Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Maasbree

Verordening baatbelasting riolering Napoleonsbaan Zuid 35

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Maasbree
Officiële naam regelingVerordening baatbelasting riolering Napoleonsbaan Zuid 35
CiteertitelVerordening baatbelasting riolering Napoleonsbaan Zuid 35
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpfinanciën en economie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Gemeentewet, art. 149
  3. Gemeentewet, art. 222

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

  • 1.

    Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-12-200110-05-2012nieuwe regeling

06-11-2001

Op den Baum, 20-12-2006

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van baatbelasting riolering deelgebied Napoleonsbaan Zuid 35

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 1 oktober 2001,

DE RAAD VAN DE GEMEENTE MAASBREE,

Gelet op de artikelen 147 en 149 Gemeentewet,

Gelet op artikel 222 van de Gemeentewet en het 'bekostigingsbesluit aanleg riolering buitengebied Maasbree', vastgesteld bij raadsbesluit 31 maart 1998,

Gelezen het advies van de commissie Financiën en Economische Zaken d.d. 24 oktober 2001;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van baatbelasting riolering deelgebied Napoleonsbaan Zuid 35

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    onroerende zaak:

    • een bebouwd of onbebouwd kadastraal perceel;

    • een samenstel van twee of meer aangrenzende bebouwde en/of onbebouwde kadastrale percelen, voorzover deze aan eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht toebehoren.

  • b.

    bestemmingsplan: bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld door de raad van de gemeente Maasbree op 4 februari 1998, en gedeeltelijk goedgekeurd door het college van Gedeputeerde Staten van Limburg op 22 september 1998, nr. 98/39499M.

  • c.

    Bestemming: de voor een onroerende zaak geldende bestemming ingevolge het onder 2 genoemde bestemmingsplan - Agrarisch Bouwblok (Ab).

  • d.

    Vrijstelling:voor of op de peildatum verleende vrijstellingen als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening die is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasbree betrekking hebbend op bebouwing.

  • e.

    Overgangsrecht: artikel 23, lid 1 overgangsbepalingen van het bestemmingsplan Buitengebied.

  • f.

    Bebouwing: een of meerdere gebouwen als bedoeld in artikel 1, onder 35 van het onder 2 genoemde bestemmingsplan voor woondoeleinden, bedrijfsdoeleinden inclusief dienstwoningen binnen de bestemming, overgangsrecht en vrijstelling op de peildatum.

  • g.

    Peildatum: 18 november 2000

Artikel 2 - Belastbaar feit

  • 1. Onder de naam "baatbelasting riolering Napoleonsbaan Zuid 35" wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven terzake van de onroerende zaken:

    • a.

      welke liggen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart; en

    • b.

      waarop op de peildatum bebouwing aanwezig is of is toegestaan op grond van de bestemming of overgangsrecht van het bestemmingsplan of vanwege een vrijstelling; en

    • c.

      die op 18 november 2000 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorziening omvat het leggen van een riool(pers)leidingen met inbegrip van bijbehorende werken waaronder de plaatsing van rioolgemalen en –putten.

Artikel 3 - Belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig bij in de kadastrale registratie bekend staat, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Artikel 4 - Maatstaf van heffing

  • 1. De maatstaf van heffing is een vast bedrag per onroerende zaak.

  • 2. Indien in de periode gelegen tussen de in artikel 2, eerste lid genoemde datum en de datum van ingang van de heffing van deze verordening de eigendom, het bezit of beperkt recht van een gedeelte van een op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak is dan wel wordt overgedragen, wordt voor de vaststelling van de belastingschuld voor de na de overdracht op de datum van ingang van heffing bestaande onroerende zaken uitgegaan van een vaststelling van de belastingschuld volgens de volgende formule:

    A/BxCx f 1,--

    Voor deze formule geldt:

    A: de oppervlakte van de na de overdracht op de datum van ingang van de heffing bestaande onroerende zaak;

    B: de oppervlakte van de op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak;

    C: de belasting zoals deze ingevolge artikel 5 zou gelden voor de op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak op de peildatum van heffing, indien geen gedeeltelijke overdracht zou hebben plaatsgevonden.

Artikel 5 - Belastingtarief

De belasting bedraagt voor elke onroerende zaak f 6.000,--.

Artikel 6 - Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 15 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij het college van burgemeester en wethouders te worden ingediend.

  • 2. Het belastingjaar loopt van 1-12 tot en met 30-11.

  • 3. De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van 15 jaren en een rentevoet van 6%.

  • 4. De belasting over de nog niet verstreken belastingjaren kan elk worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1-12 van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 6%.

  • 5.

    • a.

      Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar wordt een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak opgelegd, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.

    • b.

      In afwijking van het bepaalde in onderdeel a., wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a., schriftelijk bij het college van burgemeester en wethouders te worden ingediend.

  • 6. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de resterende belastingschuld voor de desbetreffende onroerende zaak voor de nog niet aangevangen belastingjaren opnieuw vastgesteld. De vaststelling van de resterende belastingschuld zoals bedoeld in de vorige volzin geschiedt op basis van de volgende formule:

    A/BxCx f 1,--

    Voor deze formule geldt:

    A: de oppervlakte van de na de overdracht bestaande onroerende zaak;

    B: de oppervlakte van de voor de overdracht bestaande onroerende zaak;

    C: de resterende belastingschuld voor de op het moment van de overdracht nog niet aangevangen belastingjaren, zoals deze gold voor de voor de overdracht bestaande onroerende zaak.

Artikel 7 - Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 - Termijn van betaling

De aanslagen moeten worden betaald binnen 2 maanden na de dag tekening van het aanslagbiljet.

Artikel 9 - Kwijtschelding

Bij de invordering van de belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10 - Nadere regels voor het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de baatbelasting.

Artikel 11 - Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 december 2001.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening baatbelasting riolering deelgebied Napoleonsbaan Zuid 35".

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Maasbree op 6 november 2001.

De secretaris
De voorzitter

Algemene toelichting

Inleiding

De verplichting om in het kader van het financiële beheer bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet is op het laatste moment, via amendering, alsnog in de Wet werk en bijstand opgenomen.

Afgezien van de korte bepaling van artikel 8a van de Wet werk en bijstand, zijn er geen nadere aanduidingen over wat nu precies in die verordening moet worden geregeld. In het kader van slagvaardig beleid is er voor gekozen om de verordening als kader te laten dienen en de nadere uitwerking van het beleid op te dragen aan het college van burgemeester en wethouders. De nadere uitwerking kan plaatsvinden in een handhavingsplan en door het stellen van nadere regels ten aanzien van herziening, terugvordering en verhaal van bijstand.

In het handhavingsplan moet worden weergegeven hoe de gemeente denkt zo goed mogelijk vorm te kunnen geven aan handhaving van de bestaande wet- en regelgeving.

Artikel 1. Opstellen handhavingsplan

Hoewel de wettelijke bepaling meer gericht lijkt op fraudebestrijding-sec is in deze toch gekozen voor het ruimere begrip handhaving. De term fraudebestrijding roept teveel het beeld op van repressie en genoegdoening, terwijl handhaving meer uit gaat van het bevorderen van de spontane naleving van de wet- en regelgeving. Naast repressie is in deze optiek preventie onontbeerlijk. Het is immers altijd nog beter om fraude te voorkomen.

Artikel 2. Vereisten handhavingsplan

Om het belang van een goede handhaving te onderstrepen, is in dit artikel aangegeven welke onderwerpen in een gemeentelijk handhavingsplan op zijn minst aan bod moeten komen.

Tevens is in dit artikel aangegeven welke items in ieder geval deel uit moeten maken van de gemeentelijke visie.

Artikel 3. Nadere regels opschorten, herzien en intrekken van bijstand

In artikel 54 van de Wet werk en bijstand is de bevoegdheid neergelegd om het recht op bijstand op te schorten, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien anderszins onvoldoende medewerking is verleend. Ook regelt dit artikel de bevoegdheid tot herzien en intrekken van de bijstand. Deze regeling is analoog aan de regeling in artikel 69 van de Algemene bijstandswet, zij het dat de verplichting tot opschorting, herziening en intrekking is veranderd in een bevoegdheid. Ter bevordering van de rechtszekerheid, is het wenselijk de bevoegdheid in regels nader uit te werken. Daarbij zal onder meer moeten worden aangegeven wanneer het recht op bijstand wordt opgeschort. De bevoegdheid tot het stellen van nadere regels wordt om redenen van efficiëntie gedelegeerd aan burgemeester en wethouders.

Artikel 4. Nadere regels terugvorderen van bijstand

In artikel 58 is de bevoegdheid neergelegd om kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand:

ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend

in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen voortvloeit uit borgtocht

ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat anderszins onverschuldigd is betaald.

In het kader van de verplichte terugvordering in de Algemene bijstandswet was in een beleidsplan uitgewerkt hoe deze taak werd uitgevoerd. Het ligt voor de hand om ook onder de Wet werk en bijstand door het stellen van nadere regels, al dan niet vormgegeven middels een beleidsplan, aan te geven in welke gevallen bijstand wordt teruggevorderd en onder welke voorwaarden van terugvordering of verdere terugvordering wordt afgezien.

Met de invoering van de Wet werk en bijstand is de Regeling administratieve uitkeringsvoorschriften 1996 afgeschaft. In deze regeling was onder meer de heronderzoeksfrequentie bepaald. Met het vervallen van deze regeling moet de gemeente zelf bepalen hoe zij tot een adequate invordering komt. In dit verband blijft het noodzakelijk dat periodiek onderzoek wordt gedaan naar de concrete invorderingsmogelijkheden. Bij de te stellen nadere regels zullen hiervoor dan ook nadere criteria moeten worden opgenomen.

Artikel 5. Nadere regels verhaal van bijstand

Artikel 61 van de wet bepaalt dat kosten van bijstand kunnen worden verhaald op:

degene die zijn onderhoudsplicht op grond van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind aan wie bijzondere bijstand is verleend;

degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan;

de nalatenschap van de persoon, indien aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend of bijstand in de vorm van geldlening of borgtocht is verleend.

Ook deze bevoegdheid dient in beleidsregels nader te worden uitgewerkt. Hierbij ligt het – gelet op het voortduren van de verplichting tot verhaal – voor de hand het beleidsplan 2003 als uitgangspunt te nemen en te onderzoeken of qua (her)onderzoekstermijnen efficiency behaald kan worden.

Omdat de gemeente gebruik maakt van de bevoegdheid tot verhaal, blijft tot de invoering van een nieuw alimentatiestelsel de Abw-verhaalswetgeving inzake minderjarige kinderen en ex-partners, zoals neergelegd in de artikelen 92 tot en met 98 en 101 tot en met 105 van de Algemene bijstandswet (Abw), gelden. Dit is geregeld in artikel 13 van de invoeringswet Wet werk en bijstand.

Artikel 6. Inwerkingtreding

In dit artikel is aangegeven wanneer de verordening in werking treedt. De voorgaande regeling wordt ingetrokken.

Artikel 7. Citeerartikel

Dit artikel betreft de naamgeving van de verordening.