Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Het Bildt

Verordening Jeugdhulp 2015 gemeente het Bildt

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Het Bildt
Officiële naam regelingVerordening Jeugdhulp 2015 gemeente het Bildt
CiteertitelVerordening Jeugdhulp
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Jeugdwet, art. 2.8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente

09-10-2014

GVOP, 2014

Onbekend.

Tekst van de regeling

Raadsbesluit

Raadsvergadering d.d. 9 oktober 2014, agendapunt 10 (besluitnummer 141010)

De Raad van de gemeente het Bildt

overwegende dat:

gelezen het voorstel van het College d.d. 25 augustus 2014;

gelet op:

BESLUIT:

de Verordening Jeugdhulp 2015 gemeente het Bildt als volgt vast te stellen:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • c.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • d.

    overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • e.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • f.

    gezinsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 4.1.2.;

  • g.

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

1.De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:
 -begeleiding en verzorging jeugdigen met verstandelijke beperking
 -generalistische basis-ggz voor jeugdigen
 -gezinsondersteuning
 -jongerentrajecten
 -ambulante opvoedhulp
2.De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
 -langdurige crisisopvang
 -forensische hulp
 -gesloten jeugdhulp
 -medische kinderdagbehandeling
 -pleegzorg
 -residentiële hulp in vrijwillig kader
 -residentiële hulp voor jeugdigen met verstandelijke beperkingen
 -specialistische dagbehandeling en verzorging verstandelijk beperkte jeugd
 -specialistische ggz voor jeugdigen
 -verzorging van jeugd met een lichamelijke en zintuiglijke beperking
3.Het college stelt bij nadere regeling vast welke overige en individuele voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 9.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Het college stelt bij nadere regeling regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Artikel 5. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking ook de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd.

Artikel 6. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regeling op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

  • 3.

    Het college bepaalt bij nadere regeling onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Artikel 7. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 8. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 9. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp 2015 gemeente het Bildt.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente het Bildt van 9 oktober 2014.

De Raad voornoemd,

de griffier

de voorzitter

TOELICHTING

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;
met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;
over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van de Jeugdwet moet vaststellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In het beleidsplan sociaal domein wordt de jeugdhulp opgedeeld in vrij-toegankelijk en niet vrij- toegankelijk. In de jeugdwet is echter bepaald dat in de verordening onderscheid wordt gemaakt tussen respectievelijk overige en individuele voorzieningen op het gebied van jeugdhulp.

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats.

Vrij toegankelijk

Voor een deel van de hulpvragen kan worden volstaan met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden. Voor de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen is een beschikking nodig.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken gaan ook in op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. Dit om de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 plan – 1 contactpersoon, vooral bij multiproblematiek, te waarborgen en om te voorkomen dat er nieuwe ‘verkokering’ plaats vindt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast moet de jeugdhulpaanbieder rekening houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces (zie artikel 3).

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig vinden om een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering uit te voeren. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt wanneer nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Regelen in de verordening of in beleidsregels

Deze verordening is gebaseerd op de modelverordening die de VNG heeft opgesteld.

De Modelverordening Jeugdhulp kent een aantal bepalingen die als ‘niet verplicht’ (facultatief) zijn aangemerkt. Daarnaast biedt het model de raad de mogelijkheid om de uitwerking van bepaalde onderwerpen te delegeren aan het college.

Het vormgeven van de verordening kan dus op twee manieren.

De eerste mogelijkheid is dat voor de uitgebreide variant wordt gekozen. De raad legt dan zaken in detail vast in de verordening. Dit heeft als voordeel dat de raad de directe controle houdt. Het nadeel is de gebrekkige flexibiliteit. Voor iedere wijziging moet de verordening door de raad aangepast worden.

De tweede mogelijkheid is dat de raad de hoofdlijnen vastlegt en de nadere uitwerking van bepaalde onderwerpen delegeert aan het college. Voordeel van deze variant is dat de raad zelf de kaders kan stellen en dat de verdere uitwerking daarvan door het college plaatsvindt. Dit zorgt voor de nodige flexibiliteit om sneller in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen.

Nieuwe inzichten – zeker in de beginjaren – zullen het af en toe noodzakelijk maken om

zaken bij te stellen. Het wijzigen van een regeling van het college is dan sneller

gerealiseerd dan een wijziging van de verordening door de raad. Nadeel kan

mogelijk gevonden worden in het feit dat de raad weinig directe controle heeft over

de nadere uitwerking door het college. Indirecte (politieke) controle behoudt de raad

uiteraard altijd. Bovendien kan door goede kaderstelling veel bereikt worden.

In deze verordening is er voor gekozen dat de raad de hoofdlijnen vastlegt en de nadere uitwerking van bepaalde onderwerpen delegeert aan het college.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg.
De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is geregeld in artikel 3 .
De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.
Het gezinsplan is een onderdeel van verantwoorde hulp, zoals opgenomen in artikel 4.1.1. van de Jeugdwet. Een goede hulpverlener overlegt zorgvuldig met de jeugdige en ouders over de verlening van de jeugdhulp of de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel en jeugdreclassering. Om dat te waarborgen moet voordat het plan wordt opgesteld, overlegd worden met de jeugdige en de ouders. Het plan moet afgestemd zijn op de behoeften van de jeugdige.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt omdat de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Het gaat dan bijvoorbeeld om definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ en ‘beschikking’.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening heeft vaak betrekking op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning moet door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Een voorziening kan dus een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp.

In dit artikel is geregeld dat het verlenen van een individuele voorziening, of het afwijzen daarvan, alleen op verzoek wordt vastgelegd in een beschikking. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders toch de benodigde rechtsbescherming geboden, maar wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als het wat de jeugdige naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig heeft.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. In dit artikel is bepaald dat de raad de vaststelling van de procedureregels voor de toegang tot jeugdhulp via de gemeente delegeert aan het college. Hierbij valt onder andere te denken aan regels die betrekking hebben op de voorwaarden voor toekenning van een individuele of overige voorziening, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening.

Artikel 5. Inhoud beschikking

Wanneer de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen of wanneer er op grond van artikel 3, tweede lid, een beschikking afgegeven wordt, moet het college een beschikking opstellen, waartegen zij in bezwaar of beroep kunnen gaan. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Wanneer gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat ook de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

Artikel 6. Regels pgb

In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel van de wet. Dit lid is opgenomen om een compleet beeld van rechten en plichten te geven.

In de wet is opgenomen dat in de verordening wordt bepaald op welke wijze de hoogte van het pgb wordt vastgesteld. In deze verordening is er voor gekozen dat de raad de bevoegdheid om de hoogte van het pgb vast te stellen delegeert aan het college.

Volgens de wet kunnen gemeenten bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Gemeenten hoeven dit dus niet te doen. Toch is dit onderwerp opgenomen in de verordening. Het is namelijk niet goed denkbaar dat gemeenten geen voorwaarden stellen gezien de taakstelling van de wet. Wanneer gemeenten dit niet regelen, dan gelden er immers geen nadere voorwaarden voor het inkopen van de ondersteuning van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Een voorwaarde kan bijvoorbeeld zijn dat een pgb alleen wordt verstrekt wanneer de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is. Een andere voorwaarde kan zijn dat een pgb alleen wordt verstrekt wanneer de jeugdhulp die uit het sociale netwerk wordt betrokken van goede kwaliteit is. In deze verordening is er voor gekozen dat de raad de bevoegdheid om voorwaarden te stellen aan een pgb wanneer de jeugdhulp wordt betrokken uit het sociaal netwerk delegeert aan het college.

Artikel 7. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Dit artikel is een uitwerking van de verplichte bepaling in de wet dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, of van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling heeft tot doel om regelgeving met betrekking tot de aanverwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning te standaardiseren. Volgens de wetgever behoort het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid om misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

In het eerste lid is de zogenaamde inlichtingenverplichting geregeld. Deze verplichting houdt in dat van de jeugdige of zijn ouders verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Wanneer het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, moeten zij dit onverwijld aan het college te melden. Het college kan een individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb herzien of intrekken. De voorwaarden om over te gaan tot herziening of intrekking zijn geregeld in lid twee tot en met vier van dit artikel. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken vragen. Dit is geregeld in het vierde lid.

Artikel 8. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Met uitzondering van het vaststellen van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, kan het college de uitvoering van de Jeugdwet door aanbieders laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit gebeurt met betrekking tot jeugdhulp, kinderbeschermings- maatregelen of jeugdreclassering, moeten bij verordening regels worden gesteld. Het gaat dan om regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening gehouden worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 9. Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in de wet.

Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.