Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Leeuwarderadeel

Verordening betreffende de volgorde van afvloeiing van het onderwijzend personeel van de openbare scholen voor het basisonderwijs

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Leeuwarderadeel
Officiële naam regelingVerordening betreffende de volgorde van afvloeiing van het onderwijzend personeel van de openbare scholen voor het basisonderwijs
CiteertitelAfvloeiingsregeling openbaar basisonderwijs Leeuwarderadeel
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de op 25 april 1991 vastgestelde verordening.

Datum ondertekening inwerkingstredingbesluit 21-07-1994.

Bron ondertekening inwerkingstredingbesluit Stienser Omroeper,8-8-1994,1994/32.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht
  2. de Gemeentewet
  3. Wet op het basisonderwijs

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-08-199413-11-2014nieuwe regeling

21-07-1994

Stienser Omroeper,8-8-1994,1994/32

29/1994

Tekst van de regeling

GEMEENTE LEEUW ARDERADEEL

Nr. 29

De raad van de gemeente Leeuwarderadeel;

overwegende dat het door de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht noodzakelijk is om de verordeningen en regelingen aan te passen aan deze wet;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 19 juli 1994;

gelet op het resultaat van met de medezeggenschapsraden gevoerd overleg en op het advies van de raadscommissie Welzijn;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en de Wet op het Basisonderwijs;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende:

"Verordening betreffende de volgorde van afvloeiing van het onderwijzend personeel van de openbare scholen voor basisonderwijs"

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    school: een school voor basisonderwijs;

  • b.

    onderwijsgevende: het lid van het onderwijzend personeel, aangesteld aan één van de gemeentelijke scholen;

  • c.

    diensttijd: uitsluitend de tijd, doorgebracht in een betrekking:

    • 1.

      aan een school of inrichting als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs danwel de Overgangswet voortgezet onderwijs - waaronder begrepen vormingsinstituten, de instituten waaraan het nieuw vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven, danwel de instituten waaraan het deeltijd vervolg/beroepsonderwijs wordt gegeven - en in de wetten die geacht kunnen worden aan de Wet op het voortgezet onderwijs te zijn voorafgegaan;

    • 2.

      aan een school of inrichting waarop de Kleuteronderwijswet of de Lageronderwijswet 1920 van toepassing is c.q. de onderwijsvormen die in de plaats daarvan zijn of worden ingesteld, met dien verstande dat de tijd voor augustus 1956 doorgebracht aan een school voor kleuteronderwijs slechts meetelt, indien daaruit inkomsten werden genoten;

    • 3.

      aan een school waarop de Wet op het basisonderwijs of de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs van toepassing is;

    • 4.

      aan een instelling voor MO-opleidingen in de zin van de Wet op de MO-opleidingen;

    • 5.

      aan een instelling waarop de Wet op het Hoger beroepsonderwijs van toepassing is;

    • 6.

      aan een school of inrichting als bedoeld in de Experimentenwet onderwijs;

    • 7.

      aan een instituut voor vormingswerk voor jonge volwassenen dat gesubsidieerd wordt volgens de Rijksregeling subsidiëring vormingswerk leerplichtvrije jeugd 1964;

    • 8.

      aan een Nederlandse instelling voor wetenschappelijk onderwijs, de Politieacademie, de Rijksluchtvaartschool, alsmede het militair wetenschappelijk onderwijs aan het Koninklijk Instituut van de marine, de Koninklijke Militaire Academie, de Koninklijke Militaire School en de Hogere Krijgsschool, indien de personeelskosten van de instelling voor tenminste 51% door de overheid worden vergoed ingevolge enige wettelijke bepaling, alsmede de voormalige Mijnscholen in Limburg voor zover het rechtstreeks door de overheid beheerde mijnen betreft;

    • 9.

      aan een Nederlandse school, cursus, opleiding of andere instelling voor bijzonder onderwijs, als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs, die van overheidswege is aangewezen als bevoegd om aan de leerlingen op grond van met gunstig gevolg afgelegde examens dezelfde diploma's uit te reiken als die welke uitgereikt worden door overeenkomstige uit enig openbare kas bekostigde instellingen, danwel:

      • aan centra voor vakopleiding aan volwassenen en jong volwassenen;

      • aan gestichten, bedoeld in de Beginselenwet Gevangeniswezen en in Rijksinrichtingen als bedoeld in de Beginselenwet voor kinderbescherming;

      • aan hier te lande gevestigde instellingen die opleiden voor enig geestelijk ambt;

      • aan door de Nederlandse overheid gesubsidieerde muziekscholen;

    • 10.

      bij een orgaan als bedoeld in de Wet op het leerlingwezen;

    • 11.

      bij een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel B3 van de Algemene burgelijke pensioenwet, waarvan de aanwijzing als zodanig op voordracht van de minister van Onderwijs en Wetenschappen is geschied, danwel de bekostiging geheel of gedeeltelijk door de minister van Onderwijs en Wetenschappen plaatsvindt, waarbij mede in aanmerking komt de tijd doorgebracht in een betrekking aan bovenbedoelde instelling die voorafgaat aan de aanwijzing als bedoeld in artikel B3 van de Algemene burgelijke pensioenwet;

    • 12.

      aan de door de minister van Onderwijs en Wetenschappen of de gemeente bekostigde schoolbegeleidingsdiensten;

    • 13.

      bij door het Rijk bekostigde Nederlandse scholen in het buitenland en bij door het Rijk erkende scholen in de huidige en voormalige overzeese gebiedsdelen;

    • 14.

      bij een instelling als bedoeld in de Rijksregeling Basiseducatie;

    • 15.

      bij een instelling als bedoeld in de Wet op de onderwijsverzorging;

      alsmede de tijd gedurende welke

    • 16.

      de onderwijsgevende als dienstplichtige in Nederlandse militaire dienst was danwel vervangende dienst heeft vervuld als bedoeld in de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;

    • 17.

      de onderwijsgevende in het genot is geweest van een ontslaguitkering vanwege het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, het Ministerie van Landbouw en Visserij of van de gemeente, voor zover deze ontslaguitkering werd toegekend in verband met ontslag uit een onderwijsbetrekking;

      en de tijd welke

    • 18.

      de onderwijsgevende heeft gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van onderwijsgevende behorende 0 - tot 4 - jarige eigen-, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren (verzorgingstijd);

      met dien verstande dat:

      • een aanstelling voor een bepaald aantal uren per week gelijk geacht wordt aan een aanstelling in volledige dienst;

      • alleen die diensttijd in aanmerking wordt genomen welke bij het bevoegd gezag desgevraagd is opgegeven binnen 1 maand na de datum waarop de aanstelling is ingegaan. Nadien opgegeven diensttijd wordt voor het vaststellen van de afvloeiingsvolgorde niet meer in aanmerking genomen;

      • bij samenloop van bovengenoemde betrekkingen of eerdergenoemde situaties de daarin doorgebrachte diensttijd voor de toepassing van de afvloeiingsregeling slechts één maal meetelt. De diensttijd behoeft niet aangesloten te zijn. Is men in een betrekking als bedoeld onder 1 t/m 15 aangesteld en heeft men gedurende die periode buitengewoon verlof genoten als bedoeld in het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, dan telt die verloftijd als diensttijd mee.

  • d.

    vaste aanstelling; aanstelling voor onbepaalde tijd;

  • e.

    tijdelijke aanstelling: aanstelling voor bepaalde tijd;

  • f.

    afvloeiing: tussentijds ontslag uit een tijdelijk dienstverband danwel ontslag uit een vast dienstverband van onderwijsgevende op grond van opheffing van de school of van een betrekking aan de school of wegens zodanige veranderingen in de inrichting van het onderwijs, dat de werkzaamheden van een of meer onderwijsgevenden overbodig worden;

  • g.

    OWBO/WBO-protocol: een voor de desbetreffende basisschool opgestelde lijst die de onderlinge afvloeiingsvolgorde aangeeft van de onderwijsgevenden die op 1 augustus 1985 als groepsleraar in vaste dienst aan die basisschool zijn verbonden en die op 31 juli 1985 aan een openbare kleuter- of lagere school binnen de gemeente waren verbonden;

  • h.

    fusieprotocol: een voor de desbetreffende basisschool opgestelde lijst die de onderlinge afvloeiingsvolgorde aangeeft van de onderwijsgevenden die de dag voorafgaande aan de fusie als lid van het onderwijzend personeel aan een van de bij de fusie betrokken basisscholen verbonden zijn en die op de dag waarop de fusie is gerealiseerd aan de gefuseerde school in vaste dienst zijn aangesteld;

  • i.

    verzorgingsprotocol: een voor de desbetreffende school per afvloeiingscategorie opgestelde lijst die de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 augustus 1991 aangeeft van de onderwijsgevenden die op 31 juli 1991 als lid van het onderwijzend personeel aan de betrokken school verbonden zijn en op 1 augustus 1991 aan de betrokken school in vaste dienst zijn aangesteld;einde test

Artikel 2. Afvloeiingsvolgorde

  • 1.

    met inachtneming van het in het derde en vierde lid bepaalde vindt aan de school afvloeiing plaats in de volgende volgorde:

    • a.

      eerst de onderwijsgevende met een tijdelijke aanstelling, met uitzondering van de tijdelijk aangestelde ter vervanging;

    • b.

      vervolgens de onderwijsgevende met een vaste aanstelling;

  • 2.

    binnen elke groepering genoemd in het eerste lid wordt de hiernavolgende volgorde aangehouden:

    • a.

      eerst degene die aan het bevoegd gezag schriftelijk te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen afvloeiing te hebben, waarbij de oudste in leeftijd het eerst in aanmerking komt;

    • b.

      vervolgens degene die de minste diensttijd heeft, waarbij in geval van gelijke diensttijd de jongste in leeftijd het eerst in aanmerking komt;

  • 3.

    de directeur van een school vloeit af bij de opheffing van de school;

  • 4.

    de onderwijsgevende die op grond van de eerste twee leden van dit artikel voor afvloeiing in aanmerking komt en die de laatste aan de basisschool verbonden onderwijsgevende is in het bezit van de acte leidster of hoofdleidster bij het kleuteronderwijs of een hiermee gelijkgestelde acte, wordt tot 31 juli 1992 voor ontslag overgeslagen.

Artikel 3. Categorieën

Afvloeiing vindt overeenkomstig de in artikel 2 genoemde volgorde voor de volgende categorieën afzonderlijk plaats:

  • a.

    personeel aangesteld aan de school als groepsleraar;

  • b.

    personeel aangesteld aan de school voor het geven van vakonderwijs per vakgebied zoals aangegeven in het schoolwerkplan;

  • c.

    personeel aangesteld aan de school voor het geven van onderwijs in eigen taal en cultuur per taalgroep, zoals aangegeven in het schoolwerkplan.

Artikel 4. OWBO/WBO-protocol

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders stelt voor elke op 1 augustus 1985 te vormen basisschool een protocol vast met inachtneming van het in de leden 2 en 3 bepaalde;

  • 2.

    voor elke basisschool wordt van de onderwijsgevenden die daar op 1 augustus 1985 als groepsleraar in vaste dienst zijn aangesteld en die op 31 juli 1985 aan een openbare kleuter- of lagere school binnen de gemeente waren aangesteld:

    • a.

      een lijst opgesteld die de afvloeiingsvolgorde aangeeft van degenen die op 31 juli 1985 aan een openbare kleuterschool binnen de gemeente waren verbonden (lijst I); en

    • b.

      een lijst die de afvloeiingsvolgorde aangeeft van degenen die op 31 juli 1985 aan een openbare lagere school binnen de gemeente waren verbonden (lijst II);

    • c.

      de op de onder a. respektievelijk b. van dit lid bedoelde lijst neer te leggen volgorde van de in dit lid genoemde groepsleraren wordt als volgt bepaald:

  • 3.

    bovenaan wordt de groepsleraar geplaatst die op 31 juli 1985 als hoofdleidster van een openbare kleuterschool respectievelijk als hoofd van een openbare lagere school binnen de gemeente was aangesteld; indien het om meer dan een ex-hoofdleidster respectievelijk ex-hoofd gaat, is hun diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde en in geval van gelijke diensttijd wordt de jongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst;

  • 4.

    voor de overige op de onder a. respectievelijk b. bedoelde lijst te vermelden groepsleraren is per lijst voor de daarop te vermelden groepsleraren de diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde met dien verstande dat de groepsleraar met de meeste diensttijd direkt na de ex-hoofdleidster(s) respectievelijk het ex-hoofd (de ex-hoofden) bovenaan de lijst wordt geplaatst en vervolgens aflopend naar de groepsleraar met de kortste diensttijd die onderaan de lijst komt, terwijl in geval van gelijke diensttijd de jongste in leeftijd lager in volgorde wordt geplaatst;

  • 5.

    de in het protocol neer te leggen afvloeiingsvolgorde van de in lid 2 genoemde groepsleraren wordt als volgt bepaald:

    • a.

      de groepsleraar die op 31 juli 1985 schoolleider was en die op 1 augustus 1985 geen directeur is, vloeit als laatste van de groepsleraren af; indien het om meer dan een ex-schoolleider gaat, is hun diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde en in geval van gelijke diensttijd wordt de jongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst;

    • b.

      voor de overige groepsleraren worden de in lid 2 bedoelde lijsten I en II als volgt van onderop ineengeweven:

      • 1.

        onderaan de groepsleraar met de kortste diensttijd, ongeacht de lijst waarop de groepsleraar is vermeld; en in geval van gelijke diensttijd komt de jongste in leeftijd het eerst in aanmerking;

      • 2.

        vervolgens de groepsleraar van de andere lijst met de kortste diensttijd - en in geval van gelijke diensttijd komt de jongste in leeftijd het eerste in aanmerking - en vervolgens om en om, met dien verstande dat

      • 3.

        wanneer een groepsleraar van lijst I aan de beurt is, die meer diensttijd heeft dan de volgende(n) van lijst II, deze laatste(n) voor gaat(n);

      • 4.

        bij beëindiging van de door het bevoegd gezag verstrekte aanstelling aan de desbetreffende basisschool, vervalt de plaats van de groepsleraar op het protocol;

      • 5.

        de groepsleraar die overeenkomstig de artikelen 2 en 3 voor afvloeiing in aanmerking komt, wordt voor ontslag overgeslagen, indien deze op het protocol een hogere dan de laatste plaats inneemt, met inachtneming van het in artikel 2, lid 4 bepaalde;

      • 6.

        het vijfde lid is niet van toepassing op de groepsleraar die aan het bevoegd gezag schriftelijk te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen afvloeiing te hebben, met inachtneming van het in artikel 2, lid 4, bepaalde.

Artikel 4a. Fusieprotocol

  • 1.

    het college van burgemeester en wethouders stelt voor de gefuseerde basisschool een fusieprotocol vast met inachtneming van het in de leden 2 en 3 bepaalde;

  • 2.

    voor de gefuseerde basisschool wordt van de onderwijsgevenden die daar op de dag dat de fusie is gerealiseerd als groepsleraar in vaste dienst zijn aangesteld en die op de dag voorafgaande aan die fusie aan een van de bij de fusie betrokken basisscholen waren aangesteld:

    • a.

      een lijst opgesteld die de afvloeiingsvolgorde aangeeft van degenen die op de dag voorafgaande aan de fusie aan de ene bij de fusie betrokken school waren aangesteld (lijst I) en

    • b.

      een lijst die de afvloeiingsvolgorde aangeeft van degenen die op de dag voorafgaande aan de fusie aan de andere bij de fusie betrokken school waren aangesteld (lijst II);

    • c.

      de op de onder a. respektievelijk b. van dit lid bedoelde lijsten neer te leggen volgorde van de in dit lid genoemde groepsleraren wordt bepaald door de onderlinge afvloeiingsvolgorde van betrokkenen op de dag voorafgaande aan de fusie en met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 en 4b;

  • 3.

    de in het fusieprotocol neer te leggen afvloeiingsvolgorde van de in lid 2 genoemde groepsleraren wordt als volgt bepaald:

    • a.

      de groepsleraar die op de dag voorafgaande aan de fusie direkteur was en die op de dag waarop de fusie is gerealiseerd geen direkteur is, vloeit als laatste van de groepsleraren af. Indien het om meer dan een ex-direkteur gaat, is hun diensttijd bepalend voor hun onderlinge volgorde en in geval van gelijke diensttijd wordt de jongste in leeftijd lager in volgorde geplaatst;

    • b.

      de groepsleraar die op 31 juli 1985 schoolleider was en die op 1 augustus 1985 geen directeur was en die op grond van het OWBO/WBO-protocol als laatste van de aan een bij de fusie betrokken school verbonden groepsleraren afvloeit, vloeit direct voor de ex-directeur(en) als bedoeld in het derde lid onder a. af. Indien er geen ex-directeur als bedoeld in het derde lid onder a. aanwezig is vloeit betrokkene als laatste van de groepsleraren af. Het onder a., tweede volzin bepaalde is van overeenkomstige toepassing;

    • c.

      voor de overige groepsleraren worden de in lid 2 bedoelde lijsten I en II als volgt van onderop ineengeweven:

      • 1.

        onderaan de groepsleraar met de kortste diensttijd, ongeacht de lijst waarop de groepsleraar is vermeld en in geval van gelijke diensttijd komt de jongste in leeftijd het eerst in aanmerking;

      • 2.

        vervolgens de groepsleraar van de andere lijst met de kortste diensttijd - in geval van gelijke diensttijd komt de jongste in leeftijd het eerst in aanmerking - en vervolgens om en om;

  • 4.

    bij beëindiging van de door het bevoegd gezag verstrekte aanstelling aan de desbetreffende basisschool, vervalt de plaats van de groepsleraar op het fusieprotocol;

  • 5.

    de groepsleraar die overeenkomstig de artikelen 2 en 3 voor afvloeiing in aanmerking komt, wordt voor ontslag overgeslagen, indien deze op het fusieprotocol een hogere dan de laatste plaats inneemt, met inachtneming van het in artikel 2, vierde lid bepaalde;

  • 6.

    het vijfde lid is niet van toepassing op de groepsleraar die aan het bevoegd gezag schriftelijk te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen afvloeiing te hebben, met inachtneming van het in artikel 2, vierde lid bepaalde;

  • 7.

    op de dag dat de fusie ingaat vervallen de voor de bij de fusie betrokken basisscholen opgestelde protocollen als bedoeld in artikel 4, danwel indien de fusie plaatsvindt na 1 augustus 1991 het protocol voor de desbetreffende school als bedoeld in artikel 4b.

Artikel 4b. Verzorgingsprotocol

  • 1.

    het college van burgemeester en wethouders stelt voor elke per afvloeiingscategorie als bedoeld in artikel 3 een protocol op met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 en 4a, dat de onderlinge afvloeiingsvolgorde op 1 augustus 1991 aangeeft van de onderwijsgevenden die op 31 juli 1991 als leraar aan de betrokken school verbonden zijn en op 1 augustus 1991 aan de betrokken school in vaste dienst zijn aangesteld;

  • 2.

    de onderwijsgevende die overeenkomstig de artikelen 2. en 3. voor afvloeiing in aanmerking komt, wordt voor ontslag overgeslagen, indien deze op het protocol een hogere dan de laatste plaats inneemt, met inachtneming van het in artikel 2, vierde lid, bepaalde;

  • 3.

    het tweede lid is niet van toepassing op de onderwijsgevende die aan het bevoegd gezag schriftelijk te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen afvloeiing te hebben, met inachtneming van het in artikel 2, vierde lid, bepaalde;

  • 4.

    bij beëindiging van de door het bevoegd gezag verstrekte aanstelling aan de desbetreffende school, vervalt de plaats van de onderwijsgevende op het verzorgingsprotocol van de desbetreffende school;

  • 5.

    op 1 augustus 1991 vervalt voor de desbetreffende school het protocol als bedoeld in artikel 4 en het protocol als bedoeld in artikel 4a indien aan het bepaalde in artikel 4a voor 1 augustus 1991 voor de desbetreffende school toepassing is gegeven.

Artikel 5. Hardheidsclausule

  • 1.

    ter vermijding van kennelijke onbillijkheid of als het belang van de school dit kennelijk vereist, kan bij de verlening van ontslag van de overeenkomstige artikelen 2, 3, 4, 4a respectievelijk 4b bepaalde volgorde worden afgeweken, met dien verstande dat, indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aanleiding geeft, deze geschiedt naar een bepaalde vooraf vastgesteld en aan onderwijsgevenden kenbaar gemaakt plan;

  • 2.

    aan het bepaalde in het vorige lid wordt voor zover het omvangrijke afwijkingen betreft slechts uitvoering gegeven na overleg met onderwijsgevenden en na de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel en de medezeggenschapsraden te hebben gehoord;

  • 3.

    indien er sprake is van fusie van scholen kan het bevoegd gezag na overleg met onderwijsgevenden en na de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel en de medezeggenschapsraden te hebben gehoord afwijken van het in artikel 4a derde lid, onder c bepaalde.

Artikel 6. Overgangsbepaling

Voor de onderwijsgevende die op 31 juli 1991 en op 1 augustus 1991 aan de school is aangesteld wordt als tot op dat moment opgebouwde diensttijd alleen die diensttijd in aanmerking genomen welke reeds bij het bevoegd gezag bekend is, alsmede de diensttijd welke alsnog bij het bevoegd gezag wordt opgegeven binnen drie maanden na de uitnodiging daartoe door het bevoegd gezag.

Artikel 7. Wijziging verordening

Het college van burgemeester en wethouders legt elk wijzigingsvoorstel van deze verordening voor overleg voor aan de daarvoor in aanmerking komende organisaties van onderwijzend personeel en ter kennisneming aan de betrokken medezeggenschapsraden alvorens het college dit voorstel ter vaststelling aan de gemeenteraad voorlegt.

Artikel 8. Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Afvloeiingsregeling openbaar basisonderwijs Leeuwarderadeel".

  • 2.

    De verordening treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking.

  • 3.

    Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening, wordt de voorgaande verordening, vastgesteld door de raad op 25 april 1991, sedertdien gewijzigd, behoudens overgangsrecht, ingetrokken.

  • 4.

    Een exemplaar van deze verordening, alsmede een exemplaar van het eventueel van toepassing zijnde protocol voor de desbetreffende school worden aan onderwijsgevenden uitgereikt. Aan personeelsleden die in dienst treden worden deze exemplaren tegelijk met het aanstellingsbesluit uitgereikt;

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat een exemplaar van deze verordening in elke openbare school voor basisonderwijs steeds op een voor onderwijsgevenden toegankelijk plaats ter inzage ligt. Tevens draagt het college van burgemeester en wethouders er zorg voor dat een exemplaar van het eventueel van toepassing zijnde protocol voor de desbetreffende school steeds op een voor onderwijsgevenden toegankelijke plaats ter inzage ligt.

    Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Leeuwarderadeel in de openbare vergadering van 21 juli 1994,

de secretaris,de voorzitter
   
(J.J. Kingma)(mr. C. Bijl)