Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Hoogezand-Sappemeer

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Hoogezand-Sappemeer 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Hoogezand-Sappemeer
Officiële naam regelingBeleidsregels individuele inkomenstoeslag Hoogezand-Sappemeer 2015
CiteertitelBeleidsregels individuele inkomenstoeslag Hoogezand-Sappemeer 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet
  2. Verordening individuele inkomenstoeslag Hoogezand-Sappemeer 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2020nieuwe regeling

16-12-2014

Gemeenteblad, 2014, 78891

B&W14.522

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Hoogezand-Sappemeer 2015

Artikel 1. Begrippen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogezand-Sappemeer;

  • b.

    Peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • c.

    Referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

  • d.

    Verordening: Verordening individuele inkomenstoeslag Hoogezand-Sappemeer 2015;

  • e.

    Wet: de Participatiewet.

Artikel 2. Recht op individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de verordening, deze beleidsregels en artikel 36 van de wet.

Niet voor individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die in de referteperiode een maatregel van 10% van de bijstandsnorm of hoger opgelegd heeft gekregen op grond van artikel 7 en artikel 8 onder b en c van de afstemmingsverordening Participatiewet en de Ioaw en Ioaz gemeente Hoogezand-Sappemeer 2015. Een waarschuwing wordt hier niet als maatregel beschouwd.

Artikel 3. Zicht op inkomensverbetering

Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval of de aanvrager geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking:

  • a.

    De krachten en bekwaamheden van de aanvrager;

  • b.

    De inspanningen die de aanvrager heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Er is in ieder geval sprake van 'geen uitzicht op inkomensverbetering' als de aanvrager een bijstandsuitkering ontvangt en is ingedeeld op trede 1, 2, 3 of 4 van de Participatieladder.

Bij indeling op trede 5 zonder groeipotentie is er ook geen sprake van uitzicht op inkomensverbetering.

Deze beoordeling en plaatsing op de ladder , alsmede tussentijdse beoordelingsgesprekken wordt gedaan na een intakegesprek met belanghebbende en gedurende de uitkeringsperiode door de casemanager Werk.

Personen die een WAO, WIA of Wajonguitkering ( en eventueel voldoen aan de voorwaarden van de Toeslagenwet) worden geacht geen uitzicht te hebben op een inkomensverbetering.

Personen die langer dan 2 jaar voorafgaand aan de aanvraag geen inkomsten uit arbeid of daaraan gerelateerde inkomstenen (WW e/o ZW) hebben ontvangen worden geacht geen uitzicht te hebben op een inkomensverbetering.

Alleenstaande ouders met een kind tot 5 jaar, die verzocht hebben om ontheffing van de sollicitatieplicht en deze o.g.v. de Participatiewet hebben gekregen komen in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag.

Personen die een opleiding volgen als bedoeld in de WTOS, of een studie volgen als bedoeld in de WSF 2000 worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben.

Belanghebbenden met inkomsten uit WW e/o ZW korter dan 2 jaar worden geacht zicht op een inkomstenverbetering te hebben tenzij zij anders kunnen aantonen door middel van bewijsstukken. Wanneer zij dit niet kunnen aantonen wordt hen de mogelijkheid geboden dit te bespreken met een casemanager Werk.

Het college zal in alle andere, hierboven niet genoemde, aanvragen op grond van eigen bevindingen een afweging maken over het zicht op inkomensverbetering van de individuele aanvrager.

Artikel 4. Vaststelling hoogte inkomen

Wanneer de belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een bijstandsuitkering, hoeft hij geen bewijsstukken aan te leveren. Het inkomen kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de belanghebbende die aanwezig zijn bij de gemeente.

In andere gevallen moet het inkomen van de belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan:

  • a.

    aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken etc, en:

  • b.

    aan de hand van jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum.

Hierop zijn de volgende uitzonderingen mogelijk:

  • -

    Wanneer de belanghebbende de hiervoor genoemde bewijsstukken niet of niet geheel kan leveren, worden bewijsstukken gevraagd die voldoende inzicht geven in het inkomen van de belanghebbende gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum.

  • -

    Wanneer aan de belanghebbende in de voorgaande jaren een langdurigheidstoeslag is toegekend, hoeft de belanghebbende alleen bewijsstukken van inkomsten en vermogen aan te leveren van haar jaar voorafgaande aan de peildatum.

Opgemerkt wordt het volgende.

De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als de belanghebbende gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet.

Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij belanghebbende. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen onder de voor hem of haar geldende inkomensgrens. Kan belanghebbende dat niet voldoende, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Ook wordt opgemerkt, dat net als bij bijzondere bijstand inkomsten pas in aanmerking mogen worden genomen als de belanghebbende daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Rekening moet worden gehouden met executoriaal beslag, WSNP en minnelijk schuldregelingen die door de GKB tot stand gebracht zijn.

Artikel 5. Peildatum vermogenstoets

Met het oog op de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waarover de belanghebbende op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Hiermee wordt een praktische oplossing geboden met betrekking tot de vermogenstoets. Deze wordt toegepast met betrekking tot het vermogen op de peildatum zodat niet behoeft te worden nagegaan of een belanghebbende op geen enkel moment tijdens de referteperiode over vermogen heeft beschikt boven de vermogensgrens.

Wanneer uit voorhanden zijnde gegevens blijkt dat in de referteperiode over een aanzienlijk vermogen is beschikt, te weten de hoger dan de toegestane vermogensvrijlating, wat uit het oogpunt van bijstandsverlening niet te rechtvaardigen is, wordt de kan de toeslag worden geweigerd.

Ook het vermogen in de vorm van een eigen woning wordt meegenomen en getoetst aan artikel 34 van de Participatiewet. Artikel 50 van de Participatiewet (bijstand in de vorm van een lening in verband met een eigen woning) is niet van toepassing op de individuele inkomenstoeslag. Voor het bepalen van de waarde van de woning wordt kan de WOZ-waarde aangehouden.

Overigens heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de uitvoeringstechnische complicaties erkend en stemt ermee in dat slechts wordt vastgesteld wat het vermogen is geweest op de peildatum.

Artikel 6. Individuele vaststelling van de peildatum

Bij elke afzonderlijke aanvraag wordt vastgesteld op welke datum het recht op individuele inkomenstoeslag is ontstaan. Dit kan elke dag van het jaar zijn. De peildatum kan nooit eerder zijn dan de aanvraagdatum.

Artikel 7. Gehuwden/gezamenlijke huishouding

Uitgangspunt is, dat het recht op individuele inkomenstoeslag gehuwden gezamenlijk toekomt. Indien belanghebbenden op de peildatum, de datum waarop de periode van 36 maanden afloopt, voor de Participatiewet als gehuwd/gezamenlijke huishouding worden aangemerkt, moeten beide belanghebbenden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 Participatiewet.

Als één van de gehuwden op grond van artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de Participatiewet geen recht heeft op bijstand, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder geldt.

Het kan voorkomen dat een belanghebbende in de referteperiode van 36 maanden één of meerdere partners heeft gehad. Beoordeeld dient dan te worden wat de totale inkomsten over genoemde periode zijn geweest, dus inclusief eventuele inkomsten van ex-partner(s).

Samengevat:

  • -

    Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten op grond van artikel 11 of 13 Participatiewet, dan kan de andere partner wel recht hebben op de individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande (ouder). Omdat belanghebbende wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient wel het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b Participatiewet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eis van artikel 36 Participatiewet moeten voldoen.

  • -

    Indien de belanghebbende in de referteperiode meerdere partners heeft gehad, dienen de inkomsten en het vermogen van die partners te worden meegenomen in de inkomenstoets.

Artikel 8. Verblijf in het buitenland

Indien de periode van 36 maanden door een kort verblijf (4 weken) in het buitenland wordt onderbroken, staat dat toekenning van individuele inkomenstoeslag niet in de weg. Wanneer het verblijf in het buitenland het gestelde in artikel 13, eerste lid, onder d, Participatiewet (de gebruikelijke vakantieduur) overschrijdt is dit geen reden, om de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag af te wijzen. Wel dient over deze periode aangetoond te worden, of men geen hoger inkomen heeft genoten, dan 100% van de bijstandsnorm.

Voorts kan er nimmer een beoordeling plaatsvinden wanneer men op het moment van de peildatum in het buitenland verblijft omdat immers niet vaststaat dat men terug komt.

Artikel 9. Verblijf in detentie

Tijdens detentie ontstaat geen recht op individuele inkomenstoeslag. Dit betekent dat het verblijf een opschortende werking heeft op de referteperiode en dat de referteperiode ingaat op de dag dat de detentie beëindigd is.

Artikel 10. Inwerkingtreding en intrekken oude beleidsregels

1.Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.