Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Littenseradiel

Nadere regels jeugdhulp gemeente Littenseradiel 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Littenseradiel
Officiële naam regelingNadere regels jeugdhulp gemeente Littenseradiel 2015
CiteertitelNadere regels jeugdhulp gemeente Littenseradiel 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling zijn deze regels per 1 januari 2020 vervallen, tenzij de hierna genoemde bestuursorganen de betreffende regels al eerder vervallen hebben verklaard.

- Burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden hebben op 9 januari 2018 besloten deze nadere regels vervallen te verklaren voor zover deze van kracht is voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Leeuwarden zoals dat per 1 januari 2018, op grond van de Wet van 8 maart 2017 tot herindeling van de gemeenten Franekeradeel, het Bildt, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menameradiel en Súdwest-Fryslân, is ontstaan.

- Burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân hebben op 13 maart 2018 besloten deze nadere regels vervallen te verklaren voor zover deze van kracht is voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Súdwest-Fryslân zoals dat per 1 januari 2018, op grond van de Wet van 8 maart 2017 tot herindeling van de gemeenten Franekeradeel, het Bildt, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menameradiel en Súdwest-Fryslân, is ontstaan.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Jeugdwet
  2. Verordening Jeugdhulp gemeente Littenseradiel 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2020Nieuwe regeling

23-12-2014

Gemeenteblad, 30 december 2014, nr. 82787

Collegebesluit, 23-12-2014, nr. 3.6

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Littenseradiel 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Littenseradiel;

gelet op de Jeugdwet en de Verordening Jeugdhulp gemeente Littenseradiel 2015;

besluit:

vast te stellen de Nadere regels jeugdhulp gemeente Littenseradiel 2015

Deze nadere regels bestaan uit:

Algemeen Begripsbepalingen

Hoofdstuk 1 Toegang tot voorzieningen

Hoofdstuk 2 Bijdrage voor een algemene voorziening

Hoofdstuk 3 Persoonsgebonden budget

Hoofdstuk 4 Het betrekken van ingezetenen bij het beleid

Hoofdstuk 5 Citeertitel en overige bepalingen

Algemeen Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene voorziening: overige voorziening als bedoeld in de Verordening Jeugdhulp: aanbod van jeugdhulp die zonder indicatie of voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is;

  • b.

    cliënt: inwoner van de gemeente die een jeugdhulpvraag heeft; dit kan zijn een jeugdige en/of zijn ouder(s);

  • c.

    cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • d.

    deskundige: persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent en voldoet aan de eisen van hoofdstuk 4 van de wet; hij is lid van het gebiedsteam of is een externe, gekwalificeerde persoon;

  • e.

    expertpool: door de colleges van de Friese gemeenten aangewezen onafhankelijke jeugdhulpspecialisten die op afroep beschikbaar zijn voor advisering aan de gebiedsteams;

  • f.

    maatwerkvoorziening: individuele voorziening als bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.7 van de wet; dit is een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van jeugdhulp;

  • g.

    ondersteuningsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp conform artikel 4.1.3 van de wet; hierin wordt het beoogde resultaat van de ondersteuning opgenomen;

  • h.

    persoonlijk plan: (familiegroeps)plan als bedoeld in artikel 4.1.2 van de wet, waarin cliënt zijn omstandigheden beschrijft en aangeeft welke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • i.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet;

  • j.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie de hulpvrager een sociale relatie onderhoudt, waaronder familieleden, buren, vrienden en goede kennissen;

  • k.

    specialist: persoon die deel uitmaakt van de expertpool dan wel een externe specialist op het gebied van jeugdhulpverlening;

  • l.

    verordening: Verordening Jeugdhulp gemeente Littenseradiel 2015;

  • m.

    voorliggende voorziening: voorziening op basis van een andere wet dan de Jeugdwet;

  • n.

    wet: Jeugdwet.

Hoofdstuk 1 Toegang tot voorzieningen

Artikel 1 Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Binnen vijf werkdagen na ontvangst van de melding neemt het college contact op met de cliënt; dit kan leiden tot het maken van een afspraak.

  • 3. Cliënt ontvangt van deze afspraak van het college een schriftelijke bevestiging.

  • 4. In spoedeisende gevallen treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

  • 5. Cliënt kan zich rechtstreeks wenden tot een algemene of voorliggende voorziening.

Artikel 2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 3 Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek als bedoeld in artikel 4 van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.

  • 2. Voor het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage, tenzij de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente.

  • 3. Het college kan in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college brengt de cliënt met de schriftelijke bevestiging van de afspraak tevens op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen en stelt hem gedurende zeven werkdagen na de melding in de gelegenheid het plan aan het college te overhandigen.

Artikel 4 Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek met de cliënt en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie en het probleem of de hulpvraag van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • e.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, een oplossing voor de hulpvraag te vinden. Deze algemene voorzieningen zijn voor een ieder toegankelijk zonder indicatie;

    • g.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • h.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • j.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan aan het college verstrekt, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

  • 5. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

Artikel 5 Ondersteuningsplan

  • 1. Binnen tien werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan cliënt het ondersteuningsplan waarin de uitkomsten van het onderzoek zijn verwerkt. Het college kan van deze termijn afwijken, indien voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening advies van een specialist nodig is, of dat het dit nodig acht in verband met een zorgvuldig tot stand gekomen ondersteuningsplan. Cliënt wordt van een dergelijk uitstel tijdig in kennis gesteld.

  • 2. Als cliënt akkoord is met het ondersteuningsplan, tekent hij dat plan en zendt dit binnen vijf werkdagen naar de gemeente.

  • 3. Wanneer cliënt het niet eens is met het ondersteuningsplan, tekent hij een “voor gezien-verklaring” en licht hij in deze verklaring toe waarom hij niet met het plan akkoord is.

  • 4. Wanneer na afloop van het gesprek, in gezamenlijk overleg, een voor cliënt adequate uitkomst/oplossing gevonden is, kan cliënt hiervoor akkoord geven. Hij kan tevens aangeven af te zien van toezenden van het ondersteuningsplan.

Artikel 6 Aanvraag

  • 1. Een cliënt kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Het college kan het ondertekende ondersteuningsplan aanmerken als aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 7 Advisering

  • 1. Voordat een voorziening zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de verordening wordt toegewezen, kan het betreffende gebiedsteam namens het college advies inwinnen bij (een specialist van) de expertpool.

  • 2. Voor de voorzieningen in artikel 2, tweede lid, onder d, e, f, g, i, m en p, van de verordening consulteert het gebiedsteam te allen tijde de expertpool.

  • 3. Wanneer de veiligheid van kinderen in het geding is, bepaalt het gebiedsteam in overleg met de specialist Dwang & Drang welke actie er wordt ondernomen.

Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college onderzoekt aan de hand van de aanvraag of de cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Het betrekt daarbij het ondersteuningsplan.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, indien hij jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn.

  • 3. Een cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, indien en voor zover:

    • a.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) het vermogen hebben om zelf of met ondersteuning van hun sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • b.

      de hulp met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan worden verstrekt;

    • c.

      de hulp met gebruikmaking van andere voorzieningen kan worden verstrekt.

Hoofdstuk 2 Bijdrage voor een algemene voorziening

Artikel 9 Bijdrage voor algemene voorzieningen

Voor algemene voorzieningen wordt geen in de verordening gereguleerde bijdrage opgelegd.

Artikel 10 Bijdrage lichte ondersteuning gebiedsteam

Voor de algemene voorziening lichte ondersteuning door het gebiedsteam wordt geen in de verordening gereguleerde eigen bijdrage opgelegd.

Hoofdstuk 3 Persoonsgebonden budget

Artikel 11 Voorwaarden voor een pgb

  • 1. Conform artikel 8.1.1 van de wet wordt een pgb verstrekt als een cliënt aan de volgende voorwaarden voldoet:

    • a.

      de cliënt moet naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn de aan pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dat mag ook met hulp uit zijn sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde;

    • b.

      een cliënt moet zich gemotiveerd op het standpunt stellen waarom hij de maatwerkvoorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend acht;

    • c.

      naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. De hulp moet in elk geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht geleverd worden.

  • 2. De aanvraag mag geen betrekking hebben op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt, tenzij nog is na te gaan dat de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. Minderjarigen die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering hebben gekregen of jeugdigen die zijn opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging komen niet in aanmerking voor een pgb.

  • 4. Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

  • 5. De persoon die de diensten gaat verlenen, beschikt over de betreffende kwalificaties als die diensten zorg omvatten waarvoor krachtens landelijk geldende regels of richtlijnen kwaliteitseisen gelden.

  • 6. Voor pgb-jeugdhulp door niet geregistreerde jeugdhulpverleners komen alleen in aanmerking: dagbesteding, niet-specialistische begeleiding en vervoer/mobiliteit.

Artikel 12 De hoogte van een pgb; algemene bepalingen

  • 1. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      is toereikend om veilige, doeltreffende, doelmatige en kwalitatief goede jeugdhulp die tot de maatwerkvoorziening behoren van derden te betrekken;

    • c.

      bedraagt – onverminderd het bepaalde in het derde lid – niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura;

    • d.

      is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

  • 2. Indien de kosten uitstijgen boven de in het derde lid bepaalde hoogte van het pgb, weigert het college het pgb, tenzij de cliënt de meerkosten zelf betaalt.

  • 3. De hoogte van een pgb voor:

    • a.

      jeugdhulp door een geregistreerde jeugdhulpverlener wordt bepaald op 75% van het uurtarief voor eenzelfde vorm van jeugdhulp in natura;

    • b.

      jeugdhulp door een daartoe niet geregistreerde jeugdhulpverlener of iemand die afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt, wordt bepaald op 50% van het uurtarief voor eenzelfde vorm van jeugdhulp in natura met een maximum van € 20,00.

Artikel 13 Overgangsrecht bestaande pgb’s

Cliënten die een indicatie hebben voor specifieke ondersteuning door middel van een pgb, houden de huidige rechten (inclusief tarieven) tot de beschikking is verlopen of er een herindicatie heeft plaatsgevonden.

Artikel 14 Steekproeven bestedingen pgb’s

Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 15 Overige pgb-bepalingen

  • 1. Als een cliënt meerdere zorgproducten nodig heeft, kan het college hem het ene zorgproduct in natura en het andere product in de vorm van een pgb verstrekken. Een zorgproduct kan niet deels in natura en deels in de vorm van een pgb vertrekt worden.

  • 2. Met instemming van het college kan een cliënt samen met andere cliënten een pgb aanwenden voor het gezamenlijk inkopen van zorg.

Hoofdstuk 4 Het betrekken van ingezetenen bij het beleid

Artikel 16 Het betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Op deze nadere regels is de inspraakverordening van toepassing.

  • 2. Het betrekken van jeugdigen en hun ouders bij het beleid loopt via het Wmo-platform, de lokale Wmo-adviesraden en/of de belangenorganisaties van cliënten op het terrein van jeugdzorg.

Hoofdstuk 5 Citeertitel en overige bepalingen

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze nadere regels worden aangehaald als Nadere regels jeugdhulp gemeente Littenseradiel 2015.

Ondertekening

Wommels, 23 december 2014

Het college voornoemd,

, burgemeester

, secretaris

Toelichting

De Verordening Jeugdhulp gemeente Littenseradiel 2015 is een zogenaamde “smalle” regeling. Daarin zijn door de raad de kaders voor het lokale jeugdhulpbeleid vastgelegd. De raad heeft in zijn verordening het college opdracht gegeven om verschillende aspecten van jeugdhulpbeleid uit te werken in (deze) nadere regels.

Algemeen Begripsbepalingen

 

De meest gehanteerde begrippen staan al in de wet of de verordening. In deze nadere regels worden er enkele aan toegevoegd. Op zich spreken deze voor zich.

De begrippen zijn afgestemd op de begripsbepalingen in de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2015.

De Wmo 2015 en de Jeugdwet hanteren soms voor dezelfde zaken verschillende begrippen. Die kunnen in de praktijk, waarin 3D-breed wordt gewerkt, tot verwarring leiden. Het gaat dan bijvoorbeeld om een maatwerk- en individuele voorziening en om een algemene en een overige voorziening. Via de begripsbepalingen worden deze begrippen gelijkgetrokken.

Hoofdstuk 1 Toegang tot voorzieningen

Inleiding

Dit hoofdstuk vormt de basis voor een zorgvuldige toegangsprocedure tot jeugdhulp. De procedure begint met een melding bij het gebiedsteam. Die melding kan door de cliënt of door iemand anders (wettelijke vertegenwoordiger of een professional) worden gedaan. Niet iedere melding hoeft geregistreerd te worden. De melding kan schriftelijk, telefonisch of digitaal gedaan worden. Zodra uit het vooronderzoek blijkt dat de melding onder de Jeugdwet valt en niet kan worden afgehandeld met een eenvoudige verwijzing, wordt de melding geregistreerd. De gemeente maakt binnen vijf werkdagen een afspraak voor een gesprek in het kader van het onderzoek. Dit gesprek met de cliënt vindt zo mogelijk plaats samen met de gemachtigde en desgewenst familie.

Het gesprek is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die jeugdhulp vraagt, de hulpvraag onderzoekt en zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht, of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van andere voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen een oplossing voor de hulpvraag te vinden.

Voorafgaand aan het onderzoek moet de gemeente de cliënt wijzen op de mogelijkheid van cliëntondersteuning en op de mogelijkheid een persoonlijk plan op te stellen. Daarvoor krijgt de cliënt zeven dagen de tijd. De gemeente betrekt dat plan bij het gesprek.

Een gesprek is niet altijd nodig, bijvoorbeeld wanneer de cliënt al bekend is bij de gemeente en het een vervolg(aan)vraag betreft. Van het gesprek of onderzoek wordt een verslag gemaakt. Dit is onderdeel van een zorgvuldige dossiervorming en procedure. Het verslag bevat de weergave van de uitkomsten van het onderzoek. De vorm van het verslag is vrij. Het verslag maakt onderdeel uit van het ondersteuningsplan, om die reden spreken we hier verder van het ondersteuningsplan.

Indien na het gesprek en het onderzoek blijkt dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, moet de cliënt daarvoor een aanvraag indienen. Het ondersteuningsplan kan ook als aanvraag dienen. De wettelijke afhandelingstermijn van de Awb is op de aanvraag van toepassing. Uitstel, bijvoorbeeld in verband met opvragen van specialistisch advies, is mogelijk. De cliënt wordt daarvan tijdig op de hoogte gesteld.

Artikel 1 Melding hulpvraag

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Deze bepaling geeft aan dat bij het college een melding kan worden gedaan. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan.

 

De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, familielid of andere betrokkene de melding doen.

 

In het eerste lid is met gebruik van de term ‘hulpvraag’ een afbakeningsbepaling gegeven. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet en de Leerplichtwet.

 

In het vierde lid is een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college dient in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

 

Artikel 2 Cliëntondersteuning

Clientondersteuning wordt in de begripsbepalingen gedefinieerd als onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

 

Per 1 januari 2015 zijn gemeenten verplicht om cliëntondersteuning als kosteloze algemene voorziening te organiseren voor alle burgers. Gemeenten moeten ervoor zorgen dat cliëntondersteuning beschikbaar is voor cliënten die ondersteuning nodig hebben of problemen hebben op andere terreinen binnen het sociale domein. Daarbij dient de gemeente zich niet te beperken tot de voorzieningen waarvoor zij zelf geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk is, maar ook informatie, advies en kortdurende ondersteuning te geven over relevante aanpalende domeinen, zoals zorg, wonen en onderwijs.

 

Cliëntondersteuning dient “onafhankelijk” te zijn. Dat wil zeggen dat de cliëntondersteuner moet handelen in het belang van de cliënten vanuit professionele autonomie, vergelijkbaar met sociaal raadslieden, maatschappelijk werkers en ouderenadviseurs. Er is geen verplichting om cliëntondersteuning door een derde partij te laten uitvoeren. Op dit moment vervullen de MEE-consulenten en de ouderenadviseurs een centrale rol als onafhankelijk cliëntondersteuner voor kwetsbare groepen. Deze medewerkers maken straks deel uit van het gebiedsteam. Voor 2015 beleggen de gemeenten de onafhankelijke cliëntondersteuning bij deze groep ervaren medewerkers. Voor 2016 zal dit opnieuw worden bekeken op basis van de ervaringen.

 

Burgers die een melding doen, kunnen zelf een keuze maken wie zij ter ondersteuning willen meenemen bij het gesprek.

 

Artikel 3 Vooronderzoek

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de inwoner bekende gegevens in kaart worden gebracht en de inwoner niet wordt belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de belanghebbende afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de inwoner worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

 

In het tweede lid is de verplichting tot het overleggen van stukken opgenomen. Het is in ieder geval verplicht om de identiteit van de inwoner vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. De inwoner die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening is verplicht dat document ter inzage te geven. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien.

 

Op grond van het derde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek, indien dat een onnodige herhaling van zetten betekent.

 

In het vierde lid is de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de inwoner om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen. Met dit persoonlijk plan wordt het familiegroepsplan bedoeld zoals dat in de Jeugdwet is opgenomen. Hiermee wordt beoogd ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven om (ook in de preventieve fase) voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing. Burgers zijn in veel gevallen zeer wel in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van kinderen. Door vormen van hulp van betrokkenen en steun uit directe kring kan bovendien uithuisplaatsing worden afgewend en wordt netwerkpleegzorg bevorderd. Een familiegroepsplan kan bijvoorbeeld binnen de structuur van een wijkteam worden georganiseerd. Ook kan bijvoorbeeld een zogenaamde Eigen Kracht-conferentie plaatsvinden, waarbij het familie-en vriendennetwerk onder leiding van een onafhankelijk coördinator zelf een plan opstelt en uitvoert. Daarmee komt de regie bij de burger te liggen. Gebleken is dat de eigenaar van het probleem, samen met eigen mensen, ook de sleutel voor de oplossing in handen heeft. Daarbij kan de kennis en bijstand van jeugdzorgprofessionals worden ingeroepen.

 

Artikel 4 Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij.

 

In het eerste lid is benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd door deskundigen (namens het college). Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. In de onderdelen a tot en met j zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

 

In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Of de ondersteuning effectief is geweest, ligt vooral in de beantwoording van de vraag of de inwoner zelf vindt dat de verleende jeugdhulp heeft bijgedragen aan een oplossing voor de hulpvraag.

 

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel e valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs. In het tweede lid is verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

 

Met het vierde lid wordt bedoeld dat het gesprek hoofdregel is, maar dat het niet hoeft plaats te vinden als dit niet nodig is. Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

 

Het vijfde lid dient ertoe ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door ‘het bestuursorgaan dat (door Onze Ministers) met (de vaststelling en) de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. Dit gebeurt door het CAK. De ouderbijdrage geldt op grond van artikel 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie.

 

Artikel 5 Ondersteuningsplan

Deze bepaling is in het belang van een zorgvuldige procedure en dossiervorming. Het ondersteuningsplan wordt samen met de cliënt opgesteld vanuit het kader “één gezin, één plan”, zoals aangegeven in het vastgestelde beleidsplan Veerkracht in het sociaal domein.

 

Het verslag van het gesprek maakt onderdeel uit van het ondersteuningsplan. Een goede weergave van het gesprek bevordert een goede communicatie en besluitvorming. Uiteraard kan de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren. Zo zal de weergave heel beperkt kunnen zijn, als de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening nodig is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. De gemeente gebruikt de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als een ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan wordt vermeld van welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen de jeugdige en/of de ouder(s) gebruik gaan maken en/of voor welke individuele maatwerkvoorzieningen de cliënt een aanvraag indient bij het college van burgemeester en wethouders.

Indien een persoonlijk plan is overhandigd, kan dit plan worden opgenomen in het ondersteuningsplan.

 

Eerste lid

Soms kan een ondersteuningsplan al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en daar gaat een paar werkdagen overheen. In principe ontvangt de cliënt het ondersteuningsplan binnen tien werkdagen. Het kan ook zijn dat na een gesprek de inwoner nog onderzoekt wat er aan ondersteuning in zijn omgeving mogelijk is of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nodig.

 

Indien het gebiedsteam in verband met de aard, ernst of omvang van de problematiek een advies nodig heeft van een jeugdhulpspecialist, is deze termijn van tien dagen te kort. Het college kan deze dan verlengen. De verlenging hangt af van de complexiteit van de zaak; om die reden kan hier niet een specifieke termijn worden genoemd. Gestreefd wordt naar een verlenging van maximaal tien dagen, maar dat zal niet in alle gevallen lukken. De cliënt wordt in elk geval tijdig van de verlenging en de reden ervan in kennis gesteld.

 

Tweede en derde lid

Wanneer na afloop van het gesprek, in gezamenlijk overleg, een voor de cliënt adequate uitkomst/oplossing gevonden is, kan de cliënt hiervoor een akkoord geven door het ondersteuningsplan te ondertekenen. Hij heeft daarvoor vijf werkdagen de tijd. De situatie kan zich voordoen dat de cliënt het niet eens is met het ondersteuningsplan. In dat geval kan hij tekenen voor gezien en geeft hij aan waarom hij zich er niet in kan vinden.

 

Vierde lid

Soms blijkt tijdens of na het gesprek dat er geen gemeentelijke ondersteuning nodig is; dan hoeft er ook geen ondersteuningsplan te worden opgesteld. Cliënt kan dan het verslag van het gesprek voor akkoord tekenen.

 

Artikel 6 Aanvraag

Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een maatwerkvoorziening te verkrijgen.

 

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Dit artikel wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

 

In de verordening en de nadere regels is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

 

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Het is de bedoeling dat er zo spoedig mogelijk jeugdhulp wordt verleend. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is. Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier hoeft formeel niet in behandeling genomen te worden. Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekend ondersteuningsplan als aanvraag aan te merken.

 

Artikel 7 Advisering

Bij jeugdproblematiek is er naar verwachting regelmatig sprake van complexe situaties waarbij gespecialiseerde advisering nodig is. Deze kan geleverd worden door de door de gemeente gecontracteerde specialisten of hun organisaties. Deze deskundigheid moet onafhankelijk van het zorgaanbod van die organisatie worden geleverd.

 

Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nodig is.

 

Generalistische hulpverleners in de gebiedsteams kunnen de specialisten in de expertpool raadplegen, alvorens er tot het verstrekken van een niet vrij toegankelijke maatwerkvoorziening wordt besloten. Dat raadplegen heeft een verplichtend karakter voor de voorzieningen in artikel 2, tweede lid, onder d, e, f, g, i, m en p van de verordening, aangezien dit zeer specialistische en kostbare voorzieningen zijn. Het verzoek om een advies aan de expertpool moet vooraf gaan door een intake en analyse van het gebiedsteam. Daarbij komen alle relevante leefdomeinen van de hulpvrager in beeld.

 

Het gebiedsteam houdt bij haar voorstel voor een maatwerkvoorziening ernstig rekening met het advies van de expertpool. Als het gebiedsteam van het advies wil afwijken, geeft het dit gemotiveerd in zijn beschikkingsvoorstel aan.

 

Wanneer de veiligheid van kinderen in het geding is, bepaalt het gebiedsteam in overleg met de specialist Dwang & Drang welke actie wordt ondernomen.

 

Artikel 8 Criteria voor een maatwerkvoorziening

De transities en transformaties in het sociaal domein, waaronder de Jeugdwet, betekenen voor de cliënt vooral de omzetting van het recht op voorzieningen naar het recht op een zorgvuldige procedure. De toekenning van een maatwerkvoorziening is geen vanzelfsprekendheid meer. Eerst moet bezien worden of het probleem met de eigen kracht van de hulpvrager en met de hulp van zijn sociaal netwerk opgelost kan worden. Als dat niet het geval is, wordt bezien of de hulp met algemene of andere voorzieningen geboden kan worden. Als die ook geen soelaas bieden, wordt gekeken naar de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening. Het ondersteuningsplan is hierbij leidend.

 

Hoofdstuk 2 Bijdrage voor een algemene voorziening

 

Artikel 9 Bijdrage voor algemene voorzieningen

Voor algemene voorzieningen is geen bijdrage aan de gemeente verschuldigd; aanbieders van algemene of andere voorzieningen kunnen wel een bijdrage van de cliënt vragen.

 

Artikel 10 Bijdrage lichte ondersteuning gebiedsteam

Dit artikel spreek voor zich.

 

Hoofdstuk 3 Persoonsgebonden budget

 

Afstemming Nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning

Er is een gezamenlijke, eenduidige pgb-regeling, ter uitvoering van de Wmo en de Jeugdwet, waarbij het pgb voor jeugd en volwassenen op dezelfde wijze vorm krijgt.

 

Algemeen

De visie achter het pgb is dat mensen zelf regisseur over hun leven zijn, waarbij zij hun leven inrichten zoals zij dat zelf willen. Zorg is daar een onderdeel van.

 

Voor de gemeente is het zelf inkopen van een maatwerkvoorziening met een pgb bij uitstek een vorm van eigen regie. Een andere meerwaarde van het pgb voor de gemeente zit in de ruimte voor innovatie: mensen kunnen hiermee zorg inkopen die in inhoud en/of vorm (nog) niet door de gemeente zelf ingekocht wordt. Pgb’s zijn voor de gemeente daarnaast ook waardevol, omdat het bij grote aantallen kan laten zien waar zorgbehoeften zitten waar de zorg in natura (nog) niet in voorziet.

 

Als iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, zijn het pgb en zorg in natura in beginsel gelijkwaardige verstrekkingsvormen, waar iemand zelf tussen kan kiezen. Het uitgangspunt is dat een cliënt zélf het beste weet wat hij nodig heeft om in zijn zorgbehoefte te voorzien en dat hij deskundig is in het voeren van de regie over de benodigde zorg. Bij jeugd zijn dat vooral de ouders of verzorgers.

 

Er is een groep cliënten die noodgedwongen uitwijkt naar een pgb, omdat de benodigde zorg in natura niet beschikbaar is. De gemeente zal dit monitororen en bij grote aantallen de signalen doorgeven aan de leveranciers van zorg in natura, om te kijken hoe de zorg in natura meer afgestemd kan worden op de behoeften van mensen met een zorgvraag.

 

Pgb en zorg in natura kunnen samengaan

Als een cliënt meerdere zorgproducten nodig heeft, is het mogelijk dat hij het ene zorgproduct in natura ontvangt en het andere product met een pgb zelf regelt. Het is níet mogelijk om één zorgproduct deels in natura en deels in de vorm van een pgb te ontvangen.

Iemand kan bijvoorbeeld begeleiding bij zijn dagelijks functioneren met een pgb inkopen en een hulpmiddel via zorg in natura ontvangen. De persoon kan zijn hulpmiddel niet voor een deel in natura en voor een ander deel in pgb vorm ontvangen. Dit geldt ook voor de begeleiding bij zijn dagelijks functioneren.

 

Samen zorg inkopen met een pgb mag

Het gezamenlijk inkopen van zorg door een groep cliënten is een mooie vorm van bundelen van krachten om daarmee de eigen regie en zelfredzaamheid te versterken. Het te behalen zorgdoel en het proces van aanvraag, afhandeling, declaratie, facturering en verantwoording blijven wel individueel.

 

Toekenning pgb alleen door college

Het is niet wenselijk dat een verwijzing door de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts naar de jeugdhulp een aanspraak kan vestigen op een budget. Het is in alle gevallen de gemeente die bepaalt of er de mogelijkheid is om te kiezen voor een budget in plaats van een voorziening in natura.

 

Trekkingsrecht

Voor alle pgb’s die worden verstrekt, geldt het trekkingsrecht. In het kort komt trekkingsrecht op het volgende neer: de gemeente parkeert het pgb op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De cliënt (budgethouder) geeft het te betalen bedrag aan de SVB door. Vervolgens verzorgt de SVB de betalingen aan degene die de zorg aan de cliënt verleent.

 

Artikel 11 Voorwaarden voor een pgb

In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen teneinde een compleet beeld van rechten en plichten van de cliёnt te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid, Jeugdwet: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Voor gemeenten is onder meer van belang dat een pgb slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b).

 

Bij eerste lid, aanhef en onder a: eigen kracht

Voorwaarden aan pgb-houder

Om pgb houder te kunnen zijn, moet iemand;

  • a.

    in staat zijn om zijn eigen situatie (bij ouders: de situatie van hun kind) te overzien;

  • b.

    zelf de zorg te kiezen, te regelen en aan te sturen;

  • c.

    goed op de hoogte zijn van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

  • d.

    in staat zijn de opdrachtgeverstaken op zich te nemen, zoals: zorgaanbieder zoeken, sollicitatiegesprekken voeren, zorgcontract (laten) opstellen, accorderen van facturen, voortgang en kwaliteit bewaken van de geleverde zorg etc.

 

In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het sociaal netwerk of van een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon zal in dat geval ook bij de inhoudelijke gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de cliënt.

 

Vanaf het moment dat de zorg geleverd wordt, is de cliënt/budgethouder in de rol van opdrachtgever primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg, samen met zijn zorgaanbieder. Dit is een verschil met zorg in natura, waar de gemeente als opdrachtgever verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geleverde zorg.

 

Zo moeten de jeugdige en zijn ouder er ingevolge onderdeel a blijk van geven dat zij over voldoende vaardigheden beschikken om de jeugdhulp die tot de maatwerkvoorziening behoort zelf bij derden te kunnen inkopen. De jeugdige en zijn ouder moeten immers een contract aangaan en dienen daartoe bekwaam te zijn. Het ligt voor de hand dat bij jeugdigen onder de leeftijd van 16 jaren de ouder(s) het contract aangaan. Bij jeugdigen in de leeftijd tussen de 16 en 18 jaar (met een uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat. Het college moet bij het toekennen van een budget de overtuiging hebben dat de jeugdige en zijn ouder de verantwoordelijkheden die komen kijken bij het inkopen van jeugdhulp aankan.

 

Bij eerste lid, aanhef en onder b: motivering

De aanvrager moet aangeven waarom hij het pgb wenst (Wmo) of waarom hij vindt dat zorg in natura niet voldoet (Jeugdwet). Er worden geen hoge eisen aan de motivering gesteld; een aanvraag kan niet enkel of eenvoudig op de motivering afgewezen worden.

 

Deze motivering is van belang in het bredere kader van doelmatigheid van de zorg; de aanvrager wordt geacht nagedacht te hebben over zijn zorgvraag, de doelen die hij wil bereiken en welke zorg en zorgvorm daar volgens hem voor nodig is. Bij dat laatste hoort ook de afweging over het pgb als leveringsvorm en de vraag of en zo ja welke meerwaarde deze leveringsvorm de aanvrager biedt vergeleken met zorg in natura.

 

Bij eerste lid, aanhef en onder c: kwaliteit

In onderdeel c wordt gesteld dat de jeugdhulp die cliënt met het budget wenst in te kopen, voldoet aan de kwaliteitseisen. Dit zijn de eisen die in hoofdstuk 4 van de wet aan de jeugdhulp worden gesteld. De gemeente zal zich ervan moeten vergewissen dat de kwaliteit van de te kopen jeugdhulp goed is, hetgeen zowel voor de veiligheid van de jeugdige en zijn ouders als voor de effectiviteit van de inzet van de jeugdhulp van groot belang kan zijn.

 

De kwaliteitseisen die worden gesteld zijn:

  • -

    Norm van “verantwoorde hulp”;

  • -

    Systematische kwaliteitsbewaking door de zorgaanbieder;

  • -

    Verklaring omtrent gedrag (VOG) voor alle medewerkers;

  • -

    Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • -

    Meldplicht calamiteiten en geweld;

  • -

    Gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

  • -

    Verplichting aan de jeugdhulpaanbieders om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

 

Tweede lid

In beginsel vallen reeds gemaakte kosten niet onder een pgb. Eerst moet de behoefte aan hulp en de aanvraag beoordeeld (kunnen) worden, daarna het pgb vastgesteld en pas daarna kan er met het toegekende budget door de cliënt hulp worden ingekocht c.q. kosten worden gemaakt. Er kan een uitzondering door het college worden gemaakt, als de noodzaak van de gemaakte kosten vaststaat.

 

Derde lid

In het derde lid is bepaald dat bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering geen budget kan worden verstrekt. Immers jeugdbescherming en jeugdreclassering lenen zich niet voor een inkoop door de jeugdige of ouder zelf. De reden hiervan is allereerst dat in dit soort gevallen niet aannemelijk is dat de ouders de mogelijkheid hebben om regie te kunnen voeren over de jeugdhulp. Daarnaast is het bijvoorbeeld bij een ondertoezichtstelling de gezinsvoogd die bepaalt welke jeugdhulp nodig is en het is zeer aannemelijk dat hij daarbij ook al een bepaalde aanbieder op het oog heeft. Het is niet wenselijk als de jeugdige en zijn ouder vervolgens zouden kunnen besluiten de jeugdhulp elders in te kopen. Hetzelfde geldt voor die gevallen waarbij de jeugdige dient te worden opgenomen en te verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. Ook deze situatie leent zich niet voor een budget.

 

Artikel 12 De hoogte van een pgb; algemene bepalingen

Eerste lid, aanhef en onder a en b

Beide wetten geven aan dat een pgb wordt verstrekt als naar oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is. Daarbij zijn veiligheid, doeltreffendheid, doelmatigheid en cliëntgerichtheid de belangrijkste kenmerken. De belangrijkste toets voor de doelmatigheid van de zorg zit in de algemene werkwijze die gehanteerd gaat worden. De gemeente werkt met een ondersteuningsplan, waarin ook staat of en hoe de aanvrager het pgb wil gaan besteden. Hierover vindt een gesprek plaats met de aanvrager om doelen, beoogd resultaat en benodigde inzet te bepalen. Als dat past binnen de diagnose of indicatie voor de voorziening, is de doelmatigheid bij de start getoetst.

 

Tweede lid

Als het door de cliënt beoogde hulpaanbod duurder is dan het pgb-aanbod van het college zal het pgb om die reden geweigerd worden, tenzij cliënt de meerkosten zelf betaalt.

 

In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten zijn.

 

Derde lid

Opbouw tarieven

Er is een aparte tariefberekening voor professionele zorg en voor niet-professionele zorg, alsmede voor zorg door iemand uit het sociale netwerk.

 

Derde lid, aanhef en onder a

Met een pgb kan meer geleverd worden voor hetzelfde geld, omdat het bedrag alleen voor de feitelijke ondersteuning bedoeld is en niet voor overhead en andere niet ‘zorg’gerelateerde kosten die onderdeel uitmaken van de tarieven voor ondersteuning in natura. Pgb-tarieven kunnen daarom lager zijn dan tarieven voor zorg in natura. Het SCP (2011) concludeert dat de kosten van het pgb op individueel niveau meestal zo’n 75%-80% zijn van de kosten van zorg in natura. Ook de VNG (2012) en Per Saldo (cliëntenorganisatie voor pgb-houders) noemen 75% als tarief. De meeste gemeenten bepalen het tarief voor pgb-hulp door de gekwalificeerde beroepsgroep op 75% van ZIN. Wij zien geen reden hiervan af te wijken. Dat wordt pas anders als zou blijken dat dit tarief in de praktijk niet kan leiden tot adequate jeugdzorg via een pgb. Wij zullen de pgb-praktijk in 2015 monitoren en evalueren.

 

Derde lid, aanhef en onder b

De inzet van niet-professionele zorg is toegestaan

Zorg die ingekocht wordt met een pgb kan geleverd worden door het sociale netwerk of iemand buiten het sociale netwerk die geen professional is, dat wil zeggen een jeugdhulpverlener die niet als zodanig geregistreerd staat. De beloning van het sociale netwerk wordt beperkt tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt die aantoonbaar doelmatiger is.

 

Overeenkomstig de praktijk in de AWBZ en Wmo bepalen wij het tarief voor het sociaal netwerk en voor niet geregistreerde hulpverleners op 50% van het ZIN-tarief. Per Saldo houdt in haar brochures een tarief van maximaal € 20,00 per uur aan.

 

Artikel 13 Overgangsrecht bestaande pgb’s

Voor zowel de Wmo als de Jeugdwet geldt vanuit de wet een overgangsrecht tot 1 januari 2016, of zoveel eerder als de bestaande beschikking afloopt. Dit betekent dat cliënten die een indicatie hebben voor specifieke ondersteuning deze houden tot de beschikking is verlopen of tot er een herindicatie heeft plaatsgevonden. In de Jeugdwet is daarnaast geregeld dat alle kinderen die op 31 december 2014 al jeugdhulp krijgen, of die daarvoor op de wachtlijst staan, in 2015 de zorg behouden van de aanbieder die zij op dat moment hebben.

 

Gemeenten mogen zelf bepalen of dit gevolgen heeft voor de hoogte van het pgb. Onze gemeenten kiest er voor dat cliënten die reeds een pgb-beschikking hebben, recht houden op de afgesproken hulp en ondersteuning tegen het vastgestelde bedrag in de lopende beschikking. Voor de cliënten die in 2015 een nieuwe beschikking krijgen, is deze wel gebaseerd op 75% van het tarief van zorg in natura 2015.

 

Artikel 14 Steekproeven bestedingen pgb’s

Verantwoording afleggen

De Sociale Verzekeringsbank zal de door de pgb-houder goedgekeurde facturen toetsen op rechtmatigheid en gaat na of de inhoud overeenkomt met de inhoud van de beschikking van de gemeente.

 

De gemeente zal periodiek steekproeven doen bij een aantal lopende pgb’s om de rechtmatigheid en doelmatigheid te toetsen. In de algemene werkwijze zitten daarnaast evaluatiemomenten verankerd. Dan wordt gekeken of de resultaten behaald zijn en wat er voor een volgende termijn nodig is. Het pgb als leveringsvorm is daarbij onderdeel van het gesprek.

 

Artikel 15 Overige pgb-bepalingen

Zie de toelichting op artikel 12.

 

Hoofdstuk 4 Het betrekken van ingezetenen bij het beleid

 

Artikel 16 Het betrekken van ingezetenen bij het beleid

De veranderingen in de structuur van het sociaal domein zijn omvangrijk. Ze raken een groot aantal inwoners, waarbij de impact van de veranderingen ook groot kan zijn. Het is daarom van belang voor onze inwoners betrokken te worden en te zijn.

 

Er zijn vier onafhankelijke adviesraden actief op het gebied van het Sociaal Domein. De gemeenten stellen hiervoor faciliteiten beschikbaar. Het betreft:

  • -

    Cliëntenraad WWB: voor de doelgroep uitkeringsgerechtigden;

  • -

    Wmo-platform en vier Wmo-adviesraden: voor de doelgroep Wmo-cliënten;

  • -

    Cliëntenparticipatie Integraal Gehandicaptenbeleid: voor de doelgroep mensen met een fysieke of zintuiglijke beperking;

  • -

    SW-raad: voor de doelgroep sociale werkvoorziening.

 

De SW-raad brengt advies uit aan de directie en het bestuur van Empatec, terwijl de overige adviesraden advies uitbrengen aan het college en/of de gemeenteraad.

 

De eerste drie adviesraden hebben gezamenlijk aangegeven vooralsnog zelfstandig te willen blijven; zij vinden samenvoeging op dit moment niet wenselijk. De adviesraden functioneren goed en er zijn goede onderlinge contacten die de raden verder willen optimaliseren. De drie adviesraden zullen waar nodig gezamenlijk advies uitbrengen over de onderwerpen Wmo, jeugd en participatie. Het Wmo-platform neemt het initiatief om de vertegenwoordiging te verbreden met jeugd, mensen met een verstandelijke beperking en mantelzorgers.

 

Er zijn bij het Wmo-platform drie niveaus te onderscheiden in de onderlinge communicatie:

  • 1.

    Formele adviezen (gevraagd en ongevraagd) worden opgesteld door het Wmo-platform ten behoeve van het gemeentebestuur.

  • 2.

    Periodiek overleg vindt plaats tussen het dagelijks bestuur van het Wmo-platform en wethouders Wmo en Jeugd over de gang van zaken en voortgang op de diverse onderwerpen.

  • 3.

    De lokale raden (‘de ogen en de oren’ van het Wmo-platform) vormen als “georganiseerde vraagzijde” de natuurlijke gesprekspartners voor de gebiedsteams in een gebied. Zij kunnen signalen over de uitvoering opvangen en bemiddelen waar wenselijk en nodig en hebben daarover overleg. Het is een groeiproces. Met deze aanpak beogen de gemeenten en het Wmo-platform optimaal aanspreekbaar te zijn voor de inwoners met een zorgvraag over de veranderingen binnen het sociaal domein. Afhankelijk van de nadere uitwerking zal de gemeente deze organisatie faciliteren.

 

De nadere invulling krijgt in de komende beleidsperiode vorm, in een proces van onderop. Gelet op deze ontwikkelingen is met de adviesraden afgesproken om de huidige structuur met Wwb-, Wsw-Wmo-platform en onderliggende adviesraden en CIG te handhaven. Na een jaar vindt een evaluatie plaats.

 

Hoofdstuk 5 Citeertitel en overige bepalingen

 

Artikel 17 Citeerartikel en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.