Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Reeuwijk

Beleidsnota bijzondere bijstand gemeente Reeuwijk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Reeuwijk
Officiële naam regelingBeleidsnota bijzondere bijstand gemeente Reeuwijk
CiteertitelBeleidsnota bijzondere bijstand gemeente Reeuwijk
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg, welzijn en sport

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 35

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200801-02-2012Nieuwe regeling

23-01-2008

Onbekend

Punt 8, B&W-vergadering 22-01-2008

Tekst van de regeling

Beleidsnota bijzondere bijstand gemeente Reeuwijk

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

Voor zover hierna niet anders omschreven hebben de gebruikte begrippen in deze beleidsnota dezelfde betekenis als in de wet.

  • a.

    Algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan;

  • b.

    Bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35, eerste lid van de wet;

  • c.

    Bijstandsnorm: voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm als genoemd in paragraaf 3.2 van de wet;

  • d.

    Bijstandsniveau: de bijstandsnorm inclusief de verhoging of verlaging als genoemd in paragraaf 3,3 van dewet;

  • e.

    Stadsbank: Stadsbank Leiden;

  • f.

    Draagkracht: het gedeelte van de ruimte in het inkomen berekend op grond van de artikelen 15 tot en met 18 van deze verordening dat kan worden besteed aan bijzondere uitgaven;

  • g.

    Het vermogen: de middelen als bedoeld in de artikelen 34 lid 1 van de wet;

  • h.

    Voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;

  • i.

    De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • j.

    Inrichting: artikel 1 lid g WWB;

  • k.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000;

    • 1.

      WHT: Wet op de huurtoeslag;

  • m.

    AWIR: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

HOOFDSTUK 2 KOSTEN VAN ALGEMENE AARD

Artikel 2 Personen van 18 tot en met 20 jaar, verblijvend in inrichting
  • 1. Aan de alleenstaande van 18 tot en met 20 jaar, die in een inrichting verblijft, kan bijzondere bijstand worden verleend voor zijn persoonlijke uitgaven, voor zover de eigen middelen en die van zijn ouders niet toereikend zijn.

  • 2. De bijstand is gelijk aan 75% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder (artikel 23 lid 1 onder a WWB) die in een inrichting verblijft. Kinderbijslag wordt, als deze voor de jongere kan worden aangewend, in mindering gebracht. Bij plaatsing in een voorziening ingevolge de Wet op de Jeugdhulpverlening is zak- en kleedgeld in de dagprijs begrepen.

Artikel 3 Personen van 18 tot en met 20 jaar, uitwonend
  • 1. Aan de alleenstaande (ouder) van 18 tot en met 20 jaar en het (echt)paar waarvan een of beide partner(s) jonger is (zijn) dan 21 jaar kan bijzondere bijstand worden verleend in aanvulling op de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de (berekende) ouderbijdrage als:

    • a.

      zelfstandige huisvesting noodzakelijk is, én

    • b.

      voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn of van de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij voor financiële hulp een beroep op zijn ouders doet. Dit laatste indien sprake is van een ernstige verstoorde relatie tussen ouder(s) en kind.

  • 2. De hoogte van de in lid 1 genoemde bijzondere bijstand wordt maximaal bepaald op het bedrag voor levensonderhoud voor een alleenstaande uitwonende student ingevolge de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000). De totale bijstand kan niet meer bedragen dan het van toepassing zijnde bijstandsniveau van een 21 jarige.

Artikel 4 Verhaal op ouders
  • 1. Voor de beoordeling of en in hoeverre de middelen van de ouders toereikend zijn om in de noodzakelijke bestaanskosten van hun kind te voorzien wordt aangesloten bij de landelijk door rechterlijke instanties gehanteerde normen bij de vaststelling van alimentatie.

  • 2. De op grond van artikel 2 lid 1 en artikel 3 lid 1 onder b verleende bijzondere bijstand wordt behoudens dringende redenen met toepassing van de Tremanormen op de ouder(s) verhaald.

Artikel 5 Voormalig een-ouderhuishoudens
  • 1. De uitkeringsnorm van een alleenstaande ouder wijzigt naar de norm van een alleenstaande met ingang van de dag dat het jongste kind de leeftijd van 18 jaar bereikt. Aan deze personen kan gedurende 6 maanden een overbruggingstoeslag verstrekt worden.

  • 2. De overbruggingstoeslag bedraagt gedurende de eerste 2 maanden 75% van het te overbruggen verschil, de daaropvolgende 2 maanden 50% en de laatste twee maanden 25%.

HOOFDSTUK 3 PERIODIEKE TOESLAGEN

Artikel 6 Woonkostentoeslag huurwoning
  • 1. Aan een persoon die al dan niet tijdelijk geen recht op huurtoeslag heeft, terwijl hij wel in verhouding tot zijn inkomen hoge woonkosten heeft, kan bijzondere bijstand verleend worden in de vorm van een woonkostentoeslag.

  • 2. Woonkostentoeslag wordt in de volgende situaties verstrekt:

    a.Als er geen (volledig) recht op huurtoeslag bestaat, omdat bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag is uitgegaan van een inkomen dat sindsdien gedaald is dan kan ter aanvulling van (of in plaats van) de Huurtoeslag bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag worden verleend. De huurder dient voor het overige wel tot de

  • 1. doelgroep van de WHT (Wet op de huurtoeslag) in combinatie met de AWIR (Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) te behoren, zo dient bijvoorbeeld de huurprijs lager te zijn dan de maximum subsidiabele huurprijs.

    b.De situatie kan zich voordoen dat er als gevolg van het recht op inkomstenvrijlating in het peiljaar minder huurtoeslag wordt ontvangen dan in de situatie zonder

  • 2. inkomstenvrijlating. Gelet op de doelstelling die de wetgever voor ogen stond bij de invoering van de vrijlating van inkomsten, namelijk het creëren van een

  • 3. inkomensvooruitgang voor bijstandsgerechtigden die een deeltijdbaan aanvaarden en zo bijdragen aan hun re-integratie in het arbeidsproces, lijkt het alleszins aanvaardbaar om het verlies aan huurtoeslag te compenseren met woonkostentoeslag.

    c.Er bestaat in een aantal gevallen in het geheel geen recht op huurtoeslag wanneer de rekenhuur meer bedraagt dan de maximale huurgrens. Het verlenen van woonkostentoeslag is in dat geval alleen mogelijk onder oplegging van de verplichting om binnen een jaar te verhuizen naar een goedkopere woning, de verhuisplicht.

  • 3. De hoogte van de woonkostentoeslag is gelijk aan het verschil tussen de rekenhuur en de maximaal voor eigen rekening blijvende woonlasten (het systeem van de huurtoeslag). Uitgangspunt is dat de huur boven de huurtoeslag grens volledig vergoed wordt.

  • 4. De periode waarover de woonkostentoeslag is toegekend kan na afloop tijdelijk worden verlengd indien het feit dat de belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt hem niet te verwijten valt.

  • 5. In situaties waarin het inkomen meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt het meerinkomen volledig in mindering gebracht op de toe te kennen woonkostentoeslag (m.a.w. de draagkracht is 100%).

  • 6. Het meerinkomen als gevolg van de inkomstenvrijlating wordt niet in mindering gebracht op de toe te kennen woonkostentoeslag (m.a.w. de inkomstenvrijlating wordt bij de berekening van de draagkracht vrijgelaten).

Artikel 7 Woonkostentoeslag eigenwoning
  • 1. Bij een laag inkomen en hoge woonkosten kunnen woningeigenaren gedurende maximaal 12 maanden in aanmerking komen voor woonkostentoeslag. Bij bepaling van de hoogte hiervan wordt aangesloten bij de regels voor woon kostentoeslag aan huurders (artikel 6 lid 3), dus het systeem van de huurtoeslag.

  • 2. De woonkosten van eigenaren die in aanmerking komen voor woonkostentoeslag zijn:

    • a.

      De rente die verband houdt met de woning:

    • i.

      Het gaat hier meestal om hypotheekrente. Het is niet van belang of de eigenaar de hypotheekrente ook daadwerkelijk betaalt. Verder geldt dat jaarlijks te ontvangen teruggaaf inkomstenbelasting die betrekking heeft op de verschuldigde hypotheekrente hierop in mindering moet worden gebracht.

    • ii.

      Hypotheekrente voor leningen anders dan voor de woning, bijvoorbeeld voor een auto of caravan, mogen niet worden meegeteld.

    • iii.

      De aflossing van de hypotheek telt niet mee, dit geldt dus ook voor de premies van zogenaamde spaarhypotheken.

    • b.

      Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom, zoals:

    • i.

      rioolrechten;

    • ii.

      eigenaarsdeel waterschapslasten;

    • iii.

      erfpachtcanon;

    • iv.

      premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade (alleen voor de opstallen);

    • v.

      eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (dus niet het gebruikersdeel).

    • c.

      Een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud:

    • i.

      Alleen kosten van groot onderhoud komen in aanmerking voor

      woonkostentoeslag. Bedoeld zijn de onderhoudskosten die in geval van bewoning van een huurhuis voor rekening van de verhuurder komen (bijvoorbeeld buitenschilderwerk).

    • ii.

      Kosten van klein onderhoud moeten worden voldaan uit de bijstandsnorm of het daarmee vergelijkbare inkomen. Voor kosten van ingrijpende reparaties moet afzonderlijk bijstand worden verleend.

  • 3. Het verlenen van woonkostentoeslag is alleen mogelijk onder oplegging van de verplichting om binnen een jaar te verhuizen naar een goedkopere woning, de verhuisplicht.

  • 4. De periode waarover de woon kostentoeslag is toegekend kan na afloop tijdelijk worden verlengd indien het feit dat de belanghebbende nog niet over goedkopere woonruimte beschikt hem niet te verwijten valt.

  • 5. In situaties waarin het inkomen meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt het meerinkomen volledig in mindering gebracht op de toe te kennen woonkostentoeslag (m.a.w. de draagkracht is 100%).

HOOFDSTUK 4 BIJZONDERE KOSTEN

Artikel 8 Kosten van medische aard
  • 1. Bijzondere bijstand kan worden verleend voor:

    • a.

      de meerkosten van de premie voor een door een zelfstandige gesloten ziektekostenverzekering tegen arbeidsongeschiktheid, voor zover de te maken aanspraken in redelijke verhouding staan tot het inkomen;

    • b.

      de eigen bijdragen voor de (medisch) noodzakelijke voorzieningen genoemd in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), bijvoorbeeld de eigen bijdrage thuiszorg;

    • c.

      de noodzakelijke extra kosten voor een dieet;

    • d.

      de noodzakelijke kosten voor voetverzorging;

    • e.

      de aanschaf van brillen en contactlenzen:

      • De hoogte van de maximale bijzondere bijstand per drie jaar is voor:

      • enkelvoudige bril: € 133,00

      • multifocale bril: € 187,00

      • Lenzen:€ 133,00

      • De vergoeding van de ziektekostenverzekering wordt in mindering gebracht op de kosten, alvorens de bijzondere bijstand berekend wordt.

    • f.

      de kosten van sociale alarmering en 50% van de noodzakelijke kosten

      maaltijdvoorziening. De maaltijdvoorziening dient verstrekt te worden door een erkende instelling;

  • g. de extra kosten van bewassing en slijtage van kleding en beddengoed (hoogte en noodzaak wordt vastgesteld door de GGD);

  • h. de eigen bijdrage van kosten van tandheelkundige behandelingen in principe tot een maximale vergoeding van € 364,00 per persoon per jaar;

  • i. de eigen bijdrage van kosten van steunzolen maximaal 1 paar per 2 jaar mits

    een voorschrift van huisarts/orthopeed is overgelegd;

  • j. de eigen bijdrage van orthopedische schoenen onder aftrek van het normbedrag van normale schoenen (Prjzengids Nibud 2007-2008);

    • Herenschoen € 55,00

    • Damesschoen € 40,00

  • k. de eigen bijdrage noodzakelijke aanschaf en onderhoudskosten van een hoortoestel alsmede de aanschafkosten van de bijbehorende batterijen;

  • 1. De kosten van fysiotherapie boven 9 behandelingen, mits sprake is van een medische noodzaak.

  • 2. Daar waar van toepassing in lid 1 geldt als voorwaarde dat er sprake moet zijn van een adequate aanvullende ziektekostenverzekering.

Artikel 9 Eindejaarsuitkering 65 plussers

Aan 65+ kan bijzondere bijstand verleend worden als het inkomen niet hoger is dan 115% van de geldende WWB-norm. De vermogensgrens WWB is van overeenkomstige toepassing. De bijzondere bijstand:

  • a.

    bedraagt €213,00 voor de alleenstaande per jaar;

  • b.

    bedraagt € 307,00 voor alleenstaande ouders en gehuwden per jaar;

  • c.

    kan aangevraagd worden van 1 oktober tot en met 30 november van het lopende jaar;

  • d.

    wordt aan 65+ met een WWB uitkering ambtshalve toegekend.

Artikel 10 Kosten van maatschappelijke aard
  • 1. Bijzondere bijstand kan worden verleend voor:

  • a. de eigen bijdrage voor rechtsbijstand door een via de Raad voor Rechtsbijstand toegevoegde advocaat/raadsman, alsmede de hieraan verbonden overige kosten;

  • b. de kosten van begrafenis of crematie voorzover de eigen middelen niet toereikend zijn en er geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, zoals een uitvaart-, levens- of ongevallenverzekering of de nalatenschap. De volgende kosten dienen als noodzakelijk te worden beschouwd:

    • legeskosten overlijdensakte

    • rouwkaarten

    • werkzaamheden uitvaartverzorger

    • eenvoudige kist

    • grafrechten (voor een algemeen graf, niet voor een graf in eigendom)

    • rouwauto met maximaal 1 volgauto

    • opbaren in rouwcentrum

    • dragers

    • eenvoudige grafsteen

  • c. de kosten van verblijf thuis tijdens de weekeinden of vakanties van een in een inrichting verblijvend gezinslid;

  • d. de reiskosten binnen Nederland wegens bezoek aan een in een ziekenhuis, of detentie of AWBZ-inrichting verblijvend gezinslid tot en met de tweede graad (die voor de opname thuisinwonend was) gebaseerd op kosten van het openbaar vervoer, maximaal 1 maal per maand;

  • e. de kosten voor een babyuitzet, voor zover het duurzame noodzakelijke artikelen betreft en hiervoor wegens zeer bijzondere omstandigheden onvoldoende kon worden gereserveerd en evenmin een betalingsregeling kon worden getroffen, tot een bedrag van ten hoogste €510,45 (Prijzengids Nibud 2007-2008);

  • f. de kosten van doorlopende woonlasten wegens opname in een inrichting ter verpleging of verzorging gedurende maximaal 6 maanden;

  • g. de aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, voor zover deze kosten niet konden worden voorzien dan wel hiervoor onvoldoende kon worden gereserveerd en hiervoor geen betalingsregeling kon worden getroffen;

  • h. de kosten van bewindvoering! mentorschap inclusief de bijkomende kosten, mits gebaseerd op een gerechtelijke uitspraak;

  • i. De ouderbijdrage in verband met de opvang van een kind bij een erkende organisatie voor peuterspeelzaal;

  • j. De inrichtingskosten van de woning voor houders van een vergunning voor bepaalde tijd asiel die uit een asielzoekerscentrum komen en zich vestigen in de gemeente. Voor 2007 gelden de volgende bedragen:

    • alleenstaande (kamerbewoner) € 1.140,00

    • alleenstaande (zelfstandig gehuisvest) € 2.179,00

    • gezin met2 personen € 3.659,00

    • gezin met 3 personen € 4.155,00

    • gezin met 4 personen € 4.641,00

    • gezin met5 personen € 5.126,00

    • gezin met 6 personen € 5.627,00

    • voor elke persoon extra € 462,00

    Bij complete woninginrichting wordt uitgegaan van geïndexeerde bedragen op basis van het oude Prijzenboekje van Divosa 1998. De Divosa-bedragen worden jaarlijks geïndexeerd;

  • k. De kosten voor leges bij het verlengen van verblijfsvergunningen.

    De kosten van naturalisatie worden niet als noodzakelijke kosten aangemerkt zodat reeds om die reden verlening van bijzondere bijstand voor die kosten onmogelijk is. De bijstand kan niet worden verstrekt bij de zogenaamde eerste aanvraag (artikel 11 lid 2 ‘MNB);

  • l. De reiskosten naar het IND loket te Rijswijk gebaseerd op kosten van het openbaar vervoer voor:

  • a. het verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier;

  • b. het aanvragen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier.

Artikel 11 Reserveringscapaciteit

De reserveringscapaciteit als bedoeld in artikel 10 onder e en g bedraagt 6% van het van toepassing zijnde bijstandsniveau met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 7.

Artikel 12 Meerkostenregeling chronisch zieken en gehandicapten
  • 1. Aan chronisch zieken en gehandicapten kan bijzondere bijstand verleend worden als het inkomen niet hoger is dan 115% van de geldende WWB-norm. De vermogensgrens WWB is van overeenkomstige toepassing. De bijzondere bijstand:

    • a.

      bedraagt € 180,00 per persoon per jaar;

    • b.

      kan aangevraagd worden van 1 januari tot en met 31 december van het lopende jaar;

  • 2. Een aanvrager behoort tot de doelgroep van deze regeling als hij/zij behoort tot:

  • 2. a, Personen vanaf 18 jaar, die in het voorgaande en/of lopende jaar tenminste twee of meer indicaties of verstrekking en hebben gekregen op grond van de Wet Voorzieningen gehandicapten / Wet Maatschappelijke Ondersteuning, of de “Regeling hulpmiddelen 1996” (zie www.hulpmiddeleninformatiecentrum.nl);

  • 3. b. Personen van 18 tot 65 jaar die 80—100% arbeidsongeschikt (WAO, WIA, WAZ of Wajong) zijn verklaard.

  • 4. Degene die verblijft in een AWBZ-instelling wordt uitgesloten van deelname aan deze regeling.

HOOFDSTUK 5 KOSTEN VOOR GELDLENINGEN

Artikel 13 Suppletie

Bijzondere bijstand kan worden verleend voor de maandelijkse rente en aflossing van een bij de stadsbank voor de in artikel 10 lid 1 onder e, g en j genoemde kosten gesloten geldlening, voor zover deze, op basis van een looptijd van de lening van 36 maanden, 6% van het van toepassing zijnde bijstandsniveau (incl. de bijzondere bijstand levensonderhoud op grond van artikel 3 van deze beleidsnota) vermeerderd met de draagkracht als bedoeld in hoofdstuk 7 te boven gaat;

HOOFDSTUK 6 VORM VAN DE BIJSTAND

Artikel 14 Vormen van Bijstand
  • 1. behoudens in de gevallen genoemd in de volgende leden wordt de bijstand om niet verleend:

  • 2. a. als voor de in artikel 10 lid 1 onder e, g en j genoemde kosten door de stadsbank in beginsel geen geldlening wordt verstrekt wordt de bijstand verleend in de vorm van borgtocht voor een door de stadsbank te verstrekken geldlening. Als de stadsbank geen lening onder borgstelling verstrekt wordt de bijstand verleend in de vorm van een renteloze geldlening, tenzij anders bepaald, onder de voorwaarde dat wordt meegewerkt aan de totstandkoming van een schulddregeling;

  • b. als gedurende 36 maanden volledig aan de aflossingsverplichtingen is voldaan wordt het resterende bedrag van de voor in artikel 10 lid 1 onder e, g en j genoemde kosten in de vorm van een geld lening verstrekte bijstand geacht om niet te zijn verleend.

  • 3. a. als bijstand (algemene en/of bijzondere) wordt verstrekt in afwachting van

    vermogensbestanddelen waarover op korte termijn kan worden beschikt wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening;

  • b. de onder a. genoemde korte termijn bedraagt in het algemeen ten hoogste 3 maanden. Op individuele gronden kan deze termijn worden verlengd.

  • 4. a. als de noodzaak tot bijstandsverlening een gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan de bijstand in een uitzonderlijke situatie in de vorm van een geldlening worden verstrekt;

  • b. In het algemeen vindt in een dergelijk situatie een (tijdelijke) verlaging van de bijstand plaats als bedoeld in artikel 18 van de wet.

HOOFDSTUK 7 DRAAGKRACHTPERIODE, DRAAGKRACHTRUIMTE EN

DRAAGKRACHTPERCENTAGE

Artikel 15 Periode
  • 1. De draagkracht als bedoeld in artikel 35 lid 1 van de wet wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijstand is ingediend of vanaf de eerste dag van de maand waarin voor het eerst kosten zijn gemaakt. Bij een regelmatig inkomen wordt uitgegaan van de laatste hieraan voorafgaande gebruikelijke betalingsperiode. Bij een onregelmatig inkomen wordt uitgegaan van de gemiddelde inkomsten van minimaal een kwartaal hieraan voorafgaand;

  • 2. de aanvraag om bijstand kan worden ingediend tot 3 maanden nadat de kosten zijn gemaakt. Niet de datum waarop een rekening gepresenteerd wordt, maar de datum waarop de kosten zijn opgekomen, is bepalend voor het tijdstip waarop kosten gemaakt zijn. De enkele omstandigheid dat de exacte hoogte van bepaalde kosten eerder niet bekend was, is geen zodanig bijzondere omstandigheid om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt toegekend (CRvB 15-05-2007, nr. 06/1913 WWB).

  • 3. bij de vaststelling van de draagkracht kan rekening worden gehouden met gewijzigde omstandigheden die binnen de vastgestelde draagkrachtperiode optreden. Gewijzigde omstandigheden kunnen ook aanleiding geven de berekende draagkracht tussentijds te herzien;

  • 4. na afloop van de draagkrachtperiode wordt zo nodig een nieuwe draagkracht vastgesteld;

Artikel 16 Vermogen

Bij het vaststellen van de vermogen, wordt het vermogen ingevolge de artikelen 34 lid 2 onderdeel d en artikel 34 lid 3 buiten beschouwing gelaten. Wanneer het vermogen meer bedraagt dan het in de wet vastgestelde vrij te laten vermogen dan zal het verzoek om bijzondere bijstand moeten worden afgewezen.

Artikel 17 Draagkrachtruimte
  • 1. Bij het vaststellen van de draagkrachtruimte wordt het inkomen bepaald aan de hand van het gestelde in de paragraaf 3.4 van de wet.

  • 2. voor de berekening van de draagkrachtruimte wordt het inkomen verminderd met het inkomen op bijstandsniveau, inclusief de (aanspraak op) vakantietoeslag;

Artikel 18 Draagkracht berekening
  • 1. Voor de voorziening in de in hoofdstuk 2 en 3 en in artikel 8 onder a genoemde kosten wordt rekening gehouden met 100% van de draagkrachtruimte.

  • 2. voor de voorziening in de overige kosten dient de volgende draagkrachtberekening te worden toegepast:

  • a. Een inkomen tot 115% van de van toepassing zijnde WWB-norm heeft geen draagkracht.

  • b. 20% van het meerin komen tot € 1 500,00 per jaar wordt beschouwd als draagkracht:

  • c. 35% van het meerinkomen van € 1500 tot€ 3000,00 per jaar wordt beschouwd als draagkracht; d. 50% van het meerinkomen boven € 3.000,00 wordt beschouwd als draagkracht.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 19
  • 1. Het college is belast met de uitvoering van het bepaalde in deze beleidsnota;

  • 2. In verband met het vaststellen van de noodzaak van de gemaakte kosten kan zonodig advies worden ingewonnen bij derden;

  • 3. Als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt de bijzondere bijstand in afwijking van deze beleidsnota vastgesteld.

Artikel 20

In geval van wetswijzigingen die gevolgen hebben voor deze beleidsnota is het college bevoegd om vooruitlopend op de formele wijziging van de beleidsnota beschikkingen te geven overeenkomstig de wetswijziging.

Artikel 21

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsnota bijzondere bijstand gemeente Reeuwijk 2008.

Artikel 22
  • 1. De beleidsnota treedt in werking op 1januari 2008.

  • 2. Per 1 januari 2008 wordt het besluit Bijzondere bijstand gemeente Reeuwijk 2007 ingetrokken.