Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bergambacht

Maatregelenverordening wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bergambacht
Officiële naam regelingMaatregelenverordening wet werk en bijstand
CiteertitelMaatregelenverordening wet werk en bijstand
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerp
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8.1.b en 18

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-200601-07-2010nieuwe verordening

26-09-2006

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelenverordening wet werk en bijstand

Bijlage 1 [Klik hier om het document te downloaden] Toelichting maatregelenverordening

De raad van de gemeente Bergambacht;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 juni 2006;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

besluit vast te stellen de volgende:

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving
  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375);

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand; bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    verlaging: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    voorziening: voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet: een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    traject: een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd, geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid;

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    college: het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering
  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd of de betaling van de bijstand opgeschort.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag
  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm inclusief toeslagen en verlagingen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de bijstand

In het besluit tot verlaging wordt in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de bijstand
  • 1. Het college ziet af van verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan 1 jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Indien de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt geldt een verjaringstermijn van 5 jaar.

  • 2. Het college kan afzien van verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Ingangsdatum, tijdvak en recidive
  • 1. Tenzij in de verordening anders is bepaald, gaat de verlaging in met ingang van de eerst- volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. Daar waar mogelijk is de periode van verlaging van de bijstand gekoppeld aan de periode gedurende welke de belanghebbende de aan hem opgelegde verplichtingen, verwijtbaar niet nakomt. De duur van de verlaging bedraagt echter minimaal de termijnen die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan.

  • 4. Indien de belanghebbende, binnen 1 jaar nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, worden de minimale termijnen en percentages waaraan in lid 3 wordt verwezen en welke in de hoofdstukken 2 tot en met 4 vermeld staan verdubbeld.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden beide van toepassing zijnde verlagingen als vermeld in hoofdstuk 2 tot en met 4, gelijktijdig toegepast waarbij de verlaging ten hoogste 100% bedraagt per maand.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet als werkzoekende doen inschrijven bij de Centrale organisatie werk en inkomen, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig doen verlengen.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    • c.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een voor de inschakeling in de arbeid noodzakelijk geachte scholing of opleiding, dan wel aan andere aangewezen activiteiten die de zelfstandige bestaansvoorziening bevorderen.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking.

Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging
  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. Het college kan, in afwijking van het eerste lid, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen, tot een minimum van vijf procent en een maximum van honderd procent, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college in bijzondere gevallen de bijstand verlagen voor een bepaalde langere periode of totdat de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 3 Inlichtingenplicht

Artikel 10 Te laat verstrekken van inlichtingen
  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet nakomt door informatie, die van belang is voor de verlening van bijstand, niet tijdig te verstrekken, kan, met toepassing van artikel 54 van de wet, ingaande de eerste dag van het verzuim het recht op bijstand worden opgeschort.

  • 2. Indien een belanghebbende de in het eerste lid genoemde verplichting herhaaldelijk niet tijdig nakomt, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen
  • 1. Indien het herhaaldelijk niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidstoeslag, kan, onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast worden van 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidstoeslag, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 3. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging bedoeld in het tweede lid op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      15% van het netto benadelingsbedrag gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag minder bedraagt dan € 500,=;

    • b.

      25% van het netto benadelingsbedrag gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 500,= maar minder bedraagt dan € 2000,=;

    • c.

      35% van het netto benadelingsbedrag gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2.000,= maar minder bedraagt dan € 4000,=;

    • d.

      45% van het netto benadelingsbedrag gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 4.000,=.

  • 4. Indien het bruto benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 6.000,- wordt geen verlaging toegepast maar aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Bij een seponering door het Openbaar Ministerie dient alsnog een verlaging te worden overwogen.

Artikel 12 Onverwijld

Bij toepassing van artikel 17, eerste lid, van de wet dient onder onverwijld te worden verstaan: bij het eerste rechtmatigheidonderzoeksformulier of, indien dit niet van toepassing is, vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit dan wel de omstandigheid als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet zich heeft voorgedaan.

Artikel 13 Overige bepalingen met betrekking tot schending van de inlichtingenplicht
  • 1. Indien de verlaging als bedoeld in artikel 11, tweede en derde, als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 6, eerste en tweede lid, wordt de bijstand welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening verminderd met het bedrag van de verlaging. Het bedrag dat voortvloeit uit deze herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd.

  • 2. Wanneer het brutobedrag dat ten onrechte door de uitkeringsgerechtigde is ontvangen, ten gevolge van het schenden van de informatieverplichting, tezamen met het bedrag van de verlaging, meer bedraagt dan het totaal bedrag dat aan uitkering is ontvangen, terwijl de uitkering is beëindigd, kan er slechts een verlaging opgelegd worden tot het bedrag dat maximaal aan uitkering is ontvangen, na aftrek van de te veel ontvangen bijstand. Indien de uitkeringsgerechtigde binnen een jaar na het besluit tot het opleggen van een verlaging opnieuw een beroep doet op de wet kan het resterende bedrag van de verlaging alsnog met die uitkering worden afgestemd.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
  • 1. Indien een belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een verlaging van 100% gedurende één maand toegepast op de bijstandsnorm of indien van toepassing een verlaging van 100% op de bijzondere bijstand.

  • 2. In afwijking van lid 1 bedraagt de verlaging bij het onverantwoord interen van vermogen 20% over het aantal maanden dat te snel op het vermogen is ingeteerd.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, of tegenover medewerkers van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van minimaal 50% gedurende 1 maand.

Artikel 16 Nadere verplichtingen
  • 1. Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een verlaging toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 2. Indien aan belanghebbende de verplichting als bedoeld in artikel 57 onder a van de wet is opgelegd en deze niet in voldoende mate wordt nagekomen, wordt een verlaging toegepast van 5% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 17 Inwerkingtreding

De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand treedt in werking met ingang van 1 juli 2006.

Artikel 18 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Bergambacht in zijn openbare vergadering van 26 september 2006.

de griffier, de voorzitter,

R.van Dortmont A. van Erk.