Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Franekeradeel

Verordening als gevolg van artikel 6 Wet geurhinder en veehouderij

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Franekeradeel
Officiële naam regelingVerordening als gevolg van artikel 6 Wet geurhinder en veehouderij
CiteertitelVerordening als gevolg van artikel 6 Wet geurhinder en veehouderij
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-02-2014Nieuwe regeling

23-01-2014

GVOP

Onbekend

Tekst van de regeling

De raad van de gemeente Franekeradeel:

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van;

Gelet op de artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij;

besluit:

Vast te stellen de volgende verordening:

Verordening als gevolg van artikel 6 Wet geurhinder en veehouderij

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: Wet geurhinder en veehouderij (Wgv);

  • b.

    vervallen.

  • c.

    melding: een melding gedaan in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer

Voor de overige van toepassing zijnde definities wordt aangesloten bij de definities genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij.

Artikel 2 Voorschriften

  • 1.Voor gevallen waarin de afstand niet dwingend bij of krachtens de wet is voorgeschreven, geldt dat de afstand tussen de veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object moet bedragen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom tenminste 50 meter;

    • b.

      buiten de bebouwde kom tenminste 25 meter.

  • 2. De afstand van de buitenzijde van het dierenverblijf tot de buitenzijde van het geurgevoelig object mag niet kleiner worden, dan op het moment van het in werking treden van deze verordening vergund was op grond van de Wet milieubeheer dan wel volgens de laatst gedane melding.

  • 3. De afstanden worden bepaald overeenkomstig de Regeling geurhinder en veehouderij.

  • 4.Als de toepassing van deze verordening leidt tot een kennelijke onredelijkheid voor de aanvrager, kan het college, met inachtneming van alle relevante belangen, afwijken van het bepaalde in lid 2, behoudens het in lid 1 gestelde.

Artikel 3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt in de Franeker Courant.

Artikel 4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening als gevolg van artikel 6 Wet geurhinder en veehouderij”.

De bijlagen zijn komen te vervallen.

Nota van toelichting ten aanzien van de verordening als gevolg van artikel 6 van de Wet geurhinder en veehouderij.

1.Inleiding

Vanaf 1 januari 2007 is er nieuwe wetgeving. Deze wetgeving regelt de geurhinder vanuit dierverblijven. Op grond van de wet heeft de Gemeenteraad de mogelijkheid een eigen geurbeleid en verordening te maken. Deze nota is bedoeld als toelichting op de verordening. In deze nota wordt achtereenvolgens de regelgeving, doelstelling, motivatie, gebiedsvisie en verordening behandeld. Een en ander moet tot een heldere besluitvorming leiden.

2. Regelgeving

Per 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet biedt een toetsingskader voor de beoordeling van geurhinder vanuit dierverblijven van veehouderijen. Anders dan op grond van oude regelingen zoals de Richtlijn veehouderij en Hinderwet of Veehouderij en stankhinder geeft de Wgv grenswaarden aan. Deze grenswaarden zijn bij dieren zonder geuremissiefactor (bijvoorbeeld melkrundvee) gesteld in een minimaal aantal meters en bij vee met geuremissiefactor (bijvoorbeeld pluimvee) in odeur units per kubieke meter lucht. In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) zijn de geuremissie-factoren per diersoort aangegeven.

Verder is in de nieuwe wetgeving de mogelijkheid gegeven om binnen bepaalde marges een eigen gemeentelijk beleid te ontwikkelen voor geurhinder vanuit veehouderijen. Dat gemeentelijk beleid kan worden neergelegd in een gebiedsvisie en een verordening zoals bedoeld in artikel 6 van de Wgv. Wel heeft de wetgever gemeend om een afstand als absoluut minimum te moeten aangeven.

Bij het vaststellen van andere waarden of afstanden als in de Wet geurhinder en veehouderij opgenomen, dient de Gemeenteraad een aantal aspecten, genoemd in artikel 8 van de Wgv te betrekken. Deze aspecten betreffen:

  • a.

    de huidige en de te verwachten geursituatie vanwege de veehouderijen in het gebied;

  • b.

    het belang van een geïntegreerde aanpak van de verontreiniging;

  • c.

    de noodzaak van een even hoog niveau van de bescherming van het milieu;

  • d.

    de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied, of de afwijkende relatie tussen geurbelasting en geurhinder.

Deze aspecten worden onder het kopje “gebiedsvisie” beschreven.

De overwegingen voor een gemeentelijk geurbeleid kunnen divers zijn. In het ene geval kan de reden zijn dat ruimte moet worden geboden aan de ontplooiing van veehouderijen waarbij de bescherming naar de omgeving minimaal wordt aangetast. In andere gevallen betreft het van oorsprong aanwezige agrarische bedrijven in de nabijheid van vrij liggende bebouwing. Zonder eigen geurbeleid zijn er geen mogelijkheden om die bedrijven voor langere periode in stand te houden.

3. Doelstelling

Deze verordening heeft als doelstelling het vastleggen van beleid op grond van de Wgv.

De Wgv geeft de Gemeenteraad de bevoegdheid tot het zelf stellen van normen voor geurhinder vanuit veehouderijen (binnen zekere grenzen). De gemeente heeft daarmee de mogelijkheid om geurbeleid voor de veehouderij af te stemmen op de doelstellingen van haar gebiedsgerichte visie.

Met de vaststelling van een verordening geurhinder en veehouderij, waarin opgenomen een gebiedsvisie, wordt invulling gegeven aan enerzijds de bescherming van het leefklimaat en anderzijds ontwikkelingsmogelijkheden voor de veehouderij. Deze verordening in het kader van de Wgv is tot stand gekomen om bestaande knelpunten de mogelijkheid te bieden in stand te blijven dan wel in specifieke situaties uit te breiden. In nieuwe situaties zal geen gebruik kunnen worden gemaakt van de verordening maar zullen de afstanden welke de Wet stelt gehanteerd worden.

4. Motivatie

Wil de gemeente Franekeradeel afwijken van de normen genoemd in de Wgv dan zal de gemeente een eigen geurbeleid moeten vaststellen. In het geurbeleid zal tevens de visie moeten worden gegeven op het betreffende gebied. Een en ander kan worden opgenomen in een verordening, als bedoeld in artikel 6 van de Wgv, welke door de Gemeenteraad moet worden vastgesteld.

De Gemeenteraad heeft volgens de Wgv de beleidsvrijheid om voor de geurhinder van veehouderijen maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting.

Een snelle doorlichting heeft duidelijk gemaakt dat het wenselijk is om voor de gemeente Franekeradeel een verordening met daarin een gebiedsvisie op te stellen, waarin de in artikel 8 van de Wgv vermelde aspecten in beeld worden gebracht.

5.Gebiedsvisie

Het betreffende gebied heeft een van oorsprong agrarische bestemming waarbij veehouderij (met name de melkrundveehouderij) een voorname rol speelt. De van oorsprong oudere bedrijven zijn vaak nog gelegen nabij een kern of een groep van woningen. In de voorgaande regelgeving (Richtlijn veehouderij en Hinderwet) waren de mogelijkheden voor uitbreiding tot op relatief korte afstand van woningen mogelijk. In de Wgv komen een aantal bedrijven op basis van de hierin opgenomen afstanden op “slot” te staan.

Om een leefbaar platteland te houden kan het niet de bedoeling zijn om van oudsher aanwezige bedrijven nabij de enkele verspreid liggende woningen te saneren. Om levensvatbaar te blijven moet ook uitbereiding mogelijk zijn. In de verordening worden dan ook voor ten tijde van de vaststelling van de verordening bestaande situaties, enige uitbreidingsmogelijkheden geboden.

Wel moet een mogelijke uitbreiding de milieusituatie gunstiger maken dan voor de uitbreidingen. In de verordening is opgenomen dat een eventuele uitbreiding niet richting omliggende woningen mag plaatsvinden. De afstand van de stallen tot de omliggende woningen mag niet kleiner worden. Door invulling te geven aan deze randvoorwaarde wordt de leefkwaliteit van de omliggende woning zeker niet nadelig beïnvloed maar op termijn zelfs verbeterd (aspect a).

Als hierdoor voor de aanvrager een kennelijk onredelijk situatie ontstaat, kan het college hier van afwijken. Het college kan dit doen met inachtneming van alle relevante belangen.

In het bestemmingsplan zijn de mogelijkheden opgenomen voor uitbreiding, deze uitbreiding is gelegen van de bestaande geurgevoelige objecten af waardoor een grotere afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object ontstaat (aspect b).

Door bovenstaande geïntegreerde aanpak wordt de noodzaak van een even hoog beschermingsniveau van de bescherming van het milieu aangetoond (aspect c).

Gestreefd moet worden naar een agrarisch gebied waarbij de functie werken mogelijk wordt gemaakt met de hier en daar van oorsprong bestaande bebouwing (aspect d).

Randvoorwaarde bij bovenstaande aspecten is de minimaal genoemde afstand in de Wet geurhinder en veehouderij.

6. Verordening

In de Wgv zijn minimale afstanden genoemd tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden, waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object van:

  • -

    binnen de bebouwde kom tenminste 100 meter;

  • -

    buiten de bebouwde kom tenminste 50 meter.

In deze verordening wordt vastgesteld dat de minimale afstanden genoemd tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden, waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissie-factor is vastgesteld, en de buitenzijde van een geurgevoelig object worden vastgesteld op:

  • -

    binnen de bebouwde kom tenminste 50 meter;

  • -

    buiten de bebouwde kom tenminste 25 meter.

Voor bovenstaande zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:

  • 1.

    De feitelijk bestaande situatie is bepalend voor het al dan niet van toepassing zijn van de verordening;

  • 2.

    Voor de afstand tot het geurgevoelig object is de laatst vergunde (vergunning Wet milieubeheer) dan wel gemelde situatie (Activiteitenbesluit milieubeheer) bepalend.

Indien er binnen het bedrijf waar binnen de genoemde afstand een veebezetting aanwezig is en geen uitbreiding van de veebezetting plaatsvindt, is er sprake van een “stand still beginsel” ofwel; de situatie wordt geaccepteerd zoals deze is.

Bij uitbreiding van de veestapel moet de minimale afstand tussen de veehouderij waar dieren worden gehouden, waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en de buitenzijde van een geurgevoelig object minimaal de in de verordening genoemde afstand bedragen. Dit houdt in dat bij uitbreiding van de veebezetting er binnen de minimale afstanden geen dieren mogen worden gehouden.

In deze verordening is geen aandacht geschonken aan de intensieve veehouderij. Mocht in de toekomst blijken dat ook voor dit deel van de agrarische sector eigen beleid moet worden geformuleerd dan zal hiervoor een nieuwe verordening tot stand moeten komen.

7. Uitvoering

In situaties waarin niet voldaan wordt aan de vaste afstanden genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij, geeft deze verordening mogelijkheden tot uitbreiding, mits wordt voldaan aan de afstanden en uitgangspunten van de verordening.

Binnen de grensafstanden van de verordening is geen uitbreiding mogelijk. Als er binnen deze afstanden een veebezetting aanwezig is dan moet bij een uitbreiding van de veebezetting de complete veebezetting buiten de grensafstand worden gehuisvest.

8. Overige overwegingen

De gemeentelijke beslissing om een bepaald gebied een alternatief beschermingsniveau te geven, kan effecten hebben op de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen in nabijgelegen gemeenten. Een relatief hoog beschermingsniveau voor geurgevoelige objecten in een grensgebied vermindert immers de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijen direct buiten de gemeentegrens.

Om die reden is overleg voorgeschreven met de nabijgelegen gemeenten, voorafgaande aan besluitvorming over de andere waarde of de andere afstand (artikel 9 van de Wgv). Om deze reden is samengewerkt met naburige gemeenten.

9. Samenvatting Raadsbehandeling

Het raadsvoorstel tot vaststelling van nota van toelichting en verordening is, na afloop van de inspraaktermijn met de inspraakresultaten, ter vaststelling voorgelegd aan de Raad d.d. 2 september 2010. De wijziging van de verordening is ter vaststelling voorgelegd aan de Raad d.d. 23 januari 2014.

10. Risico’s

Tegen vaststelling van gebiedsvisie en verordening staat geen bezwaar of beroep open.

11. Juridische aspecten

Een gebiedsvisie heeft op zichzelf geen juridische status. De normen die volgen uit de gebiedsvisie worden daarom vastgelegd in een gemeentelijke verordening. Uit de verordening moet in ieder geval duidelijk blijken wat de grenzen zijn van de onderscheiden (deel)gebieden en wat de maximale geurbelasting en de minimumafstanden zijn in een gebied voor zover daarbij wordt afgeweken van de normstelling en afstanden uit de Wgv.

Toepassing van de afwijkende normen vindt wel plaats op basis van besluiten waartegen beroep en bezwaar kan worden aangetekend, namelijk in besluiten op vergunningaanvragen. Wanneer tegen dergelijke besluiten beroep wordt aangetekend, kan de rechter de totstandkoming van de andere normen op hoofdlijnen beoordelen (motiveringsbeginsel).

Als de verordening eenmaal van kracht is, gelden bij milieuvergunningverlening de daarin opgenomen normen. Deze gelden per geurgevoelig object. Ook de provincie en buurgemeenten zijn bij milieuvergunningverlening gebonden aan de in de verordening vastgelegde normen.

De Wgv stelt geen specifieke eisen aan de procedure voor de verordening. Inspraak is geregeld in de gemeentelijke Inspraakverordening. Voor zover een wettelijke regeling geen inspraak voorschrijft bepaalt het bestuursorgaan of en bij afwijking van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht op welke wijze inspraak wordt verleend.

Op grond van artikel 4 van de Inspraakverordening Franekeradeel heeft de gemeenteraad de mogelijkheid om een van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure afwijkende inspraakprocedure vast te stellen.

De wijziging van de verordening zal, omdat het gaat om een aantal kleine wijzigingen, die geen grote veranderingen van de oorspronkelijk verordening tot gevolg hebben, rechtstreeks door de raad worden vastgesteld.

12. Communicatie en draagvlak

Over het te voeren beleid op het vlak van geurhinder vanuit veehouderijen heeft overleg plaats gevonden met het LTO Noord en de naburige gemeenten. Uit het overleg met LTO Noord is gekomen dat gestreefd moet worden naar het voorkomen van nieuwe knelpunten. Dit kan o.a. voorkomen worden door bij die bedrijven waar momenteel geen sprake is van de overschrijding van de afstanden genoemd in de Wet deze afstanden ook te handhaven. Verder heeft LTO Noord verzocht om de ruimte die mogelijk is door het maken van een verordening te gebruiken. Vanuit de gemeente Franekeradeel is aangegeven dat men hecht aan een goed leefklimaat.

De betreffende bedrijven zijn middels een brief op de hoogte gesteld van de wijzigingen door de Wet geurhinder en veehouderij. Vanwege de afwijking van de normen van de Wet geurhinder en veehouderij door middel van specifiek gemeentelijk beleid is iedereen de mogelijkheid tot inspraak verleend.

13. Inspraakresultaten

Van 4 maart 2010 heeft de ontwerp beschikking gedurende 6 weken ter inzage gelegen.

Er zijn de volgende 5 personen of instanties die op de volgende wijze hebben gereageerd;

1. Stal Aristocraat (de heer en mevrouw Hoekstra) Kie 3 te Franeker:

Betrokkenen geven schriftelijk aan dat het een bedrijf betreft waar sedert 2004 een trainingsstal voor paarden is gevestigd. Het bedrijf heeft geen melkrundvee, schapen of anderszins. Verder wordt gewezen op het gebruik van een oudere situatietekening waarbij de geplaatste afstandsbepaling door de woning van betrokkenen loopt.

2. V.d. Pol Kie 7 te Franeker:

Betrokkenen hebben via een telefonische reactie aangegeven geen bedrijf meer uit te oefenen.

3. V. Althuis Zweinserweg 1 te Peins;

Betrokkenen hebben via een telefonische reactie aangegeven uitsluitend schapen te houden.

4. Tjalma / Postma, Dorpsstraat 1 te Schalsum;

Betrokkenen hebben via een telefonische reactie de vraag gesteld of hier sprake was van bebouwde kom;

Ad 1.

De betreffende locatie is opgenomen omdat in principe het houden van andere dieren mogelijk is. Voor paarden gelden eveneens vaste afstanden en doet het feit zich voor dat de trainingsstal op 40 meter van een geurgevoelig object is gelegen. Daarmee is de verordening in deze situatie wel van toepassing. Een uitbreiding van de stal is namelijk niet mogelijk doordat niet wordt voldaan aan de generieke afstand voor het buitengebied van 50 meter tussen stal en geurgevoelig object.

Ad 2. Betrokkenen oefenen geen bedrijfsactiviteiten uit. Omdat in de verordening uitgegaan wordt van de feitelijke situatie zoals deze is op het moment van vaststellen van de verordening is deze locatie ten onrechte opgenomen in de bijlage welke bij de verordening hoort. De locatie zal uit de bijlage worden verwijderd. Daarmee is de verordening niet op deze situatie van toepassing.

Ad 3. Betrokkenen hebben te kennen gegeven uitsluitend schapen te houden.

Opgemerkt dient te worden dat de huidige bedrijfsvoering waarin schapen worden gehouden geen vaste afstanden kent maar moet worden berekend via het programma V-stacks. Omdat in de verordening uitgegaan wordt van de feitelijke situatie zoals deze is op het moment van vaststellen van de verordening is deze locatie ten onrechte opgenomen in de bijlage welke bij de verordening hoort. De locatie zal uit de bijlage worden verwijderd.

Ad 4. Het bedrijf van betrokkenen is volgens de in de verordening opgenomen definitie ingedeeld in buiten de bebouwde kom. Er is volgens de verordening in dit geval geen sprake van bebouwde kom.