Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Deelgemeente Amsterdam - Oost

Verordening precariobelasting

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieDeelgemeente Amsterdam - Oost
Officiële naam regelingVerordening precariobelasting
CiteertitelPrecarioverordening van Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer 2009
Vastgesteld doordeelraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

''geen''

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 216 en 228

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200901-01-2010nieuwe regeling

01-01-2009

Het Amsterdams Stadsblad, 2008, week 51

84837

Tekst van de regeling

Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting van Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer 2010

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder:

a. gemeentebezitting: voor de openbare dienst bestemd(e) bezitting, werk of inrichting in eigendom, beheer of onderhoud van de gemeente;

b. gemeentegrond: voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond gelegen binnen het stadsdeel;

c. terras: een gelegenheid waar eet- en drinkwaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

d. jaar : een kalenderjaar;

e. seizoen: de periode 1 maart tot en met 31 oktober;

f. maand: een kalendermaand;

g. week: een tijdvak van zeven opeenvolgende dagen;

h. dag: een tijdvak van vierentwintig opeenvolgende uren beginnend bij 0:00 uur;

i. tabel: de bij deze verordening behorende tabel.

Artikel 2 Aard van de heffing

1. Op grond van deze verordening wordt voor:

a. het hebben van voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond een belasting geheven;

b. gebruik overeenkomstig de bestemming van gemeentebezittingen een recht geheven.

2. Indien aan de voorwaarden van heffing van zowel de in het eerste lid, onder a, bedoelde belasting als het in het eerste lid, onder b, bedoelde recht wordt voldaan, vindt slechts de eerstbedoelde belasting toepassing.

Artikel 3 Belastingplicht

1. De belasting als bedoeld in artikel 2, onder lid 1 a, wordt geheven van degene wie dan wel ten behoeve van wie voorwerpen onder, op of boven gemeentegrond afkomstig zijn of worden aangetroffen.

2. De rechten bedoeld in artikel 2, onder lid 1 b, worden geheven van degene die gebruik maakt van de gemeentebezittingen.

Artikel 4 Maatstaf van heffing; tarieven

1. De belastingen en rechten worden geheven naar de maatstaven en tarieven die zijn opgenomen in de tabel.

2. De in de tabel opgenomen jaartarieven vinden toepassing ten aanzien van voorwerpen die zijn bestemd om blijvend in het stadsbeeld worden opgenomen.

3. In afwijking van het gestelde in het tweede lid vindt het in rubriek 1 van de tabel opgenomen jaartarief toepassing ten aanzien van bouwplaatsen die zijn bestemd om in het stadsbeeld te worden opgenomen voor een periode van langer dan 52 aaneengesloten weken. Deze periode van 52 weken behoeft niet te vallen in een jaar.

4. Gedeelten van de in de tabel vermelde eenheden worden voor een geheel gerekend.

Artikel 5 Tijdvak

1. Indien de belastingen en rechten worden geheven naar jaar- en seizoentarieven, is het belastingtijdvak het jaar respectievelijk het seizoen waarin de voorwerpen aanwezig zijn.

2. Indien de belastingen en rechten worden geheven naar weektarieven, is het belastingtijdvak het aantal weken in het jaar dat de voorwerpen aanwezig zijn.

3. Indien de belastingen en rechten worden geheven naar dagtarieven, is het belastingtijdvak het aantal dagen in het jaar dat de voorwerpen aanwezig zijn.

4. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is het belastingtijdvak voor de belasting, omschreven in rubriek 2.5.2 van de tabel, acht maanden.

Artikel 6 Wijze van heffing

De heffing van de belastingen en rechten geschiedt bij wege van aanslag.

Artikel 7 Tarieftoepassing en ontheffing

Bij de toepassing van de tarieven:

1. Bij de toepassing van de tarieven:

a. worden de belastingen en rechten berekend aan de hand van de tabel vermelde tarieven;

b. wordt, voor zover van toepassing, voor de berekening van belasting en rechten als bedoeld in artikel 2, onder lid 1 a en b, uitgegaan van de maten van het grootste buitenwerks gemeten vlak bij niet-rechthoekige vlakken van twee denkbeeldig langs de uitersten van het vlak getrokken lijnen, die loodrecht op elkaar staan;

c. wordt, indien meer dan een voorwerp op gemeentegrond door een zelfde belastingplichtige wordt gehouden of gebruikt en deze naar maatschappelijke opvattingen bij elkaar horen, voor de berekening van de belasting, als bedoeld in artikel 2, onder lid 1 a, en de rechten, als bedoeld in artikel 2, onder lid 1 b, de tussenliggende ruimte mede in aanmerking genomen.

2. In geval van toepassing van jaar- of seizoentarieven worden aanslagen van € 12,00 en minder niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één aanslag.

Artikel 8 Vrijstellingen

1. De belastingen en rechten worden ter zake van het hebben van een voorwerp of het gebruik van gemeentebezittingen, -werken of –inrichtingen niet geheven van een gemeentelijk orgaan, indien en voor zover de uitvoering van de aan dit orgaan opgedragen publiekrechtelijke taak dat met zich brengt.

2. De in artikel 2, onder lid 1 a en b, bedoelde belasting en rechten wordt niet geheven ter zake van:

a. een buiten het gevelvlak uitstekende uitbouw die met het gebouwde eigendom aard- en nagelvast is verbonden, indien en voor zover niet het bevorderen en betreden daarvan, noch het bieden bescherming tegen weersinvloeden wordt beoogd;

b. een voorwerp ten behoeve van de afvoer van afvalwater, regenwater of grondwater in het gehele gebied van het stadsdeel;

c. een vlaggenstok uitsluitend ten behoeve van het vlaggen op erkende feestdagen, een vlaggenstokhouder, een spionnetje, een aan een gevel bevestigde bloembak, lamp of zonnescherm;

d. voorzieningen aan of in de onmiddellijke nabijheid van percelen, bestaande uit rolluiken, alarminstallaties, televisiecamera’s, lampen en dergelijke die uitsluitend ten behoeve van de veiligheid zijn aangebracht;

e. een reeds voor 1 december 1898 bestaande verdiepte ingang voor een hoge stoep, een trede, een verhoogde trede voor de zogenaamde stoepenlijn, een trap, een kelderingang, een pothuis of een andere buiten het gevelvlak uitstekende uitbouw, welke met het desbetreffende eigendom aard- en nagelvast is verbonden, indien en voor zover zich bevindend op het grondgebied van het stadsdeel dat op 31 december 1920 aan de gemeente toebehoorde, tenzij ter zake daarvan voor 1 december 1898 is bepaald dat in artikel 2, onder lid 1 a bedoelde belasting wordt geheven;

f. een stoeptrede voor een bestaande ingang, een koekoek, een licht- of luchtkolk voor een bestaand raam, indien en voor zover, in verband met een wijziging in het straatprofiel, door het dagelijks bestuur of het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam daartoe schriftelijk toestemming is verleend;

g. een voorwerp onder of op gemeentegrond dat niet aan de gemeente in eigendom is overgedragen, indien en voor zover dat voorwerp bij de overdracht aanwezig was en in verband met de inrichting van het betrokken perceel bezwaarlijk kan worden verwijderd;

h. een reeds voor 1 april 1909 bestaand(e) stoep, keldergat of een dergelijk werk, voor zover zich bevindend op het grondgebied van de voormalige gemeente Watergraafsmeer en thans bevindend op het grondgebied van het stadsdeel, indien voor 1 april 1909 is bepaald, dat ter zake daarvan een recognitie is verschuldigd;

i. het gebruik van een gemeentebezitting dan wel van een particulier werk of inrichting onder of boven gemeentegrond, ten aanzien waarvan een belanghebbende voor 1 april 1909 zich bij privaatrechtelijke overeenkomst met het gemeentebestuur van de voormalige gemeente Watergraafsmeer het recht heeft voorbehouden.

2. Indien een voorwerp of uitbouw als bedoeld in lid 2, onder e, wijziging ondergaat of wordt vervangen door een ander voorwerp of uitbouw als bedoeld in lid 2, onder f, wordt de belasting als bedoeld artikel 2, onder lid 1 a, evenmin geheven indien na de wijziging of vervanging niet meer gemeentegrond wordt ingenomen en voorts belangen van het verkeer door de wijziging of de vervanging niet worden geschaad. Indien na de wijziging of vervanging meer gemeentegrond wordt ingenomen, wordt de in artikel 2, onder lid 1 a, bedoelde belasting slechts over het meerdere gedeelte geheven.

3. De belasting en rechten als bedoeld, in artikel 2, onder lid 1 a en b, worden niet geheven ter zake van het gebruik van een gemeentebezitting of het hebben van een voorwerp, indien en voor zover ter zake daarvan uit hoofde van een privaatrechtelijke overeenkomst of een andere belastingverordening van het stadsdeel een bedrag wordt gevorderd.

4. De heffing blijft achterwege voor ten dienste van het wegverkeer getroffen voorzieningen, waaronder worden begrepen algemene bewegwijzeringen, waarmee een algemeen belang wordt gediend.

5. Met uitzondering van de belastbare feiten als omschreven onder 2.2, 2.4.3, 2.6 en 2.7 van de tabel, worden de belasting en rechten als bedoeld in artikel 2, onder lid 1 a en b, niet geheven, indien over deze voorwerpen Reclamebelasting wordt geheven.

Artikel 9 Ontstaan belastingschuld; ontheffing

1. De belasting en rechten zijn verschuldigd bij de aanvang van belastingtijdvak of, indien dit later is, op het tijdstip waarop de belastingplicht aanvangt.

2. Indien de belastingplicht bij toepasselijkheid van de jaar- en seizoentarieven, in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, zijn de belasting en rechten verschuldigd naar evenredigheid van het aantal volle kalendermaanden dat na het tijdstip van aanvang van de belastingplicht in het jaar of seizoen nog overblijven.

3. Indien de belastingplicht, bij toepasselijkheid van de jaartarieven vermeld onder nummer 1, 2.1 en 2.4 van de tabel, in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, zijn de belasting en de rechten, als bedoeld in artikel 2 lid 1 a en b, verschuldigd naar evenredigheid van het aantal volle weken dat na het tijdstip van aanvang van de belastingplicht in het jaar resteren.

4. Indien de belastingplicht, bij toepasselijkheid van de jaar- en seizoenstarieven, in de loop van het belastingtijdvak eindigt, wordt ontheffing verleend naar evenredigheid van het aantal na de beëindiging van de belastingplicht in het jaar nog resterende volle kalendermaanden.

5. Indien de belastingplicht, bij toepasselijkheid van de jaartarieven, vermeld onder nummer 1, 2.1 en 2.4 van de tabel, in de loop van het belastingtijdvak eindigt, wordt ontheffing verleend naar evenredigheid het aantal na de beëindiging van de belastingplicht in het jaar nog resterende volle weken.

6. Ontheffing wordt niet verleend, indien deze minder dan € 12,00 zou bedragen.

Artikel 10 Betaling

1. De primitieve en definitieve aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen. Waarvan de eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede één maand later.

2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is een voorlopige aanslag invorderbaar in zo veel gelijke termijnen als er na de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog maanden van het jaar overblijven. Op de laatste dag van elk van die maanden vervalt een termijn. Vermeldt de dagtekening van het aanslagbiljet een latere maand dan de zevende van het jaar, dan is de voorlopige aanslag invorderbaar in vijf gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, de tweede een maand later en zo vervolgens.

3. In afwijking van het gestelde onder het eerste lid, is de aanslag ter zake van het innemen van een ligplaats met een woonschip invorderbaar in zoveel gelijke termijnen als er na de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, nog kalenderkwartalen in het heffingsjaar overblijven. Op de laatste dag van de eerste maand van elk van die kwartalen vervalt een termijn. Indien in de dagtekening van het aanslagbiljet een latere maand dan de achtste maand van het heffingsjaar waarop de aanslag betrekking heeft, is vermeld, is de aanslag invorderbaar in één termijn, welke vervalt op de laatste dag van de tweede maand, volgende op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

Artikel 11 Kwijtschelding

Van deze belastingen en rechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Nadere regels door het Dagelijks Bestuur

Het Dagelijks Bestuur kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de precariobelasting.

Artikel 13 Inwerkingtreding; citeertitel

1. De Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting van Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer 2008, vastgesteld op 19 november 2007 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid vermelde datum van ingang van de heffing met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

4. Deze verordening kan worden aangehaald als: Precarioverordening van Stadsdeel Oost-Watergraafsmeer 2009.