, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

 

Artikel 6 Verkoop van de woning

  • 1. Bij verkoop, of vererving van de woning aan een ander dan de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 5 bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2. Bij verkoop van de woning kan het college besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening onder verband van hypotheek tot ten hoogste het bedrag bedoeld in het eerste lid, voor de aankoop van een andere woning, indien er sprake is van:

    • 1. bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende

      2. werkaanvaarding elders door belanghebbende.

  • 3. Het tweede lid is slechts van toepassing indien belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 4. Indien de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

  • 5. Kwijtschelding als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats indien waardevermindering van de woning naar het oordeel van het college het gevolg is van opzettelijk of nalatig handelen van belanghebbende zelf.

 

Artikel 7 Herhaalde bijstandsverlening

Indien na beëindiging van de bijstandverlening onder verband van krediethypotheek wederom recht op bijstand ontstaat, wordt deze bijstand verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek indien:

  • - De bijstandverlening aanvangt binnen twee jaar na beëindiging van het eerdere recht én

    - De destijds voor de bepaling van het recht op bijstand gebruikte WOZ waarde / taxatie van de woning niet ouder is dan vijf jaar.

Voor de duidelijkheid, dit geldt ook voor bijzondere bijstand.

 

Artikel 8 Hertaxatie

  • 1. Indien de bijstandverlening om niet wordt verleend, wordt de woning van de belanghebbende elke vijf jaar opnieuw getaxeerd, gerekend vanaf de datum van de taxatie.

    2. Indien bijstandsverlening plaatsvindt in de vorm van een krediethypotheek vindt hertaxatie van de woning plaats vijf jaar nadat de hypotheek is volgelopen.

    3. Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de WOZ waarde binnen de termijn van 5 jaar met meer dan 10% is gestegen. In dat geval kan de gemeente eerder een hertaxatie uitvoeren ten einde de krediethypotheek te verhogen.

    4. Ten aanzien van de taxatiekosten is artikel 2 van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 9 Jaaropgave

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

 

HOOFDSTUK 8 BELEIDSREGELS VERLAGINGEN BELLINGWEDDE 2015

 

De Invoeringswet Participatiewet introduceert de kostendelersnorm (artikel 22a) en schrapt het aantal verhogingen en verlagingen van de toepasselijke bijstandsnormen. De mogelijkheid tot verlaging van de bijstandsnorm als gevolg van de woonsituatie van belanghebbenden en de verlaging voor schoolverlaters uit de Wet werk en bijstand (hierna: Wwb) zijn echter gehandhaafd in de Pw. Beide verlagingen zijn opgenomen in respectievelijk artikel 27 en 28 van de Pw.

 

In tegenstelling tot het voormalige artikel 8, eerste lid, van de Wwb, is in artikel 8, eerste lid, van de Pw geen verordeningsplicht meer opgenomen voor voornoemde verlagingen. Dit betekent dat de gemeenteraad geen regels meer stelt over de verlaging als gevolg van de woonsituatie van belanghebbende en de verlaging voor schoolverlaters. Zoals blijkt uit de formulering van artikelen 27 en 28 van de Pw, behoort de toepassing van beide verlagingen tot de discretionaire bevoegdheid van het college. Onderhavige beleidsregels dienen ter invulling van deze discretionaire bevoegdheid.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. gehuwdennorm: norm, bedoeld in artikel 21, onder c, van de wet.

b. wet: Participatiewet.

 

Artikel 2 Schoolverlaters

1. Het college verlaagt de norm voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, bedoeld in artikel 28 van de wet, gedurende zes maanden.

2. De verlaging bedraagt 20% van de voor belanghebbende toepasselijke norm.

 

Artikel 3 Woonsituatie

1. Het college verlaagt de norm voor zover belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, bedoeld in artikel 27 van de wet.

2. De verlaging bedraagt:

  • a. 20% van de gehuwdennorm als belanghebbende een woning bewoont waaraan geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

    b. 10% van de gehuwdennorm als belanghebbende geen woning bewoont.

 

Artikel 4 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van dit besluit indien toepassing van dit besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 5 Overgangsrecht

De situatie van een belanghebbende die voor de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt, wordt tot 1 juli 2015 beheerst door de bepalingen van die wet en de Toeslagenverordening Wwb 2013.

 

Artikel 6 Citeertitel en inwerkingtreding

1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

2. Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels verlagingen Bellingwedde 2015.

 

  

 

Toelichting

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

Voor het gebruik van het begrip ‘gehuwdennorm’ is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de Pw zelf wordt gegeven in artikel 21, onder c, van de Pw. Het bedrag is gelijk aan het netto minimumloon.

 

Artikel 2

De verlaging voor schoolverlaters is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos). Er wordt geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Het bedrag wordt verlaagd met 20% van de bijstandsnorm die op grond van paragraaf 3.2. van de Pw op belanghebbende van toepassing is.

 

Artikel 3

Artikel 27 van de Pw geeft het college de mogelijkheid de norm te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 van de Pw is aanvullend bedoeld op de kostendelersnorm, bedoeld in artikel 22a van de Pw. Zoals blijkt uit de toelichting op het voormalige artikel 27 van de Wwb (het huidige artikel 27 van de Pw) is de verruiming bedoeld om ook voor de gevallen dat er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen toepassen. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de belanghebbende een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud. Dit volgt uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

 

Wordt de norm verlaagd omdat de belanghebbende geen woonkosten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de kostendelersnorm van artikel 22a van de Pw van toepassing is, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging (zie CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698). Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten worden.

 

In het tweede lid, onder b, is bepaald dat als de belanghebbende geen woning bewoont, de norm met 10% wordt verlaagd. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen. Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1.1, onder q, van de Wet basisadministratie personen op grond van artikel 40, eerste en tweede lid, van de Pw door de gemeente Groningen. Echter niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van voornoemde wet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie.

 

Artikel 4

In de dagelijkse uitvoeringspraktijk kan de toepassing van de beleidsregels in incidentele gevallen leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Het college kan in een dergelijk geval ten gunste van belanghebbende afwijken van de beleidsregels. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt, dan kan men zich afvragen of de beleidsregels ter zake niet aangepast zouden moeten worden.

 

 

Artikel 5

De Pw voorziet in overgangsrecht voor ‘het zittend bestand’: de bijstandsgerechtigden die voor de inwerkingtreding van de Pw reeds een uitkering ontvingen op grond van de Wwb. Voor deze personen geldt de kostendelersnorm met ingang van 1 juli 2015 in plaats van per 1 januari 2015. Dit betekent dat voor deze groep de oude normen van de Wwb gelden, inclusief toeslagen en verlagingen. Dit heeft als gevolg dat de regels betreffende gemeentelijke toeslagen en verlagingen, vastgelegd in de Toeslagenverordening Wwb 2013 van toepassing blijven op het zittend bestand tot 1 juli 2015. Voor nieuwe aanvragen gelden vanaf 1 januari 2015 deze beleidsregels.

 

Artikel 6

Het artikel spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.

 

 

HOOFDSTUK 9 BELEIDSREGELS VRIJLATING INKOMENSTEN UIT ARBEID

 

Gemeenten hebben de mogelijkheid om in individuele gevallen te bepalen dat een deel van de inkomsten uit arbeid gedurende maximaal een half jaar niet worden verrekend met de bijstand. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren.

 

Artikel 1. Definities

 

Op deze beleidsregels zijn de definities van de Participatiewet (Pw), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 2. De in de Wet genoemde voorwaarden

 

1. De belanghebbende heeft op grond van art. 31, tweede lid, onder n Pw, art. 8, lid 2, Ioaw en art. 8, lid 3, Ioaz, gedurende een periode van 6 aaneengesloten maanden recht op een gedeeltelijke vrijlating van een inkomen uit arbeid indien:

  • a. De belanghebbende ouder is dan 27 jaar, doch de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, en

    b. de belanghebbende algemene bijstand/Ioaw/Ioaz ontvangt, en

    c. het college vooraf heeft geoordeeld dat de werkzaamheden bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende, en

    d. de belanghebbende nog niet eerder voor vrijlating van inkomsten gedurende 6 maanden op grond van art. 31, tweede lid, onder n Pw, art. 8 lid 2 Ioaw, art. 8, lid 3 Ioaz en deze beleidsregels in aanmerking is gekomen.

2. De alleenstaande ouder heeft op grond van art. 31, tweede lid, onder r Pw, art. 8, lid 5 Ioaw en art. 8, lid 9 Ioaz gedurende een periode van maximaal 30 maanden recht op een gedeeltelijke vrijlating van een inkomen uit arbeid indien:

  • a. De alleenstaande ouder, ouder is dan 27 jaar, en

    b. de alleenstaande ouder algemene bijstand ontvangt, en

    c. de alleenstaande ouder de volledige zorg heeft voor een ten laste komend kind tot 12 jaar, en

    d. een periode van gedeeltelijke inkomensvrijlating van 6 maanden, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, voorbij is, en

    e. de gedeeltelijke vrijlating naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van belanghebbende.

 

3. Ten einde gebruik te kunnen maken van de vrijlatingsregeling dient de belanghebbende een schriftelijke aanvraag te doen bij de werkcoach, alvorens met de werkzaamheden is gestart. De werkcoach zal deze aanvraag met in achtneming met deze beleidsregels beoordelen en middels een beschikking afhandelen.

Artikel 3. Criterium bijdragen aan de arbeidsinschakeling

 

Het college heeft besloten dat naar haar oordeel alle betaalde werkzaamheden die aangemerkt kunnen worden als algemeen geaccepteerde arbeid zoals bedoel in de Pw, bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

 

Artikel 4. Hoogte en duur vrijlating

 

1. De vrijlating, als bedoeld in art. 31, lid 2, onder n Pw en art. 2, lid 1 van deze beleidsregels bedraagt: 25% van de inkomsten uit arbeid, met een maximum zoals in de Wet bepaald, per maand, gedurende maximaal 6 aaneengesloten maanden.

 

2. De vrijlating, als bedoeld in art. 8, lid 2 Ioaw en art. 8, lid 3 Ioaz, bedraagt: 25 procent van het inkomen uit arbeid, met een maximum zoals in de Wet bepaald, per maand, gedurende maximaal 6 aaneengesloten maanden.

 

3. De vrijlating voor alleenstaande ouders, als bedoeld in art. 31, lid 2, onder r Pw en art. 2, lid 2 van deze beleidsregels, bedraagt: 12,5 % van de inkomsten uit arbeid, met een maximum zoals in de Wet bepaald, per maand, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden.

 

4. De vrijlating voor alleenstaande ouders, als bedoeld in art. 8, lid 5 Ioaw en art. 8, lid 9 Ioaz bedraagt: 12,5 procent van dit inkomen, met een maximum zoals in de Wet bepaald, per maand, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden.

5. Het vrijlatingsbedrag geldt exclusief vakantietoeslag.

 

6. Degene met een eigen inkomen dat uitstijgt boven de voor hem geldende bijstandsnorm (norm + toeslag – verlagingen) inclusief vt heeft geen recht op bijstand en kan derhalve geen beroep doen op de vrijlatingsregeling om zodoende eventueel aanspraak te maken op aanvullende bijstand.

 

Artikel 5. Onjuiste inlichtingen

 

Er is geen recht op vrijlating van inkomsten wanneer de belanghebbende onjuiste inlichtingen heeft verstrekt omtrent in aanmerking te nemen inkomsten en daardoor teveel uitkering is verstrekt.

 

Artikel 6. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

 

Indien er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, waardoor er meer uitkering dient te worden verstrekt dan het geval zou zijn wanneer de belanghebbende voldoende verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan getoond zou hebben, bestaat er geen recht op vrijlating.

Dit kan bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, het geval zijn indien de belanghebbende zonder rechtvaardiging reële mogelijkheden voor extra arbeidsinschakeling onbenut heeft gelaten, of omdat hij minder is gaan werken zonder dat er sprake was van onvrijwilligheid, waardoor meer uitkering verstrekt moest worden dan het geval zou zijn wanneer de belanghebbende voldoende verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan getoond zou hebben.

 

Artikelgewijze toelichting

Sinds 1 oktober 1997 gold er in de Abw voor bepaalde groepen die algemene bijstand ontvingen een zogenaamde inkomstenvrijlating. Dit betekende dat in afwijking van de hoofdregel een deel van de inkomsten uit arbeid niet op de bijstand werden gekort. Met de invoering van de Wwb is de doelgroep voor deze vrijlating verruimd en zijn de duur en hoogte van de vrijlating beperkt. Met ingang van 1 januari 2015 treedt de Pw in werking. De Pw komt in de plaats van de Wwb.

 

De Pw kent twee inkomstenvrijlatingen: een reguliere inkomstenvrijlating (artikel 31 lid 2 onderdeel n Pw) en een aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders (artikel 31 lid 2 onderdeel r Pw). Sinds 1 juli 2009 gelden er voor belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt gunstigere regels met betrekking tot de reguliere vrijlating van inkomsten uit arbeid.

 

De Ioaw en Ioaz kennen een overeenkomstige inkomensvrijlating, regulier en aanvullend voor alleenstaande ouders.

 

Artikel 1 Definities

Behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 2 De in de Wet genoemde voorwaarden

1. De reguliere inkomstenvrijlating is geregeld in artikel 31 lid 2 onderdeel n Pw en geldt voor belanghebbenden die een uitkering algemene bijstand ontvangen en deze vrijlating naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Doel van de inkomstenvrijlating is mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren.

 

2. Alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een of meer kinderen tot 12 jaar, kunnen na de reguliere inkomstenvrijlating nog voor maximaal 30 maanden in aanmerking komen voor een aanvullende inkomstenvrijlating. De vrijlating is geregeld in artikel 31 lid 2 onderdeel r Pw. De wetgever vindt het belangrijk dat ook alleenstaande ouders gestimuleerd worden te gaan werken. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat zij vanwege de combinatie van werk en zorgtaken vaak langer de tijd nodig hebben om hun arbeidsuren uit te breiden en zo uit te stromen (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 18). Voor toepassing van de aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders, eventueel met een of meerderjarige kinderen, is vereist dat:

 

• de alleenstaande ouder (of ongehuwde) de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar;

• de periode van zes aaneengesloten maanden waarvoor hij in aanmerking komt voor de reguliere inkomstenvrijlating is verstreken, en;

• dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.

 

De situatie kan zich voordoen dat beide partners tot de doelgroep behoren die recht heeft op inkomstenvrijlating en dat beide partners beperkte inkomsten uit arbeid genieten. Aangenomen moet worden dat er dan voor iedere partner afzonderlijk recht bestaat op inkomstenvrijlating

 

Artikel 3 Criterium bijdragen aan de arbeidsinschakeling

Het college is van mening dat alle werkzaamheden welke te kwalificeren zijn als algemeen geaccepteerde arbeid bijdragen aan de mogelijkheden van arbeidsinschakeling. Alle inkomsten voortkomend uit algemeen geaccepteerde arbeid komen derhalve in beginsel in aanmerking voor de vrijlatingsregeling.

 

Artikel 4 Hoogte en duur vrijlating

Voor de algemene inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 onderdeel n Pw en art. 8, lid 2 Ioaw en 8, lid 3 Ioaz, geldt dat inkomsten gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden worden vrijgelaten.

 

De inkomsten worden vrijgelaten tot 25%, met een maximum zoals in de wet bepaald.

 

Uit de Wet volgt niet helemaal duidelijk of er slechts eenmalig recht op inkomstenvrijlating bestaat of dat hier ieder jaar opnieuw gebruik van kan worden gemaakt. Gelet op de tekst van de overige onderdelen van artikel 31 lid 2 Pw moet aangenomen worden dat het recht op inkomstenvrijlating tijdens de bijstandsverlening slechts één keer per periode van bijstandsverlening bestaat. In tegenstelling tot bijvoorbeeld artikel 31 lid 2 onderdeel j en k Pw ontbreekt in artikel 31 lid 2 onderdeel n Pw immers een zinsnede als "per kalenderjaar" of "per jaar".

 

De aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders kan pas worden toegepast na afloop van de reguliere inkomstenvrijlating zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 onderdeel n Pw, art. 8, lid 2 Ioaw en art. 8, lid 3 Ioaz (zes aaneengesloten maanden). Is de inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders van toepassing, dan geldt deze gedurende een aaneengesloten periode van maximaal dertig maanden. De inkomsten worden vrijgelaten tot 12,5% met een maximum zoals in de Wet bepaald.

 

De zinsnede "gedurende een periode van ten hoogste zes aaneengesloten maanden" in artikel 31 lid 2 onderdeel n Pw, artikel 8, lid 2 Ioaw en art. 8, lid 3 Ioaz, heeft betrekking op de inkomstenvrijlating en niet op de arbeidsinkomsten of op de arbeid. De omstandigheid dat arbeid in de periode van ten hoogste zes maanden onderbroken is, verandert op zichzelf niets aan de maximale duur van de inkomstenvrijlating. In andere woorden: als het college eenmaal een begindatum van de inkomstenvrijlating heeft vastgesteld, dan eindigt deze inkomstenvrijlating uiterlijk zes maanden later en blijft de inkomstenvrijlating gedurende de gehele aldus vastgestelde periode van kracht. De omstandigheid dat in deze vastgestelde periode van ten hoogste zes maanden arbeid is beëindigd en, na een tijdelijke onderbreking, weer is hervat, doet niet ter zake voor de maximale duur van de inkomstenvrijlating. Dit geldt op dezelfde manier voor de vrijlating voor alleenstaande ouders van artikel 31 lid 2 onderdeel r Pw, art. 8, lid 5 Ioaw en art. 8, lid 9 Ioaz. Is de begindatum eenmaal vastgesteld, dan eindigt de inkomstenvrijlating uiterlijk 30 maanden later.

 

Een voorbeeld: Met ingang van 1 juli 2010 heeft belanghebbende een parttime dienstbetrekking bij de firma X. Deze dienstbetrekking wordt beëindigd op 31 augustus 2010. Met ingang van 1 oktober 2010 heeft belanghebbende een parttime dienstbetrekking bij de firma Y. Deze dienstbetrekking wordt beëindigd op 31 maart 2011.

Het college bepaalt de inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 onderdeel n Pw met ingang van 1 juli 2010 op zes maanden (de maximale duur), nu beide dienstbetrekkingen naar zijn oordeel bijdragen aan de arbeidsinschakeling. De inkomsten over de vijf maanden juli, augustus, oktober, november en december worden vrijgelaten. Op 31 december 2010 eindigt de inkomstenvrijlating.

 

Een periode die op 1 juli 2010 aanvangt, eindigt in ieder geval op uiterlijk 31 december 2010 (reguliere vrijlating) dan wel 31 december 2012 (vrijlating alleenstaande ouders). De dag waarop de inkomstenvrijlating eindigt kan evenwel ook op een eerdere datum worden bepaald. Dit volgt uit de zinsnede "ten hoogste" in artikel 31 lid 2 onderdeel n Pw en "maximaal" in artikel 31 lid 2 onderdeel r Pw. Of het college zulks in het individuele geval doet, behoort tot zijn beoordelingsvrijheid bij de beantwoording van de vraag in hoeverre de inkomstenvrijlating bijdraagt aan de inschakeling in de arbeid.

 

Het toepassen van de vrijlating vindt plaats vóór verhoging van het inkomen met een fictief bedrag aan vakantietoeslag conform de artikelen 8 t/m 14 van de Pw, Ioaw en Ioaz. Het vrijlatingsbedrag geldt namelijk exclusief vakantietoeslag. Bron: brief van 21 april 1997 met kenmerk BZ/VOL/97/7358 van de directeur bijstandszaken van het ministerie van SZW aan de VNG inzake de uitleg van de destijds nieuwe centrale vrijlatingsbepaling in de Abw. Aangenomen moet worden dat deze uitleg van overeenkomstige toepassing is op de vrijlatingsbepaling in de Participatiewet.

 

Zowel de reguliere inkomstenvrijlating als de aanvullende inkomstenvrijlating voor een alleenstaande ouder met de volledige zorg voor een tot zijn last komend kind jonger dan 12 jaar, is niet van toepassing voor personen jonger dan 27 jaar (artikel 31 lid 7 Pw). Van jongeren wordt verwacht dat ze op eigen kracht uitstromen en daar is naar het oordeel van de wetgever geen extra activerend instrument voor nodig (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 11).

 

De vrijlatingsregeling geldt alleen voor personen die recht hebben op algemene bijstand. Degene met een eigen inkomen dat uitstijgt boven de voor hem geldende bijstandsnorm (norm + toeslag – verlagingen) inclusief vt heeft geen recht op bijstand en kan derhalve geen beroep doen op de vrijlatingsregeling om zodoende eventueel aanspraak te maken op aanvullende bijstand. Zie CRvB 23-03-2004, nr. 01/6184 NABW. Daarbij wordt onder eigen inkomen verstaan: het netto inkomen inclusief (fictieve) vt vermeerderd met de heffingskortingen waar aanspraak op bestaat, met uitzondering van de jonggehandicaptenkorting.

 

Artikel 5. Onjuiste inlichtingen

 

De vrijlatingsbepalingen van artikel 31 lid 2 onderdelen n en r Pw gelden in beginsel ook indien sprake is van terugvordering in verband met inkomsten uit arbeid, zelfs indien sprake is van fraude. Het college is echter niet gehouden om de vrijlating toe te passen als belanghebbende inkomsten heeft verzwegen. Artikel 31 lid 2 onderdeel n Pw geeft het college expliciet beoordelingsruimte bij het oordeel of inkomsten uit arbeid bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Gezien het complementaire karakter van de bijstand en de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is het redelijk dat het college in beginsel vooraf beoordeelt of de inkomsten uit arbeid bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Die mogelijkheid wordt het college onthouden als belanghebbende de inkomsten uit arbeid verzwijgt (zie CRvB 12-06-2012 nr. 10/6178 WWB en CRvB 18-12-2012, nrs. 11/3046 WWB e.a.). Volgens de auteurs van Grip op is dit ook van toepassing op de inkomstenvrijlating van artikel 31 lid 2 onderdeel r Pw.

 

Indien er sprake is van schending van de inlichtingenplicht bestaat er geen recht op inkomensvrijlating.

 

Artikel 6. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

 

Toepassing van de vrijlatingsregel kan worden geweigerd indien iemand door eigen toedoen langer dan noodzakelijk is een beroep op bijstand doet. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarin iemand de mogelijkheid heeft om meer uren te werken, maar deze persoon dit niet doet omdat hij daardoor mogelijkerwijze zijn recht op de uitkering, en daarmee de vrijlating verliest.

 

 

HOOFDSTUK 10 BELEIDSREGELS MARGINALE ZELFSTANDIGEN EN BIJSTAND

 

Mensen met een Pw-uitkering kunnen inkomsten uit zelfstandige werkzaamheden hebben, maar niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).

Op grond van jurisprudentie van de CRvB en een Verzamelbrief van het Ministerie van SZW is het belanghebbende met een Pw-uitkering toegestaan om werkzaamheden te verrichten als zelfstandige ‘mits deze werkzaamheden niet van een meer dan bescheiden omvang zijn en niet gericht zijn op het op termijn zelfstandig kunnen voorzien in de kosten van het bestaan’. Bovendien mogen de werkzaamheden het aanvaarden van algemeen geaccepteerd werk op geen enkele manier in de weg staan. Of er sprake is van marginale zelfstandigheid dient te worden bepaald aan de hand van de zich in het concrete geval voordoende feiten en omstandigheden. Hierbij wordt gekeken naar: het tijdsbeslag van de werkzaamheden, de gebondenheid aan de werkzaamheden, de intentie van de belanghebbende en de houding van belanghebbende tegenover de (weder) inschakeling in de arbeid.

 

Wanneer de gemeente instemt met het verrichten van marginale zelfstandige werkzaamheden, dan hanteert de gemeente onderstaande voorwaarden:

  • 1. Belanghebbende besteedt niet meer dan 23,5 uur per week aan de werkzaamheden. (Bij meer dan 23,5 uur valt belanghebbende onder de doelgroep van het Bbz 2004.)

    2. Belanghebbende hanteert marktconforme prijzen zodat er geen sprake is van concurrentievervalsing.

    3. Belanghebbende houdt een urenregistratie bij evenals een boekhouding waaruit de inkomsten, verwervingskosten en eventueel betaalde btw blijken. De inkomsten en verwervingskosten moeten geverifieerd kunnen worden aan de hand van bankafschriften en facturen. De eventueel betaalde btw moet blijken uit de btw-aangifte bij de Belastingdienst.

    4. Belanghebbende heeft niet de intentie om bijstandsonafhankelijk te worden met de werkzaamheden.

    5. Belanghebbende kan per direct stoppen met de werkzaamheden.

    6. Belanghebbende staat positief tegenover inschakelen van werk in loondienst.

    7. De werkzaamheden mogen het aanvaarden van betaald werk op geen enkele manier in de weg staan.

    8. De inkomsten worden bruto (minus afgedragen btw) verrekend met de uitkering. Eventuele verwervingskosten kunnen worden ingediend bij de werkcoach. Bij akkoord worden deze betaalbaar gesteld uit het participatiebudget

 

Toelichting voorwaarden:

  • 1. Als belanghebbende meer dan 23,5 uur per week (1225 uur per jaar) besteedt aan zelfstandige werkzaamheden (dit is inclusief administratie, acquisitie etc.), wordt hij fiscaal gezien als ondernemer. Hij komt dan bijvoorbeeld in aanmerking voor de startersaftrek van de Belastingdienst. Marginale zelfstandigheid en zelfstandigheid kunnen nooit samen gaan. Let op: inschrijving in de KvK zegt niets over zelfstandigheid of het recht op bijstand!

    Bij zelfstandige werkzaamheden van meer dan 23,5 uur per week valt belanghebbende onder de doelgroep van het Bbz 2004 en niet meer onder de Pw (CRvB, LJN: BB4026).

    Ook het Bbz 2004 en Pw gaan nooit samen. Gevestigde en beginnende zelfstandigen die ondersteund worden via het Bbz 2004 en Pw’ers in het voorbereidingsjaar zijn dus nooit marginale zelfstandigen.

    Het kan voorkomen dat een belanghebbende meer dan 23,5 uur per week besteedt aan zijn werkzaamheden, maar niet in aanmerking komt voor het Bbz 2004 omdat de werkzaamheden niet levensvatbaar worden geacht.Externe link Al belanghebbende wil doorgaan met zijn werkzaamheden als marginale zelfstandige dan zal hij zijn werkzaamheden dus in omvang moeten terugbrengen tot minder dan 23,5 uur per week.

    Belanghebbende bij toestemming voor marginale zelfstandigheid de verplichting opleggen dat hij aanzienlijk minder dan 23,5 aan zijn werkzaamheden mag besteden vindt geen grond in de Pw (Rb Arnhem, LJN BC2719). Een veiligheidsmarge inbouwen en bijvoorbeeld een maximum van 20 uur stellen vindt de CRvB niet onredelijk (CRvB, LJN: BX8446). Ongeacht het aantal besteden uren, moet belanghebbende allen tijde voldoen aan zijn verplichtingen volgens artikel 9 Pw.

  • 2. Belanghebbende dient marktconforme prijzen te hanteren zodat er geen sprake is van concurrentievervalsing. Of er sprake is van marktconforme prijzen is lastig te bepalen. Internetonderzoek kan hierbij behulpzaam zijn. Laat belanghebbende zelf van te voren zijn tarieven opmaken en aangeven waarop hij dit baseert.

  • 3. Voorkomen moet worden dat er werkzaamheden worden verricht waaruit oncontroleerbare inkomsten voorvloeien. Daarom moet er een (bescheiden) boekhouding worden bijgehouden waaruit de inkomsten blijken die geverifieerd kunnen worden aan de hand van bankafschriften en facturen. Net als de Belastingdienst bij kleine ondernemers stelt de gemeente geen hoge eisen aan een dergelijke boekhouding: zo hoeft de boekhouding niet worden opgesteld door een professional.

    Om de mate van omvang van de werkzaamheden te kunnen bepalen moet belanghebbende ook een urenregistratie bijhouden. Dit kan de vorm hebben van een simpel dagboek.

    Als de zelfstandige btw-plichtig is, dient de btw-afdracht te blijken uit de btw-aangifte. Btw-aangifte vindt in de regel plaats per kwartaal. Als belanghebbende in aanmerking komt voor de kleine ondernemersregeling regeling (KOR) is hij minder of niet btw-plichtig.

    Het zorgen voor controleerbare inkomsten valt onder de informatieplicht van belanghebbende (artikel 17 Pw). Al blijkt dat belanghebbende zijn inlichtingenplicht schendt, kan de volledige uitkering worden herzien en teruggevorderd en een bestuurlijke boete worden opgelegd. Het is immers aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij wel recht op bijstand heeft als hij wel aan zijn inlichtingenplicht zou hebben voldaan (CRvB, LJN: BO6537 en CRvB, LJN: BY2128).

  • 4. Als belanghebbende de intentie heeft om uiteindelijk in zijn levensonderhoud te voorzien door middel van zijn zelfstandige werkzaamheden dan is volgens de definitie geen sprake van marginale zelfstandige werkzaamheden. Belanghebbende zal moeten kiezen tussen het Bbz 2004 en eventueel het voorbereidingsjaar of marginale zelfstandigheid. Veel gemeenten hebben om deze reden in hun beleidsregels over marginale zelfstandigheid opgenomen dat aansluitend aan marginale zelfstandigheid geen gebruik gemaakt kan worden van het Bbz 2004. Dit lijkt echter rechtens moeilijk afdwingbaar en via het begrip ‘aansluitend’ ook eenvoudig te omzeilen. Toch is het van belang dat zowel de gemeente als belanghebbende marginale zelfstandigheid niet ziet als voorportaal van het Bbz 2004. Gebeurt dit wel, dan worden de regels voor een startende ondernemer omzeild en het Bbz 2004 oneigenlijk opgerekt. Bovendien is het voorbereidingsjaar als bedoeld als voorportaal van het Bbz 2004. Marginale zelfstandigheid op zichzelf is dus geen re-integratie instrument.

  • 5. Belanghebbende moet zijn zelfstandige werkzaamheden te allen tijde op korte termijn kunnen beëindigen zodat ze andere re-integratieverplichtingen niet in de weg staan. Belangrijk is dus dat hij geen langlopende contracten aangaat.

  • 6. Belanghebbende moet gericht blijven op het vinden van betaald werk (indien van toepassing). De zelfstandig werkzaamheden mogen geen alibi zijn om de zoektocht naar betaald te staken.

  • 7. Toestemming voor marginale zelfstandige werkzaamheden mag geen enkele belemmering vormen voor het aanvaarden van betaald werk. Als belanghebbende zijn re-integratieverplichtingen schendt, kan er op grond van de re-integratieverordening een maatregel worden opgelegd. In de praktijk zal belanghebbende zijn marginale zelfstandige werkzaamheden combineren met een traject vanuit de gemeente.

  • 8. Vaste jurisprudentie van de CRvB stelt dat bij de vaststelling van de hoogte van het in aanmerking te nemen inkomen er geen ruimte is voor verrekening van verwervingskosten. Hiervoor staat eventueel de weg van het participatiebudget (of desnoods bijzondere bijstand) open (CRvB, LJN AJ9668, CRvB, LJN AQ2075).

    Belanghebbende kan dus eventuele verwervingskosten declareren bij de werkcoach. De werkcoach beoordeelt de kosten aan de hand van facturen en stelt ze betaalbaar uit het participatiebudget. Hierdoor houdt de werkcoach goed zich op de omvang van de werkzaamheden en kan hij beoordelen of de verwervingskosten in verhouding staan tot de inkomsten. De gemeente vergoedt hierbij nooit meer verwervingskosten als dat er inkomsten zijn.

 

 

Uitvoering:

Het geven van toestemming is allereerst een zaak van de werkcoach. Deze zal moeten bepalen of de werkzaamheden geen belemmering vormen voor de re-integratieverplichtingen van belanghebbende. Toestemming wordt gegeven via een beschikking waarin de voorwaarden worden benoemd. De inkomsten worden in eerste instantie volledig verrekend met de uitkering. Dit gebeurt maandelijks op basis van een schriftelijke verklaring van belanghebbende. Eventuele verwervingskosten kan belanghebbende apart indienen bij de werkcoach die bij akkoord vergoedt uit het participatiebudget.

 

In de beschikking wordt vermeld dat de verstrekte bijstand als gevolg van artikel 58 lid 2 onderdeel e kan worden teruggevorderd als achteraf blijkt dat de inkomsten hoger zijn geweest dan waarmee rekening is gehouden. In de beschikking kan eventueel ook worden aangegeven dat de verstrekte uitkering volledig wordt teruggevorderd als blijkt dat belanghebbende zijn inlichtingenplicht schendt en de inkomsten achteraf niet vast te stellen zijn.

 

Jaarlijks vindt er een hercontrole plaats waarbij bepaald wordt of belanghebbende nog aan de voorwaarde voldoet en de toestemming voor marginale zelfstandigheid al dan niet wordt verlengd. Bij de hercontrole dient belanghebbende de boekhouding, de bewaarde facturen, bankafschriften en een kopie van een eventuele aangifte inkomstenbelasting en btw-aangifte te overleggen.

 

Tegen weigeren of intrekken van de toestemming staat bezwaar en beroep open. Omdat bezwaar geen schorsende werking heeft staat de weg van een voorlopige voorziening open als belanghebbende door wil gaan met zijn werkzaamheden.

 

HOOFDSTUK 11 BELEIDSREGELS TERUG- EN INVORDERING

 

Het terugvorderen van ten onrechte verstrekte bijstand is een bevoegdheid op grond van de Participatiewet (Pw) waarvan het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde gebruik maakt. Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW per 1 januari 2013, ook wel Fraudewet genoemd, is het college verplicht indien teveel bijstand is verstrekt als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht tot terugvordering van de deze bijstand en/of uitkering over te gaan. In de onderstaande beleidsregels zijn de rechten en plichten van burgers van de gemeente Bellingwedde weergegeven voor wat betreft de Pw, Ioaw en Ioaz en Bbz2004.

 

ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader

worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Pw, Ioaw, Ioaz,

Bbz2004 en de Awb.

2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a. Awb: Algemene wet Bestuursrecht;

    b. Bbz2004: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen;

    c. boete: een bestuurlijke boete als bedoeld van artikel 18a Pw, artikel 20a Ioaw en artikel 20a Ioaz;

    d. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    e. BW: Burgerlijk wetboek;

    f. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bellingwedde;

    g. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    h. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW, artikel 13, eerste lid van de Ioaw, artikel 13, eerste lid van de Ioaz en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    i. Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    j. Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    k. Uitkering: met uitkering wordt bedoeld de door het college verleende algemene en bijzondere bijstand in het kader van de Pw en inkomensvoorziening in het kader van de Ioaw en Ioaz;

    l. Pw: Participatiewet.

 

Artikel 2 Wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van:

  • a. de bevoegdheid tot het herzien of intrekken van het toekenningbesluit ingevolge artikel 54 van de Pw, artikel 17 Ioaw en artikel 17 Ioaz.

    b. de bevoegdheid tot het terugvorderen van ten onrechte verstrekte bijstand zoals bedoeld in de artikelen 58 tot en met 60 van de Pw, artikel 25 en 26 Ioaw, artikel 25 en 26 Ioaz en artikel 44 tot en met 47 Bbz.

 

Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningbesluit

Een herziening of intrekking van het toekenningbesluit zoals bedoeld onder artikel 2a wordt genomen indien:

  • a. het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 17 lid 1 van de Pw, artikel 13 lid 1 en 2 Ioaw en artikel 13 lid 1 en 2 Ioaz heeft geleid tot ten onterechte of te hoog verstrekte bijstand of

    b. indien er op een andere wijze dan artikel 2a onterecht teveel bijstand is verstrekt.

 

Artikel 4 Terugvordering van te veel verstrekte bijstand

  • a. indien er sprake is van teveel verstrekte bijstand zoals bedoeld onder artikel 2b dan zal de bijstand worden teruggevorderd. Uitgangspunt is dat het gehele bedrag van de terugvordering wordt terugbetaald;

    b. de verplichting tot terugbetaling van de teveel verstrekte bijstand wordt bij beschikking vastgesteld;

    c. de betalingstermijn wordt vastgesteld op 6 weken na bekendmaking van de beschikking. Indien er in individuele gevallen aanleiding bestaat om een andere betalingstermijn te hanteren dan wordt dat in de beschikking vermeld.

 

Artikel 5 Terugvordering bij gezinsleden

  • a. onverminderd het bepaalde in artikel 3 worden kosten van bijstand, als de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle personen die het gezin vormen teruggevorderd;

    b. als de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbende verplichtingen niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden met wiens middelen bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden; 

    c. de onder a en b genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

 

Artikel 6Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Het college kan afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit indien:

  • a. het terug te vorderen bedrag in beginsel lager is dan 250 euro en de vordering niet is ontstaan door fraude (verwijtbaar gedrag). In individuele gevallen kan van dit bedrag worden afgeweken.

    b. indien er een termijn van 6 maanden is verstreken nadat gegevens bekend zijn geworden die hadden moeten leiden tot beëindiging of wijziging van de bijstand (zesmaandenjurisprudentie). Indien belanghebbende de inlichtingenplicht heeft geschonden geldt de zesmaanden jurisprudentie niet;

    c. er naar oordeel van het college sprake is van zeer dringende redenen.

 

Artikel 7Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van teruggevorderde bijstand of uitkering indien:

  • a. een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen niet tot stand zal komen zonder een zodanig besluit. Voor fraudevorderingen (verwijtbaar gedrag) en vorderingen die worden gedekt door pand of hypotheek op een onroerend goed of andere goederen geldt deze bepaling niet, tenzij de vordering op deze goederen verhaald kan worden;

    b. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang;

    c. leenbijstand vorderingen die korter dan een jaar voor datum 1e melding bij de schuldhulpverleningsinstantie zijn ontstaan komen niet voor kwijtschelding in aanmerking.

 

Artikel 8Inwerkingtreding kwijtschelding schuldenproblematiek

Een besluit tot afzien van (gedeeltelijke) terugvordering treedt pas in werking als er daadwerkelijk een schuldregeling tussen het college en/of schuldeisers en belanghebbende tot stand is gekomen.

 

Artikel 9 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in artikel 6 wordt ingetrokken of gewijzigd indien:

  • a. niet binnen zes maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

    b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet;

    c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

Artikel 10 Kwijtschelding wegens voldoen aan de betalingsverplichting

Het college kan besluiten af te zien van verdere terugvordering indien belanghebbende:

  • a. gedurende 60 maanden volledig aan de betalingsverplichting heeft voldaan en minstens 75% van de oorspronkelijke vordering heeft afgelost en de vordering niet is ontstaan als gevolg van verwijtbaar gedrag;

    b. de onder a genoemde termijn minder is dan 60 maanden maar wel 75% van de vordering is afgelost. Hierbij geldt dat er sprake moet zijn van aflossing naar draagkracht (minimaal 6% van de bijstandsnorm) en de vordering niet is ontstaan wegens verwijtbaar gedrag;

    c. onder niet verwijtbare vorderingen wordt verstaan:

    • - leenbijstand vorderingen

      - onverschuldigde bedragen

      - verstrekte voorschotten

  • d. vorderingen waarvoor zekerheid is gesteld (hypotheek of pand) komen niet voor kwijtschelding in aanmerking.

 

Artikel 11 Verkorting periode van voldoen aan betalingsverplichting

De in artikel 10 genoemde termijn is 36 maanden indien het de aflossing van leenbijstand betreft, met uitzondering de leenbijstand ten behoeve van schulden. Indien tenminste gedurende 36 maandelijkse termijnen volledig aan de aflos­singsver­plichtin­gen is voldaan voor een leenbijstand vordering dan kan het resterende bedrag van de lening omgezet worden in bijstand om niet tenzij bijzondere omstandigheden dit in de weg staan.

 

Artikel 12Terugvorderingbesluit (betalingsbeschikking)

In het terugvorderingbesluit (betalingsbeschikking) delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:

  • a. tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand of inkomensvoorziening wordt teruggevorderd.

    b. de betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een andere betalingstermijn vermeldt.

    c. de betaling geschiedt bij voorkeur per bank. Indien de debiteur niet beschikt over een bankrekening dan kan hiervan afgeweken worden.

 

Invordering van teruggevorderde bijstand

 

Artikel 13 Het vaststellen van de betalingsverplichting

  • a. het aflossingsbedrag, zoals mede gedeeld in het terugvorderingsbesluit en/of boetebesluit, geldt als een opgelegde betalingsverplichting. Het aflossingsbedrag, dat onderling is overeengekomen, geldt als een betalingsregeling;

    b. indien belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen een terugvorderingsbesluit en/of boetebesluit, of tegen de vastgestelde betalingsverplichting dan heeft dit geen schorsende werking, tenzij uit een eerste onderzoek van het bezwaarschrift blijkt dat de terugvordering, boete of de betalingsverplichting in zijn geheel niet juist is.

 

Artikel 14 Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting

In beginsel wordt er vanuit gegaan dat de vordering en/of boete in één keer wordt terugbetaald. Indien het inkomen van de debiteur dit niet toelaat wordt er een betalingsregeling getroffen onder de volgende voorwaarden:

  • a. indien belanghebbende een uitkering ontvangt in het kader van de Pw, Ioaw, Ioaz of Bbz dan bedraagt de aflossing 10% van de van toepassing zijnde norm inclusief gemeentelijke verlaging en vakantietoeslag (conform de beslagvrije voet die van toepassing is zoals vermeld in artikel 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het college verrekent dan de vordering en bestuurlijke boete met de algemene bijstand of uitkering.

    b. het onder a genoemde percentage van 10% is niet van toepassing indien er sprake is van een niet verwijtbare vordering zoals bedoeld onder artikel 10 lid c. Dan kan volstaan worden met een aflossing van 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

    c. indien er sprake is van meerkosten inzake woonlasten boven de basishuur minus toeslagen en de premie ziektekostenverzekering minus normpremie en zorgtoeslag dan kan met deze kosten rekening worden gehouden bij het bepalen van de aflossingscapaciteit.

    d. indien belanghebbende een inkomen heeft dat meer bedraagt dan onder lid a, dan bedraagt voor verwijtbare vorderingen van het meerdere inkomen 100% tot het aflossingsbedrag en voor niet verwijtbare vorderingen 50%.

    e. indien belanghebbende geen bijstand of uitkering meer ontvangt zoals bedoeld in lid a dan zal er tenminste binnen 24 maanden een heronderzoek worden uitgevoerd naar de draagkracht. Indien de aflossingsverplichting minder dan 10% afwijkt van de eerder vastgestelde aflossingsverplichting zal worden afgezien van het wijzigen van de betalingsregeling. Indien op basis van de huidige betalingsregeling een vordering en/of boete binnen 24 maanden wordt afgelost wordt afgezien van het uitvoeren van het heronderzoek.

 

Artikel 15 Uitstel van betaling

  • a. op verzoek van de belanghebbende of ambtshalve kan uitstel van betaling worden verleend indien het uitstel naar het oordeel van het college bijdraagt tot:

    • - sociale activering

      - arbeidsinschakeling

      - een oplossing van een schuldenproblematiek

  • b. voorts kan uitstel van betaling worden verleend indien er sprake is van zeer dringende redenen die het uitstel noodzakelijk maken.

    c. gedurende het uitstel zal er niet worden aangemaand of ingevorderd.

    d. de bevoegdheid tot verrekening blijft wel bestaan.

    e. de termijn waarvoor het uitstel geldt wordt vastgelegd in een beschikking tot uitstel van betaling. Aan deze beschikking kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een betalingsregeling of een verplichting tot het stellen van zekerheid.

 

Artikel 16 Weigeren uitstel van betaling

Een verzoek tot uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:

  • a. de medewerking van de verzoeker naar het oordeel van het college onvoldoende is

    b. onjuiste gegevens worden verstrekt

    c. de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de daartoe gestelde termijn zijn verstrekt

    d. de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld

    e. de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kunnen worden gemaakt teneinde daarmee de verschuldigde vordering en/of boete te betalen

    f. de berekende aflossingscapaciteit zodanig is dat de vordering en/of boete direct voldaan kan worden

    g. de betalingsregeling zich over een onaanvaardbare termijn uitstrekt

    h. de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling geen uitkomst zal bieden

    i. de schuldenaar reeds eerder een regeling heeft genoten, maar deze niet is nagekomen.

 

Artikel 17 Volgorde aflossing

Aflossing geschiedt ten eerste op de bestuurlijke boete, daarna op de eventueel in rekening gebrachte invorderingskosten en wettelijke rente, daarna op de hoofdsom van een fraudeschuld en daarna op de niet-fraude schuld. Indien de schuldenaar schriftelijk te kennen geeft dat een andere aflossingsvolgorde dient te worden aangehouden dan dient het college hieraan mee te werken.

 

Artikel 18 Procedure bij niet nakoming van de betalingsverplichting

  • a. indien belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt en ook niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling dan wordt belanghebbende éénmalig aangemaand met het verzoek om alsnog binnen 14 dagen over te gaan tot betaling.

    b. het college maakt gebruik van de mogelijkheid om een vergoeding in rekening te brengen conform artikel 4:113 Awb (kosten aanmaning).

    c. indien belanghebbende niet aan zijn betalingsverplichting voldoet binnen de termijn van twee weken na bekendmaking van de aanmaning zal er een dwangbevel worden uitgevaardigd.

 

Artikel 19 Het dwangbevel

  • a. indien niet (volledig) binnen de aanmaningstermijn is betaald, vaardigt het college een dwangbevel uit.

    b. het dwangbevel vermeldt naast hetgeen bepaald is in artikel 4:122 van de Awb ook de mogelijkheden van tenuitvoerlegging en de mogelijkheid van verzet.

    c. er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen, met het bevel tot betaling over te gaan binnen twee dagen.

    d. indien betekening als bedoeld in het vorige lid niet mogelijk of wenselijk is, bijvoorbeeld omdat beslag op goederen of beslag op een bankrekening de voorkeur geniet, wordt de betekening overgelaten aan de deurwaarder zoals bedoeld in artikel 4:123 van de Awb.

    e. verzending van het voor de schuldenaar bestemde afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling vindt plaats aan het in de administratie van de gemeente bekende adres van de schuldenaar.

    f. ten aanzien van personen zonder vaste of bekende woon- of verblijfplaats, die niet beschikken over een postbusadres, wordt het dwangbevel betekend door publicatie in het gebruikelijke huis-aan-huisblad.

    g. de invorderingskosten van het dwangbevel worden bij het dwangbevel ingevorderd.

    h. indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen en/of boetes tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen en/of boetes zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld.

    i. het dwangbevel levert een executoriale titel op.

 

Artikel 20 Beslag en interne verrekening

1. Indien niet tot een minnelijke regeling kan worden gekomen wordt tot verrekening overgegaan:

  • a. indien de persoon van wie kosten van uitkering als bedoeld in artikel 2b wordt teruggevorderd en/of een boete is opgelegd, een uitkering op grond van de Pw, Ioaw, Ioaz of bbz ontvangt, wordt tot verrekening van die kosten met de die uitkering overgegaan;

    b. indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand of een uitkeringen als bedoeld in artikel 48, vijfde lid van de Pw ontvangt, wordt de geldlening verrekend met die algemene bijstand of die uitkering.

2. ten aanzien van de verrekening worden de navolgende regels gehanteerd:

  • a. er wordt niet tot verrekening overgegaan indien de middelen van de schuldenaar afdoende zijn om de vordering en/of boete in één keer te betalen;

    b. de schuldenaar wordt schriftelijk in kennis gesteld dat een vordering op grond van een terugvorderingbesluit ex artikel 2b en artikel 48, vierde lid van de Pw met zijn of haar uitkering wordt verrekend, alsmede van de hoogte van de verrekening;

    c. de schuldenaar dient door verrekening nimmer te beschikken over een inkomen dat minder is dan de voor hem of haar geldende beslagvrije voet;

    d. een verleend uitstel van betaling staat verrekening niet in de weg;

    e. het gereserveerde vakantiegeld wordt verrekend met de vordering en/of boete, tenzij de vordering de schuldenaar niet te verwijten valt. Indien er sprake is van een opgelegde maatregel dan deze ook worden toepast op het gereserveerde vakantietoeslag.

    f. nadat het terugvorderings- en/of boetebesluit kenbaar is gemaakt zal de gemeente terstond overgaan tot verrekening met de uitkering, rekening houdende met de beslagvrije voet.

 

Artikel 21 Invorderingskosten en wettelijke rente

  • a. indien er moet worden overgegaan tot beslaglegging dan zal de vordering worden verhoogd met invorderingskosten.

    b. de invorderingskosten bedragen 10% van de hoofdsom en wordt in rekening gebracht vanaf het moment dat er wordt overgegaan tot beslaglegging. Indien interne verrekening plaats kan vinden wordt afgezien van het in rekening brengen van invorderingskosten. Het bedrag aan invorderingskosten bedraagt minimaal € 50,00 en heeft een maximum van € 500,00.

    c. het college maakt gebruik van de mogelijkheid om wettelijke rente in rekening te brengen (artikel 4:98 Awb).

    d. indien de vordering wordt overgedragen aan een derde (b.v. deurwaarder) dan zullen de kosten die door deze derde met de invordering verband houden verhaald worden op de debiteur. Dit komt dan bovenop de invorderingskosten die het college in rekening brengt.

    e. bij invordering van de bestuurlijke boete wordt afgezien van het in rekening brengen van invorderingskosten en wettelijke rente zoals genoemd onder a, b en c. Indien de inning van de bestuurlijke boete in handen wordt gelegd van een deurwaarder zoals onder d dan worden de deurwaarderskosten wel verhaald op de debiteur.

 

Artikel 22 Procedure invordering door deurwaarder

  • a. indien belanghebbende niet voldoet aan een minnelijke betalingsregeling en er geen mogelijkheden zijn tot interne verrekening of beslag dan worden de incasso mogelijkheden gedurende 24 maanden na ontstaansdatum vordering bewaakt door de debiteurenadministratie.

    b. indien de periode genoemd onder a verstreken is en het niet de verwachting is dat de vordering in de toekomst zelfstandig geïnd kan worden dan kan het college besluiten de vordering in handen te leggen van de deurwaarder.

 

Artikel 23 Buiten invordering stellen vordering wegens oninbaarheid

Het college kan besluiten vorderingen buiten invordering te stellen indien vijf jaar na ontstaansdatum van de vordering alle incassomogelijkheden zijn aangesproken maar dit niet geleid heeft tot betaling.

 

Artikel 24 Brutering van de vordering

  • a. netto vorderingen die niet (volledig) worden afgelost binnen het kalenderjaar waarin het is ontstaan zullen worden gebruteerd. Dit houdt in dat de vordering zal worden verhoogd met loonheffing en premies die worden afgedragen aan de belastingdienst.

    b. indien de bekendmaking van de netto vordering in de laatste maand van het jaar aan belanghebbende bekend wordt gemaakt zal de vordering niet worden gebruteerd indien de vordering binnen zes weken na bekendmaking van de vordering is afgelost.

    c. indien de vordering in zijn geheel niet is te wijten is aan handelen van belanghebbende, bijvoorbeeld als er sprake is van een foute berekening of verrekening van de gemeente dan zal de vordering niet worden gebruteerd.

 

Artikel 25 Saldobiljet

Jaarlijks zal aan de debiteur in de eerste maanden van het nieuwe jaar over het voorgaande jaar een overzicht worden gestuurd waarin alle mutaties, ontvangsten, het actuele saldo e.d. van de vordering zijn vermeld, het saldobiljet.

 

Toelichting op de artikelen die een toelichting behoeven

Naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW per 1 januari 2013, ook wel Fraudewet genoemd, is het college verplicht indien teveel bijstand is verstrekt als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen

van de inlichtingenplicht tot terugvordering van de deze bijstand en/of uitkering over te gaan. Met onderhavige beleidsregels is een basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingbeleid uit te voeren. Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hierop recht hebben. Fraude met uitkeringsgelden zal op geen enkele wijze worden toegestaan. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het inkomensdeel van de Pw.

 

Artikel 2 Wettelijke bevoegdheid

Op grond van de Pw, Ioaw, Ioaz en Bbz maken burgemeester en wethouders gebruik van de bevoegdheid om bijstand terug te vorderen. Zij doen dat in de gevallen en op de manier zoals bepaald in deze beleidsregels.

 

Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

  • a. Bepaalt dat het bijstandsrecht naar het verleden toe wordt gecorrigeerd naar de juiste situatie, indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend. Er is dan sprake van fraude.

    b. Doelt op andere situaties dan het herzien wegens schending van de inlichtingenplicht. De bijstand moet weliswaar worden herzien, maar niet als gevolg van een verwijtbare gedraging. Bijvoorbeeld wijzigingen met terugwerkende kracht vanwege de verrekening van inkomsten of wijziging van de samenstelling van het huishouden. Bij vierwekelijkse inkomsten bijvoorbeeld, wordt na het verstrijken van het kalenderjaar een herberekening gemaakt om tot een juiste inkomstenverrekening over het hele jaar te komen. De bijstand die als gevolg daarvan tot een te hoog bedrag is verstrekt, kan alleen worden teruggevorderd als betrokkene redelijkerwijs kon begrijpen dat hij te veel bijstand heeft ontvangen.

 

Artikel 4 Terugvordering van teveel verstrekte bijstand

De betalingstermijn wordt normaliter vastgesteld op 6 weken na datum van bekendmaking van de beschikking. Indien het in individuele situaties wenselijk is om een andere betalingstermijn te hanteren dan wordt dit in de beschikking vermeldt. Te denken valt bijvoorbeeld aan een situatie waarbij er sprake is van een debiteur waarbij beslag op snel verhandelbare goederen dit noodzakelijk maakt.

 

Artikel 5 Terugvordering van gezinsleden

  • a. Gezinsbijstand kan van alle gezinsleden of alleenstaande ouder met ten laste komende kinderen worden teruggevorderd. Geen van de in de gezinsbijstand begrepen personen kan zich daarbij beroepen op onbekendheid met de activiteiten van een ander gezinslid die tot de terugvordering hebben geleid. Alle gezinsleden worden voor de terugvordering als belanghebbende aangemerkt, ook belanghebbenden die wegens schending van de inlichtingenplicht niet zijn opgenomen binnen de gezinsbijstand, maar gezien de omschrijving uit artikel 4, eerste lid onder c en tweede lid Pw wel tot het gezin behoren.

    b. Burgemeester en wethouders maken gebruik van hun bevoegdheid om in alle gevallen waarin bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens terug te vorderen van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Bijvoorbeeld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, wordt tevens van de verzwegen partner of het inwonend meerderjarig kind teruggevorderd.

    Duidelijk moet zijn dat:

    • - de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner, of het leven in gezinsverband met deze gezinsleden, zoals bedoeld in artikel 4 eerste lid onder c van de wet, heeft verzwegen én

      - er sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

  • De ten laste komende kinderen hebben geen zelfstandig opeisbaar recht op een deel van die bijstand. In die zin hebben zij geen rechtstreeks maar een indirect belang bij een besluit omtrent de verlening van bijstand. Op grond van artikel 59 van de wet kan van hen teruggevorderd worden. Burgemeester en wethouders maken alleen gebruik van deze bevoegdheid indien de terugvordering het gevolg is van de middelen van deze ten laste komende kinderen.

    c. De personen van wie kan worden teruggevorderd zijn op grond van artikel 59 lid 3 PW allen hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling. Vanwege deze hoofdelijke aansprakelijkheid kan bij elk van de aansprakelijk te stellen personen het volledige terugvorderingbedrag worden ingevorderd, met dien verstande dat er in totaal maar één keer behoeft te worden betaald. Heeft een van de gezinsleden het gehele bedrag of meer dan zijn aandeel terugbetaald, dan kan hij of zij voor hetgeen teveel is betaald bij de burgerlijke rechter een vordering instellen op de overige gezinsleden. Dit is echter een kwestie waar de gemeente buiten staat.

 

Artikel 6 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Indien er sprake is van ten onrechte verstrekt bijstand welke lager is dan € 250,00 en er geen sprake is van een fraude vordering kan worden afgezien van het nemen van een terugvorderingbesluit. Fraude mag immers niet lonen. De kosten die zich met de terugvordering meebrengen zijn in bovenstaande situaties hoger dan de baten. We hebben het hierbij over “kruimelbedragen”. In zeer incidentele gevallen kan besloten worden een hoger bedrag dan € 250,00 niet terug te vorderen (geen fraude). Te denken valt aan situaties waarbij de gemeente zeer nalatig is geweest en de cliënt door terugvordering in financiële problemen komt. Indien de gemeente een terugvorderingbesluit niet binnen 6 maanden heeft genomen nadat het de gemeente bekend is geworden van een gegeven dat had moeten leiden tot wijzing of beëindiging van een bijstandsuitkering wordt afgezien van terugvordering. De gemeente dient dus voortvarend te handelen bij de verwerking van informatie. Indien de gemeente niet adequaat optreedt kan dit betekenen dat de gemeente de bijstand over de periode na die 6 maanden niet meer kan terugvorderen. Dit geldt alleen indien er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Indien er in individuele gevallen sprake is van een dringende reden kan worden afgezien van het nemen van een terugvorderingbesluit. Te denken valt aan situaties waarbij de vordering is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende, en hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Bij het beoordelen van dringende redenen moeten onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van de belanghebbende worden meegewogen.

 

Artikel 7 tot en met 9 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Indien er een terugvorderingbesluit is genomen kan er worden overgegaan tot kwijt-schelding zoals omschreven in de artikelen 7 tot en met 9. Dit geldt echter niet voor fraudevorderingen.

 

Artikel 10 Kwijtschelding wegens voldoen aan de betalingverplichting

Dit artikel behoeft verder geen toelichting

 

Artikel 11 Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

Hiermee wordt aangesloten bij het beleid conform de beleidsregels richtlijnen bijzondere bijstand Bellingwedde.

 

Artikelen 12 en 13 Behoeven verder geen toelichting.

 

Artikel 14 Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting

In beginsel moet worden uitgegaan van betaling ineens van de volledige vordering en/of boete. Echter de praktijk leert dat dit vaak niet realistisch is. Indien betaling ineens niet realistisch is gezien de draagkracht van belanghebbende dient er een betalingsregeling te worden getroffen die er in voorziet dat de vordering en/of boete in één jaar wordt afgelost. Is de vordering en/of boete dusdanig hoog en de draagkracht niet toereikend om dit in één jaar af te lossen dan kan een langere betalingsregeling worden afgesproken. Indien er sprake is van een verwijtbare vordering en boete dan dient in beginsel te worden uitgegaan van aflossing van het volledige meerdere inkomen boven de voor belanghebbende geldende beslagvrije voet.

 

Artikelen 15 en 16 Behoeven verder geen toelichting.

 

Artikel 17 Volgorde aflossing

De gemeente vordert in principe de boete als eerste terug omdat dit een concurrente vordering betreft. Indien een belanghebbende een schriftelijk verzoek indient om eerst af te lossen op een andere vordering dan dient de gemeente hieraan mee te werken.

 

Artikel 18 Procedure bij niet nakoming van de betalingsverplichting

De gemeente maakt gebruik van de mogelijkheid om kosten in rekening te brengen voor het verzenden van een aanmaning (conform artikel 4:113 Awb) indien belanghebbende niet aan de betalingverplichting voldoet. De reden hiervoor is om belanghebbende hierdoor een stok achter de deur heeft om tijdig tot betaling over te gaan.

 

Artikelen 19 en 20 Behoeven verder geen toelichting

 

Artikel 21 Invorderingskosten en wettelijke rente

Indien de debiteur nalatig is in de betaling en er over wordt gegaan tot het leggen van beslag op het inkomen dan zullen invorderingkosten in rekening worden gebracht. Dit ook als stok achter de deur om de debiteur tijdig te laten betalen. Indien kan worden overgegaan tot verrekening met de uitkering dan wordt afgezien van invorderingkosten, dit met name omdat de hiermee gepaard gaande kosten lager zijn. Indien belanghebbende nalatig is in de betaling en er wordt overgegaan tot beslaglegging dan zal wettelijke rente in rekening worden gebracht met ingang van de datum waarop de betalingstermijn is verstreken. Indien de vordering niet zelfstandig kan worden geïnd en in handen wordt gelegd van een deurwaarder dan zullen alle hiermee gepaard gaande kosten worden verhaald op de debiteur.

 

Artikel 22 Procedure invordering door deurwaarder

Indien het na een periode van 24 maanden niet is gelukt om zelfstandig een vordering te innen en het ook niet de verwachting is dat dit in de toekomst wel zal lukken kan besloten worden de vordering in handen te leggen van een deurwaarder.

Artikel 23 Buiteninvordering stellen van de vordering wegens oninbaarheid

Indien vijf jaar na ontstaansdatum van de vordering alle incassomogelijkheden zijn aangesproken maar dit niet geleid heeft tot betaling kan worden overgegaan tot buiteninvordering.. De afweging voor buiten invordering stelling dient gemaakt te worden op basis van de verwachtingen de vordering in de toekomst te kunnen innen. Indien de kans bijna nihil is kan worden overgegaan tot afboeking van de vordering. Te denken valt aan situaties waarin de debiteur woonachtig is in het buitenland en debiteuren waarvan geen verblijfadres bekend is. Voor debiteuren waarvan bekend is dat men in het buitenland verblijft dient het Internationaal Bureau Fraude Informatie verzocht te worden om uit te zoeken of er sprake is van inkomen en/of vermogen in dat land. Indien daar sprake van is kan overwogen worden een incassoprocedure te starten in het buitenland.

 

Artikel 24 Brutering van de vordering

In de Pw is het bruteren van de vordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd (artikel 58 lid 4). De gemeente zal alle vorderingen die niet binnen het kalenderjaar worden terugbetaald bruteren De reden hiervoor is dat de gemeente deze belasting, premies en vergoeding niet kan verrekenen met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding. Een uitzondering wordt gemaakt voor vorderingen waarvan belanghebbende niet tijdig op de hoogte wordt gesteld de netto vordering voor 1 januari van het volgende jaar te betalen. Dit zijn netto vorderingen die in de maand december kenbaar worden gemaakt. Indien deze vorderingen wel binnen de betalingstermijn van 6 weken worden voldaan maar de aflossing plaatsvindt in het nieuwe jaar dan zal worden afgezien van brutering. Indien na 6 weken niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan zal alsnog de vordering worden gebruteerd. Indien elke verwijtbaarheid ontbreekt dan zal worden afgezien van brutering.

 

Artikel 25 Saldobiljet

Om belanghebbende jaarlijks op de hoogte te stellen van mutaties van de vordering, zal aan de debiteur in de eerste maanden van het nieuwe jaar over het voorgaande jaar een overzicht worden gestuurd waarin alle mutaties, ontvangsten, het actuele saldo e.d. van de vordering zijn vermeld, het saldobiljet.

 

 

HOOFDSTUK 12 BELEIDSREGELS VERHAAL PARTICIPATIEWET

 

Het verhalen van kosten van bijstand is een bevoegdheid geworden waarvan het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde gebruik maakt. Het beleid ten aanzien van verhaal van kosten van bijstand is opgenomen in onderstaande beleidsregels. In de Pw is verhaal van bijstand opgenomen in de artikelen 61 tot en met 62i Pw en de artikelen 4:81 en 4:84 van de Algemene wet Bestuursrecht (AwB). De wet geeft de uiterste grens aan. Het college kan binnen die grens zelf bepalen wanneer wordt verhaald. In de onderstaande beleidsregels zijn de rechten en plichten van de burgers weergegeven.

 

Artikel 1 Verhaal van uitkering

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van uitkering (bijstand):

  • a. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van de het Burgerlijk Wetboek: op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

    b. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van de het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

    c. tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van de het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere uitkering is verleend;

    d. op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de uitkeringsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van uitkeringsverlening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien

    e. op de nalatenschap van de persoon indien:

    • 1° aan die persoon ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend of anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen en voor zover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;

    • 2° bijstand is verleend in de vorm van geldlening of als gevolg van borgtocht.

  • f. behoudens in de gevallen als bedoeld in onderdeel e, ten tweede, worden kosten van de uitkering die meer dan vijf jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet verhaald.

 

Artikel 2 Limitering

Beperking van toepassing van verhaal geschiedt op 2 gronden

  • 1. Op grond van de verhaalsnovelle is aansluiting gevonden bij de Wet limitering die bepaalt dat de onderhoudsverplichting ten behoeve van de ex-echtgenoot, beperkt is tot 12 jaar te rekenen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

    2. Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand

 

Artikel 3 Geheel of gedeeltelijk afzien van een verhaalsbesluit

Burgemeester en wethouders kunnen afzien van het invorderen van een verhaalsbesluit indien:

  • a. het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 51,00 per maand

    b. daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

 

Artikel 4 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In afwijking van beleidsregel 1 kunnen burgemeester en wethouders, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van de uitkering voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

  • a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen. De schuldenregeling moet tot stand worden gebracht door een erkend schuldhulpverleningbureau. Het verzoek tot kwijtschelding moet namens de onderhoudsplichtige door dit bureau worden gedaan;

    c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

 

Artikel 5 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek 

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal treedt niet in werking voordat een schuldregeling als bedoeld in beleidsregel 4 onder b. tot stand is gekomen.

 

Artikel 6 Intrekking van het besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in de beleidsregel 4 genoemde voorwaarden a, b en c;

    b. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

 

Artikel 7 Ambtshalve kwijtschelding

Het college kan in onderstaande situaties besluiten ambtshalve kwijtschelding te verlenen van een door de rechtbank bekrachtigde vordering aan onderhoudsbijdrage:

  • a. de belanghebbende heeft gedurende vijf jaar geen betalingen verricht en het is niet aannemelijk dat er op enig moment in de toekomst betaald zal worden;

    b. ingestelde incassomaatregelen hebben gedurende vijf jaar niet geleid tot het ontvangen van aflossingen, en het is niet aannemelijk dat incasso op enig moment in de toekomst wel tot ontvangsten zal leiden;

    c. bij een onderzoek naar de aflossingscapaciteit blijkt dat er op dat moment geen aflossingscapaciteit is én dat het niet aannemelijk is dat er op enig moment in de toekomst wel een aflossing kan worden gevraagd.

 

Artikel 8 Beoordeling (ingangsdatum) onderhoudsplicht

  • a. kosten van bijstand kunnen op de ex-partner worden verhaald nadat aan hem kenbaar is gemaakt dat verhaal zal plaatsvinden, de zogenaamde eerste aanschrijving. Hiermee wordt bedoeld dat het college kenbaar maakt dat er wellicht verhaalsplicht bestaat (het onderzoek volgt daarna). De ingangsdatum van zijn eventuele onderhoudsplicht is dan de datum van de eerste aanschrijving.

    b. de bijdrage wordt vastgesteld op basis van de gegevens betreffende de inkomsten en uitgaven; aan de hand van de Trema-normen volgens het Rapport alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR).

    c. de bijdrage wordt ambtshalve vastgesteld op de bruto uitkering indien de onderhoudsplichtige verzuimt gegevens te verstrekken betreffende inkomsten en uitgaven.

 

Artikel 9 Verhaal op grond van een rechterlijke uitspraak

Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.

 

Artikel 10 Wijziging door de rechter vastgestelde onderhoudsbijdrage

De gemeente verzoekt de rechter het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek vast te stellen, indien de rechter:

  • a. deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van dat boek;

    b. geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.

 

Artikel 11 Het verhaalsbesluit

Een besluit tot verhaal op grond van beleidsregel 1 wordt door het college aan degene op wie verhaal wordt gezocht medegedeeld. Het besluit vermeldt de ingangsdatum, het bedrag of de bedragen waarvan, evenals de termijn of termijnen waarbinnen, betaling wordt verlangd. Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken.

 

Artikel 12 Verhaal in rechte

  • a. indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluiten burgemeester en wethouders tot verhaal in rechte.

    b. burgemeester en wethouders zien af van verhaal in rechte indien het te verhalen bedrag een bedrag van € 612,00 niet te boven gaat.

 

Heronderzoek

 

Artikel 13 Onderzoek naar draagkracht

Tenminste één keer per 24 maanden of, indien nodig eerder verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

 

Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting indien de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek dan met € 50,00 per maand of blijkt te zijn verminderd met niet meer dan een bedrag van minimaal € 10,00 per maand.

 

Invordering

 

Artikel 14 Vereenvoudigd derdenbeslag

Indien de belanghebbende niet bereid blijkt de door de rechter vastgestelde bijdrage voor levensonderhoud of de op verzoek van de gemeente vastgestelde bijdrage te voldoen dan wordt die uitspraak tenuitvoergelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Indien de belanghebbende in het buitenland woont, en weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek naar de vaststelling van de draagkracht wordt eveneens executoriaal beslag gelegd. In het buitenland geld de beslagvrijevoet niet. Om ervoor te zorgdragen dat de persoon wel met het inkomen in zijn/haar levensonderhoud kan blijven voorzien leggen B&W beslag op het inkomen, maar niet tot 90% van de beslagvrijevoet zoals in Nederland, maar tot 80%.

 

Artikel 15 Preferentie

Vorderingen op grond van de Pw zijn preferent. Bij de invordering heeft dat tot gevolg dat de aanwezige betalingsruimte voor concurrente vorderingen wordt ingenomen.

 

Overige bepalingen

 

Artikel 16 Kosten

Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in artikel 61 Pw, dan wordt de vordering verhoogd met invorderingkosten.

  • a. de invorderingskosten bedragen 10% van de hoofdsom en wordt in rekening gebracht vanaf het moment dat er wordt overgegaan tot beslaglegging. Indien interne verrekening plaats kan vinden wordt afgezien van het in rekening brengen van invorderingskosten. Het bedrag aan invorderingskosten bedraagt minimaal € 50,00 en heeft een maximum van € 500,00.

    b. het college maakt geen gebruik van de mogelijkheid om wettelijke rente in rekening te brengen (artikel 4:98 Awb).

    c. indien de vordering wordt overgedragen aan een derde (b.v. deurwaarder) dan zullen de kosten die door deze derde met de invordering verband houden verhaald worden op belanghebbende. Dit komt dan bovenop de invorderingskosten die het college in rekening brengt.

 

Artikel 17 Aflossing achterstand verschuldigde verhaalsbijdrage

  • a. voor de berekening van de aflossingscapaciteit van een onderhoudsplichtige wordt gebruik gemaakt van de berekeningsmethode voor aflossingsbedragen bij terugvordering van bijstandsuitkeringen.

    b. indien de aflossing binnen 1 jaar kan plaatsvinden zal een berekening van de aflossingscapaciteit achterwege blijven.

 

Artikel 18 Indexering verhaalsbijdrage

  • a. de bij rechterlijke uitspraak vastgestelde verhaalsbijdrage wordt jaarlijks met ingang van 1 januari van rechtswege gewijzigd met op grond van artikel 1: 402a BW vast te stellen percentage.

    b.de toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de wijziging van rechtswege bij rechterlijke uitspraak is uitgesloten.

 

Toelichting op de artikelen die een toelichting behoeven

 

Toelichting algemeen

Het betreft hier beleidsregels om vast te stellen dat de gemeente gebruik maakt van de in de wet genoemde mogelijkheid kosten van de bijstand te verhalen.

 

Artikel 1 Verhaal van bijstand

Onder a. en b. worden de verhaalsmogelijkheden op de (ex)echtgenoot (en daarmee gelijkgesteld de geregistreerd partner) bedoeld t.a.v. zijn onderhoudsplicht jegens zijn (ex) echtgenoot en/of minderjarige kinderen.

 

Artikel 2 Limitering

Hierbij wordt benadrukt dat de uitkering uitsluitend wordt verhaald in de in beleidsregel 1 vastgelegde gevallen.

 

Artikel 3 Afzien van een verhaalsbesluit

Op grond van een eerdere circulaire (Uitvoeringsaspecten van de nieuwe verhaalswetgeving, SZW 30 september 1992) kan een kruimelbedrag worden gehanteerd. Aanleiding kan bestaan de in die circulaire genoemde bedragen, gegeven de bevoegdheid verhaal toe te passen, opnieuw en logisch te normeren. Verwezen wordt ook naar de voorbeeldbedragen genoemd in beleidsregel 13.

 

Artikel 8 Beoordeling onderhoudsplicht

Het betreft hier de uitvoering van de zogeheten trema-normen. Dit zijn de normen die door de rechtbank worden gehanteerd bij de vaststelling van de alimentatie die voorzien in zowel een zgn. netto- als een brutoberekening.

 

Artikel 13 Onderzoek naar draagkracht

Het hier genoemde bedrag kan worden herleid uit de onder de toelichting bij beleidsregel 3 genoemde bedrag van € 51,- per maand. Op grond van praktische redenen wordt voorgesteld een beperkter bedrag op te nemen bij verlaging van de draagkracht. Op verzoek van belanghebbende bestaat de mogelijkheid om herziening te vragen.

 

Artikel 17 Aflossing achterstand verschuldigde verhaalsbijdrage

Voor het berekenen van de aflossingscapaciteit wordt verwezen naar de beleidsregels terugvordering. Berekening van de draagkracht van een onderhoudsplichtige geschiedt aan de hand van de TREMA normen.

 

Artikel 18 Indexering Op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek worden bedragen voor levensonderhoud jaarlijks per 1 januari van rechtswege geïndexeerd, voor zover het door de rechter vastgestelde bedragen zijn dan wel bedragen die partijen bij overeenkomst hebben vastgelegd, tenzij door de rechter anders is bepaald of bij overeenkomst anders is vastgelegd (artikel 1:402a BW). De Minister van Veiligheid en Justitie stelt het indexeringspercentage jaarlijks vast.

 

 

HOOFDSTUK 13 MINIMABELEID

 

Het minimabeleid is uitgewerkt in onze Richtlijnen Bijzondere Bijstand gemeente Bellingwedde 2015-2016.  

 

 

HOOFDSTUK 14 SAMENVATTING, DOELSTELLINGEN EN BESLISPUNTEN

 

In dit hoofdstuk wordt een korte samenvatting gegeven van de beschreven beleidsregels in deze notitie. De doelstellingen zijn bondig op een rij gezet en tot slot een opsomming van de beslispunten die voortvloeien uit dit beleidsplan.

 

Samenvatting

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Pw, Ioaw, Ioaz, Bbz, de Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). De wet biedt aan de gemeente Bellingwedde de ruimte om eigen beleid te vormen. De gemeenteraad heeft op 23 oktober 2014 in verschillende verordeningen de kaders vastgelegd. Het college van burgemeester en wethouders heeft met deze notitie nadere beleidsregels vastgesteld voor een adequate uitvoering van de wet en de verordeningen. De beleidsregels zijn vooral gericht op het laten participeren van alle burgers aan onze maatschappij. De beleidsregels treden in werking per 1 januari 2015 en vervangen eventuele eerdere vastgelegde beleidsregels hieromtrent. De beleidsregels Sociale Zaken 2015 zijn geldig totdat er nieuwe beleidsregels worden vastgesteld en vormt een leidraad voor alle medewerkers van de sociale dienst. Daarnaast is deze notitie een voorlichtingsdocument voor een ieder die in het beleid van de gemeente geïnteresseerd is.  

 

Voor het jaar 2015 zijn de navolgende meetbare doelstellingen geformuleerd; 

Doel: het terugbrengen van het aantal uitkeringen met 10% ultimo 2015 gerekend vanaf de stand per 31-12-2014. (stand 1-12-2014: van 218 naar 196 uitkeringen).

 

Beslispunten

  • 1. Werk is dé manier om mensen te laten participeren;

    2. De ‘Work First methode’ wordt in 2015 en verder voortgezet en verfijnd waar nodig;

    3. Werken met behoud van uitkering is een belangrijk onderdeel om te re-integreren;

    4. Er zal in 2015 meer worden ingezet op handhaving. Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand achten burgemeester en wethouders het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hierop recht hebben. Fraude met uitkeringsgelden zal op geen enkele wijze worden toegestaan. De ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering hebben een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het inkomensdeel van de Pw.

BIJLAGE 1 VERZUIMPROTOCOL PW/IOAW/IOAZ GEMEENTE BELLINGWEDDE

Wat dient u te doen als u niet aan uw traject, afspraak of werk kunt deelnemen?

 

Verlof

Het opnemen van verlof dient u ruim van te voren via www.ons-werk.nl digitaal aan te vragen bij uw werkcoach. Deze zal uw verlofaanvraag beoordelen. Pas na goedkeuring kunt u het verlof opnemen.

 

Verhinderd op de dag van de afspraak?

Indien u niet in de gelegenheid bent om op uw afspraak te komen, aan uw traject deel te nemen of aan het werk te gaan, meldt u zich (telefonisch) uiterlijk 15 minuten vóór aanvang van uw werkzaamheden/afspraak, of direct zodra u verwacht dat u niet op een afspraak kunt komen, met redenen omkleed bij:

  • - degene bij wie u in het kader van uw re-integratietraject activiteiten uitvoert of een gesprek heeft; én

    - de werkcoach van de gemeente Bellingwedde.

Van u wordt verwacht dat u zelf contact opneemt en niet door een derde. Het melden van uw afwezigheid bij de telefoniste van de gemeente is niet voldoende. Bij afwezigheid van de werkcoach dient u op een later tijdstip of zo vaak als nodig contact te zoeken, totdat u de werkcoach persoonlijk hebt bereikt.

Wat dient u te doen als u door ziekte niet aan uw traject of werk kunt deelnemen? Ziekmelding

Bij ziekte meldt u zich (telefonisch) uiterlijk 15 minuten vóór aanvang van uw werkzaamheden, of direct zodra u verwacht dat u door ziekte niet op een afspraak kunt komen, of direct als u gedurende de dag ziek wordt, ziek bij:

  • - degene bij wie u in het kader van uw re-integratietraject activiteiten uitvoert of een gesprek heeft; én

    - uw werkcoach.

Van u wordt verwacht dat u zich zelf ziek meldt, tenzij de situatie zo ernstig is dat u echt niet in staat bent om zelf te bellen. Tijdens uw ziekteperiode dient u zich voor elke afspraak die met u gemaakt is afzonderlijk af te melden. Een enkele ziekmelding volstaat daarom niet. Dit heeft als reden dat u de gemeente daarmee op de hoogte houdt van uw genezingsproces en blijft u in beeld bij de gemeente.

 

Bij de ziekmelding geeft u bovendien de volgende informatie aan de werkcoach:

  • - de beperkingen die u heeft bij het verrichten van de trajectactiviteiten;

    - de mogelijkheden die u ziet voor een aangepast of ander traject;

    - de vermoedelijke duur van het ziekteverzuim;

  • - het verblijf- of verpleegadres, als dat anders is dan uw huisadres.

 

De werkcoach meldt u direct aan bij de Arbo-dienst. De Arbo-dienst of de verzuimmedewer-ker kan u bellen, bezoeken en/of oproepen voor spreekuur om u te begeleiden gedurende de ziekteverzuimperiode. U bent verplicht om hier medewerking aan te verlenen.

 

Bereikbaarheid

Gedurende de periode van uw ziekteverzuim moet u van 8.00 uur tot 17.00 uur thuis aanwezig zijn en waar mogelijk telefonisch bereikbaar zijn. In deze periode kan – soms onaangekondigd – contact met u worden gezocht door de werkcoach en/of arbo medewerkers (bedrijfsarts, verzuimconsulent, administratief ondersteunend personeel). Dit contact kan bestaan uit een telefoongesprek, maar ook uit een bezoek aan uw huis- of verpleegadres. Indien het verpleegadres afwijkt van uw huisadres dient u dit van te voren door te geven aan uw werkcoach.

Spreekuur bedrijfsarts

Uiterlijk drie weken na uw ziekmelding wordt u uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts. U bent verplicht gehoor te geven aan deze oproep. Bent u verhinderd, dan laat u dit uiterlijk 48 uur vóór de afspraak weten aan de werkcoach. Ook vertelt u waarom u niet kunt komen. Als u later afzegt dan 48 uur voor de afspraak, dan kan de gemeente de kosten van de bedrijfsarts aan u doorberekenen. De bedrijfsarts beoordeelt uw arbeids(on)geschiktheid en geeft een advies over uw mogelijkheden om op een verantwoorde wijze weer aan uw traject deel te nemen. Voor de beoordeling van uw arbeids(on)geschiktheid is het van belang dat de bedrijfsarts beschikt over zoveel mogelijk (medisch relevante) informatie. Van u wordt dan ook verwacht dat u medisch onderzoek toestaat en dat u toestemming verleent voor het inwinnen van medische informatie bij uw behandelaars. Al deze informatie valt onder het medisch geheim. Dat betekent dat de bedrijfsarts deze informatie niet aan de werkgever of aan de werkcoach doorgeeft.

 

Second opinion

Als u het niet eens bent met de medische beoordeling of de werkhervattingadviezen van de bedrijfsarts, dan kunt u zelf op eigen kosten een zogeheten ‘second opinion’ uit laten voren. Het oordeel van deze deskundige weegt weliswaar zwaar bij de belangenafweging in een eventuele bezwaarprocedure, maar is niet bindend.

Raadpleeg uw (huis)arts

Bij ziekte moet u binnen een redelijke termijn naar uw (huis)arts gaan (uiterlijk na 1 week ziekte) en zijn voorschriften opvolgen. Uw (huis)arts behandelt u en begeleidt u bij uw ziekte en klachten, maar beoordeelt niet uw arbeids(on)geschiktheid en geeft u geen adviezen over de hervatting van uw traject.

Belemmer uw genezing niet

Vermijd elk gedrag dat uw genezing belemmert, dan wel een (medische) behandeling of begeleiding onnodig verlengt. Van u wordt verwacht dat u medewerking verleent aan iedere begeleiding die gericht is op een zo spoedig mogelijke werkhervatting.

 

Vakantie

Tijdens uw ziekteverzuimperiode kunt u op vakantie gaan als:

  • - het uw genezing niet belemmert, én;

    - het een (medische) behandeling of begeleiding niet onnodig verlengt, én;

    - u toestemming krijgt van de werkcoach.

Zo nodig wordt de bedrijfsarts om een medisch oordeel gevraagd.

Veranderingen doorgeven

U dient alle informatie door te geven wat van invloed kan zijn op de arbeids(on)geschiktheids-beoordeling. U brengt de werkcoach op de hoogte als:

  • - uw gezondheidstoestand verandert en/of;

    - u wordt opgenomen in of ontslagen uit een inrichting voor verpleging of verzorging en/of;

    - u weer beter bent.

 

Betermelden

U dient zich op de dag dat u weer beter bent, dit te melden bij:

  • - degene bij wie u in het kader van uw re-integratietraject activiteiten uitvoert; én

  • - uw werkcoach.

Wanneer u op het spreekuur bent geweest bij de bedrijfsarts en hij geeft aan dat er geen medische belemmeringen zijn om uw traject te hervatten, dient u dit door te geven aan uw werkcoach. Verder dient u uw traject te hervatten.

BIJLAGE 2 HUISREGELS PW/IOAW/IOAZ GEMEENTE BELLINGWEDDE

 

  • - Wanneer u niet aanwezig kan zijn bij de training, om wat voor reden dan ook, dient u ruim van te voren aan te geven bij de gemeente. Bij ziekte dient u zich in elk geval af te melden vóór 09.00 uur en conform het verzuimprotocol in bijlage 1.

    - U hebt recht op vakantie- c.q. verlofdagen, per ingezet uur bouwt u 6 minuten verlof op. Bij een inzet van 40 uur per week bouwt u per maand 2 dagen verlof op (24 verlofdagen per jaar). Voor het opnemen van deze dagen dient u dit ruim van te voren digitaal aan te vragen bij de gemeente via www.ons-werk.nl.

    - Het nuttigen van ontbijt, tussendoortjes of lunch dient u niet achter het bureau te doen.

    - Geen drinken bij de apparaten neerzetten of op uw bureau, behalve afsluitbare drinkflessen.

    - Houd rekening met de andere deelnemers, praat niet te hard en zorg er voor dat uw gedrag andere mensen niet stoort.

    - Bellen met uw mobiel kan uitsluitend in de wachtruimte.

    - In de oefenruimte mag niet gerookt worden, dit gebeurt uitsluitend buiten ver genoeg weg van de ingang van het gemeentehuis. Rookpauzes worden in overleg met de werkcoach bepaald.

    - Breng gebruikte materialen terug, op de plaats waar ze thuis horen.

    - Houd de ruimte schoon, dat is voor u en anderen prettig!

 

Computer- en internetgebruik

  • - De computer is ervoor om u te ondersteunen bij het verkrijgen van werk. Gebruik de computer daarom voor het doel waarvoor deze is bestemd.

    - Het is niet toegestaan op de pc’s andere dan de door de gemeente beschikbaar gestelde software te gebruiken. Indien noodzakelijk, dient u dit te overleggen met de gemeente.

    - Het is niet toegestaan om pornosites, datingsites of chatsites te bezoeken. Gebruik van Internet voor andere doeleinden dan sollicitaties of testen worden niet toegestaan.

    - Bij gebruik van een zoekmachine mogen alleen normale woorden

    - (zoektermen) worden gebruikt. Woorden die te maken hebben met grof

    - woordgebruik, racisme, discriminatie, seks of geweld mogen niet worden gebruikt.

    - Alle sites die worden bezocht worden geregistreerd.

    - Het downloaden van bestanden is alleen toegestaan met toestemming van de gemeente.

    - Printen is alleen toegestaan met toestemming van de gemeente.

    - Het veranderen van instellingen of screensavers is alleen toegestaan met toestemming van de gemeente.

    - De trainer c.q. werkcoach treedt op als vertegenwoordiger van de gemeente.

 

Gebruik voertuigen en materialen van de gemeente

  • - Diegene die een auto, personenbus, bedrijfswagen, scooter of ander vervoersmiddel van de gemeente gebruikt is verplicht om deze alleen te gebruiken voor zakelijk gebruik en waar het voor bedoeld is. Men behoort zich aan de verkeersregels te houden. Boetes of schades die voortvloeien uit het negeren van de verkeersregels komen voor rekening van diegene die de verkeersregels heeft genegeerd. Privégebruik is ten strengste verboden.

    - Diegene die materiaal of gereedschappen van de gemeente gebruikt dient hier goed zorg voor te dragen, zoals een goed burger betaamt. Schade door misbruik of verwijtbaar gedrag wordt in rekening gebracht bij degene die de schade heeft aangebracht.

    Bij voorbaat dank dat u bovengenoemde huisregels toepast. BELANGRIJK: het niet aan de benoemde huisregels houden kan consequenties hebben voor de uitkering.