Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Muiden

Beleidsregels terug- en invordering sociale zekerheidswetten gemeente Muiden 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Muiden
Officiële naam regelingBeleidsregels terug- en invordering sociale zekerheidswetten gemeente Muiden 2014
CiteertitelBeleidsregels terug- en invordering sociale zekerheidswetten gemeente Muiden 2014
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-05-2014Onbekend

09-05-2014

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Beleidsregels terug- en invordering sociale zekerheidswetten gemeente Muiden 2014

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

    • 1.

      Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

    • 2.

      In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet SUWI;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB, de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ of WIJ;

    • h.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • i.

      WIJ: Wet investeren in jongeren;

    • j.

      Bbz 2004: besluit bijstandsverlening zelfstandigen;

    • k.

      Abw: Algemene bijstandswet;

    • l.

      signaal: een vormvrije mededeling die al dan niet anoniem is en waaruit een redelijk vermoeden naar voren komt dat een uitkering onjuist of ten onrechte wordt verstrekt. Een signaal hoeft niet zonder meer van een overheidsinstantie te komen;

    • m.

      RV: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • n.

      Wet SUWI: wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • o.

      zeer dringende redenen: redenen zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, WWB.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college stelt voorop dat teveel en ten onrechte verstrekte uitkeringen zoveel mogelijk moeten worden terugbetaald, ongeacht of dit het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht. In dit kader

  • a.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend, als gevolg van schending van de inlichtingenplicht;

  • b.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de WWB, artikelen 44 tot en met 47 van het Bbz, de artikelen 54 tot en met 56 van de WIJ, alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ het college toekomt; en

  • c.

    bruteert het college de vordering, die is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling.

Artikel 3. Terugvordering kosten op grond van artikel 19 van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012

Op grond van de re-integratieverordening van de gemeente Muiden worden kosten van een re-integratievoorziening van de belanghebbende teruggevorderd:

  • a.

    bij een voortijdige beëindiging van de voorziening, die geheel of gedeeltelijk verwijtbaar is aan de belanghebbende;

  • b.

    indien de gemeente kosten ten behoeve van een voorziening heeft gemaakt en op enig moment blijkt dat de belanghebbende te laat of onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt waardoor deze kosten niet gemaakt zouden zijn als er wel juiste en volledige gegevens waren verstrekt.

Artikel 4. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b herziet of trekt het college de uitkering niet in en vordert het college, na ontvangst van een signaal, ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college het terugvorderingsbedrag dat ten onrechte zou zijn verstrekt als belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan in de volgende situatie: belanghebbende beschikte in de periode van de intrekking van de bijstand of de inkomensvoorzieningen over een vermogen dat nauwelijks hoger was dan het maximaal vrij te laten vermogen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 5. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 6. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan deBetalingsverplichting bij niet-fraudegevallen

  • 1.

    In afwijking van artikel 2, aanhef en onder b, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; of

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met tenminste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 2.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 3.

    De in het eerste lid onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode niet hoger is (geweest) dan de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het RV.

Artikel 7. Uitzondering

  • 1.

    Artikel 6 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behalve voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2.

    Het op basis van artikel 6 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Paragraaf 2.2 Schuldregeling

Artikel 8. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de WWB en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

  • a.

    de terugvordering van uitkering het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB;

  • b.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

  • b.

    de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichtingen ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 9. Algemeen

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2.

    Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 10. Verrekening

Indien mogelijk verrekent het college de vordering meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering met een uitkering op grond van de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ, behalve als artikel 60, vierde lid, WWB en/of artikel 28, tweede lid, IOAW/IOAZ gelden. Dit staat los van de in artikel 10 genoemde betalingstermijn.

Artikel 11. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling indien ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit, verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college, indien het een (fraude)vordering betreft, aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende als hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm - gebruikt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid:

  • a.

    worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

  • b.

    is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d, van de WWB, of artikel 8 tweede lid IOAZ, van overeenkomstige toepassing

  • 5.

    Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bijbelanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het RV voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

  • 3.

    In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het RV.

Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bijuitstroom uit de WWB, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben opalgemene bijstand krachtens de WWB, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

  • 2.

    Na afloop van de termijn van zes maanden wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op het bedrag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3.

    Indien de terugvordering ziet op een fraudevordering wordt het in het tweede lid genoemde percentage verhoogd tot 70% voor een alleenstaande en tot 50% voor een echtpaar/alleenstaande ouder.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en derde lid wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel zal kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 14. Wettelijke rente bij uitstel

Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Paragraaf 3.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 15. Afzien van invordering bij kruimelbedragen

In afwijking van artikel 9 eerste lid, kan het college afzien van het nemen van een invorderingsbesluit als de terug te vorderen uitkering niet hoger is dan een bedrag van € 120,00 op netto basis per kalenderjaar, tenzij er verrekening mogelijk is.

Paragraaf 3.3 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 16. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1.

    Bij een redelijk vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2.

    Voor zover geen redelijk vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 24 maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3.

    Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 4.

    In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 17. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

  • a.

    wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

  • b.

    tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

    • 2.

      Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

    • 3.

      Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van zeer dringende redenen.

Paragraaf 3.4 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 18. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder

opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het RV, of beslag in de zin van het Tweede Boek van RV, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 19. Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 18 wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

HOOFDSTUK 4 KREDIETHYPOTHEKEN

Artikel 20. Terugbetaling krediethypotheken gevestigd vóór 1 januari 1996

Bijstand onder verband van krediethypotheek verleend vóór 1 januari 1996 wordt als volgt terugbetaald:

  • a.

    terugbetaling vindt plaats vanaf het moment dat de uitkering wordt beëindigd of bij verkoop van de woning;

  • b.

    bij verkoop van de woning conform de marktwaarde vindt volledige terugbetaling van de lening plaats;

  • c.

    als bij verkoop van de woning conform de marktwaarde de opbrengst niet toereikend is om de volledige lening terug te betalen, behoudt belanghebbende het op moment van vestiging van de krediethypotheek geldende bescheiden vermogen. Het verschil tussen het beschikbare bedrag en de uitstaande geldlening (inclusief rente) wordt buiten invordering gesteld;

  • d.

    de aflossingsperiode wordt vastgesteld op maximaal 25 jaar;

  • e.

    vanaf het moment van beëindiging van de uitkering is rente verschuldigd. Deze rente wordt jaarlijks vastgesteld door het ministerie van SZW;

  • f.

    de hoogte van de maandelijkse terugbetalingen (rente en aflossing) wordt vastgesteld op 45% van de draagkrachtruimte. Deze draagkrachtruimte is het verschil van het bedrag waarmee het inkomen, inclusief vakantiegeld, meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld en maximale toeslag (plus een eventueel toegekende woonkostentoeslag als deze direct voorafgaande aan de beëindiging werd verleend);

  • g.

    als op grond van draagkracht niet de volledige aflossing en rente kan worden betaald, wordt gedeeltelijk uitstel van betaling verleend. In dat geval gaat de betaling van rente vóór op de aflossing;

  • h.

    de vordering vanwege uitstel van betaling van rente is niet rentedragend. Deze rente wordt bijgeschreven bij de uitstaande geldlening tot de grens van de maximale kredietruimte is bereikt. Als het maximum is bereikt, wordt het meerdere buiten invordering gesteld;

  • i.

    als het beschikbare inkomen gelijk is aan het geldende minimumloon, wordt uitstel van betaling verleend;

Terugbetaling van bijstand onder verband van krediethypotheek vindt ook na de invoering van de WWB plaats volgens de terugbetalingsregels op grond van de Abw.

Artikel 21. Terugbetaling krediethypotheken gevestigd na 1 januari 1996

Bijstand onder verband van krediethypotheek verleend na 1 januari 1996 wordt op de volgende wijze terugbetaald:

  • a.

    terugbetaling vindt plaats vanaf het moment dat de uitkering wordt beëindigd of bij verkoop van de woning;

  • b.

    bij verkoop van de woning conform de marktwaarde vindt volledige terugbetaling van de lening plaats;

  • c.

    als bij verkoop van de woning conform de marktwaarde opbrengst niet toereikend is om de volledige lening terug te betalen, behoudt belanghebbende het op moment van vestiging van de krediethypotheek geldende bescheiden vermogen. Het verschil tussen het beschikbare bedrag en de uitstaande geldlening (inclusief rente) wordt buiten invordering gesteld;

  • d.

    de aflossingsperiode wordt vastgesteld op maximaal 10 jaar;

  • e.

    over de uitstaande geldlening is géén rente verschuldigd;

  • f.

    maandelijks zal 1/120 deel van de geldlening moeten worden afgelost;

  • g.

    als het inkomen zodanig is dat een hogere aflossing van de krediethypotheek mogelijk is, zal 35% van het meerinkomen voor aflossing moeten worden aangewend;

  • h.

    als het inkomen niet toereikend is om maandelijks 1/120 van de geldlening af te lossen, zal de hoogte van de aflossing lager worden vastgesteld;

  • i.

    als het beschikbare inkomen gelijk is aan het geldende minimumloon, wordt er geen aflossing gevorderd;

  • j.

    als de lening na 10 jaar niet volledig is afgelost, vervalt de periodieke aflossingsverplichting. Het restant wordt afgerekend bij verkoop van de woning of bij vererving. Er wordt wel rente over het restbedrag in rekening gebracht. Deze rente wordt jaarlijks vastgesteld door het ministerie van SZW;

  • k.

    de hoogte van de maandelijkse aflossingen wordt voor een periode van 12 maanden vastgesteld;

  • l.

    eenmaal per 12 maanden wordt een onderzoek ingesteld naar de financiële omstandigheden van belanghebbende.

HOOFDSTUK 5SLOTBEPALINGEN

Artikel 22. Het college beslist

Als er sprake is van situaties waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 23. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels terug- en invordering sociale zekerheidswetten gemeente Muiden 2014’.

Artikel 23. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking na vaststelling en openbaarmaking door het college van burgemeester en wethouders.

Burgemeester en wethouders van Muiden,

de secretaris,

mr. M.J. Schadé

de burgemeester,

M.L. de Pater – van der Meer