Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Muiden

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Muiden

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Muiden
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Muiden
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Muiden 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikelen 2.1.3, 2.1.4, [eerste, tweede,] derde en zevende lid, [2.1.5, eerste lid,] 2.1.6, [2.1.7, 2.3.6, vierde lid,] en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-10-2014Onbekend

01-01-2015

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015 GEMEENTE MUIDEN

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015

GEMEENTE MUIDEN

De raad van de gemeente Muiden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 september 2014;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4,[eerste, tweede,]derde enzevende lid, [2.1.5, eerste lid,] 2.1.6, [2.1.7, 2.3.6, vierde lid,] en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gezien het advies van de commissie Sociaal Domein;

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Muiden.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • 1.

    Aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren

  • 2.

    Aanvraag: een aanvraag zoals bedoeld in artikel 2.3.5 van de Wet.

  • 3.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die in de reguliere handel verkrijgbaar is, en die niet speciaal voor mensen met een beperking bedoeld is, niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel en past bij het naar geldende maatschappelijke normen gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend.

  • 4.

    Algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 6.

    Bijdrage: een bijdrage in de kosten van een voorziening als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet.

  • 7.

    Calamiteit: niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid.

  • 8.

    Cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet.

  • 9.

    Clientondersteuning: onafhankelijkeondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

  • 10.

    Geweld bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening: seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.

  • 11.

    Huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring.

  • 12.

    Kostprijs: De prijs waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier met daarin begrepen onderhoudskosten.

  • 13.

    Maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • 1)

    ten behoeve van zelfredzaamheid; daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

  • 2)

    ten behoeve van participatie; daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

  • 3)

    ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

  • 14.

    Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • 15.

    Melding: melding aan het college zoals bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet.

  • 16.

    Opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 17.

    Participatie: het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

  • 18.

    Persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en/of andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden afneemt.

  • 19.

    Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

  • 20.

    Vertegenwoordiger: een persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 21.

    Voorliggende voorziening: Een voorziening die voor gaat op een maatwerkvoorziening, waar cliënt gebruik van kan maken en die leidt tot het beoogde resultaat.

  • 22.

    Vrijwilligerszorg; zorg dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald (met uitzondering van onkostenvergoedingen) wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.

  • 23.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 24.

    Woningaanpassing: bouwkundige op woontechnische ingreep in of aan de woonruimte

  • 25.

    Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Artikel 2. De verantwoordelijkheid van het college

  • 1. Het college ondersteunt inwoners bij het nemen van eigen verantwoordelijkheid.

  • 2. Het college ondersteunt en draagt zorg voor de zelfredzaamheid en participatie van ingezetenen.

  • 3. Het college draagt zorg voor beschermd wonen.

  • 4. Het college draagt zorg voor opvang.

  • 5. Het college draagt zorg voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen.

Artikel 3. De melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Een melding zoals bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal worden gedaan bij de gemeente.

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk of per e-mail.

  • 4. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 5. Het college wijst de cliënt, diens vertegenwoordiger en/of mantelzorger voorafgaand aan het onderzoek bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 4. Het onderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.

  • 2. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit. Het college onderzoekt:

    • a.

      de behoefte die voorkomt uit de wensen, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling, gezinssituatie en mogelijkheden van cliënt.

    • b.

      de draagkracht en steunbehoefte van de eventuele mantelzorger van cliënt en de belasting die deze ervaart bij de zorg voor de cliënt;

    • c.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • d.

      de mogelijkheden om op eigen kracht en/of met behulp van anderen in eigen oplossingen te voorzien;

    • e.

      de mogelijkheid om door middel van (algemene)voorzieningen het gewenste resultaat te bereiken;

    • f.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van jeugdhulp, zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en/of inkomen;

    • g.

      indien van toepassing: of en welke bijdragen in de kosten de cliënt zal zijn verschuldigd;

    • h.

      de mogelijkheden die er bestaan om de voorziening af te nemen en de gevolgen daarvan;

    • i.

      indien aan het college overhandigd: het persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo;

    • j.

      andere aspecten die in het kader van het onderzoek noodzakelijk zijn.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van het onderzoek en/of het gesprek.

  • 4. Het college informeert de cliënt of diens vertegenwoordiger over de gang van zaken tijdens het onderzoek en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 5. Het college is bevoegd om in het kader van het onderzoek de cliënt of diens vertegenwoordiger op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen, rekening houdend met de in de persoon gelegen mogelijkheden en/of beperkingen.

  • 6. De cliënt of diens vertegenwoordiger is verplicht om aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het onderzoek.

  • 7. Het college borgt bij het verrichten van het onderzoek een integrale aanpak ten aanzien van de domeinen jeugdhulp, onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en politie en justitie.

  • 8. Tijdens het onderzoek wordt aan de cliënt medegedeeld welke mogelijkheden er bestaan ten aanzien van de oplossingsrichting, inclusief de wijze van bekostigen.

  • 9. Wanneer er sprake is van een situatie waarin de veiligheid van cliënt en/of zijn/haar gezinsleden in het geding is, en/of wanneer een gerechtelijke uitspraak dit voorschrijft, kan dit artikel buiten toepassing worden gelaten.

Artikel 5. De vastlegging van het onderzoek

  • 1. Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 2. Cliënt of diens vertegenwoordiger kan feitelijke gegevens corrigeren en kan zijn/haar opmerkingen bij het onderzoeksverslag kenbaar maken. Correcties en opmerkingen worden aan het onderzoeksverslag toegevoegd.

Artikel 6. De aanvraag

  • 1. De aanvraag zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 moet schriftelijk plaatsvinden, hiertoe wordt een vastgesteld aanvraagformulier beschikbaar gesteld.

  • 2. Het college beoordeelt de aanvraag op basis van het in artikel 4 omschreven onderzoek.

  • 3. Het besluit op de aanvraag is zo nodig afgestemd op de domeinen jeugdhulp, onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en politie en justitie.

Artikel 7. Toekenning van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, of;

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en;

    • c.

      indien de cliënt naar het oordeel van het college deze beperkingen of problemen niet kan compenseren door gebruik te maken van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, vrijwilligerszorg, algemene voorzieningen, voorliggende voorzieningen.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan:

    • a.

      het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

    • b.

      het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld op basis van eigen kracht terug te keren naar de eigen leefomgeving, of

    • c.

      het voorzien in de behoefte van de cliënt aan opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of;

    • b.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoeftevan de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

5.Indien meerdere voorzieningen als passend aan te merken zijn, kent het college de goedkoopst compenserende voorziening toe.

Artikel 8. Waardering mantelzorgers

  • 1. Het college zorgt ervoor dat de cliënt aan wie mantelzorg wordt verleend, zijn mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering kan verlenen (mantelzorgcompliment).

  • 2. De cliënt kan voor het verlenen van een blijk van waardering, hiervoor een aanvraag indienen bij het college.

  • 3. Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 9. De inhoud van de beschikking

  • 1. Bij het treffen van een voorziening legt het college in ieder geval de volgende onderdelen bij beschikking vast:

    • a.

      de conclusies uit het onderzoek;

    • b.

      de resultaten die cliënt wenst te bereiken

    • c.

      de duur van de voorziening;

    • d.

      welke voorziening(en) het college treft om het resultaat te bereiken;

    • e.

      in welke vorm de voorziening wordt verstrekt;

    • f.

      of er sprake is van een tussentijdse evaluatie en de wijze waarop dit plaatsvindt;

    • g.

      de voorwaarden waaronder de voorziening is verstrekt;

    • h.

      de wijze waarop bezwaar gemaakt kan worden tegen de beschikking.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt tevens in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • b.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen; en

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 10. Vaststelling vorm van maatwerkvoorziening

  • 1. Het college verstrekt de maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. Het college verstrekt, indien cliënt dit wenst, een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de cliënt de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken en verantwoordelijkheden op verantwoorde wijze kan uitvoeren en op zich kan nemen;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen;

    • c.

      het college van oordeel is dat de in te kopen maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht is en effectief bijdraagt aan het te bereiken resultaat.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid van de wet, verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 4. De maximale omvang van het persoonsgebonden budget wordt op maat vastgesteld en wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening in natura.

  • 5. Het persoonsgebonden budget is toereikend voor de aanschaf van de maatwerkvoorziening, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 6. Het college regelt de manier waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld in de nadere regels die behoren bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning Muiden 2015.

Artikel 11. Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening

  • 1. Overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd.

  • 2. De omvang van de verschuldigde bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 7 lid 2, onder a wordt vastgesteld op de maximale bijdrage binnen de kaders van artikel 3.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3. De omvang van de verschuldigde bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 7 lid 2, onder b en c worden vastgesteld op de maximale bijdrage binnen de kaders van artikel 3.10 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. Het Centraal Administratie Kantoor stelt de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen zoals benoemd in artikel 7 lid 2 a en b vast en int deze

  • 5. Het college stelt de bijdrage voor opvang zoals benoemd in artikel 7 lid 2, onder c vast en int deze.

  • 6. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen zoals genoemd in artikel 7 lid 2, onder b en c.

Artikel 12. Bijdrage in de kosten van een algemene voorziening

  • 1. Voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntenondersteuning, kan de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn. Dit kan worden bepaald door de instelling die de algemene voorziening biedt.

  • 2. De instellingen stellen de hoogte van de bijdrage in de kosten vast en innen deze. De instellingen informeren het college over de hoogte van de bijdragen en de wijze van inning.

  • 3. De hoogte van de bijdrage in de kosten wordt bepaald aan de hand van de kostprijs van deze voorziening. De kostprijs van de voorziening geldt als maximum voor de bijdrage in de kosten.

Artikel 13. Wijziging situatie

Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wet, doet cliënt of diens vertegenwoordiger uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op een beslissing van het college op een aanvraag.

Artikel 14. Heronderzoek

Onverminderd artikel 2.3.9 van de Wet kan het college een heronderzoek instellen om vast te stellen of er aanleiding is om de beslissing te heroverwegen.

Artikel 15. Intrekking en beëindiging

Onverminderd artikel 2.3.10 van de Wet kan het college een beslissing aangaande een voorziening, geheel of gedeeltelijk intrekken en beëindigen indien:

  • a.

    niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    op grond van onjuiste gegevens beschikt is en gebleken is dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

Artikel 16. Terugvordering

Onverminderd artikel 2.4.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, kan indien het recht op een voorziening is ingetrokken, op basis daarvan geheel of gedeeltelijk de geldswaarde van de ten onrechte genoten voorziening in natura of het ten onrechte genoten geldbedrag worden teruggevorderd.

Artikel 17. Kwaliteit

  • 1. De aanbieder van een voorziening draagt er zorg voor dat de voorziening van goede kwaliteit is.

  • 2. Een maatwerkvoorziening wordt in elk geval:

  • a. veilig, doeltreffend, doelmatig, gebruiksvriendelijk en cliëntgericht verstrekt;

  • b. afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

  • c. verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

  • d. verstrekt met respect voor en met inachtneming van de aanspraken van de cliënt.

Artikel 18. Verhouding tussen prijs en kwaliteit van maatwerkvoorzieningen

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de kwaliteitseisen van de voorziening;

  • b.

    deskundigheid van beroepskrachten;

  • c.

    het handelen volgens professionele standaarden;

  • d.

    arbeidsvoorwaarden passend bij de vereiste vaardigheden van beroepskrachten en de zwaarte van de functie;

  • e.

    de eisen rondom duurzaamheid van de voorziening;

  • f.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • g.

    de reële kostprijs van de voorziening.

Artikel 19. Monitoring

Het college verzamelt, ter bevordering van de kwaliteit en de continuïteit van voorzieningen, systematisch informatie over:

  • a.

    de ervaringen bij de toegekende voorzieningen;

  • b.

    de mate waarop de toegekende voorzieningen bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van cliënten;

  • c.

    in hoeverre de resultaten uit de beschikkingen daadwerkelijk bereikt worden.

Artikel 20. Melding klachten

  • 1. Voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op gedragingen jegens cliënt van het college of de voor haar werkzame personen bij de afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, hanteert het college de bestaande klachtenprocedure zoals omschreven in hoofdstuk 9 van de Awb.

  • 2. Onverminderd artikel 3.2 van de Wmo stellen aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen jegens een cliënt en de uitvoering/levering van de voorziening.

Artikel 21. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, stellen een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn en voor zover het diensten in het kader van voorzieningen betreft, niet zijnde hulpmiddelen of (woning)aanpassingen.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing indien de aanbieder de taken in het kader van de Wmo dienstverlening laat uitvoeren door minder dan tien personen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over de afwikkeling daarvan en het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 23. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 24. Nadere regels

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.

Artikel 25. Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de bedragen, neergelegd in de op deze verordening berustende nadere regels, verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau van de Statistiek en de NEA-index.

Artikel 26. Hardheidsclausule

Het college kan de bepalingen in deze verordening ten gunste van de cliënt buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze verordening beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Muiden 2013, ingetrokken.

  • 3. Een besluit, genomen op grond van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning 2013, blijft na inwerkingtreding van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Muiden 2015, voor de duur van dat besluit van kracht, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 4. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning 2013 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening

  • 5. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning 2013, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 28. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Muiden 2015”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 27 oktober 2014

de griffier, de voorzitter,

TOELICHTING OP DE VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE MUIDEN

ALGEMEEN

De Verordening maatschappelijke ondersteuning geeft invulling aan de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De gemeente wordt per 2015 verantwoordelijk voor ondersteuning en begeleiding van haar inwoners. Ook wordt beschermd wonen overgeheveld naar de gemeente. De extramurale verpleging, een groot deel van de persoonlijke verzorging en de langdurige GGZ gaan naar de Zorgverzekeringswet. De AWBZ wordt omgevormd tot een landelijke voorziening voor de intramurale ouderen- en gehandicaptenzorg: de Wet langdurige zorg (Wlz).

Met de Wmo 2015 krijgen gemeenten meer verantwoordelijkheden voor het organiseren van passende ondersteuning voor mensen die niet op eigen kracht kunnen deelnemen aan de samenleving.

Doel van de Wmo is dat iedere inwoner, ook met een beperking, een psychisch probleem of een psychosociaal probleem, zoveel als mogelijk zelfredzaam is en maatschappelijk kan participeren. Het ‘mee kunnen doen aan de samenleving’ en ‘zo lang mogelijk zelfstandig wonen’ staan centraal en wanneer dit niet mogelijk is, ondersteunt het college hierbij. Deze ondersteuning moet de effecten van de beperkingen op de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie zo veel als mogelijk wegnemen.

In het proces van vraag naar ondersteuning staan de te bereiken resultaten centraal. De voorzieningen of oplossingen zijn ondergeschikt aan het betreffende resultaat. Hierbij geldt: eigen oplossingen gaan voor op maatwerkvoorzieningen. Bij het vaststellen van het te bereiken resultaat is zorgvuldig onderzoek essentieel. Het onderzoek gaat in op verschillende levensdomeinen om zo vanuit een integrale aanpak met de vraag van cliënt om te gaan. Vaak zal het onderzoek starten met een gesprek. Hierbij wordt ingegaan op de knelpunten die de cliënt ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, welke mogelijkheden hij ondanks de beperkingen heeft, welke resultaten hij wil bereiken en in hoeverre hij eigen oplossingen kan realiseren. Daar waar de cliënt niet (volledig) in staat is om eigen oplossingen te realiseren, ondersteunt het college door voorzieningen te treffen die leiden tot het te bereiken resultaat.

Per cliënt met hulpvraag dient er zorgvuldig onderzoek te worden verricht. Hierbij is van belang om:

  • ·

    de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen;

  • ·

    te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren;

  • ·

    te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is;

  • ·

    of sprake is van een voorliggende voorziening/oplossing die voorgaat op een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015.

Met de verordening maatschappelijke ondersteuning geeft het college de kaders voor de besluitvorming op een aanvraag. De Wmo verordening omschrijft niet alleen wat de inwoner kan verwachten van de gemeente. Er wordt ook nadrukkelijk ingegaan op wat van de inwoner kan worden verwacht

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan Sociaal Domein.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Aanbieder: deze bepaling spreekt voor zich;

  • 2.

    Aanvraag: In de Awb worden regels gesteld omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 41 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

    De Wmo 2015 bepaalt in artikel 2.3.2, lid 9 dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat er (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd. Dit met uitzonderingen daargelaten en tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken. Nadat dit onderzoek heeft plaatsgevonden kan de cliënt een aanvraag indienen.

    Onverminderd blijft gelden dat tegen een besluit bezwaar en beroep open staat.

  • 3.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: deze bepaling spreekt voor zich;

  • 4.

    Algemene voorziening: dit zijn voorzieningen die voor iedereen bedoeld zijn en op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken zijn. Bij algemene voorzieningen gaat het om ondersteuning die in ieder geval:

    • a.

      betrekking heeft op lichte, niet complexe ondersteuning;

    • b.

      ingezet wordt voor een incidentele ondersteuningsbehoefte; Voorbeelden zijn:

  • -

    de dagrecreatie voor ouderen;

  • -

    de boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschappenhulp;

  • -

    de maaltijdservice en het eetcafé.

  • -

    klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice;

  • -

    de (ramen)wasservice.

  • 5.

    Beschermd wonen: de definitie van beschermd wonen is dezelfde als de definitie van beschermd wonen zoals genoemd in artikel 1.1.1 van de Wet. Op grond van de wet worden (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen.

  • 6.

    Bijdrage: cliënten betalen voor hun ondersteuning een bijdrage. Deze bijdrage is als het een maatwerkvoorziening betreft, afhankelijk van het inkomen en het vermogen.

  • 7.

    Calamiteit: de omschrijving van het begrip calamiteit is gelijk aan die welke in 2005 is opgenomen in de Kwaliteitswet zorginstellingen. De omschrijving bevat de volgende elementen: Het moet gaan om een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, de dood van of ernstige schade voor een cliënt tot gevolg hebbend. De gebeurtenis moet betrekking hebben op de kwaliteit van een voorziening. Het moet gaan om een gebeurtenis op het gebied van de activiteiten die de aanbieder levert. Dit element verwijst daarmee impliciet naar het kwaliteitssysteem van de aanbieder: een calamiteit is een gebeurtenis die door een goed gestructureerd en goed functionerend kwaliteitssysteem kan worden voorkómen. De begripsomschrijving speelt een rol in de bepaling die aanbieders verplicht van calamiteiten melding te maken bij de toezichthoudende ambtenaar. Het doel van die melding is om het disfunctioneren van het kwaliteitssysteem op te sporen teneinde cliënten te beschermen en het kwaliteitssysteem te verbeteren.

  • 8.

    Cliënt: de cliënt is degene die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening wordt verstrekt, maar ook degene die zich bij het college heeft gemeld om een voorziening te ontvangen. In een aantal bepalingen wordt dit begrip gebruikt. In andere bepalingen wordt, al naar gelang de situatie, gesproken over de ingezetene (voor personen van wie nog niet vaststaat of zij cliënt zijn of zullen worden) en betrokkene (als wordt terugverwezen naar een eerder aangeduide persoon).

  • 9.

    Clientondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Het college moet ervoor zorg dragen dat cliëntondersteuning beschikbaar is en dat bij de cliëntondersteuning het belang van cliënt uitgangspunt is.

    Clientondersteuning heeft een bredere reikwijdte dan alleen de Wmo. De Wmo biedt het kader voor het maken van beleid voor cliëntondersteuning. Daarmee is in één wet de cliëntondersteuning voor het gehele sociale domein (dus ook Jeugdwet en Participatiewet) en andere levensdomeinen (zoals de zorg) geregeld.

  • 10.

    Geweld bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening: deze bepaling spreekt voor zich;

  • 11.

    Huiselijk geweld: De gangbare omschrijving van ’huiselijk geweld’ luidt: geweld dat gepleegd wordt door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer, dat wil zeggen partners, gezinsleden, familieleden, mantelzorgers. Met huiselijke kring wordt bedoeld dat de dader en het slachtoffer in een familierelatie tot elkaar staan of dat de dader een huisgenoot of mantelzorger is. De term ‘huiselijk verwijst dus niet naar de plaats waar het geweld zich voordoet, maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer. Huiselijk geweld kan de vorm aannemen van kindermishandeling, van partnergeweld in alle denkbare verschijningsvormen of van mishandeling, uitbuiting of verwaarlozing van ouderen. Door de relatie met de dader is het voor het slachtoffer moeilijk om contact met de dader te vermijden en is vaak (maar niet altijd) sprake van een stelselmatig karakter, een hoog recidiverisico en hangt het geweld vaak samen met andere problematiek.

    Onder geweld wordt verstaan de aantasting van de persoonlijke integriteit. Het kan daarbij gaan om lichamelijk geweld (mishandeling), psychisch of emotioneel geweld (uitschelden, treiteren, kleineren, bedreiging, stalking), ongewenste seksuele toenadering of seksueel misbruik. Naast partnergeweld vallen ook eer gerelateerd geweld en ouderenmishandeling onder de brede noemer huiselijk geweld. Onder definitie vallen alle vormen van geweld, of deze nu lichamelijk, seksueel of geestelijk van aard zijn en ook de bedreigingen daarmee. Daarbij moet gedacht worden aan een enkele klap of trap met letsel tot gevolg, maar vanzelfsprekend ook aan stelselmatige bedreiging, aanranding of belaging (‘stalking’). Verder kan ook gedacht worden aan afpersing of aan beschadiging van persoonlijke bezittingen.

  • 12.

    Kostprijs: deze bepaling spreekt voor zich.

  • 13.

    Maatwerkvoorziening: het college verstrekt een maatwerkvoorziening indien er sprake is van een noodzaak en indien cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van: eigen kracht en/of; gebruikelijke hulp en/of; mantelzorg en/of; hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; algemene voorzieningen en/of voorliggende voorzieningen. Een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo draagt bij aan het bereiken van de volgende resultaten:

  • -

    het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en/of;

  • -

    het voeren van een gestructureerd huishouden/of;

  • -

    deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en/of;

  • -

    beschermd wonen en/of;

  • -

    opvang.

Met kortdurend verblijf wordt bedoeld een voorziening waar cliënten één of meerder etmalen kunnen verblijven onder permanent toezicht, zodat de mantelzorger ontlast kan worden.

Het begrip ‘maatwerkvoorziening’ duidt beter dan het voorheen gebruikelijke begrip ‘individuele voorziening’ aan dat de voorziening op maat van de persoon is afgestemd, waarbij het tevens kan gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van meerdere cliënten.

14.Mantelzorg: de definitie van mantelzorg (en daarmee de reikwijdte van het begrip ‘mantelzorger’) is beperkt tot hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang. Daarmee vallen mantelzorgers die hulp verlenen aan personen die Wlz-zorg ontvangen, niet meer onder de reikwijdte van de gemeentelijke taak met betrekking tot mantelzorgers (artikel 2.2.2 van de Wet) en evenmin onder de bepaling die gemeenten opdraagt te voorzien in een jaarlijks blijk van waardering voor mantelzorgers (artikel 2.1.6 van de Wet).

Het is waardevol dat mensen zich op basis van de sociale relatie die zij met iemand hebben, soms langdurig en intensief, inzetten om een ander te helpen. In de omschrijving is vastgelegd dat het gaat om hulp die voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie.

Het gaat om hulp die verder gaat dan de hulp die mensen geacht worden elkaar te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat gebruikelijke hulp is. Mantelzorg onderscheid zich van vrijwilligerswerk: mensen ervaren mantelzorg vaak als een vanzelfsprekende taak die op hun pad komt en beseffen dan later pas hoe zwaar deze kan zijn.

Vaak is er – in tegenstelling tot normale situaties in het huishouden – sprake van een situatie die wordt gekenmerkt door het in de knel komen van maatschappelijke verplichtingen en persoonlijke voorkeuren. Tot slot brengt de omschrijving tot uitdrukking dat het gaat om hulp die niet wordt verleend in de uitoefening van een hulpverlenend beroep.

  • 15.

    Melding: Een melding is een verzoek van een cliënt of diens vertegenwoordiger om hulp of toekenning van een voorziening. De melding kan niet altijd worden gezien als een aanvraag voor een voorziening. De melding kan wel resulteren in een aanvraag voor een voorziening.

  • 16.

    Opvang: de definitie van opvang is dezelfde als de definitie van opvang als bedoeld in artikel 1.2.1, onder c, van de Wet. Ook bij opvang gaat het, net als bij beschermd wonen, om het bieden van onderdak en begeleiding van personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het tekstelement ‘niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving’ is voor beschermd wonen en opvang van belang. Slechts wanneer wordt vastgesteld dat iemand (blijvend of tijdelijk) niet in staat is zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven, is er aanleiding voor de gemeente om die persoon te ondersteunen. Veelal zal ook enige vorm van begeleiding zijn aangewezen.

    Daarvan kan sprake zijn wanneer iemand vanwege ernstige relationele problemen of in verband met risico’s voor zijn veiligheid (bijv. in verband met huiselijk geweld) de thuissituatie met grote spoed heeft moeten verlaten en nog niet gewaarborgd is dat zij of hij veilig kan terugkeren dan wel veilig elders kan worden gehuisvest. Ook wanneer iemand door andere dan relationele problemen de thuissituatie heeft verlaten en niet in staat blijkt voor zichzelf vervangend onderdak te organiseren, is aan het criterium voldaan. Wanneer het gaat om personen die de thuissituatie hebben verlaten om op vakantie of op avontuur te gaan of op zoek te gaan naar werk, is er voor het bieden van opvang door de gemeente geen aanleiding. Van dergelijke personen mag worden verwacht dat zij zelf zorg dragen voor onderdak.

17.Participatie:

Bij ‘participatie’ gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Met maatschappelijk verkeer wordt hetzelfde bedoeld als `maatschappelijk leven`. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

  • 18.

    Persoonsgebonden budget: deze bepaling spreekt voor zich. In deze toelichting wordt verder de afkorting pgb gebruikt;

  • 19.

    Sociale netwerk: Dit omvat ook de mantelzorger.

  • 20.

    Vertegenwoordiger: Persoon of rechtspersonen die als vertegenwoordiger als bedoeld in het eerste lid kunnen optreden zijn de curator, de mentor of de gevolmachtigde van de cliënt, dan wel, indien zodanige persoon of rechtspersoon ontbreekt, diens echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de cliënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook zodanige persoon ontbreekt, diens ouder, kind, broer of zus, tenzij deze persoon dat niet wenst.

  • 21.

    Voorliggende voorziening: deze bepaling spreekt voor zich.

  • 22.

    Vrijwilligerswerk: deze bepaling spreekt voor zich.

  • 23.

    Wet: deze bepaling spreekt voor zich.

  • 24.

    Woningaanpassing: deze bepaling spreekt voor zich

  • 25.

    Zelfredzaamheid: De omschrijving van ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen: het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, misschien zelfs niet langer thuis kunnen blijven wonen. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen/lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact.

Artikel 2. De verantwoordelijkheid van het college

Het college streeft naar een inclusieve samenleving. Een samenleving waarin inwoners sociaal en economisch zelfredzaam zijn en elkaar, zonder tussenkomst van de gemeente, ondersteunen. Als inwoners er met elkaar niet uitkomen, komt de gemeente in beeld.

In lid 1 van dit artikel is bepaald dat wanneer cliënt hulp nodig heeft bij het zelf organiseren van oplossingen en het nemen van eigen verantwoordelijkheid, het college hierin ondersteunt. De ondersteuning is er primair op gericht cliënten in staat te stellen in eigen oplossingen te voorzien.

In lid 2 is bepaald, dat het college ondersteuning biedt aan personen die problemen ondervinden bij hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij de gemeente wordt onderzoek gedaan naar de persoonlijke situatie van de cliënt. De cliënt blijft zo lang mogelijk zelf ‘eigenaar’ van zijn probleem en verantwoordelijk voor zijn (maatschappelijke)participatie en functioneren. Dit is een belangrijk aspect van zelfstandigheid en autonomie van personen. Naast het ondersteunen van de eigen verantwoordelijkheid draagt het college er zorg voor, dat problemen in de zelfredzaamheid en (maatschappelijke) participatie worden opgelost. Met zorg dragen wordt bedoeld: het samen met de cliënt zoeken naar mogelijke oplossingen voor de belemmeringen die de cliënt ondervindt. De oplossingen moeten leiden tot een vooraf afgesproken resultaat (zie de toelichting op artikel 7). De wijze waarop het resultaat bereikt wordt is ondergeschikt aan het resultaat zelf. Dit betekent dat er een beroep kan worden gedaan op het vermogen van de inwoner om, eventueel samen met anderen in oplossingen te voorzien ten einde het resultaat te bereiken.

In lid 3 is bepaald dat van het college mag worden verwacht dat zij zorg draagt voor beschermd wonen voor degene die ten gevolge van psychische of psychosociale problemen niet in staat zijn zonder ondersteuning zelfstandig te wonen. Zoals in artikel 1.2.1 onderdeel b van de wet is bepaald kunnen ook personen die niet woonachtig zijn in deze gemeente zich tot het college wenden. De maatwerkvoorziening die in dit kader wordt ingezet moet erin voorzien dat cliënt – indien dat kan en zo snel als mogelijk - weer in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Bij beschermd wonen gaat het om vormen van ondersteuning waarbij veelal sprake is van 24-uursverblijf en bijbehorende begeleiding.

In lid 4 is bepaald dat de gemeente zorg draagt voor opvang zoals is bepaald in artikel 1.2.1. onderdeel c van de wet. Ook bij opvang geldt dat de maatwerkvoorziening erin moet voorzien dat cliënt– indien dat kan en zo snel als mogelijk - weer in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Ook hierbij kan het gaan om vormen van ondersteuning waarbij sprake is van 24-uursverblijf en bijbehorende begeleiding. De opvang dient zo kort mogelijk te zijn en is slechts een deel van een keten. Het uiteindelijk doel is, te bevorderen dat cliënten weer in staat zijn op eigen kracht mee te doen in de samenleving en hen zoveel mogelijk zelfstandig te laten wonen.

In lid 5 is bepaald dat de gemeente zorg draagt voor goede kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Deze bepaling is in artikel 17 van de verordening nader uitgewerkt.

Artikel 3. De melding

De melding wordt formeel bij het college gedaan. Het in ontvangst nemen van de melding doet de consulent. De melding kan niet altijd worden gezien als een aanvraag voor een voorziening. De melding kan wel resulteren in een aanvraag voor een voorziening. De melding is vorm vrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan. In artikel 2.15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens mantelzorger, partner, familielid of andere betrokkene de melding doen.

In lid 4 wordt het persoonlijk plan genoemd. Op grond van artikel 2.3.2 van de Wmo kan de cliënt, voordat het onderzoek van start gaat, het college een persoonlijk plan overhandigen waarin hij de omstandigheden, zoals bedoeld in onderdelen a tot en met g van het vierde lid van artikel 2.3.2 omschrijft. Deze onderdelen komen overeen met onderdelen a tot en met g van artikel 4.2 van de verordening. Het college brengt de cliënt van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding, bedoeld in het eerste lid, in de gelegenheid het plan te overhandigen.

In lid 5 van artikel 3 is overeenkomstig artikel 2.3.2 van de Wmo bepaald dat het college de cliënt of diens vertegenwoordiger na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning zoals omschreven in artikel 1.10. Het college moet ervoor zorg dragen dat onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar is en dat bij de cliëntondersteuning het belang van betrokkene uitgangspunt is.

Artikel 4. Het onderzoek

In dit artikel wordt bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria in samenspraak met de cliënt of diens vertegenwoordiger wordt vastgesteld of er een aanspraak op een voorziening bestaat. Uitgangspunt is dat het onderzoek start met een gesprek met de consulent. De consulent is werkzaam bij de gemeente en is door het college aangewezen om de melding in ontvangst te nemen en om het onderzoek te verrichten. Samen met de cliënt (eventueel met een mantelzorger) wordt geïnventariseerd waar de cliënt en zijn mantelzorger beperkingen ondervinden in de zelfredzaamheid en/of (maatschappelijke) participatie. Ook wordt onderzocht welke oplossingen de effecten van de beperkingen weg kunnen nemen en in hoeverre de cliënt zelf of met hulp van anderen in eigen oplossingen kan voorzien. Indien de cliënt een persoonlijk plan heeft overhandigd, als bedoelt in artikel 2.3.2 van de Wmo, zal dit als uitgangspunt van het onderzoek dienen. Indien van toepassing bespreekt de consulent ook de (hoogte van) de eigen bijdrage met de cliënt, zodat deze niet voor verrassingen komt te staan.

In lid 2 wordt aangegeven welke terreinen onderdeel uitmaken van het onderzoek. De essentie van het onderzoek is te achterhalen:

  • -

    Wat de vraag/behoefte van de cliënt is en hoe de vraag/behoefte ontstaan is.

  • -

    In hoeverre de cliënt zelf, of met hulp van anderen in eigen oplossingen kan voorzien. Hierbij wordt de draagkracht en steunbehoefte van de eventuele mantelzorger, meegenomen.

  • -

    Welke oplossingen passend zijn, hoe deze oplossingen afgestemd kunnen worden op het gebied van jeugdhulp, zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, en/of werk en inkomen, en wie de oplossingen inzet.

De onderdelen die in lid 2 staan genoemd zijn niet uitputtend. Daar waar het college van mening is dat er aanvullende aspecten van belang zijn voor het onderzoek, worden aanvullende onderdelen in het onderzoek meegenomen (onderdeel j). Welke aspecten onderwerp van onderzoek zijn of in het onderzoek worden uitgediept hangt af van de vraag van cliënt en zijn/haar persoonlijke situatie. Het betreft altijd maatwerk. Indien de cliënt al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal onderdelen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komt de cliënt voor het eerst bij de gemeente, dan zal het onderzoek dienen om een totaalbeeld van de cliënt en zijn situatie te krijgen.

Lid 3: Daar waar het college veronderstelt dat het om eenvoudige ‘vervolgvraag’ gaat en de situatie van cliënt helder is, kan het college het gesprek achterwege laten. Indien de cliënt dit wenst zal een gesprek altijd plaatsvinden.

Lid 4: Bij de gegevensverzameling ten behoeve van de in dit lid genoemde onderzoekonderdelen, worden de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen.

In lid 5 wordt bepaald dat het college de cliënt op kan roepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen om daar vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen. Uiteraard wordt hierbij rekening gehouden met de in de persoon gelegen mogelijkheden en/of beperkingen. Hiertoe kan het college een beroep doen op een (medisch) adviseur.

Lid 6 bepaalt dat cliënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger verplicht is aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (laten) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de melding/aanvraag. Wanneer het college op medische gronden een besluit neemt ten aanzien van het wel/niet treffen van een voorziening, ligt het voor de hand dat hier een medisch advies/medische onderbouwing aan ten grondslag ligt. Dit kan een extern medisch advies zijn. Het opvragen van medische gegevens gebeurt uitsluitend met toestemming van cliënt.

Als cliënt of zijn vertegenwoordiger geen medewerking verleent kan de melding/aanvraag buiten behandeling worden geplaatst, omdat het college zo niet in staat wordt gesteld om (op basis van gedegen onderzoek) een besluit te nemen. Als dit aan de orde is, wordt altijd eerst onderzocht of de alternatieve onderzoeksmethodieken een antwoord bieden en/of het onderwerp van onderzoek op een andere manier vast te stellen is.

Lid 7 brengt voor het college een afstemmingsplicht met zich mee. In dit lid

wordt bepaald dat het college bij het verrichten van onderzoek, daar waar nodig en mogelijk afstemt met de terreinen jeugd, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, (passend) onderwijs en politie en justitie. Door vroegtijdig en adequaat verbindingen te leggen met de verschillende terreinen in het sociaal domein, zet het college zich in om het uiteindelijke besluit optimaal af te stemmen op de persoonskenmerken en gezinssituatie van de cliënt. Hierdoor wordt de kwaliteit en effectiviteit van dienstverlening en ondersteuning zo groot mogelijk gemaakt. Immers in een huishouden bestaat er een belangrijke relatie tussen de beleidsterreinen jeugd, zorg, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, (passend) onderwijs en politie en justitie. Door in het onderzoek actief verbindingen te leggen met verschillende terreinen in het sociaal domein en hierin het huishouden of gezin centraal te stellen, vervult het college de verantwoordelijkheid meldingen integraal te benaderen en zo nodig oplossingen integraal in te zetten.

De cliënt of diens vertegenwoordiger meldt zich naar aanleiding van een hulpvraag of verzoek om een voorziening bij het college (de melding). Deze melding wordt door het college onderzocht.

Lid 8 van artikel 4 omschrijft dat het college tijdens of na afronding van het onderzoek, de cliënt of zijn vertegenwoordiger informeert over welke oplossingsrichtingen er bestaan, in hoeverre het college hierin ondersteuning biedt en op welke manier de ondersteuning wordt betaald/ingekocht. Dit kan bijvoorbeeld via een persoonsgebonden of persoonsvolgend budget zijn.

Lid 9 bepaalt dat hetgeen in artikel 4 bepaald is niet van toepassing is op situaties waarin de veiligheid van cliënt en/of zijn/haar gezinsleden in het geding is. Dit artikel is ook niet van toepassing wanneer een gerechtelijke

uitspraak dit voorschrijft.

Artikel 5 De vastlegging van het onderzoek

Nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden worden de uitkomsten vastgelegd. Dit in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.

Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt en dat aan de cliënt of diens vertegenwoordiger een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt wordt. De weergave van de uitkomsten van het onderzoek zal variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn bij eenvoudige vragen en een kort onderzoek. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Daar waar cliënt het onderzoeksverslag ontvangt en feitelijke onjuistheden ontdekt, dan kan cliënt of diens vertegenwoordiger deze onjuistheden corrigeren (lid 2). De correcties worden aan het verslag toegevoegd. Wanneer cliënt of diens vertegenwoordiger opmerkingen heeft bij het verslag dan kan hij/zij dit kenbaar maken en worden de opmerkingen aan het onderzoeksverslag toegevoegd.

Artikel 6. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat de aanvraag van een voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan, waarbij digitaal een vorm van schriftelijk is. Het aanvraagformulier kent vaste vormvereisten. De verplichting van een schriftelijke aanvraag is een verplichting op grond van artikel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin is bepaald dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaalt, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend. De aanvraag mag naast door de cliënt alleen worden ingediend door een door hem gemachtigd persoon of vertegenwoordiger. In de Awb is de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Lid 2. De aanvraag wordt, zoals lid 2 voorschrijft, beoordeeld aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek na de melding. In de toelichting op artikel 4 wordt het onderzoek geduid.

Lid 3: Zoals beschreven in artikel 4, lid 7 van deze toelichting, dient ook het besluit op dezelfde manier te zijn afgestemd met de genoemde domeinen.

Artikel 7. Toekenning van een maatwerkvoorziening

In lid 1 is aangegeven dat het college een maatwerkvoorziening toekent wanneer er sprake is van een compensatienoodzaak. Op basis van onderzoek dat afgestemd is op de persoonlijke situatie van de cliënt, moet worden vastgesteld of er a) sprake is van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie, of b) problemen bij het zich handhaven in de samenleving als gevolg van psychische of psychosociale problemen - die door middel van een maatwerkvoorziening gecompenseerd moeten worden. Maatwerkvoorzieningen worden ingezet wanneer c) de cliënt beperkingen of problemen niet kan compenseren door gebruik te maken van:

  • a.

    eigen kracht en/of;

  • b.

    gebruikelijke hulp en/of;

  • c.

    mantelzorg en/of;

  • d.

    hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk en/of vrijwilligerszorg;

  • e.

    algemene voorzieningen;

  • f.

    voorliggende voorzieningen.

Eigen kracht

Met eigen kracht word bedoeld dat bij het toekennen van een maatwerkvoorziening naar iemands mogelijkheden wordt gekeken. Uitgangspunt is deze eigen mogelijkheden op de juiste manier te benutten en te versterken. Hieronder wordt ook de aanschaf van algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals omschreven in artikel 1.3, verstaan. Daar waar cliënt ondersteuning nodig heeft bij het zelf organiseren van oplossingen, ondersteunt het college hierbij.

Gebruikelijke hulp

Het college treft geen maatwerkvoorziening wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp. Dit is het geval als er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Of iemand inwonend is wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Alle huisgenoten die ouder zijn dan 18 jaar worden geacht om huishoudelijke hulp te bieden. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren. Dit kunnen zij bijvoorbeeld doen door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om taken die kunnen worden uitgesteld. Voor die situaties kan het zijn dat, ondanks het aanwezig zijn van gebruikelijke zorg, de gemeente compenserende maatregelen treft om het resultaat te bereiken.

Hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of vrijwilligerszorg

Het college treft geen maatwerkvoorzieningen als de cliënt hulp van mantelzorg en/of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of vrijwilligerszorg in eigen oplossingen kan voorzien.

Algemene en voorliggende voorzieningen

Het college treft geen maatwerkvoorzieningen als algemene en/of voorliggende voorzieningen voldoende ondersteuning bieden en leiden tot het te bereiken resultaat. De aanspraak op maatwerkvoorzieningen vervalt bij de aanwezigheid van passende algemene/voorliggende voorzieningen.

Onder voorliggende voorzieningen kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gebruik maken van mogelijkheden van behandeling. Wanneer door behandeling resultaten ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie behaald kunnen en daarmee hulpmiddelen, aanpassingen of inzet van professionele zorg niet nodig zijn, dan wordt de cliënt geacht zich te laten behandelen. Zich laten opereren wordt niet als voorliggend op maatwerkvoorzieningen beschouwd. Tijdens de behandeling c.q. revalidatieperiode kan, in overleg met de behandelaar, zo nodig tijdelijk een maatwerkvoorziening verstrekt worden.

De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Daar waar een maatwerkvoorziening wordt toegekend is deze, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op:

  • a.

    de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt;

  • b.

    zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens de Zorgverzekeringswet;

  • c.

    voorzieningen op het gebied van jeugdzorg als bedoeld in de Jeugdwet die de cliënt ontvangt of kan ontvangen;

  • d.

    onderwijs dat de cliënt volgt dan wel zou kunnen volgen;

  • e.

    betaalde werkzaamheden van cliënt;

  • f.

    scholing die de cliënt volgt of kan volgen, en

  • g.

    ondersteuning ingevolge de Wet werk en bijstand.

De in lid 2 genoemde resultaten zijn onder te verdelen in (niet limitatieve) sub-resultaten. De sub-resultaten worden in de beschikkingen gericht aan cliënt opgenomen.

Zelfredzaamheid

Om de zelfredzaamheid te bevorderen is een maatwerkvoorziening gericht op een oplossing voor:

  • a)

    het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, de dagelijkse zelfzorg kunnen uitvoeren; persoonlijke verzorging in verband met gezondheidsproblemen kunnen uitvoeren; noodzakelijke verpleegkundige handelingen kunnen uitvoeren; zich in en om de woning kunnen verplaatsen; mantelzorg kunnen volhouden, etc.

  • b)

    Het voeren van een gestructureerd huishouden, zoals zelfstandig wonen in een geschikt en leefbaar huis; beschikken over maaltijden; zelfstandig administratie kunnen voeren; het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, etc.

Afbakening persoonlijke verzorging met Zorgverzekeringswet

Het resultaat onder a) kan in sommige gevallen ook bereikt worden door persoonlijke verzorging vanuit de zorgverzekeringswet. Dit vraagt om een duidelijke afbakening met de Zorgverzekeringswet (hierna: basispakket.

De behoefte aan geneeskundige zorg, is het onderscheidende criterium op basis waarvan iemand in aanmerking komt voor verpleging en verzorging uit hoofde van het basispakket. Mensen met een lichamelijke aandoening kunnen daarom een beroep doen op verpleging en verzorging op basis van het basispakket.

De behoefte aan geneeskundige zorg omvat ook zorg in verband met een hoog risico op een aandoening. Inzet van ‘louter’ ondersteuning bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen, bijvoorbeeld bij kwetsbare ouderen met een hoge leeftijd, wordt dan gedaan om een behoefte aan geneeskundige zorg te voorkomen of te verminderen. Verbetering en behoud van zelfredzaamheid en het zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen, vormen een belangrijke doelstelling van deze zorgverlening. Wanneer mensen behoefte hebben aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop hebben, zullen zij zowel verpleging als de (bij de geneeskundige hulpvraag behorende) verzorging uit het basispakket ontvangen. Dit geldt ook voor mensen met een zintuiglijke beperking, een verstandelijke beperking of met psychiatrische problematiek. Voorbeelden zijn een oudere met een verstandelijke beperking en een somatische aandoening of iemand met een combinatie van psychiatrische problematiek en een lichamelijke aandoening en als gevolg daarvan een hoog risico op de behoefte aan geneeskundige zorg. Ook hun wordt verpleging en verzorging verleend uit het basispakket. Hiermee wordt voorkomen dat mensen gelijktijdig uit verschillende handen lijfsgebonden zorg ontvangen en tegen een knip in zorgverlening aan lopen.

Participatie

Om participatie te bevorderen is het resultaat gericht op realiseren van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Voorbeelden zijn mensen kunnen ontmoeten en contacten kunnen onderhouden met mensen; deel te kunnen nemen aan recreatieve, sportieve en maatschappelijke of religieuze activiteiten; een ingevulde dag kunnen hebben; vrijwilligerswerk kunnen doen; toegang tot openbare gelegenheden en voorzieningen kunnen hebben; een startkwalificatie halen; etc.

Beschermd wonen

Beschermd wonen kan een maatwerkoplossing zijn voor cliënten met psychische of psychosociale problemen die (tijdelijk) niet in staat zijn zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven.

Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen meteen psychische beperking (de huidige ZZP GGZ categorie C). De op participatie gerichteondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving staat bij deze personen centraal.

Personen die vanwege psychische problematiek er niet in slagen zelfstandig te wonen zonder dedirecte nabijheid van 24 uurstoezicht en ondersteuning komen in aanmerking voorbeschermd wonen. Onder beschermd wonen wordt in de Wmo 2015 verstaan: wonen in een accommodatie van een instelling:

  • ·

    met het daarbij behorende toezicht en begeleiding;

  • ·

    gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie;

  • ·

    gericht op het bevorderen van het psychisch en psychosociaal functioneren;

  • ·

    gericht op stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld;

  • ·

    gericht op het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast;

  • ·

    gericht op het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;

De Wmo 2015 geeft huidige cliënten beschermd wonen een overgangstermijn van minimaal 5 jaar.

Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat inwoners zich in principe totiedere gemeente kunnen wenden voor opvang en beschermd wonen. Het betekent niet dat iniedere gemeenten een vorm van beschermd wonen geboden moet worden. Een cliënt die vanuitde beschermde woonvorm zelfstandig gaat wonen, is vrij zijn woonplaats te kiezen.

Opvang

Opvang kan een maatwerkoplossing zijn voor cliënten die de thuissituatie hebben verlaten vanwege bijvoorbeeld huiselijk geweld en die niet in staat zijn zich op eigen kracht in de samenleving te handhaven. Opvang is beschikbaar voor iedereen die zich meldt bij de gemeente.

Toegang tot opvang wordt toegekend wanneer sprake is van een tijdelijke noodzaak voor onderdak met de daarbij behorende zorg en ondersteuning. Gezien het tijdelijke karakter van opvang is de zorg en ondersteuning gericht op de primaire levensbehoeften van cliënt (bed, bad, brood). Hierbij is ook van belang dat toegang tot opvang alleen wordt toegekend wanneer de cliënt meewerkt aan het realiseren van een definitieve verblijfplaats.

Het kan voorkomen dat cliënten bewust kiezen voor een bestaan als dak- en thuisloze. Vaak hebben deze cliënten aan langdurige geschiedenis van psychosociale en/of psychische problematiek en behandelingen zonder resultaten. Voor deze groep is de opvang niet bedoeld. Wel borgt het college dat er een inloopvoorziening beschikbaar is en wordt tijdens de winterperiode bij extreme weersomstandigheden onderdak op basis van bed, bad en brood aangeboden.

De mogelijkheid om onderdak te verkrijgen moet 24-uur mogelijk zijn. Om die reden kunnen instellingen voor opvang worden gemandateerd voor de eerste beoordeling. Wanneer iemand zich meldt bij de instelling bepaalt de instelling of de situatie dusdanig is, dat het nodig is dat er onderdak geboden wordt.

Hierbij wordt onderzocht in hoeverre de melder op eigen kracht of met behulp van zijn sociale netwerk onderdak kan vinden.

Na de beoordeling door de instelling wordt de cliënt gemeld bij de uitvoeringsdienst van de gemeente. Na de melding wordt een onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2. van de wet ingesteld en samen met de gebruiker (en eventueel mantelzorgers, sociale netwerk en/of externe zorgpartijen) een plan van aanpak opgesteld. Het plan van aanpak zal in vrijwel alle gevallen doelstellingen bevatten met betrekking op het vinden van een zelfstandige woonruimte waardoor de opvang een tijdelijk karakter heeft, ter overbrugging naar een zelfstandige woonruimte.

Lid 3 van artikel 7 gaat uit van verantwoordelijkheid die mensen hebben voor hun eigen leven. Bij het ouder worden mag van mensen redelijkerwijs worden gevraagd dat zij anticiperen op beperkingen die te maken hebben met ouderdom en daarvoor reserveren.

Lid 4 spreekt voor zich.

Lid 5 bepaalt dat wanneer er meerdere oplossingen voldoende compensatie bieden voor de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie, die voorziening wordt ingezet die als goedkoopst-compenserend aan te merken is.

Artikel 8. Waardering mantelzorgers

Lid 1 omschrijft dat het college een mantelzorgcompliment kan toekennen aan de cliënt. Het mantelzorgcompliment is een jaarlijkse blijk van waardering van de cliënt voor zijn mantelzorger. Vanwege het belang dat mantelzorg heeft voor de leefbaarheid van de samenleving, het welzijn van de hulpbehoevende die door mantelzorgers uit hun sociale netwerk worden geholpen en de betaalbaarheid van de maatschappelijke ondersteuning, is deze jaarlijkse blijk van waardering op zijn plaats. De Wmo 2015 draagt de gemeente op zorg te dragen voor de regeling van de wijze waarop mantelzorgers een blijk van waardering ontvangen. Voorheen deed het Rijk dit. In de Wmo is aangegeven dat de blijk van waardering kan bestaan uit een geldbedrag dat per gemeente kan verschillen of uit een andere vorm van waardering. Bij de toekenning van het mantelzorgcompliment is bepalend in welke gemeente de cliënt woont. Die gemeente kent het mantelzorgcompliment toe. Mantelzorgers die buiten de gemeentegrenzen wonen van degene aan wie mantelzorg verleend, komen dus ook in aanmerking voor de blijk van waardering.

Lid 2 vereist dat het mantelzorgcompliment op aanvraag van cliënt kan worden toegekend. De vorm van waardering voor de mantelzorger wordt afgestemd op de behoefte van de individuele cliënt en mantelzorger. In een nadere regeling wordt hier invulling aan gegeven.

In lid 3 is aangegeven dat de invulling van het mantelzorgcompliment in een nadere regeling ingevuld wordt. Deze regeling zal grondslag bieden voor het afstemmen van de vorm van waardering voor de mantelzorger op de behoefte van de individuele cliënt en mantelzorger. Vanuit de cliëntgroepen en belangenbehartigers is namelijk aangegeven dat cliënten en hun mantelzorgers gehecht zijn aan deze vorm van waardering, maar dat de vorm waarin men deze waardering het liefst zou ontvangen sterk afhangt van persoonlijke voorkeuren. Velen willen graag een geldbedrag (met name de mensen met een wat kleinere beurs), anderen willen liever een meer persoonlijke vorm van waardering (cadeaubon, bloemen, uitstapje). Een deel van de cliëntgroepen en belangenbehartigers gaf aan dat een deel van het beschikbare geld kan worden ingezet voor het organiseren van ontspanningsactiviteiten en of een jaarlijkse bijeenkomst voor mantelzorgers. De jaarlijkse bijeenkomst kan het karakter hebben van de bijeenkomst zoals die al jaarlijks wordt georganiseerd voor vrijwilligers. Overigens komt de dag van de Mantelzorg hier voor een groot deel al aan tegemoet. Die dag financiert de gemeente uit een ander budget.

Artikel 9. De inhoud van de beschikking

Dit artikel bepaalt welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening minimaal in de beschikking moeten worden vastgelegd.

Artikel 10. Vaststelling vorm van een maatwerkvoorziening

Dit artikel omschrijft in welke vorm de maatwerkvoorziening kan worden toegekend.

Lid 1 van dit artikel omschrijft het uitgangspunt dat de maatwerkvoorziening in natura toegekend wordt. Daarbij streeft het college naar een breed aanbod van voorzieningen dat via zorg in natura verstrekt kan worden.

In lid 2 staat de mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget (pgb) omschreven.

Het verkrijgen van een pgb is afhankelijk van een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden worden in lid 2 beschreven. Zo moet, zoals onderdeel a voorschrijft, cliënt in staat zijn de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De verplichting geldt het budget te besteden aan de doelstelling waar deze voor is toegekend. Het is een verantwoordelijkheid van cliënt om naar bedoeling en afspraak de besteding te doen.

De cliënt moet in staat zijn om de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, zelf bij derden in te kopen. Het gaat daarbij om de vraag of hij, met de hulp van zijn omgeving, in voldoende mate in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen. De cliënt moet immers een contract aangaan en dient daartoe bekwaam te zijn. Indien de cliënt niet zelf in voldoende mate in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, kan iemand uit zijn sociale netwerk hem daarin bijstaan. Dit kunnen bijvoorbeeld een buurman, een voogd etc. zijn. De wettelijk vertegenwoordiger van de cliënt (curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde) die wellicht (nog) niet tot het sociale netwerk van de cliënt behoort, kan de cliënt ondersteunen bij het verantwoordelijk inkopen van de diensten en hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren. Ook voor de aan te wijzen vertegenwoordigers geldt, dat getoetst wordt of de vertegenwoordigers van de cliënt de verantwoordelijkheden behorende bij een pgb aankunnen.

Onderdeel b van lid 2 vereist dat de cliënt gemotiveerd aangeeft dat een maatwerkvoorziening als pgb passend wordt geacht.

Onderdeel c van lid 2 omschrijft de eisen die gelden aan de uitgave van het pgb. Het pgb mag enkel worden uitgegeven aan een veilige en effectieve maatwerkvoorziening van goede kwaliteit. Voor de maatwerkvoorziening zijn kwaliteitseisen (de basisnorm) vastgelegd in artikel 2.3.6 van de Wet en in de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning (artikel 8). Het college draagt, zoals omschreven in artikel 2 van de Verordening, zorg voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen in natura. Of er nu sprake is van een toekenning van een maatwerkvoorziening in natura, of als pgb, de voorziening zal moeten bijdragen aan de doelstelling van de Wmo: het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de persoon die de voorziening toegekend krijgt. Artikel 2.3.6 lid 3 van de Wet bepaalt, dat het college bij het beoordelen van de kwaliteit meeweegt of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

Wat betreft het inzetten van mensen uit het sociaal netwerk met behulp van een PGB is het college vanwege de kwaliteitseisen terughoudend. Daarbij is het uitgangspunt van de wet, dat het college maatwerkvoorzieningen verstrekt wanneer de cliënt niet zelf in staat is met behulp van zijn sociale netwerk of mantelzorg zijn beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie op te lossen (artikel 2.3.5 lid 3 van de Wmo). Wanneer tijdens het onderzoek is geconcludeerd, dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, dan is tijdens het onderzoek al de afweging gemaakt dat mantelzorg, het inzetten van personen uit het netwerk of vrijwilligerszorg, niet of onvoldoende de beperking in de zelfredzaamheid of participatie compenseren. Wanneer de beperking gecompenseerd kan worden met behulp van informele zorg, dan is er in principe geen aanspraak op een maatwerkvoorziening. Dit is ook het uitgangspunt binnen de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning.

In voorkomende gevallen kan het college, omdat het noodzakelijk is, afwijken van het bovenstaande uitgangspunt. Belangrijk hierbij is dat de cliënt in zijn motivatie zoals bedoeld onder artikel 10 lid 2 onder b argumenten aandraagt waarom een pgb besteedt moet worden aan ondersteuning geleverd door mantelzorgers en/of personen uit het sociale netwerk. Een argument kan zijn, dat de mantelzorger minder gaat werken om de benodigde hulp te kunnen bieden.

Een aanvullend argument kan zijn, dat de mantelzorg redelijkerwijs aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is, zoals ook door Mezzo (Landelijke vereniging voor mantelzorgers en vrijwilligerszorg) wordt geadviseerd. Zo kan ondersteuning voor een kind in een gezinssituatie door ouders vaak beter georganiseerd worden via een pgb dan via een professionele aanbieder. De ouders hebben dan meer grip op en regie over de zorgmomenten zodat de begeleiding beter afgestemd kan worden op de dagelijkse gang van zaken in het gezin

Wanneer het college het, in samenspraak met cliënt, in specifieke gevallen nodig acht om een pgb beschikbaar te stellen om maatwerkvoorzieningen te betrekken van personen uit het sociale netwerk, kan het college afwijken van de kwaliteitsnorm zoals bepaald in artikel 7 van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de in te kopen ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Hierbij geldt onverkort dat de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht is en effectief bijdraagt aan het te bereiken resultaat, zoals omschreven in artikel 4 lid 2 onder c van de Verordening.

Lid 3 vloeit voort uit het gegeven dat een aanvraag tot een voorziening wordt ingediend nadat het college onderzoek heeft uitgevoerd waaruit de noodzaak tot ondersteuning is gebleken.

Lid 4 omschrijft dat de hoogte van het pgb op maat wordt vastgesteld. De maximale hoogte van het pgb wordt bepaald als tegenwaarde van de dienst/zaak die cliënt op dat moment ontvangen zou hebben als de dienst/zaak in natura zou zijn verstrekt. De kostprijs van de voorziening is hierin leidend. Onder kostprijs wordt verstaan: het geldbedrag dat het college betaalt voor de voorziening in natura.

Lid 5: uitgangspunt voor het vaststellen van de hoogte van een pgb is, dat de cliënt met een pgb passende ondersteuning kan verkrijgen. Hierbij wordt rekening gehouden met eventuele overheadkosten, een afschrijftermijn en onderhoud. Bij het bepalen van de hoogte van het pgb wordt de goedkoopst compenserende voorziening als vertrekpunt genomen.

In lid 6 wordt aangegeven dat de wijze waarop het pgb wordt berekend wordt uitgewerkt in de nadere regels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning 2015. De hoogte wordt berekend op basis van de kosten voor een maatwerkvoorziening in natura. Ook voor naturavoorzieningen worden prijsopgaven opgevraagd of zijn deze bekend. De wijze van berekening is dan ook dezelfde als voor voorzieningen in natura.

Artikel 11. Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat cliënt voor een maatwerkvoorziening in natura of als pgb een bijdrage in de kosten verschuldigd is. Deze verplichting geldt niet wanneer cliënt gebruik maakt van een rolstoel of wanneer het een maatwerkvoorziening voor jeugdigen tot 18 jaar betreft. In het geval een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, zijn de onderhoudsplichtige ouders,- daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt- een bijdrage in de kosten verschuldigd.

De bijdrage in de kosten geldt zolang de cliënt gebruikt maakt van de voorziening, waarbij het resultaat dat wordt geleverd het uitgangspunt is voor de (eigen) bijdrage. Er is hierbij geen sprake van een vaste periode waarover een (eigen) bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt gevraagd en er wordt ook geen onderscheid gemaakt in de wijze waarop de maatwerkvoorziening is verstrekt. Het kan hierbij gaan om voorzieningen waarvan iemand een gebruiksrecht heeft gekregen of voorzieningen in eigendom.

Wanneer cliënt via het collectief vraagafhankelijk vervoer ondersteund wordt dan is er geen sprake van een inkomensafhankelijke bijdrage, maar van een reizigersbijdrage (per zone) die gelijk staat aan de geldende tarieven van het reguliere OV.

Lid 2 stelt vast dat de omvang van de bijdrage omvang voor maatwerkvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 7 lid 2, onder a wordt vastgesteld op de maximale bijdrage binnen de kaders van artikel 3.1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De hoogte van de eigen bijdrage wordt gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. Onder kostprijs wordt de prijs verstaan waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij de aanbieder of leverancier en de daarin begrepen onderhoudskosten.

In lid 3 staan de kaders van de verschuldigde bijdrage in de kosten voor beschermd wonen en opvang opgenomen. De verschuldigde bijdrage wordt vastgesteld op de maximale bijdrage binnen de kaders van artikel 3.10 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

In lid 4 wordt aangegeven dat de bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen (met uitzondering van opvang) wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen en het (eventuele) vermogen van cliënt en zijn echtgenoot. In artikel 2.4.1. lid 6 van de Wmo is bepaald, dat het CAK de eigen bijdrage niet vaststelt voor opvang.

In lid 5 wordt ingegaan op de opdracht die het college heeft op grond van artikel 2.1.4. lid 7 van de Wmo 2015. Hierin wordt bepaalt dat het college bevoegd is om de bijdragen in de kosten voor opvang vast te stellen en te innen. Het college kan een andere instantie aanwijzen om bijdragen in de kosten voor opvang vast te stellen en te innen. Deze instantie is dan verplicht de vastgestelde bijdrage van de cliënten te innen in alle gevallen dat de bijdrage niet door de gemeente op de uitkering van de cliënt wordt ingehouden. Als de gemeente het vaststellen en innen van de (eigen) bijdragen voor opvang aan een andere instantie opdraagt, moet zij ervoor zorgen dat aan het CAK een mededeling wordt gedaan van de opgelegde bijdrage.

De uitwerking van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan lid 5 van dit artikel vindt plaats in de nadere regels.

Artikel 12. Bijdrage algemene voorziening

In lid 1 van dit artikel is bepaald, dat cliënten een bijdrage verschuldigd zijn, wanneer zij gebruik maken van een algemene voorziening. Deze bijdrage kan, anders dan die voor een maatwerkvoorziening, niet inkomensafhankelijk zijn. Hierbij kunnen andere termijnen en maximale bedragen gelden dan voor maatwerkvoorzieningen. De instellingen die algemene voorzieningen bieden kunnen bepalen of een bijdrage verschuldigd is. Dit geldt niet voor cliëntondersteuning. De cliëntondersteuning is kosteloos voor de cliënt die daar een beroep op doet.

Lid 2 omschrijft dat de instellingen die algemene voorzieningen bieden zelf de bijdrage mogen vaststellen en innen. Hierbij geldt de plicht voor aanbieders van algemene voorzieningen om het college te informeren over de hoogte van de bijdragen en de wijze waarop deze bijdrage wordt geïnd.

Net zoals voor maatwerkvoorzieningen geldt, is in lid 3 bepaald dat de bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen niet hoger mag zijn dan de kostprijs van de algemene voorziening.

Artikel 13. Wijziging situatie

Cliënt of diens vertegenwoordiger is verplicht om het college direct op de hoogte te stellen van een wijziging in zijn situatie waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op een beslissing van het college op een aanvraag.

Mocht er in de looptijd van de beschikking niet of niet langer worden voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de verordening, dan kan het college het eerder genomen besluit geheel of gedeeltelijk intrekken. Dit geldt ook voor situaties waarbij er beschikt is en achteraf blijkt dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, er een andere beslissing zou zijn genomen.

Artikel 14. Heronderzoek

Het college kan een heronderzoek instellen naar de noodzaak om een voorziening te treffen en de mate waarin cliënt in eigen oplossingen kan voorzien. Hierbij is het college is bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de toekenning dan wel de voortzetting van de voorziening. Op grond van artikel 2.3.9 van de wet is een periodiek onderzoek verplicht. Daar waar er een heronderzoek wordt ingesteld, is hetgeen in artikel 5 (aspecten rondom het onderzoek) overeenkomstig van toepassing.

Artikel 15. Intrekking en beëindiging

Een besluit, genomen op grond van het toepassingsbereik van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden. Dit kan gebeuren wanneer de voorzienig niet leidt tot het te bereiken resultaat of wanneer de voorziening niet gebruikt wordt voor de doelstellingen waarvoor het is verstrekt. Wanneer er bij het inzetten van de voorziening voorwaarden zijn gesteld en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan, kan dit reden zijn om de voorziening in te trekken. De wet omschrijft de gronden op basis waarvan een besluit kan worden ingetrokken of beëindigd.

Zo kan op grond van artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing aangaande een maatwerk voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden;

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

Artikel 16. Terugvordering

Indien het college een beslissing op grond van artikel 15 heeft ingetrokken of beëindigd kan het college van de cliënt geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten voorziening.

De wet bepaalt in artikel 2.4.1 dat er sprake kan zijn van terugvordering indien het college het besluit heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden. Hierbij levert het besluit tot terugvordering een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 17 . Kwaliteit

Op grond van artikel 2.1.1 van de wet zijn gemeenten verantwoordelijk voor het stellen van regels inzake de kwaliteit van de voorzieningen in de maatschappelijke ondersteuning. Het college vult deze verplichting in door in lid 2 van dit artikel generieke kwaliteitseisen voor maatwerkvoorzieningen te bepalen en per voorziening specifieke eisen uit te werken in de geldende contracten voor maatwerkvoorzieningen. Onderdelen waarop in ieder geval eisen worden gesteld staan genoemd in artikel 18 van de verordening. Het college ziet toe op de naleving van de gestelde eisen.

Artikel 18. Verhouding tussen prijs en kwaliteit van maatwerkvoorzieningen

Dit artikel benadrukt dat wanneer de verlening van een voorziening wordt aanbesteed, het college de overheidsopdracht niet enkel op grond van de laagste prijs mag verlenen. Bij het inkopen van een voorziening is het college verplicht altijd het criterium ‘kwaliteit’ mee te wegen. De aspecten die onder onderdelen a tot en met g vallen, tellen bij de weging altijd mee. Hoe zwaar een aspect tijdens aanbesteding meetelt is afhankelijk van de in te kopen voorziening.

Artikel 19. Monitoring

In dit artikel is bepaald dat het college systematisch de ervaringen over de toegekende voorzieningen monitort en informatie verzamelt over de mate waarop de toegekende voorzieningen bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van cliënten. Daarnaast onderzoekt het college structureel in hoeverre de resultaten uit de beschikkingen daadwerkelijk worden bereikt. Het hoofddoel van de monitoring is het toezicht houden op en het bevorderen van kwaliteit.

Ten behoeve van de in artikel 19 genoemde informatieverzameling hanteert het college verschillende instrumenten. Zo worden cliënten (telefonisch of schriftelijk) bevraagd op vaste momenten na het gesprek met de consulent.

Artikel 20. Melding Klachten

Cliënten of hun vertegenwoordigers moeten in beginsel kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt/zijn vertegenwoordiger kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd.

In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is op grond van de Algemene wet bestuursrecht verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Een cliënt, die het niet eens is met een beslissing van de gemeente op zijn aanvraag om ondersteuning, kan daartegen bezwaar (volledige heroverweging door de gemeente) en beroep (bij de rechtbank) aantekenen. Hij kan ingeval van een spoedeisend belang ook een voorlopige voorziening vragen. Ook in deze gevallen kan de gemeente bezien of vormen van mediation kunnen bijdragen aan het voorkomen van conflicten.

Lid 2: Aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, stellen een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten. Het kan hierbij gaan om een gedraging van de aanbieder maar bijvoorbeeld ook de kwaliteit van de geleverde ondersteuning. Het college informeert cliënten/hun vertegenwoordigers over de mogelijkheden om klachten in te dienen. Daarbij moet het duidelijk zijn wanneer en hoe cliënten met een klacht bij de gemeente terecht kunnen, wanneer de klacht primair bij de aanbieder moet worden ingediend en wat men kan doen als men niet tevreden is over de afhandeling van de klacht.

Artikel 21. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Lid 1: Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald over welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten vereist is. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het derde lid wordt aangegeven dat het college toezicht houdt op de naleving van de regeling omtrent medezeggenschap en dat de medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 22. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4 van de Wmo is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wmo onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de Wmo is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo. In artikel 1 van de verordening staan de begripsbepalingen van calamiteit en geweld omschreven.

Artikel 23 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In artikel 150 van de Gemeentewet is aan de gemeenteraad de verplichting opgelegd een inspraakverordening vast te stellen. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. Inspraakverordeningen verwijzen veelal naar de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. De inspraak geldt voor alle ingezetenen.

Artikel 24. Nadere regels

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen als uitwerking van de kaders neergelegd in de verordening. Deze nadere regels zijn algemeen verbindende voorschriften en kunnen leiden tot bepalingen.

Artikel 25. Indexering

Bepaalde bedragen worden jaarlijks aangepast. Bedragen voor de eigen bijdrage worden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport jaarlijks aangepast. Op basis van artikel 25 is het college bevoegd om de bedragen voor de maatwerkvoorzieningen, voor zover deze bekend zijn, aan te passen. Hierbij wordt uitgegaan van de ontwikkelingen conform de prijsindex volgens het Centraal Bureau van de Statistiek en de NEA-index.

Artikel 26. Hardheidsclausule

Het opnemen van de hardheidsclausule opent de mogelijkheid voor het college om een onderdeel van de verordening niet toe te passen of daarvan af te wijken, als toepassing leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Omdat het college maatwerk wil bieden en daarbij uitgaat van de persoonlijke situatie van de cliënt, moet de hardheidsclausule als uiterste vangnet worden gezien, mocht er sprake zijn van een niet billijke situatie.

Artikel 27. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

De verordening treedt per 1 januari 2015 inwerking en wordt op grond van artikel 8.7, eerste lid, van de wet voor 1 november 2014 vastgesteld. Met lid 4 wordt mogelijk gemaakt dat deze verordening van toepassing is op aanvragen die voor 1 januari 2015 worden gedaan, maar niet voor die datum zijn afgehandeld. Hiermee wordt mogelijk gemaakt dat cliënten die vanaf 1 januari een beroep willen doen op voorzieningen die voorheen onder de AWBZ vielen, tijdig een aanvraag kunnen doen.

Artikel 28. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.