Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bodegraven

Verordening handhaving WWB, IOAW, IOAZ en WIJ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bodegraven
Officiële naam regelingVerordening handhaving WWB, IOAW, IOAZ en WIJ
CiteertitelVerordening handhaving WWB, IOAW, IOAZ, WIJ 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 147 lid 1; Wet werk en bijstand, artikel 8a; Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkeloze werknemers, artikel 35 lid 1; Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandige, artikel 35 lid 1; Wet investeren in jongeren, artikel 12 lid 1

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-06-201001-01-2011Nieuwe regeling

24-06-2010

Bodegraafs Nieuwsblad 28-06-2010

Raadsvergadering 28-06-2010

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Bodegraven,

gezien het advies van de Commissie Leven en Welzijn,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 mei 2010;

gelet op de artikelen 147, eerste lid, Gemeentewet en artikel 8a van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 35 lid 1 onder c van de wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkeloze werknemers (IOAW), artikel 35 lid 1 onder c Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en artikel 12 lid 1 onder c van de Wet investeren in jongeren (WIJ);

overwegende dat met betrekking tot bestrijding van ten onrechte ontvangen uitkering of inkomensvoorziening alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wetten, regels gesteld dienen te worden, welke in een verordening worden neergelegd;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

“Verordening handhaving WWB, IOAW, IOAZ en WIJ 2010”

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen
1.alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven in de verordening en toelichting, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkeloze werknemers, de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.
2In deze verordening wordt verstaan onder:
 a.WWB: Wet werk en bijstand
 b.IOAW: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkeloze werknemers
 c.IOAZ: Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
 d.WIJ: de Wet investeren in jongeren
 e.College: het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven
 f.Raad: de gemeenteraad van de gemeente Bodegraven
 g.Hoogwaardig handhaven: bewerkstelligen dat de WWB, de IOAW, de IOAZ en de WIJ (spontaan) worden nageleefd;
 h.Misbruik: het ontvangen van een uitkering of inkomensvoorziening of werkleeraanbod in strijd met de wettelijke voorschriften waarbij het ten onrechte ontvangen aan de uitkeringsgerechtigde of de jongere te wijten is.
 i.Oneigenlijk gebruik: het ontvangen van een uitkering of inkomensvoorziening of werkleeraanbod volgens de regels van die wetten maar in strijd met of buiten de bedoeling die bij de totstandkoming van die wetten heeft bestaan.
 j.Uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, IOAW of IOAZ
 k.Jongeren: personen tot 27 jaar die een verzoek om een werkleeraanbod hebben gedaan
 l.Uitkering: een inkomen op grond van de WWB, IOAW of IOAZ
 m.Uitkeringsnorm: de bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 5 onder c van de WWB dan wel de grondslag zoals bedoeld in artikel 5 IOAW dan wel de grondslag zoals bedoeld in artikel 5 IOAZ.
 n.Inkomensvoorziening: een inkomen op grond van de WIJ
 o.Kosten van uitkering of inkomensvoorziening: de loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering of inkomensvoorziening verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.

Hoofdstuk 2. Preventie

Artikel 2. Voorlichting, communicatie en hoogwaardig handhaven
1.Het college zorgt voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de WWB, IOAW, IOAZ en de WIJ waaronder de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB, IOAW , IOAZ en de WIJ;
2.Het college stelt ter nadere uitvoering een communicatieplan vast;
3.Het college voert onderzoeken en bestandsvergelijkingen uit waarbij actuele gegevens worden gecontroleerd. Op grond hiervan kunnen uitkeringen en inkomensvoorzieningen na verificatie aan veranderde omstandigheden worden aangepast.

Hoofdstuk 3. Herziening, Intrekking, Terugvordering en Verhaal

Artikel 3. Herziening of intrekking toekenningsbesluit
1.Een besluit tot toekenning van een uitkering of inkomensvoorziening wordt door het college herzien of ingetrokken in de gevallen die in artikel 54, lid 3, onder a en b, van de WWB, artikel 17, lid 3, van de IOAW/OAZ, artikel 40, lid 3, van de WIJ en artikel 21, onder b, van de WIJ zijn aangegeven, voor zover zich hier geen andere wettelijke regeling tegen verzet.
2.Het college neemt een besluit tot afzien van herziening of intrekking indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 4. Terugvordering van uitkering en inkomensvoorziening

Het college vordert de kosten van de uitkering en inkomensvoorziening terug in de gevallen die in de artikelen 58 en 59 van de WWB, artikel 25 en 26 IOAW/IOAZ en de artikelen 54 en 55 van de WIJ zijn aangegeven, voor zover zich hier geen andere wettelijke regeling tegen verzet.

Artikel 4a. Afzien van terugvordering
1.Het college neemt een besluit tot afzien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn;
2.Het college neemt een besluit tot afzien van terugvordering, indien het terug te vorderen bedrag lager is dan € 125,00 tenzij in het betreffende kalenderjaar reeds tot een bedrag van € 125,00 is afgezien van terugvordering.
Artikel 4b. Vordering van de kosten van de uitkering of inkomensvoorziening, van invordering en wettelijke rente.
1.Het college neemt een besluit tot terugvordering van de kosten van uitkering of inkomensvoorziening voor zover deze niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen kosten van uitkering of inkomensvoorziening.
2.Het college kan de kosten van uitkering of inkomensvoorziening buiten invordering stellen in de volgende situaties:
 a.voor zover er sprake is van vordering als gevolg van een onverschuldigde betaling zoals bedoeld in artikel 58, lid 1, onder e, van de WWB, artikel 25, lid 1, van de IOAW/IOAZI of artikel 54, lid 1, onder d, van de WIJ.
 b.voor zover er sprake is van een vordering op grond van artikel 58, lid 1, onder f1, van de WWB, of artikel 54, lid 1, onder c, van de WIJ, omdat verrekening op grond van artikel 53 van de WWB, artikel 47 van de WIJ of verrekening met een werkgever niet mogelijk is.
 c.Voor zover het college niet voortvarend is geweest met het tijdig terugvorderen van de uitkering of een inkomensvoorziening en het belanghebbende niet te verwijten valt dat de vordering niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan.
3.Het college brengt voor de kosten aanmaning een vergoeding in rekening conform artikel 4:113 van de Awb.
4.Ingevolge artikel 4:120, lid 2, van de Awb brengt het college eventuele buitengerechtelijke kosten in rekening voor zover zij expliciet gemaakt en redelijk zijn. De buitengerechtelijke kosten bedragen conform artikel 1 van het Besluit buitengerechtelijke kosten ten hoogste 15% van de geldsom.
5.Ingevolge artikel 4:98 van de Awb is de belanghebbende wettelijke rente verschuldigd, indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald. Om de vordering niet verder te verzwaren ziet het college af van het opleggen van deze wettelijke rente.
6.het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen op grond van artikel 58, lid 3, van de WWB, artikel 25, lid 3, van de IOAW/IOAZ, en artikel 54, lid 3, van de WIJ.
Artikel 5. Verhaal

Het college verhaalt de kosten van de uitkering op grond van de WWB en inkomensvoorziening conform paragraaf 6.5 van de WWB boven een nader door het college te bepalen bedrag, voor zover zich hier geen andere wettelijke regel tegen verzet.

Artikel 5a. Afzien van het opleggen van een verhaalsbijdrage
1.Het college neemt een besluit tot afzien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn;
2.Het college neemt een besluit tot afzienvan het opleggen van een verhaalsbijdrage, indien:
 ahet op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 op maandbasis;
 bdaarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de uitkering op grond van de WWB of inkomensvoorziening ontvangt, zeer dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 5b. vaststelling hoogte verhaalsbijdrage
1.Ingevolge artikel 62a van de WWB wordt bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht, bedoeld in artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 62 van de WWB, en de omvang van het te verhalen bedrag rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
2.Voor het bepaalde in het eerste lid wordt, ten aanzien van de vaststelling van de financiële draagkracht, het rapport van de werkgroep TREMA (TREMA-normen) toegepast.
Artikel 6. Invordering

Het college vordert de teruggevorderde en de op derden verhaalde uitkering of inkomensvoorziening maximaal in voor zover zich hier geen andere regeling tegen verzet.

Artikel 6a. Invordering van teruggevorderde uitkering of inkomensvoorziening
1.De belanghebbende wordt bij besluit de verplichting opgelegd de vastgestelde vordering in één keer terug te betalen binnen 6 weken, gerekend vanaf de dag volgend op de verzenddatum.
2.Na vier weken, gerekend vanaf de dag volgend op de verzenddatum van het besluit, wordt éénmalig een betalingsherinnering verzonden.
3.Indien de belanghebbende niet binnen de voorgeschreven termijn van 6 weken heeft betaald, maant het college de belanghebbende éénmalig aan tot betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag volgend op de verzenddatum.
4.Indien belanghebbende niet binnen de bovenstaande aanmaningstermijn betaalt, zal het college via een dwangbevel de betaling van de vordering afdwingen (zie artikel 60, lid 2 en artikel 62b, lid 4, van de WWB, artikel 28, lid 1, van de IOAW, artikel 28, lid 1, van de IOAZ en artikel 56, lid 2, van de WIJ).
5.De in artikel 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het college. Indien het college gebruik maakt van deze bevoegdheid, geschiedt de bekendmaking van het dwangbevel, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Awb, door middel van toezending per post aan degene van wie kosten van uitkering worden teruggevorderd (zie artikel 60, lid 4, van de WWB, artikel 28 lid 4 IOAW, artikel 28 lid 4 IOAZ en artikel 56, lid 4, van de WIJ).
Artikel 6b. Overige bepalingen invordering van teruggevorderde uitkering of inkomensvoorziening
1.Ingevolge artikel 4:89, lid 4, van de Awb kan betaling aan een ander dan de schuldeiser (college) geschieden. Het college maakt hier gebruik van op grond van artikel 45 en 53 van de WWB, artikel 24 en 28, lid 3, van de IOAW/IOAZ en artikel 38 en artikel 47 van de WIJ.
2.Indien de belanghebbende de financiële mogelijkheid ontbreekt de vastgestelde vordering in één keer te voldoen, kan een aflosregeling bij besluit vastgesteld worden, waarbij de belanghebbende periodiek een bedrag dient te voldoen.
3.Indien de belanghebbende zich niet houdt aan de gemaakte afspraken, wordt de aflosregeling bij besluit beëindigd nadat maximaal één betalingsherinnering en maximaal één aanmaning is verzonden. In de beëindigingsbeschikking van de aflosregeling wordt het invorderingstraject opnieuw opgestart.
4.De hoogte van de aflossingen worden ten minste als volgt vastgesteld:
 a.5% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm of inkomensvoorziening inclusief vakantietoeslag per maand.
 b.10% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm of inkomensvoorziening inclusief vakantietoeslag per maand, indien de vordering is ontstaan als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB,artikel 13 IOAW, artikel 13 IOAZ of artikel 44 van de WIJ.
5.Het college geeft op grond van artikel 4:94, lid 1, van de Awb, op verzoek van de belanghebbende, bij besluit uitstel van betaling, voor zover het een redelijke termijn betreft, afhankelijk van de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.
6.Het college verbindt voorschriften aan het besluit tot uitstel van betaling op grond van artikel 4:94, lid 4, van de Awb. De voorschriften kunnen betrekking hebben op het stellen van zekerheid.
7.Het college kan een voorschot verstrekken op grond van artikel 4:95, lid 1, van de Awb.
8.Indien noodzakelijk, zal het college ingevolge artikel 4:95, lid 3, van de Awb een van artikel 4:87, lid 1, van de Awb afwijkende termijn vaststellen voor de betaling van het voorschot.
9.Het college verbindt voorschriften aan het besluit tot verlening van een voorschot op grond van artikel 4:95, lid 4, van de Awb. De voorschriften kunnen o.a. betrekking hebben op het stellen van zekerheid.
Artikel 6c. Invordering van op derden verhaalde uitkering of inkomensvoorziening
1.Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de opgelegde verhaalsbijdrage aan de gemeente te betalen, dan wel niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, wordt eenmalig een betalingsherinnering verzonden.
2.Indien de belanghebbende na de betalingsherinnering niet tot betaling overgaat, wordt maximaal tweemaal een aanmaning verzonden.
3.Indien de belanghebbende naar aanleiding van de aanmaningen ook niet tot betaling overgaat, zal overgegaan worden tot verhaal in rechte op grond van artikel 62g, lid 2, van de WWB.
4.het college ziet af van verhaal in rechte indien het te verhalen bedrag niet hoger is dan € 600,00.
Artikel 6d. Verhaal volgens rechterlijke uitspraak

Bij verhaal volgens rechterlijke uitspraak op grond van artikel 62b, lid 1, van de WWB, zal het college, met uitsluiting van degene die de uitkering op grond van de WWB of inkomensvoorziening ontvangt, het verschuldigde bedrag bij dwangbevel invorderen, indien niet wordt gereageerd op de aanmaning het verschuldigde bedrag binnen 30 dagen, gerekend vanaf de dag volgend op de verzenddatum, te voldoen. Dit betreft een bij wettelijk voorschrift geregelde aanmaning (zie artikel 4:112, lid 2, van de Awb en artikel 62b, lid 2, van de WWB).

Artikel 7. Afzien van invordering
1.Het college kan op verzoek van de belanghebbende dan wel ambtshalve besluiten van gehele of gedeeltelijke invordering van een (verhaals)vordering af te zien.
2.Het college ziet niet af van invordering indien een opgelegde periodieke onderhoudsverplichting nog niet is beëindigd.
3.Het college ziet niet af van invordering indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.
Artikel 7a. Afzien van invordering of verdere invordering bij schulden
1.Het college kan besluiten van invordering of van verdere invordering van een (verhaalde) uitkering of inkomensvoorziening af te zien, indien:
 a.redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;
 b.redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en
 c.de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.
2.Het eerste lid is niet van toepassing als de (verhaals)vordering het gevolg is van (ernstig) verwijtbaar gedrag van de belanghebbende op grond van schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, lid 1, van de WWB, artikel 13 van de IOAW/IOAZ en artikel 44, lid 1, van de WIJ.
3.Het besluit tot het afzien van invordering of tot het afzien van verdere invordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.
4.Het besluit tot gedeeltelijk afzien van invordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere invordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
 a.niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;
 b.de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of
 c.onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 7b. Afzien van invordering of verdere invordering om doelmatigheidsredenen
1.Het college kan besluiten van invordering of van verdere invordering van (verhaalde) uitkeringof inkomensvoorziening af te zien, indien de belanghebbende:
 a. a.gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
 b. b.gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
 c. c.gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
 Dd d.een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
2.De in het eerste lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
 a.het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
   indien de (verhaals)vordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, lid 1, van de WWB, artikel 13 van de IOAW/IOAZ dan wel artikel 44, lid 1, van de WIJ.
Artikel 8. Onderzoek naar draagkracht
1.Een onderzoek naar de draagkracht in verband met het voldoen van een (verhaals)vordering wordt periodiek onderzocht.
2.Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting, indien de aflosverplichting of draagkracht bij opgelegde verhaalsbijdrage niet met meer dan € 25,00 per maand blijkt te zijn vermeerderd of verminderd, ten opzichte van de laatste opgelegde aflosverplichting of verhaalsbijdrage.

Hoofdstuk 4. Controle

Artikel 9. Informatieverzameling
1.Het college voert periodiek bestandsvergelijkingen uit waarbij actuele gegevens worden gecontroleerd.
2.Elke uitkeringsgerechtigde of jongere die intensief onderzocht is, wordt hiervan in ieder geval achteraf op de hoogte gesteld. Daarbij wordt het controleresultaat aangegeven en het bewaar/opslagbeleid van de extra vergaarde gegevens benoemd.
Artikel 10. Systematiek en middelen
1.Het beleidsplan beschrijft de in te zetten controlesystematiek (signaal- en/of risicosturing) en de middelen om de rechtmatigheid van de uitkering te controleren. Deze systematiek kan worden toegepast bij aanvraag, tijdens en na beëindiging van de uitkering of inkomensvoorziening.
2.Op basis van deze systematiek neemt het college besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering of inkomensvoorziening.

Hoofdstuk 5. Gevolgen bij misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 11. Verlaging van de uitkering of inkomensvoorziening

Indien de uitkeringsgerechtigde of de jongere onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de bepaling van de hoogte, de duur en de voortzetting van de uitkering of inkomensvoorziening, verlaagt het college de uitkering of inkomensvoorziening conform hetgeen hierover is bepaald in de verordening afstemming WWB, IOAW, IOAZ dan wel de verordening afstemming WIJ, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de eventueel ten onrechte ontvangen uitkering of inkomensvoorziening.

Artikel 12. Aangifte bij Openbaar Ministerie

Indien een gedraging van uitkeringsgerechtigde of jongere als bedoeld in artikel 9 van deze verordening leidt tot benadeling van de gemeente, doet het college, onverminderd de mogelijkheid de uitkering of inkomensvoorziening te verlagen en de ten onrecht ontvangen uitkering of inkomensvoorziening terug te vorderen, aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met het door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 13. Overgangsrecht

Op vorderingen, ontstaan voor de inwerkingtreding van de verordening handhaving WWB, IOAW, IOAZ, WIJ 2010, blijft de verordening genoemd in artikel 18, tweede lid van toepassing, tenzij het besluit na 1 juli 2010 valt en het nieuwe beleid gunstiger uitvalt dan het ingetrokken beleid en met dien verstande dat de verordening genoemd in artikel 18, tweede lid tevens wordt toegepast op vorderingen die in de periode van 1 januari 2010 en 1 juli 2010 zijn ontstaan op grond van de IOAW en de IOAZ.

Artikel 14. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15. Situaties waarin de verordening niet voorziet

In situaties, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 16. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: verordening handhaving WWB, IOAW, IOAZ, WIJ 2010.

Artikel 17. Inwerkingtreding
1.Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.
2.De verordening handhaving WWB/WIJ 2009, vastgesteld in de raadsvergadering van 1 oktober 2009 wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 juni 2010

de griffier de voorzitter

drs. A.A. van Alten drs. J.P.J. Lokker

Algemene Toelichting

Bij amendement is artikel 8a in de Wet werk en bijstand opgenomen waarin de gemeenteraad regels dient te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Hiermee krijgt de gemeente de verplichting om eigen regels te bepalen omtrent handhaving.

Daarnaast dient op grond van artikel 12, lid 1, onder c, van de Wet investeren in jongeren de gemeenteraad eveneens regels te stellen voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen inkomensvoorziening op grond van deze wet.

Met ingang van 1 januari 2010 is de wet Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten in werking getreden. Als gevolg van deze wet dient de gemeenteraad eveneens regels te stellen voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ.

Daarnaast heeft de gemeenteraad vooral op hoofdlijnen het beleid rondom handhaving vastgesteld door middel van de verordening handhaving WWB/WIJ.

Inmiddels is door de Centrale Raad van Beroep uitgesproken dat het college op sommige gebieden te ruime bevoegdheden toebedeeld heeft gekregen om invulling te geven aan beleid dat eigenlijk door de gemeenteraad bepaald dient te worden. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de verordening handhaving verdere beleidsbepalende inhoud gekregen. De door het college in het verleden gestelde beleidsregels en uitvoeringsrichtlijnen zijn in deze verordening opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening zijn specifiek van belang de begrippen Hoogwaardig handhaven, misbruik en oneigenlijk gebruik. Deze begrippen worden nader gespecificeerd. Alle andere begrippen luiden zoals ze ook in de WWB, de IOAW, de IOAZ of de WIJ luiden.

Artikel 2. Voorlichting, communicatie en hoogwaardig handhaven

De gemeente werkt sinds jaren met het concept Hoogwaardige Handhaving. Door in de uitvoeringspraktijk preventieve en repressieve activiteiten evenwichtig te verbinden, wordt de handhaving naar een hoger vlak getild. Preventieve elementen versterken het draagvlak bij de uitkeringsgerechtigden en de jongeren. Dit maakt het mogelijk om repressieve elementen in te zetten: controle op maat en feitelijke sanctionering. Oftewel: met preventieve maatregelen worden credits verdiend, die je via repressieve activiteiten kunt benutten.

De gemeente streeft naar het zo vroeg mogelijk ontdekken van misbruik en oneigenlijk gebruik (door o.a. signaalsturing, risicosturing en themacontroles). Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik verlegt zich meer en meer naar het moment waarop de potentiële klant een beroep doet op een uitkering of inkomensvoorziening. Een goede controle op de aanvraag voorkomt dat de uitkeringsgerechtigde of de jongere ten onrechte in de uitkering of inkomensvoorziening komen. De controle wordt voorafgegaan door voorlichting en heldere communicatie over het beleid van de gemeente.

Het college neemt besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling ervan.

De WWB, de IOAW, de IOAZ en de WIJ vraagt aan de gemeenteraad om het handhavingsbeleid in een verordening vast te leggen. In de verordening is gekozen voor de systematiek om niet alles in een verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van de mogelijkheid om beleidsplannen vast te stellen.

Artikel 3. Herziening of intrekking toekenningsbesluit + Artikel 4. Terugvordering van uitkering en inkomensvoorziening

Deze artikelen bepalen dat de gemeente rechten herziet en intrekt en ten onrechte verstrekte uitkering en inkomensvoorziening terugvordert boven een nader vast te stellen bedrag. De toevoeging bij artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1, is opgenomen omdat het principe om, daar waar mogelijk tot terugvordering over te gaan, niet absoluut is. Om te voorkomen dat herzien en teruggevorderd zou moeten worden in die gevallen waar een wettelijke regeling zich verzet tegen dat besluit, is de betreffende nuance opgenomen. Te denken valt aan de bepalingen omtrent verjaringen in het Burgerlijk Wetboek of de bepalingen rond het wettelijke traject van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Deze opsomming is niet limitatief, en aangezien toekomstige wetswijzigingen nog bepalingen kunnen toevoegen, is gekozen voor een algemene formulering.

Artikel 4a. Afzien van terugvordering

In het terugvorderingsproces kan worden afgezien van terugvordering, indien het terug te vorderen bedrag lager is dan € 125,00 op jaarbasis. Dit wordt ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen. Hiervan is sprake in gevallen waarin de ten onrechte verleende uitkering of inkomensvoorziening dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich mee brengen hoger zijn dan de vordering.

Artikel 4b. Vordering van de kosten van uitkering of inkomensvoorziening, van invordering en wettelijke rente

Het uitgangspunt van het college is dat een vordering altijd wordt gebruteerd, voor zover de belasting, premies en de vergoeding in het kader van de Zorgverzekeringswet niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoeding.

Er bestaat de mogelijkheid om een uitzondering te maken op het eerste lid. Dit betreft de situatie waarin (door een fout van het college) per ongeluk (te veel) uitkering of inkomensvoorziening is verstrekt. Bij een onverschuldigde betaling is er sprake van een administratieve vergissing (het oorspronkelijke besluit is wel goed), waarbij de belanghebbende redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de betaling per abuis heeft plaatsgevonden. Het bruteren van de vordering wordt in bovenstaande situatie als zeer onrechtvaardig ervaren.

Daarnaast is er nog een tweede mogelijkheid om een uitzondering te maken op het eerste lid. Dit betreft de situatie wanneer achteraf middelen worden ontvangen die betrekking hebben op de periode waarover uitkering of een inkomensvoorziening is verleend. Indien deze niet bruto verrekend kan worden wordt het bruteren van de vordering als zeer onrechtvaardig ervaren.

Ten slotte bestaat er een derde mogelijkheid om een uitzondering te maken op het eerste lid. Door omstandigheden kan het voorkomen dat het college niet voortvarend genoeg een terugvorderingsbesluit neemt. Hierdoor kan belanghebbende niet verweten worden dat de vordering niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft netto is voldaan. Brutering van de vordering wordt dan als zeer onrechtvaardig ervaren.

Artikel 4:113, eerste lid, van de Awb kent het college de bevoegdheid toe om een vergoeding voor de gemaakte aanmaningskosten in rekening te brengen. De hoogte van deze vergoeding is op een forfaitair bedrag gesteld. De genoemde tarieven zijn ontleend aan artikel 2 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen. In beginsel vallen de gevolgen van niet-tijdige betaling binnen de risicosfeer van de belanghebbende. Het is dan ook uit dien hoofde redelijk om de daaruit voortvloeiende kosten in rekening te brengen.

Opdat het college de vordering niet onevenredig verzwaart, dient met deze kosten terughoudend rekening te worden gehouden. De buitengerechtelijke kosten kunnen in rekening worden gebracht, indien deze expliciet gemaakt en redelijk zijn.

Om de vordering niet onevenredig te verzwaren, waardoor het terugbetalen van de vordering aanzienlijk langer zal duren, ziet het college af van het opleggen van wettelijke rente.

Artikel 5. Verhaal

Dit artikel bepaalt dat de gemeente gebruik maakt van de mogelijkheid van verhaal. Verhaal vindt vervolgens plaats in drie situaties:

Op onderhoudsplichtigen

Op begiftigden (bijv. n.a.v. een schenking)

Op nalatenschappen

Artikel 5a. Afzien van het opleggen van een verhaalsbijdrage

Evenals in het terugvorderingsproces kan ook in het verhaalsproces op twee gronden worden afgezien van verhaal. Ten eerste kan besloten worden om af te zien van het opleggen van een verhaalsbijdrage, indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00. Ten tweede kan worden afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage, indien zeer dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 5b. vaststelling hoogte verhaalsbijdrage

Bij de beoordeling van de mate van onderhoudsplicht wordt gebruik gemaakt van de TREMA-normen. Deze worden gepubliceerd op www.nvvr.org en www.rechtspraak.nl.

Artikel 6. Invordering en Kwijtschelding

Vastgestelde vorderingen zullen maximaal ingevorderd worden. Er kunnen echter zich omstandigheden voordoen, waarbij verdere invordering niet langer gewenst is. Vanuit het oogpunt van belanghebbende of de gemeente. Het huidige debiteurenbeleid wordt voortgezet. Omdat misbruik en oneigenlijk gebruik niet lonend mag zijn, geldt voor vorderingen die ontstaan zijn als gevolg van misbruik en oneigenlijk gebruik een strenger invorderingsregime.

Artikel 6a. Invordering van uitkering (WWB, IOAW en IOAZ) of inkomensvoorziening (WIJ)

In dit artikel staat het te volgen invorderingstraject beschreven welke, op de betalingsherinnering na, rechtstreeks voortvloeit uit de Awb. Het betreft een herzienings- en/of terugvorderingsbesluit, een betalingsherinnering en een aanmaning. Het college dient na vier weken, in de betalingstermijn van 6 weken, een betalingsherinnering te sturen.

Het is belangrijk de gestelde termijnen strikt te handhaven en voortvarend te handelen tussen de verschillende besluiten in het invorderingstraject.

Artikel 6b. Overige bepalingen bij invordering uitkering of inkomensvoorziening

Sommige wettelijke regelingen kennen de mogelijkheid dat aan een ander dan de schuldeiser wordt uitbetaald. Op grond van de schakelbepaling van artikel 3:79 van het BW gelden deze bepalingen ook in bestuursrechtelijke verhoudingen. Het is dus bijvoorbeeld mogelijk dat in de executiefase, rechtsgeldig, wordt betaald aan een deurwaarder die door de schuldeiser gemachtigd is de betaling in ontvangst te nemen.

In het aflostraject is er voor gekozen om een invorderingsbeleid te voeren dat los staat van de maximale afloscapaciteit, zolang de belanghebbende periodiek een bedrag voldoet dat door het college als redelijk wordt aangemerkt. Dit wordt in de praktijk als een positief middel ervaren om de voortgang van de invordering te bevorderen.

De percentages van het minnelijke traject worden aangegeven. Hierbij wordt een duidelijk onderscheidt gemaakt tussen vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht en alle andere ontstaansgronden.

In de praktijk kunnen zich situaties voordoen waarin de belanghebbende de verschuldigde geldsom niet binnen de gestelde termijn kan voldoen en betaling van hem ook in redelijkheid niet kan worden gevergd. In dergelijke situaties kan uitstel van betaling gegeven worden.

De betekenis daarvan is dat de belanghebbende wordt toegestaan de verschuldigde vordering later dan de in de Awb gestelde termijn te betalen, zodat maatregelen om hem tot betalen te manen of te dwingen niet kunnen worden getroffen.

Aan het besluit tot uitstel van betaling kunnen voorschriften worden verbonden. Met name in het geval waarin langdurig uitstel is verleend voor grote bedragen. De voorschriften kunnen behelzen dat zekerheid voor de betaling moet worden gesteld.

Er zal terughoudend omgegaan moeten worden met het verlenen van langdurig uitstel van betaling.

Er bestaat de mogelijkheid een voorschot te verlenen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een verplichting tot betaling (door het bestuursorgaan) zal worden vastgesteld (bijvoorbeeld de verplichting van het bestuursorgaan tot betaling van wettelijke rente). Bij een betalingsverplichting kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de bevoegdheid van het college om, indien de noodzaak daartoe aannemelijk is, bij wijze van voorschot bijzondere bijstand te verlenen in de vorm van een renteloze geldlening op grond van artikel 52, lid 3 van de WWB.

Bij voorschotverlening op grond van artikel 4:95, lid 1, van de Awb geldt wel de eis dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een betalingsverplichting zal worden vastgelegd.

Dit punt maakt het mogelijk om in het individuele voorschotbesluit afwijkende betalingstermijnen te stellen. Aan die flexibiliteit bestaat bij voorschotten behoefte. Let er wel op dat in de WWB vastgestelde termijnen en minimum percentages zijn gesteld voor het verstrekken van bepaalde voorschotten, zie bijvoorbeeld artikel 52, lid 1 en 2, van de WWB en artikel 37, lid 1 en 2, van de WIJ. Deze wettelijke voorschriften gaan dus voor op de Awb.

Artikel 6c. Invordering van op derden verhaalde uitkering op inkomensvoorziening

De invordering van de opgelegde verhaalsbijdrage wijkt in essentie af van het invorderingstraject bij de inning van teruggevorderde uitkering of inkomensvoorziening (civielrechtelijk versus bestuursrechtelijk). In het laatste geval wordt het invorderingstraject uit de Awb opgelegd. Een ander belangrijk verschil wordt gevormd door de noodzaak om een rechterlijke uitspraak te verkrijgen, alvorens middels tenuitvoerlegging de vordering wegens verhaal kan worden geïnd. De weg naar de rechter voor het verkrijgen van een executoriale titel neemt veel tijd en geld in beslag en dient alleen in het uiterste geval gebruikt te worden.

Artikel 6d. Verhaal volgens rechterlijke uitspraak

Indien een gerechtelijke uitspraak aanwezig is, wordt er verhaald in overeenstemming met deze uitspraak. De betaling van het verschuldigde geschiedt binnen 30 dagen na bekendmaking van het besluit tot verhaal. Wordt niet aan deze aanmaning voldaan, dan zal het verschuldigde bij dwangbevel ingevorderd worden.

Artikel 7, 7a en 7b Afzien van invordering

Wanneer een vordering van uitkering of inkomensvoorziening door middel van een terugvorde-ringsbesluit is vastgelegd, kan in een later stadium reden zijn (schulden of doelmatigheidsredenen) om van invordering of van verdere invordering af te zien. Beschreven is in welke situaties overgegaan kan worden tot het afzien van invordering of het afzien van verdere invordering van uitkering of een inkomensvoorziening.

Overigens moet met de genoemde mogelijkheden zeer terughoudend worden omgegaan. Van de geboden mogelijkheden dient alleen gebruik gemaakt te worden in situaties, waarin van tevoren of gaandeweg vrijwel vaststaat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan het meewerken aan een regeling tot het afzien van invordering of het afzien van verdere invordering van uitkering of inkomensvoorziening.

Artikel 8. Onderzoek naar draagkracht

Een heronderzoek dient periodiek te worden verricht. Tevens wordt beschreven in welke gevallen een nieuw aflosbedrag wordt vastgesteld en opgelegd. Hierbij wordt steeds gerelateerd aan de lopende opgelegde verplichting.

Artikel 9. Informatieverzameling + Artikel 10. Systematiek en middelen

In deze artikelen wordt aangegeven (met verwijzing naar het beleidsplan) dat gewerkt wordt met een signaal- en/of risicogestuurde controlesystematiek.

Naar aanleiding van een signaal en/of risicoprofiel kan worden overgegaan naar een intensieve controle. Bij een intensieve controle kunnen allerlei bronnen worden genoemd die geraadpleegd kunnen worden. In principe mogen vele bronnen geraadpleegd worden (ook in het kader van privacy), als de klant daarvan maar op de hoogte wordt gesteld (vroegtijdig informeren). Dat kan soms ook achteraf: ook als er niets uit een onderzoek is gekomen, moet de klant toch op de hoogte gesteld worden dat er onderzoek is gedaan, welke gegevens zijn gebruikt en wat er met de gegevens en resultaten is/wordt gedaan. Ook moet geregeld worden welke gegevens opgeslagen worden en of de klant altijd inzage heeft in zijn eigen dossier (wat de afdeling Werk en Inkomen van de uitkeringsgerechtigde of jongere weet). De inhoud van artikel 8 heeft deze achtergrond.

Artikel 11. Verlaging van de uitkering of inkomensvoorziening

Dit artikel verwijst naar de verlaging van de uitkering conform de verordening afstemming, als de uitkeringsgerechtigde of jongere niet aan de verplichtingen voldoet of ten onrechte uitkering of een inkomensvoorziening heeft ontvangen. Daarnaast wordt aangifte van misbruik en oneigenlijk gebruik gedaan bij het Openbaar Ministerie.

Artikel 12. Aangifte bij Openbaar Ministerie

Onder het boeteregime van de Algemene bijstandswet bestond de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie(OM) als er sprake was van misbruik en oneigenlijk gebruik en er meer dan € 6.000,-- bruto ten onrechte aan bijstand is verstrekt (de aangiftelijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM onder de WWB, IOAW, IOAZ en de WIJ blijft bestaan, ook al kennen deze wetten de bestuurlijke boete niet en zullen gemeenten bij misbruik en oneigenlijk gebruik (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) de uitkering verlagen.

De aangiftegrens is in 2009 wel verhoogd naar € 10.000,00 bruto.

Artikel 13 t/m 17.

Behoeven geen nadere toelichting.