Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Bussum

Eerste wijziging van de Algemene Subsidieverordening Bussum 2012 en toelichting daarop

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Bussum
Officiële naam regelingEerste wijziging van de Algemene Subsidieverordening Bussum 2012 en toelichting daarop
Citeertiteleerste wijziging van de Algemene Subsidieverordening Bussum 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. http://wetten.overheid.nl/BWBR0005416/TitelIII/HoofdstukIX/Artikel149/geldigheidsdatum_07-04-2014
  2. http://wetten.overheid.nl/BWBR0005537/Hoofdstuk4/Titel42/Afdeling421/Artikel421/geldigheidsdatum_15-02-2014

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-04-201430-01-2014Aanpassing van de Algemene Subsidieverordening Bussum 2012

30-01-2014

Digitale gemeenteblad (GVOP), 14 april 2014

RV2013-119

Tekst van de regeling

HOOFDSTUK 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum;

  • b.

    Raad: de raad van de gemeente Bussum;

  • c.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • d.

    Eenmalige subsidie: subsidie ten behoeve van incidentele projecten of activiteiten die niet regelmatig terugkeren, waarvoor het college voor een van tevoren bepaalde tijd van maximaal vier jaar subsidie wil verstrekken;

  • e.

    Jaarlijkse subsidie een subsidie die per (boek)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan een instelling wordt verstrekt voor een nader te bepalen periode.

  • g.

    Eigen Middelen: al het vermogen van een instelling alsmede het vermogen van de gelieerde rechtspersoon;

  • h.

    Begroting: overzicht van de verwachte kosten en opbrengsten voor een bepaalde periode verbonden aan de doelstelling van de instelling;

  • i.

    Activiteitenbegroting: begroting van de activiteiten waarbij kosten en opbrengsten aan de activiteit of cluster van activiteiten zijn toegerekend, inclusief personeelslasten en accommodatielasten, vastgesteld of goedgekeurd door het ter zake bevoegde gezag van de instelling;

  • j.

    Gelieerde instelling: - instellingen die omniet een geldbedrag ter beschikking stellen aan subsidieaanvrager en waarover de subsidieaanvrager steeds weer de beschikking kan krijgen;

    • -

      instellingen ten aanzien waarvan de subsidieaanvrager een beslissende invloed heeft op de besteding van middelen dan wel invloed heeft op de benoeming van een of meer bestuursleden,

    • -

      instellingen ten aanzien waarvan statutair is bepaald dat deze (mede) ten doel hebben de subsidieaanvrager financieel te ondersteunen.

  • k.

    Boekjaar: staat gelijk aan een kalenderjaar.

Artikel 2. Algemene bepalingen.

  • 1.

    Op de verstrekking van per boekjaar verleende subsidies zijn de bepalingen van afdeling 4.2.8 van de Awb van toepassing, tenzij daarvan in deze verordening is afgeweken.

  • 2.

    Het college kan op verzoek van een subsidieaanvrager van een boekjaar afwijken.

  • 3.

    Het college kan subsidie weigeren aan natuurlijke personen onder verwijzing naar inhoudelijke beleidskaders.

Artikel 3. Reikwijdte verordening.

De Raad kan bepalen dat voor de volgende beleidsterreinen subsidie worden verstrekt:

  • a.

    algemeen bestuur;

  • b.

    openbare orde en veiligheid;

  • c.

    verkeer, vervoer en waterstaat;

  • d.

    economische zaken;

  • e.

    onderwijs;

  • f.

    cultuur en recreatie;

  • g.

    sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening;

  • h.

    volksgezondheid en milieu;

  • i.

    ruimtelijke ordening en volkshuisvesting

alsmede andere beleidsterreinen, indien en voor zover daartoe de raad bij vaststelling van de gemeentebegroting een doel benoemt en financiële middelen beschikbaar stelt.

Artikel 4. Bevoegdheid college.

  • 1.

    Het college kan nadere regels stellen over de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie per beleidsterrein zoals bedoeld in artikel 3.

  • 2.

    Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met in achtneming van deze verordening en de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond en - indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd - onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 3.

    Het college is bevoegd de bepalingen van hoofdstuk 7 van deze verordening toe te passen.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud.

  • 1.

    De raad kan jaarlijks, met het vaststellen van de gemeentebegroting, voor de beleidsterreinen een subsidieplafond vaststellen.

  • 2.

    Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds in combinatie met een begrotingsvoorbehoud wordt eveneens uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen en verleende subsidies.

HOOFDSTUK 2. Aanvraag van de subsidie.

Artikel 6. Eenmalige subsidies en bij de aanvraag in te dienen gegevens

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie wordt ingediend bij het college met behulp van een aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager, indien niet eerder opgevraagd, minimaal de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten en prestaties waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen. In het bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

    • c.

      de begroting van de activiteiten waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het plan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      gewaarmerkt rekeningnummer;

  • 3.

    Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede lid genoemde gegevens te verlangen, die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk of wenselijk, zijn.

Artikel 7. Jaarlijkse subsidies en bij de aanvraag in te dienen gegevens.

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie wordt ingediend bij het college met behulp van een aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager minimaal de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten en prestaties waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelstellingen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, en hoe de activiteiten aan dat doel bijdragen. In het bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen en op door de gemeente vastgestelde doelen of beleidsterreinen;

    • c.

      de begroting van de instelling en de begroting van de activiteiten waar de subsidie voor wordt aangevraagd. Het plan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

  • 3.

    Indien een aanvrager voor de eerste maal een jaarlijkse subsidie aanvraagt, voegt hij een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, het jaarverslag ,de jaarrekening, gewaarmerkt rekeningnummer, inschrijving KvK als bijlagen toe aan het aanvraagformulier.

  • 4.

    Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk of wenselijk, zijn.

Artikel 8. Aanvraagtermijn.

  • 1.

    Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie wordt tussen 15 juni en 15 augustus ingediend in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Een aanvraag voor een eenmalige subsidie moet tenminste 13 weken voor het begin van de te subsidiëren activiteit worden ingediend.

  • 3.

    Het college kan andere termijnen stellen voor het indienen van een aanvraag voor daarbij aan te wijzen subsidies.

Artikel 9. Beslistermijn.

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag voor zowel een jaarlijkse- als een eenmalige subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2.

    Het college kan de termijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag verdagen tot maximaal 22 weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

HOOFDSTUK 3. Weigering van de subsidie

Artikel 10. Weigeringgronden.

  • 1.

    Het college kan naast de weigeringgronden van artikel 4:25 en 4:35 Awb een aanvraag voor subsidie weigeren indien de activiteiten van de aanvrager niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente Bussum of haar ingezetenen of niet of nauwelijks ten goede komen aan de gemeente Bussum of haar ingezetenen.

  • 2.

    Subsidiëring van activiteiten kan voorts worden geweigerd:

    • a.

      indien de aanvrager naar het oordeel van het college redelijkerwijs uit eigen middelen of middelen van derden zelf in de kosten daarvan kan voorzien;

    • b.

      indien de subsidie naar het oordeel van het college naar verwachting niet of onvoldoende zal worden besteed aan het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • c.

      indien de aanvraag dan wel de aanvrager niet voldoet aan de overige in of krachtens deze verordening gestelde eisen;

    • d.

      indien de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd niet worden ondersteund door de Raad en of het college;

Artikel 11. Wet BIBOB.

Het college kan voor subsidies binnen door de raad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

HOOFDSTUK 4. Verlening van de subsidie.

Artikel 12. Verlening subsidie.

  • 1.

    Het besluit tot subsidieverlening bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b.

      het maximumbedrag van de subsidie en -indien van toepassing- voor welk jaar;

    • c.

      op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt;

    • d.

      de wijze waarop bevoorschotting plaatsvindt.

  • 2.

    Het college is bevoegd om voorschriften aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

Artikel 13. Bevoorschotting.

  • 1.

    Indien in een beschikking tot subsidieverlening een bedrag hoger dan € 5.000,- aan subsidie wordt verleend, wordt dit bedrag bevoorschot.

  • 2.

    In de beschikking tot het verlenen van de subsidie wordt het bedrag van het voorschot en de termijnen van de voorschotten bepaald.

  • 3.

    Voorschotten worden bij de vaststelling van de subsidie verrekend.

  • 4.

    Het college schort de uitbetaling van voorschotten op de subsidie op, zodra het kennis heeft genomen van het besluit tot ontbinding van de rechtspersoon waaraan subsidie is verleend, danwel conservatoir beslag op (een deel van) het vermogen van een aanvrager is gelegd, of er sprake is van een ten aanzien van een aanvrager verleende surséance van betaling dan wel uitgesproken faillissement.

  • 5.

    Het college kan het verlenen van voorschotten opschorten als ordemaatregel, -vooruitlopend op het intrekken of wijzigen van de subsidieverlening- indien een aanvrager naar zijn oordeel niet in voldoende mate de aan de toekenning van de subsidie verbonden verplichtingen nakomt.

Artikel 14. Uitvoeringsovereenkomsten.

  • 1.

    Ter uitvoering van een besluit tot subsidieverlening kan een uitvoeringsovereenkomst tussen de gemeente en de aanvrager worden gesloten. In de uitvoeringsovereenkomst worden specifieke bepalingen opgenomen over de verplichting van de subsidieontvanger tot het leveren van producten en prestaties en de kosten die daarmee samenhangen.

  • 2.

    De subsidieontvanger met een uitvoeringsovereenkomst voert een zodanig ingerichte administratie dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

HOOFDSTUK 5. Verplichtingen van de subsidieontvanger.

Artikel 15. Tussentijdse rapportage.

Bij subsidies, hoger dan € 25.000, welke verleend worden voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.

Artikel 16. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger / meldingsplicht.

  • 1.

    De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk:

    • a.

      over besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      over relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      over ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • d.

      over de wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon;

    • e.

      als de activiteiten, waarvoor de subsidie is verstrekt, niet of niet geheel zullen worden verricht.

  • 2.

    De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Awb.

  • 3.

    Het college is bevoegd om naast de voorwaarden en verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37 Awb en 4:70 Awb en met inachtneming van de artikelen 4:38 en 4:39 Awb voorwaarden en verplichtingen aan het besluit tot subsidieverlening te verbinden die al dan niet strekken tot de verwezenlijking van het doel van de subsidie of betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteiten worden verricht.

Artikel 17. Gelieerde rechtspersonen en of instellingen.

Bij een subsidieaanvraag kan de verplichting worden opgelegd dat een opgave wordt gedaan van de met de aanvrager gelieerde rechtspersonen en of instellingen, alsmede van de aard van de betrekkingen met die rechtspersonen en of instellingen.

HOOFDSTUK 6. Verantwoording en vaststelling subsidie.

Artikel 18. Verantwoording subsidies tot € 5.000, -.

  • 1.

    Subsidies tot 5.000,- euro worden door het college:

    • a.

      direct vastgesteld of;

    • b.

      ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2.

    Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 19. Verantwoording subsidies vanaf € 5.000 tot € 25.000,-.

  • 1.

    Indien de subsidieverlening € 5.000 of meer bedraagt, maar minder dan € 25.000, dient de subsidieontvanger een volledige aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na de voltooiing van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend;

    • b.

      bij een jaarlijkse subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk en financieel verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en de overeengekomen prestaties zijn geleverd.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 20. Verantwoording subsidies vanaf € 25.000,-.

  • 1.

    Indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt, dient de subsidieontvanger een volledige aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijkse subsidie, uiterlijk vóór 1 mei in het jaar na afloop van het kalenderjaar, respectievelijk 4 maanden na het subsidietijdvak, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk en financieel verslag over de activiteiten van het afgelopen subsidiejaar.

  • 3.

    Het verslag als bedoeld in lid 2 bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten en een vergelijking tussen de voorgeschreven en gerealiseerde doelstellingen en activiteiten en, voor zover van toepassing, een toelichting op verschillen;

    • b.

      een staat van inkomsten en uitgaven, toegerekend naar de activiteiten;

    • c.

      een toelichting op deze staat van inkomsten en uitgaven;

    • d.

      ten behoeve van de vaststelling van subsidies boven de € 25.000,-: een accountantsverklaring;

f een balans naar de toestand aan het einde van het afgelopen jaar met een toelichting daarop;

  • g.

    voor zover van toepassing, een toelichting op reserves en voorzieningen.

    • 4.

      Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden, die voor het beoordelen van de aanvraag van belang zijn, worden overgelegd.

Artikel 21. Vaststelling subsidie.

  • 1.

    Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2.

    Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

HOOFDSTUK 7. Overige Bepalingen.

Artikel 22. Vergoeding aan de gemeente bij vermogensvorming.

  • 1.

    In de gevallen als bedoeld in artikel 4:41 tweede lid Awb legt het college een vergoedingsplicht op.

  • 2.

    Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de reële waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt.

  • 3.

    In geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 4.

    Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige aangewezen door de gemeente.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing in die gevallen waarin de activiteiten door een derde worden voortgezet en activa en passiva met toestemming van het college tegen boekwaarde aan die derde worden overgedragen.

Artikel 23. Bestuurlijk ingrijpen.

  • 1.

    Het college is bevoegd aan het bestuur van een door de gemeente Bussum gesubsidieerde instelling de aanwijzing te geven, dat zij haar statutaire of feitelijke taken en bevoegdheden overdraagt aan één of meer door het college aan te wijzen bewindvoerders, als het college van oordeel is dat, één van de onderdelen a t/m d aan de orde is:

    • a.

      met het uitvoeren van de gesubsidieerde activiteiten een wezenlijk gemeentelijk belang wordt gediend;

    • b.

      een aanzienlijk risico bestaat dat de gesubsidieerde instelling geheel of grotendeels niet in staat zal zijn de gesubsidieerde activiteiten uit te voeren;

    • c.

      de activiteiten niet op korte termijn door een andere instelling kunnen worden overgenomen;

    • d.

      het aanwijzen van een bewindvoerder de enige mogelijkheid is tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2.

    Indien de gesubsidieerde instelling de aanwijzing niet binnen de in de aanwijzing vastgestelde termijn uitvoert, is het college bevoegd de verleende subsidie geheel of gedeeltelijk in te trekken en reeds betaalde voorschotten terug te vorderen.

  • 3.

    Het college kan de aanwijzing tussentijds wijzigen.

  • 4.

    De aanwijzing vervalt op een door het college te bepalen tijdstip, maar uiterlijk een jaar na de bekendmaking van het aanwijzingsbesluit, tenzij de instelling met verlenging van de aanwijzing instemt.

Artikel 24. Toezichthouders.

Het college kan toezichthouders, als bedoeld in artikel 5:11 Awb, aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de verplichtingen die zijn opgelegd aan de subsidieontvanger.

Artikel 25. Verrekening.

Het college is met toepassing van artikel 4:93 Awb bevoegd de op basis van deze verordening te betalen (voorschotten op) verleende subsidies en na de vaststelling na te betalen bedragen te verrekenen met opeisbare vorderingen die de gemeente Bussum op de aanvrager heeft.

Artikel 26. Betaling.

Het subsidiebedrag wordt betaald binnen vier weken na bekendmaking van het besluit subsidievaststelling onder verrekening van reeds betaalde voorschotten, tenzij het college in het besluit een andere termijn of betaling in termijnen heeft aangegeven.

HOOFDSTUK 8. Slotbepalingen.

Artikel 27. Zaken waarin de verordening niet voorziet.

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 28. Hardheidsclausule.

Het college kan één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 29. Overgangsbepalingen.

  • 1.

    Aanvragen om subsidie die zijn ingediend vóór 2012, worden afgedaan volgens de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Bussum 1999 (inclusief wijziging d.d. 14-2-2002) en met betrekking tot welzijnszaken, de subsidieverordening welzijn gemeente Bussum 1999.

  • 2.

    De meerjarig verleende subsidie voor het Spant 2009-2013, wordt afgedaan volgens de Algemene subsidieverordening Bussum 1999 tweede wijziging d.d. 14-2-2002 en de bijzondere subsidievoorwaarden voor de stichting ’t Spant, vastgesteld door de Raad op 10 januari 2002.

Artikel 30. Intrekking.

De Algemene subsidieverordening gemeente Bussum 1999 (inclusief wijziging 14-2-2002), de subsidieverordening welzijn gemeente Bussum 1999 en de bijzondere subsidievoorwaarden voor de stichting ’t Spant, vastgesteld door de Raad op 10 januari 2002, worden ingetrokken per datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 31. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking op 30 januari 2014.

Artikel 32. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als de eerste wijziging van de Algemene subsidieverordening Bussum 2012.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bussum, gehouden op 30 januari 2014.

de griffier, de voorzitter,

Toelichting Eerste wijziging Algemene subsidieverordening Bussum 2012

Algemeen

Deze subsidieverordening vervangt de Algemene subsidieverordening Bussum 1999 met eerste wijziging uit 2002 (verder ASV) en de subsidieverordening Welzijn gemeente Bussum. De ASV-1999 en subsidieverordening Welzijn blijven van toepassing op zaken die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, al aanhangig waren en op voorgaande jaren.

Tot het vaststellen van de nieuwe Algemene subsidieverordening Bussum 2012 (ASV-2012) is overgegaan, omdat Bussum streeft naar minder regels, meer service en transparantie alsmede naar rechtmatigheid en doelmatigheid bij het verlenen van subsidies. Zo zijn de regels wat betreft de verantwoording van kleine subsidies vereenvoudigd, waardoor zowel voor de subsidieontvanger als voor de gemeente de administratieve lasten aanmerkelijk worden verlicht.

In aanloop naar een model Algemene subsidieverordening heeft de VNG in de afgelopen jaren het project „Minder regels meer service “uitgevoerd dat in oktober 2009 heeft geresulteerd in een modelverordening met een uitgebreide toelichting. Bussum heeft de modelverordening voor een deel overgenomen met een verfijning toegesneden op de eigen lokale situatie.

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

In het kader van ‘minder regels meer service’ kent de nieuwe ASV 2012 slechts twee soorten subsidies te weten ‘eenmalige subsidies’ en ‘jaarlijkse subsidies’ (worden artikelsgewijs nader toelicht).

Sub d. Eenmalige subsidie

Eenmalige subsidies zijn subsidies voor eenmalige activiteiten of activiteiten die niet regelmatig terugkeren, waarvoor het college slechts voor een van te voren bepaalde tijd van maximaal 4 jaar subsidie wil verlenen. Eenmalige subsidies hebben een looptijd, afhankelijk van de duur van het project en kunnen onder omstandigheden dus een looptijd hebben van langer dan een jaar.

Sub e Jaarlijkse subsidie

De jaarlijkse subsidie, die voor meerdere jaren wordt verleend en heeft op voortdurende activiteiten van een instelling betrekking.

Sub g. Eigen Middelen

Al het vermogen van een instelling o.a. inkomsten uit contributies, deelnemersbijdragen, donaties,

erfstellingen, legaten en het eigen vermogen, alsmede al het vermogen van de aan de subsidieontvanger gerelateerde instellingen en overige middelen toerekenbaar aan het eigen vermogen van de subsidieontvanger.

Sub g. h. en i. Hoe verhouden de diverse begrotingen en het begrip eigen middelen zich tot elkaar.

Het begrip eigen middelen omvat alle middelen van een instelling, ook die middelen van een andere instelling waarvan een instelling gelden krijgt of over kan beschikken. Bij de aanvraag van een subsidie kan naar de begroting worden gevraagd van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd, maar tevens naar de begroting van de gelieerde instelling. Het laatste is van belang om te beoordelen of de instelling de activiteit zelf kan bekostigen en welke geldstromen zij ontvangt voor haar activiteiten.

Artikel 2. Algemene bepalingen.

Eerste lid

Afdeling 4.2.8. Algemene wet bestuursrecht (Awb) beoogt een regeling te geven voor subsidies die per boekjaar worden verleend aan rechtspersonen ter bekostiging van hun structurele activiteiten. Het biedt een regeling voor het bestuursorgaan om regels toe te passen uit deze afdeling bij subsidies waarbij het bestuursorgaan financieel en beleidsmatig sterk betrokken is. Om die reden zullen eenmalige subsidies, dat wil zeggen subsidies voor activiteiten die naar hun aard een eenmalig karakter hebben, niet snel onder de bepalingen van deze afdeling te brengen zijn. De afdeling is uitdrukkelijk bedoeld als aanvulling op de voorgaande afdelingen van het subsidierecht uit de Awb.

Het tweede en derde lid spreken voor zich.

Artikel 3. Reikwijdte verordening.

Hier wordt aangegeven voor welke beleidsterreinen subsidies kunnen worden verstrekt.

Op subsidiering aan het onderwijs is de verordening materiele financiële gelijkstelling van toepassing. Door deze verordening is het mogelijk om aanvullend beleid te voeren met betrekking tot personele en materiële voorzieningen voor het openbaar en bijzonder onderwijs, zonder dat daarop het automatisme van de overschrijdingregeling van toepassing is. De overschrijdingsregeling houdt in dat als extra geld ter beschikking wordt gesteld aan een school die extra uitgave naar rato ook beschikbaar dient te worden gesteld aan gelijksoortige scholen in de gemeente (de overschrijdingsregeling). Op subsidies buiten de verordening materiele gelijkstelling is dus zowel de ASV als de overschrijdingsregeling van toepassing. Bij een uitzondering op deze overschrijdingsregeling is toestemming nodig van alle andere gelijksoortige schoolbesturen.

Er is voor gekozen om zo veel mogelijk op te nemen in deze algemene verordening. Op die manier wordt bereikt dat zowel burger als bestuur direct en zonder zich teveel in onderliggende zaken als beleidsregels en raadsbesluiten, hoeven te verdiepen om na te gaan aan welke voorwaarden zij moeten voldoen om voor verlening van een subsidie in aanmerking te komen.

Artikel 4. Bevoegdheid college.

Eerste lid

Het college kan nadere regels vaststellen voor alle beleidsterreinen van de programmabegroting voor de te subsidiëren activiteiten en doelgroepen. Uiteraard binnen het raamwerk van deze verordening.

Tweede lid

Het college neemt besluiten als gevolg van het tweede lid binnen de daarvoor door de raad vastgestelde kaders, zoals neergelegd in de gemeentebegroting en deze ASV 2012. Dit betekent dat het college geen subsidies kan verlenen, die niet stroken met de door de raad vastgestelde algemene regels. Met besluiten over het verstrekken van subsidies in plaats van verlenen van subsidies wordt beoogd weer te geven dat het college bevoegd is besluiten te nemen over het gehele subsidieproces, dus ook het bevoorschotten, verlenen, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke.

In het tweede lid is bepaald dat het college daarbij de gemeentebegroting en subsidieplafonds in acht neemt. Als de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de raad beschikbaar is gesteld, wordt subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat de raad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud. Het instellen van een subsidieplafond impliceert dat jaarlijks vooraf bekend wordt gemaakt welk bedrag ten hoogste beschikbaar wordt gesteld voor het verlenen van subsidies, al dan niet uitgesplitst per onderwerp.Aanvragen om subsidie, als gevolg waarvan bij toekenning het plafond zou worden overschreden, kunnen om die reden worden afgewezen.

Derde lid

Omdat elders in de verordening nog een aantal bevoegdheden van het college worden genoemd, is een verwijzing naar het hoofdstuk opgenomen waarin deze bijzondere bevoegdheden worden genoemd. De bevoegdheden in hoofdstuk 7 van de ASV 2012 zullen naar verwachting niet zo vaak voorkomen. Daarom is ervoor gekozen deze bevoegdheden in een apart hoofdstuk op te nemen.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud.

In de Awb zijn in de artikel 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een ‘subsidieplafond’ gegeven. Ingevolge het eerste lid van artikel 4 van deze ASV kan de raad subsidieplafonds per beleidsterrein vaststellen. In de regel valt dit qua tijdstip samen met de vaststelling van de begroting. De raad stelt subsidieplafonds vast en maakt daarbij de wijze van verdeling van de beschikbare middelen bekend.

Art. 4:25. [Weigering subsidie] -1. Een subsidieplafond kan slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld.-2. Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. -3. Indien niet tijdig, dan wel in bezwaar of beroep of ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent verstrekking wordt beslist, geldt de verplichting van het tweede lid slechts voor zover zij ook gold op het tijdstip waarop de beslissing in eerste aanleg werd genomen of had moeten worden genomen.

Art. 4:26. [Verdeling subsidie] -1. Bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt bepaald hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.-2. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond wordt de wijze van verdeling vermeld.

Art. 4:27. [Bekendmaking subsidieplafond] -1. Het subsidieplafond wordt bekendgemaakt vóór de aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld.-2. Indien het subsidieplafond of een verlaging daarvan later wordt bekendgemaakt, heeft deze bekendmaking geen gevolgen voor voordien ingediende aanvragen.

Art. 4:28. [Afwijking artikel 4:27, tweede lid]

Artikel 4:27 tweede lid, is niet van toepassing, indien:a. de aanvragen voor het tijdvak waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld ingevolge wettelijk voorschrift moeten worden ingediend op een tijdstip waarop de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd; b. het een verlaging betreft die voortvloeit uit de vaststelling of goedkeuring van de begroting; enc. bij de bekendmaking van het subsidieplafond is gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

Tweede lid

Indien wordt gewerkt met een begrotingsvoorbehoud is een begroting nog niet vastgesteld. Een subsidie wordt dan verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Het college kan onder voorbehoud een besluit nemen op een subsidieaanvraag.

HOOFDSTUK 2 AANVRAAG VAN DE SUBSIDIE

Artikel 6. Bij aanvraag voor eenmalige subsidie in te dienen gegevens.

Eerste lid

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie met behulp van een aanvraagformulier dient te worden gedaan. Daarmee is tevens duidelijk dat de aanvraag schriftelijk dient te zijn.

Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld.

Door het gebruik van standaardformulieren wordt in ieder geval de rechtszekerheid bevorderd. Voor de aanvrager is meteen duidelijk welke documenten hij dient te overleggen. Ook kan met een aanvraagformulier de uniformiteit van behandeling van subsidieaanvragen in de verschillende beleidsterreinen van de gemeente worden bevorderd.

Ingevolge artikel 4:29 Awb begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in artikel 1:3 lid 3 Awb en in afdeling 4.1.1. van de Awb.

Art. 4:29. [Subsidieverlening vóór vaststelling]Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, kan voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven indien een aanvraag daartoe is ingediend vóór de afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd.

Tweede lid

In dit lid is aangegeven welke gegevens moeten worden aangeleverd bij de aanvraag van een subsidie, tenzij de gegevens al in het bezit zijn van het college. Een gewaarmerkt rekeningnummer is een rekeningnummer dat blijkt uit het briefpapier of uit het handelsregister kan blijken. Voor particulieren is dat een gekuist bankafschrift waaruit het rekeningnummer blijkt.

Derde lid

De bevoegdheid van het college om nadere voorwaarden te stellen, is geregeld in lid 3.

Hierbij kan gedacht worden aan de begroting van een instelling of een verklaring van een brand,- opstal-, vrijwilligersverzekering. Ook een financieel jaarverslag of een wettelijk aansprakelijkheidsverzekering. Het college kan zo desnoods per geval regelen welke gegevens dienen te worden verstrekt, waarbij het uitgangspunt is dat het college dit doet om de administratieve en bestuurlijke lasten voor alle betrokkenen zo beperkt mogelijk probeert te houden.

Artikel 7. Bij aanvraag voor jaarlijkse subsidie in te dienen gegevens.

De opmerkingen die bij artikel 6 zijn gemaakt, zijn ook van toepassing op artikel 7 met dien verstande dat bij artikel 7 lid 2 sub c het volgende wordt opgemerkt.

Het tweede lid, sub c.

Naast begroting van de instelling wil de gemeente ook de begroting van de activiteiten omdat het dekkingsplan alleen te beperkt wordt geacht.

Artikel 8. Aanvraagtermijn.

Hier worden de termijnen genoemd, waarbinnen aanvragen voor subsidie moeten worden ingediend bij het college. Wanneer een aanvraag voor jaarlijkse subsidie wordt verwacht, dan verstuurt de gemeente een herinnering aan de organisatie voor het indienen van een aanvraag.

Artikel 9. Beslistermijn.

Hier worden de termijnen gegeven, waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. In de regel wordt een termijn van acht tot dertien weken redelijk geacht. Indien deskundigen of een commissie moet worden geraadpleegd over de kwaliteit van de subsidieaanvraag, wordt deze beslistermijn tot tweeëntwintig weken verlengd.

Nu de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen per 1 oktober 2009 in werking is getreden, bestaat het risico dat bestuursorganen, die zich niet aan de door zichzelf gestelde termijnen houden, met een dwangsom kunnen worden geconfronteerd. In gevallen, waarin de behandeling van aanvragen (denk aan complexe, omvangrijke subsidies, zoals voor het bouwen van een bouwwerk en dergelijke) zeker meer tijd zal vergen, dan is het nuttig om de termijn te kunnen verlengen tot 22 weken. Hierbij dient wel te worden overwogen of de verlenging van de termijn –gelet op het moment waarop de activiteiten zouden plaatsvinden- wel mogelijk is.

Uitgangspunt moet zijn, dat afhandelen binnen 13 weken de maximale termijn is, in principe wordt de aanvraag zo snel mogelijk afgehandeld.

HOOFDSTUK 3 WEIGERING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 10. Weigeringgronden.

Eerste lid

In dit lid worden weigeringgronden genoemd uit de artikelen 4:25 (overschrijden subsidieplafond) en 4:35 Awb. Artikel 4:35 Awb bevat een niet limitatieve opsomming van de gronden waarop een subsidie kan worden geweigerd. In artikel 10 lid 2 van deze ASV zijn deze gronden aangevuld met een aantal nadere op de gemeentelijke praktijk toegesneden gronden.

Art. 4:25. [Weigering subsidie] -1. Een subsidieplafond kan slechts bij of krachtens wettelijk voorschrift worden vastgesteld.-2. Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. -3. Indien niet tijdig, dan wel in bezwaar of beroep of ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent verstrekking wordt beslist, geldt de verplichting van het tweede lid slechts voor zover zij ook gold op het tijdstip waarop de beslissing in eerste aanleg werd genomen of had moeten worden genomen.

Art. 4:35. [Weigering subsidie]

-1. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden; b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen; c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. -2. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd, indien de aanvrager: a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid; ofb. failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Tweede lid

In sub a wordt beschreven dat een subsidie kan worden geweigerd indien de subsidieaanvrager eigen vermogen bezit waaruit de activiteiten kunnen worden gefinancierd.

Via sub b kan een subsidie worden geweigerd indien het college de verwachting/indruk heeft dat het subsidiebedrag niet wordt besteed aan het doel waarvoor het beschikbaar wordt gesteld.

Via sub c kan een subsidie worden geweigerd, indien een aanvrager niet voldoet aan een eis uit deze verordening.

Via sub d kan een subsidie worden geweigerd indien de activiteiten niet worden ondersteund door de Raad en of college. Het verlenen en vaststellen van een besluit tot subsidie wordt door het college genomen. Sub d ziet op het weigeren van een aanvraag voor subsidie voor een beleidsterrein waar de raad nog geen besluit over heeft genomen om daarvoor subsidie te verstrekken.

Artikel 11. BIBOB.

Een bijzondere weigeringgrond is opgenomen in artikel 11. In dit artikel wordt verwezen naar artikel 3 van de wet Bibob (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur). Een aanvraag voor een subsidie kan worden geweigerd of worden teruggevorderd indien de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan. Indien deze weigeringgrond niet zou zijn opgenomen, dan zou het kunnen betekenen dat het college gehouden is subsidie te verlenen aan een aanvrager aan wie het college geen vergunning voor niet-subsidiabele activiteiten zou verlenen. Daarbij is niet van belang of de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd, op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat bij deze weigeringgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager.

De Wet Bibob is bedoeld als aanvulling op bestaande instrumenten, die het college al ter beschikking heeft. Het college zal bij ieder beleidsdoel dat het wil subsidiëren zich de vraag moeten stellen of er enig risico is van het faciliteren van strafbare feiten en of die risico's niet voldoende worden ondervangen met de bestaande toetsing van aanvragen. Het is niet mogelijk te bepalen dat de Wet Bibob generiek op alle subsidies wordt toegepast. Het college dient zelf een afweging te maken in welke situatie toepassing zinvol is. Voordat tot toepassing op een gemeentelijke subsidieregeling kan worden overgegaan, dient daarvoor toestemming te zijn verkregen van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Het college heeft hier de bevoegdheid gekregen die goedkeuring te vragen. De bepaling strekt ertoe inzichtelijk te maken voor zowel bestuur als aanvrager van een subsidie in welke gevallen en voor welke (onderdelen van) beleidsdoelen een toetsing aan de Wet Bibob kan plaatsvinden.

Artikel 3 wet BIBOB

1. Voorzover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, kunnen zij weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:

  • a.

    uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of

  • b.

    strafbare feiten te plegen.

2. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

  • a.

    feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,

  • b.

    ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

  • c.

    de aard van de relatie en

  • d.

    de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.

3. Voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, betreft, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

  • a.

    feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,

  • b.

    ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

  • c.

    de aard van de relatie en

  • d.

    het aantal van de gepleegde strafbare feiten.

4. De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten als bedoeld in het tweede en derde lid, indien:

hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,

hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het wetboek van strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of

een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat.

5. De weigering dan wel intrekking, bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats indien deze evenredig is met:

de mate van het gevaar en

b. voorzover het ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, de ernst van de strafbare feiten.

6. Eenzelfde bevoegdheid tot weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid hebben bestuursorganen, indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd. De weigering dan wel intrekking vindt slechts plaats, indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.

7. Voorzover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in het eerste lid, kan het bestuursorgaan bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden. Deze voorschriften zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar

HOOFDSTUK 4 VERLENING VAN DE SUBSIDIE

Artikel 12. Verlening subsidie.

Eerste lid

Ingevolge het eerste lid wordt aangegeven wat in het besluit tot subsidieverlening in ieder geval dient te worden opgenomen. Wordt het subsidie bedrag bijvoorbeeld in een keer betaald dan vindt geen bevoorschotting plaats en is het voor de subsidieontvanger ook duidelijk dat het subsidiebedrag in een keer wordt overgemaakt.

Tweede lid

In het tweede lid is geregeld dat het college de ontvanger verplichtingen kan opleggen.

Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het verzekeren van de zaken, die voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit noodzakelijk zijn, de arbeidsvoorwaarden voor het personeel van de subsidieontvanger, reservevorming, het bestuur, het aanstellen van toezichthouders, de inrichting van de administratie en de benodigde toestemming van het college voor het aangaan van rechtshandelingen als bedoeld in artikel 4:71 Awb. Maar zie ook artikel 6 van deze verordening.

In artikel 4:37 Awb staan de standaardverplichtingen vermeld welke het college bij de beschikking tot subsidieverlening aan de subsidieontvanger kan opleggen. Er kan maatwerk worden gevonden door een differentiatie te maken tussen verplichtingen, die worden gesteld aan eenmalige subsidies, en jaarlijkse (boekjaar)subsidies. Voor een selectie uit de verplichtingen, die te stellen zijn bij het verlenen van de jaarlijkse subsidies; zie ook titel 4.2.8 Awb.

Art. 4:37. AWB [Verplichtingen subsidieontvanger]

-1. Het bestuursorgaan kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:a. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend; b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten; c. het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie; d. de te verzekeren risico's; e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;   f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn; g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;h. het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoording daarover. -2. Indien een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt opgelegd, zijn de artikelen 4:3 en 4:4 van overeenkomstige toepassing.

Art. 4:71. AWB [Toestemming bestuursorgaan]

-1. Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald, behoeft de subsidieontvanger de toestemming van het bestuursorgaan voor:a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;b. het wijzigen van de statuten; c. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden; d. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie; e. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening; f. het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt; g. het vormen van fondsen en reserveringen; h. het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties; i. het ontbinden van de rechtspersoon; j. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surseance van betaling. -2. Het bestuursorgaan beslist binnen vier weken omtrent de toestemming. -3. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd. -4.Paragraaf 4.1.3.3. is van toepassing.

Artikel 13. Bevoorschotting.

Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het in de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme (alleen als de verlening meer bedraagt dan €5.000,-. De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen. Dit leidt tot lastenbesparingen bij zowel de subsidieontvanger als de subsidieverstrekkende gemeente.

Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteit is er voor gekozen om de termijnen, waarop de (automatische) bevoorschotting plaats vindt, niet in de verordening te noemen. Het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden in verleningsbeschikking vermeld.

De subsidieontvanger is volgens artikel 16 verplicht te melden, indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De subsidieverstrekker kan vervolgens, indien nodig, door een wijziging van de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten) uitgekeerd aan de subsidieontvanger.

Indien in de verleningsbeschikking niet anders is bepaald, vindt betaling van het voorschot binnen zes weken na verzending van de verleningsbeschikking plaats. Zie artikel 4:87, lid 1, Awb.

Art. 4:87 Awb. [Betalingstermijn)

-1. De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt. -2. Bij of krachtens wettelijk voorschrift kan een andere termijn voor de betaling worden vastgesteld.

Het betalen van een resterend bedrag na de vaststelling c.q. het in eens betalen van de subsidie zal binnen 4 weken na bekendmaking van het besluit plaatsvinden. Ook kan het college een andere termijn hanteren (art 26 ASV 2012)

Artikel 14. Uitvoeringsovereenkomsten.

Art. 4:36. [Subsidieovereenkomst] -1. Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan een overeenkomst worden gesloten.-2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de subsidie zich daartegen verzet, kan in de overeenkomst worden bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend.

Uiteraard verliest de ontvanger door het niet verrichten van die activiteit zijn aanspraak op financiële middelen. Dit komt tot uiting in de bevoegdheid van de subsidieverlener om in dat geval de subsidie lager vast te stellen, in te trekken of te wijzigen.

In het normale geval kan het bestuur echter niet in rechte vorderen dat de ontvanger zal worden veroordeeld tot het verrichten van de activiteit. Dit wordt echter anders als de ontvanger zich bij overeenkomst tot het verrichten van die activiteit verbonden heeft. In dat geval kan het bestuur, als bij iedere andere verbintenis uit overeenkomst, nakoming vorderen. Daaraan kan bijvoorbeeld behoefte bestaan in gevallen waarin de activiteit bestaat in het verschaffen van door de overheid essentieel geachte voorzieningen en (dreiging) met intrekking van de subsidie een onder de gegeven omstandigheden onvoldoende effectieve sanctie is. Dit kan zich voordoen indien het aanbieden van de desbetreffende voorziening niet eenvoudig door anderen of de overheid zelf kan worden overgenomen. Men denke aan voorzieningen van jeugdhulpverlening of aan de subsidiëring van justitiële particuliere inrichtingen voor ter beschikking gestelden.

Ook de bevoegdheid om aan een subsidiebeschikking een uitvoeringsovereenkomst te verbinden, berust bij het college.

HOOFDSTUK 5 VERPLICHTINGEN SUBSIDIEONTVANGER

Artikel 15. Tussentijdsrapportage.

Spreekt voor zich.

Artikel 16. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger / meldingsplicht.

In dit artikel zijn de overige verplichtingen van de ontvanger van de subsidie opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. Deze meldingsplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van onder andere: het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot 5.000 euro, het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting.

De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan de onderhavige subsidieverordening.

Artikel 4:49 AWB [Intrekking of wijziging subsidievaststelling]

-1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen: a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld; b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten; of c. indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. -2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald. -3. De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.

Tweede lid

Deze bepaling verwijst naar artikel 4:71 AWB. Dit artikel somt een aantal rechtshandelingen op waarvan het verrichten van invloed kan zijn op de aanwending van subsidiegelden, op de hoogte van later ingediende subsidieaanvragen of op de kwaliteit en omvang van de activiteiten. Het toestemmingsvereiste is er vooral op gericht het bestuursorgaan een zekere invloed te geven op de omvang van het met subsidie te bekostigen exploitatietekort.

Art. 4:71. [Toestemming bestuursorgaan]

-1. Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald, behoeft de subsidieontvanger de toestemming van het bestuursorgaan voor: a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon; b. het wijzigen van de statuten; c. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen indien zij mede zijn verworven door middel van de subsidiegelden, dan wel de lasten daarvoor mede worden bekostigd uit de subsidiegelden; d. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan indien deze goederen geheel of gedeeltelijk zijn verworven door middel van de subsidie dan wel de uitgaven daarvoor mede zijn bekostigd uit de subsidie; e. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening; f. het aangaan van overeenkomsten waarbij de subsidieontvanger zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt; g. het vormen van fondsen en reserveringen; h. het vaststellen of wijzigen van tarieven voor door de subsidieontvanger in de gewone uitoefening van zijn gesubsidieerde activiteiten te verrichten prestaties; i. het ontbinden van de rechtspersoon; j. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surseance van betaling. -2. Het bestuursorgaan beslist binnen vier weken omtrent de toestemming. -3. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste vier weken worden verdaagd. -4 paragraaf 4.1.3.3.is van toepassing.

Derde lid

De bepaling verwijst onder andere naar artikel 4:70 Awb. Deze bepaling verplicht de subsidieontvanger om van aanmerkelijke verschillen tussen de geraamde en de gerealiseerde inkomsten en uitgaven mededeling te doen aan het bestuursorgaan. Bij subsidies waarvan de omvang rechtstreeks afhankelijk is van de aan de activiteiten verbonden kosten, is het voor het bestuursorgaan van belang om van dergelijke verschillen op de hoogte te zijn. Er kan dan bijvoorbeeld aanleiding zijn om tussentijds de bevoorschotting te wijzigen of om de subsidieverlening te herzien. Zo kan worden voorkomen dat het bestuur pas bij de vaststelling wordt geconfronteerd met grote tekorten of overschotten bij de subsidieontvanger of met de situatie dat activiteiten met het oog waarop de subsidie is verleend niet verricht zijn als gevolg van tekorten bij de subsidieontvanger. Ook met het oog op de subsidieverlening voor een volgend boekjaar is het voor het bestuursorgaan van belang om hiervan op de hoogte te zijn. Het bestuursorgaan kan dan bij de beoordeling van de aanvraag rekening houden met het feit dat de begroting waarop het jaar tevoren subsidie is verleend niet volledig is gerealiseerd.

Art. 4:70. [Onverwijlde mededeling afwijking begroting]

] Indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten, doet de subsidieontvanger daarvan onverwijld mededeling aan het bestuursorgaan onder vermelding van de oorzaak van de verschillen

Art. 4:38. [Andere verplichtingen]

-1. Het bestuursorgaan kan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. -2. Indien de subsidie op een wettelijk voorschrift berust, worden de verplichtingen opgelegd bij wettelijk voorschrift of krachtens wettelijk voorschrift bij de subsidieverlening. -3. Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kunnen de verplichtingen worden opgelegd bij de subsidieverlening.

Art. 4:39. [Verplichtingen bij wettelijk voorschrift]

-1. Verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kunnen slechts aan de subsidie worden verbonden voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.   -2. Verplichtingen als bedoeld in het eerste lid kunnen slechts betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Artikel 17. Gelieerde rechtspersonen en of instellingen.

Voor het begrip van deze instellingen zie hiervoor artikel 1 definities.

Dit artikel is bedoeld om het college de mogelijkheid te geven zich een volledig beeld te vormen van de financiële rechten en verplichtingen van een aanvrager. Daarom moet inzicht zijn in bij een andere instelling ondergebracht geld zoals dochterinstellingen en steunstichtingen. De subsidieaanvrager kan van derden immers ook inkomsten ontvangen.

HOOFDSTUK 6 VERANTWOORDING EN VASTSTELLING SUBSIDIE

Artikel 18. Verantwoording subsidies tot € 5.000.

Kenmerkend voor subsidies tot 5.000 euro is dat een vast bedrag (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.

In het geval van directe vaststelling (eerste lid, onderdeel a) worden de bewijsstukken van de prestatie direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden, kan onderdeel a worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie en risicoafweging van de subsidieverstrekker. Steekproefsgewijze controle na de vaststelling is mogelijk, maar leidt alleen in bijzondere gevallen, zoals fraude, tot terugvordering.

In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid, onderdeel b), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. De ambtshalve vaststelling zal in de praktijk veelal al vóór het verstrijken van de termijn gebeuren, namelijk als het vanuit oogpunt van een efficiënte werkwijze wenselijk wordt geacht, dat dergelijke vaststellingsbeschikkingen op een vaste datum worden genomen. Wel dient de gemeente binnen een beperkte termijn, hier is gekozen voor 13 weken na afloop van de activiteit, te reageren.

Door te kiezen voor het systeem van ambtshalve vaststelling is er juridisch meer mogelijkheid om op te treden, indien de gemeente bemerkt dat de activiteit niet (geheel) is gerealiseerd. De subsidie is immers niet bij verstrekking reeds vastgesteld. De subsidieontvanger dient, desgevraagd, op een door het college in de beschikking aangegeven wijze, aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. De subsidieverstrekker zal steekproefsgewijs van deze bevoegdheid gebruik maken.

Voor het bewaren van de gegevens wordt een termijn van 7 jaar gehanteerd.

Directe vaststelling (als er geen verlening aan is voorafgegaan).

Indien aan de vaststelling geen verlening is voorafgegaan, kan de subsidie direct worden vastgesteld. Dit is mogelijk, wanneer de activiteiten waarvoor de subsidie is bestemd, reeds hebben plaatsgevonden. Hebben de activiteiten nog niet plaatsgevonden, dan kan de subsidie ook direct worden vastgesteld, maar doorgaans wordt ervoor gekozen eerst een verleningsbeschikking te geven. In Bussum is dit alleen mogelijk voor subsidies onder de € 5.000,-

Ambtshalve vaststelling (als er wel een verlening heeft plaatsgevonden)

Indien in de subsidieregeling of in de verleningsbeschikking is bepaald dat de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld, is de subsidieontvanger niet verplicht een vaststellingsaanvraag te doen. In onze ASV staat dat in artikel 18 voor subsidies onder de € 5.000,- .

Doel van ambtshalve vaststelling is dat de uitvoeringslasten worden teruggedrongen. Maar ook de lasten van de subsidieontvanger verminderen, omdat hij geen aanvraag tot vaststelling meer hoeft te doen.

Zo’n bepaling is opgenomen als de subsidiegever op een andere manier kan beschikken over de benodigde informatie om de subsidie vast te stellen. Gedacht kan worden aan de plicht die bij de subsidieverlening is opgelegd om periodiek gegevens te verstrekken (bijv. de plicht over het aantal deelnemers aan de gesubsidieerde activiteit). Een vaststellingsaanvraag zal dan leiden tot onnodig werk. Handig is om in de verleningsbeschikking te melden binnen welke datum de activiteiten moeten zijn verricht en de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

Steekproefsgewijze controle

Bij relatief lage subsidiebedragen zijn de administratieve en bestuurlijke lasten naar verhouding vaak te hoog. De ASV probeert hier een einde aan te maken. Hoe lager het subsidiebedrag per ontvanger is, des te minder verantwoordingsplicht. Dit uitgangspunt is terug te vinden in de artikelen over de verantwoording van de ASV. Via steekproefsgewijze controle wordt achteraf bekeken of de activiteiten zijn verricht en of de ontvanger heeft voldaan aan de verplichtingen.

Artikel 19. Verantwoording subsidies vanaf € 5.000 tot € 25.000.

Eerste lid

In het eerste lid zijn de termijnen geregeld waarbinnen de subsidieontvanger van jaarlijkse respectievelijk eenmalige subsidies een aanvraag tot vaststelling moet indien bij het college.

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Daarbij zal vooraf door de subsidieverstrekker al moeten zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden (art. 12 eerste lid sub c). Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie) enz.

Derde lid

Als gevolg van het derde lid kan het college bepalen dat het voor de verantwoording andere stukken en bewijzen verlangt dan de gebruikelijke bewijzen die uit hoofde van de gewone bedrijfsvoering van de subsidieontvanger al worden opgesteld. Te denken valt aan de verslagen, die rechtspersonen uit hoofde van de wet al dienen op te stellen en die natuurlijk naar gelang van de hoedanigheid van de betreffende rechtspersoon verschillen.

Voor kleinere subsidies (denk aan een speeltoestel) is de mogelijkheid geopend in het derde lid voor het college om andere bewijsmiddelen te verlangen dan de gebruikelijke. Zo zou in het geval van een speeltoestel kunnen worden volstaan met het mailen van een foto daarvan of iets dergelijks.

Ook hier kan het college bepalen dat bepaalde subsidieontvangers, niet tot verantwoording van de aan hun verleende subsidie hoeven over te gaan. Te denken valt daarbij aan subsidies van een beperkte omvang of subsidies, die aan een vertrouwde ontvanger worden verstrekt, dan wel subsidies die voor een doel worden aangewend, dat nadere verantwoording van de besteding van het geld overbodig maakt. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de huurkosten van een gebouw. De verantwoorde besteding van de subsidie blijkt dan immers al uit het feit, dat het betreffende gebouw in gebruik is bij de subsidieontvanger.

Voor het bewaren van de gegevens wordt een termijn van 7 jaar gehanteerd.

Artikel 20. Verantwoording subsidies vanaf € 25.000.

Het artikel spreekt voor zich

Ook in dit artikel wordt bij de verantwoording van subsidies vanaf € 25.000 uitgegaan van de traditionele afrekening op basis van gerealiseerde kosten en baten. Er wordt zowel gekeken naar de geleverde prestaties als naar de gerealiseerde kosten en baten. Naast een inhoudelijk en financieel verslag (of jaarrekening) moet ook boven de € 25.000,- een accountantsverklaring worden overlegd.

Voor het bewaren van de gegevens wordt een termijn van 7 jaar gehanteerd.

Artikel 21. Vaststellen subsidie.

In dit artikel is geregeld binnen welke termijn een besluit moet worden genomen ter zake van de vaststelling van de subsidie.

HOOFDSTUK 7 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 22. vergoeding aan de gemeente bij vermogensvorming.

Deze bepaling is gebaseerd op artikel 4:41 van de Awb, een facultatief wetsartikel; de verordening moet een grondslag bieden om hiervan gebruik te maken.

De aanvrager is onder bepaalde omstandigheden verplicht tot het betalen van een vergoeding wanneer het subsidie tot vermogensvorming bij de aanvrager heeft geleid. De hoogte van de vergoeding gaat uit van de reële waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen.

Om tot een vergoedingsplicht te komen moet er sprake zijn van een causaal verband tussen het verstrekken van de subsidiegelden en de vermogensvorming. Immers vermogensgroei wordt niet met subsidie beoogd.

Alleen in de volgende gevallen is een vergoeding verschuldigd.

  • a.

    de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • b.

    de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • c.

    de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • d.

    de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd; of

  • e.

    de rechtspersoon die de subsidie ontving, wordt ontbonden.

Onderdeel a, ziet op vervreemding of bezwaring van voor de gesubsidieerde activiteit bestemde of gebruikte goederen. Het komt voor dat een gesubsidieerde instelling met behulp van subsidiegelden bijvoorbeeld een pand in eigendom verkrijgt. Wanneer dat pand dan enkele jaren later wordt vervreemd, kan dat leiden tot een vermogenstoename bij de instelling. In sommige gevallen is het dan redelijk dat dit vermogensvoordeel geheel of gedeeltelijk ten goede komt aan de overheid, die immers door het verlenen van de subsidie de instelling in staat heeft gesteld het pand te verkrijgen. Vergelijkbare situaties kunnen zich voordoen als met behulp van subsidiegelden bijvoorbeeld kostbare apparatuur is aangeschaft.

Onderdeel b ziet op het ontvangen van een schadevergoeding voor verlies of beschadiging van dergelijke goederen. Uiteraard kan dan alleen een vergoeding worden verlangd indien het ontvangen van de schadevergoeding ook inderdaad leidt tot vermogensvorming bij de ontvanger van de subsidie. Dit kan zich voordoen wanneer de bij wijze van schadevergoeding ontvangen gelden niet worden gebruikt voor vervanging van de verloren gegane of beschadigde goederen.  De onderdelen c en d betreffen een tweetal gevallen waarin de subsidieverhouding tot een einde komt en dus de financiële relaties tussen subsidieverlener en ontvanger moeten worden afgewikkeld. In het kader van die afwikkeling kan dan ook worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming en of daarvoor een vergoedingsplicht moet worden opgelegd. Een vergelijkbare situatie doet zich voor indien de rechtspersoon waaraan de subsidie was verleend, wordt ontbonden (onderdeel e).

Deze vergoedingsverplichting is wel gekoppeld aan een verjaringstermijn van maximaal vijf jaar.

Voor het bepalen van een vergoeding voor vermogenstoename wordt zoals vermeld, uitgegaan van de reële waarde. De reële waarde is toepasbaar op gebouwen, auto’s of op welke goed dan ook:

Voorbeeld

Aanschafwaarde            € 50,-                   

Afschrijvingen                € 40,-

Boekwaarde                  € 10,-

Reële waarde               € 100,- (dit betreft de marktwaarde op het moment dat de vergoeding verschuldigd is)

Vermogenstoename      € 90,-

Deze vermogenstoename betreft in principe het door de subsidieontvanger te vergoeden bedrag als gevolg van subsidiëring door de gemeente.

Art. 4:41. [Vergoeding bij vermogensvorming] -1. In de gevallen, genoemd in het tweede lid, is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan het bestuursorgaan, mits: a. dit bij wettelijk voorschrift of, indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, bij de subsidieverlening is bepaald; en b. daarbij is aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. -2. De vergoeding is slechts verschuldigd, indien: a. de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt; b. de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen; c. de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd; d. de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd; of e. de rechtspersoon die de subsidie ontving, wordt ontbonden.-3. De vergoeding wordt vastgesteld binnen één jaar nadat het bestuursorgaan op de hoogte is gekomen of kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan, doch in ieder geval binnen vijf jaren na de bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 23. Bestuurlijk ingrijpen.

Ook dit is een nieuwe bepaling waarvan de basis voor deze bevoegdheid staat in artikel 4:38 Awb:

Artikel 4:38

1. Het bestuursorgaan kan de subsidie-ontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

2. Indien de subsidie op een wettelijk voorschrift berust, worden de verplichtingen opgelegd bij wettelijk voorschrift of krachtens wettelijk voorschrift bij de subsidieverlening.

3. Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kunnen de verplichtingen worden opgelegd bij de subsidieverlening.

Als aan de (zware) voorwaarden voor toepassing is voldaan, is het college in staat om dwingend in te grijpen in het bestuur van een gesubsidieerde instelling, door daarvoor één of meer bewindvoerders aan te wijzen. Het is niet de bedoeling dat een dergelijke situatie permanent wordt, zodat een maximum is verbonden aan de geldigheid van de aanwijzing. Als de instelling er echter mee instemt, is er natuurlijk geen bezwaar tegen het verlengen van de aanwijzing.

De in artikel 23 genoemde gevallen van a t/m d betreffen zelfstandige gebeurtenissen die het mogelijk maken bestuurlijk in te grijpen.

Artikel 24. Toezichthouders.

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:59 Awb

Art. 4:59. [Aanwijzing toezichthouder] -1. Het bestuursorgaan dat met toepassing van deze afdeling een subsidie verleent, kan één of meer toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de ontvanger van die subsidie opgelegde verplichtingen. -2. De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, vermeld in de 5:18 (Onderzoek, opneming en monsternemingen) 5:19 (Onderzoek vervoermiddelen) Awb.

Juist bij per boekjaar verstrekte subsidies aan instellingen zal in veel gevallen behoefte bestaan aan de aanwijzing van toezichthouders, omdat het vaak gaat om omvangrijke subsidies en om instellingen die in belangrijke mate door de overheid gefinancierd worden en taken uitoefenen die de overheid van wezenlijk belang acht. Onder die omstandigheden dient de subsidiegever zo nodig bevoegd te zijn om ter plaatse toezicht te houden op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de besteding van de subsidiegelden.

Voorts komt het nogal eens voor dat gesubsidieerde instellingen van het type waarvoor afdeling 4.2.8 is geschreven hun administratie laten verzorgen door een administratiekantoor, dan wel nauwe financiële banden hebben met andere rechtspersonen, zoals steunstichtingen. In die gevallen kan een juist en volledig inzicht in de financiële situatie van de subsidieontvanger veelal slechts verkregen worden indien ook op deze administratiekantoren of steunstichtingen de verplichting rust om desgevraagd inlichtingen te verschaffen of inzage in boeken en bescheiden te geven. Bij de beschikking tot subsidieverlening kunnen echter geen verplichtingen worden opgelegd aan derden. In het systeem van de Awb kan in dergelijke verplichtingen het best worden voorzien door de aanwijzing van toezichthouders.

Artikel 25. Verrekening.

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:57 lid 3 en 4:93.

Art. 4:57. -1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen. -2. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. -3. Het bestuursorgaan kan het terug te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak. -4. Terugvordering van een subsidiebedrag of een voorschot vindt niet plaats voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling, bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 4:57 derde lid houdt verband met artikel 4:93 Awb. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat verrekening van een bestuursrechtelijke geldschuld met een bestaande vordering slechts mogelijk is voor zover daarin bij wettelijk voorschrift is voorzien. Bij subsidies is er voor één geval reden een dergelijke wettelijke voorziening te treffen. Het komt vaak voor dat een bestuursorgaan ieder jaar opnieuw een subsidie verstrekt aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten. In die gevallen ligt het voor de hand een eventuele terugvordering van voor het jaar x betaalde subsidiebedragen te verrekenen met nog voor het jaar x + 1 (of in voorkomende gevallen, een later jaar) uit te betalen subsidiebedragen.

Het voorgestelde derde lid voorziet in de bevoegdheid daartoe, mits het gaat om dezelfde subsidieontvanger en dezelfde gesubsidieerde activiteiten. Deze vereisten komen qua strekking overeen met de in het privaatrecht geldende vereisten voor verrekening (vgl. artikel 6:127, tweede lid,BW).     

De bepaling ziet op subsidies die jaarlijks worden verstrekt voor voortdurende activiteiten. Zij is niet van toepassing indien een subsidieontvanger toevallig in twee achtereenvolgende jaren in aanmerking blijkt te komen voor projectsubsidies op grond van dezelfde regeling. Te denken valt aan een veehouder die in jaar x subsidie ontvangt voor de aanpassing van een stal en in het daaropvolgende jaar voor de aanpassing van een tweede stal. Verrekening ligt dan niet voor de hand, omdat de opeenvolging van subsidies aan dezelfde ontvanger min of meer toeval is. Dat laat onverlet dat, indien de aard van de projectsubsidie meebrengt dat opeenvolging van subsidies aan dezelfde ontvanger geregeld voorkomt en dus geen toeval is, de bijzondere subsidieregeling in een bevoegdheid tot verrekening kan voorzien.

Artikel 4:93 Awb

-1.Verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering geschiedt slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. -2. Verrekening geschiedt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is verrekend alsmede de hoogte van het bedrag van de verrekening. -3. De verrekening werkt terug overeenkomstig artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. -4. De schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening voor zover beslag op de vordering van de schuldeiser nietig zou zijn. -5. Uitstel van betaling staat aan verrekening niet in de weg.

In het eerste lid is bepaald dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts geschiedt voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.

Artikel 26. Betaling.

Het artikel spreekt voor zich.

Artikel 27. Zaken waarin de verordening niet voorziet.

Als de praktijk aanleiding geeft om deze verordening aan te vullen, zal het college uiteraard voorstellen aan de raad moeten doen. Omdat de tijd die gemoeid is met de totstandkoming van zo’n aanvulling te lang kan zijn om een beslissing op te schorten (in verband met voorgeschreven termijnen of belangen van de gemeente en/of aanvragers), geeft dit artikel het college de bevoegdheid om te handelen in gevallen waarin de verordening (nog) niet voorziet.

Artikel 28. Hardheidsclausule.

Dit artikel is opgenomen om ten opzichte van een aanvrager in begunstigende zin te kunnen afwijken van deze verordening, met uitzondering van de bepalingen die de wettelijke basis vormen voor de subsidieverlening. Daarvoor is wel nodig dat sprake is van bijzondere omstandigheden.

De aanduiding “hardheidsclausule” geeft aan, dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen, waarin een strikte toepassing van één of meer artikelen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor en bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening te worden neergelegd.

Artikel 29. Overgangsbepalingen.

De gehele afhandeling van aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2012 vindt plaats op grond van de bepalingen van de ASV 1999. Ook blijven voor zolang als nodig de onder de ASV 2012 vastgestelde verdeelregels van kracht, tot er nieuwe regels zijn ingesteld, om een onverhoopt vacuüm te voorkomen.

Artikel 30. Intrekking.

Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting.

De ingetrokken bepalingen zijn nog wel van toepassing op subsidies die zijn verleend op basis van deze verordeningen.

Artikel 31. Inwerkingtreding.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 32. Citeertitel.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.