Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Maasbree

Toeslagenverordening WWB Maasbree 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Maasbree
Officiële naam regelingToeslagenverordening WWB Maasbree 2007
CiteertitelToeslagenverordening WWB Maasbree 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147
  2. Gemeentewet, art. 149
  3. Wet Werk en Bijstand, art. 8

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

  • 1.

    Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200709-05-2012nieuwe regeling

12-12-2006

Op den Baum, 20-12-2006

BWZ/2006/8316

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening WWB Maasbree 2007

DE RAAD VAN DE GEMEENTE MAASBREE,

Gelet op de artikelen 147 en 149 Gemeentewet,

Gelet op artikel 8 Wet Werk en Bijstand,

Gelezen het voorstel van het college van 14 november 2006,

Gezien de behandeling van het voorstel in de voorbereidende raadsvergadering van 28 november 2006,

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende verordening:

Toeslagenverordening WWB Maasbree 2007

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Begripsbepalingen
  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de wet;

    • c.

      verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeghuis of verzorgingstehuis.

Artikel 2 - Toepasselijkheid
  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2 - CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3 - Toeslagen
  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 2 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die geen woning bewoont, of een woning bewoont waaraan geen kosten verbonden zijn.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel worden de volgende personen niet aangemerkt als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      kinderen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 20, onder a, van de wet vermeerderd met 10 procent van de gehuwdennorm;

    • b.

      meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;

    • c.

      meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • d.

      verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd.

Artikel 4 - Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

De toeslag als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt voor een belanghebbende van 21 en 22 jaar, in afwijking van artikel 3, nihil.

HOOFDSTUK 3 - CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 5 - Verlaging gehuwdennorm
  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt voor gehuwden die geen woning bewonen, of een woning bewonen waaraan geen kosten verbonden zijn, 18 procent van de gehuwdennorm.

  • 3. Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing op lid 1 van dit artikel.

HOOFDSTUK 4 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 6 - Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7 - Inwerkingtreding
  • 1. De “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2005”, vastgesteld bij raadsbesluit van 21 december 2004 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 8 - Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Toeslagenverordening WWB Maasbree 2007.”

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Maasbree op 12 december 2006

De griffiermr. M.P.N.M. Heijnens-Coenjaerts
De voorzitterG.C.G.M. Rabelink

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1.

Er is voor gekozen om begrippen die zijn omschreven in de Wwb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de Wwb ook de verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm in plaats van minimumloon is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de Wwb zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c Wwb. Hierdoor kan geen sprake meer zijn van verwarring welk minimumloon bedoeld wordt. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon voor een 23 jarige of ouder.

Om een persoon als verzorgingsbehoevende, genoemd in artikel 3 lid 2 WWB, in de zin van de Toeslagenverordening aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeghuis of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts. Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden.

Artikel 2.

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 Wwb ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 Wwb zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hem te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 Wwb onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 Wwb de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwde/ samenwonende jongeren met een kind in een kraakpand wonen. De gehuwdennorm van artikel 21 onder c Wwb minus een verlaging op grond van art. 18 lid 1 Wwb kan leiden tot een lager bedrag aan bijstand dan de norm van artikel 20 lid 2 onder c Wwb. In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 Wwb. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel 3.

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a Wwb.

Uit het systeem van normen, toeslagen en verlagingen volgt dat bij de alleenstaande ouder inwonende ten laste komende kind(eren) beneden 18 jaar niet aangemerkt worden als “een ander die in de woning zijn hoofdverblijf heeft”.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf hebben. Ook bij onderhuur en kamerhuur is er sprake van het (gedeeltelijk) kunnen delen van kosten met een ander.

In het derde lid wordt de toeslag geregeld voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die geen woning bewoont of een woning bewoont waaraan geen kosten verbonden zijn. De bijstandsuitkering (is norm + toeslag of verlaging) dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van wonen maken daar deel van uit. Indien belanghebbende geen woonkosten heeft omdat hij geen woning bewoont of een woning bewoont waar geen kosten aan verbonden zijn wordt de toeslag vastgesteld op 2 procent. Immers, voor het deel woonkosten is in de norm 18 procent van de gehuwdennorm inbegrepen. Worden deze lasten gemist, dan is het redelijk om 18 procent af te trekken van de maximale toeslag van 20 procent.

Het vierde lid regelt dat kinderen, die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar in omstandigheden verkeren waardoor het aannemelijk is, dat zij niet kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

In onderdeel d van het vierde lid wordt geregeld dat verzorgingsbehoevenden eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag.

Artikel 4.

Artikel 29 Wwb geeft het college de bevoegdheid om de toeslag, bedoeld in artikel 25, voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vast te stellen voor zover het college van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.Door een afwijkende toeslag voor 21- en 22-jarigen toe te passen, wordt afstemming gezocht bij de minimumjeugdlonen en andere sociale voorzieningen zoals de Wajong en wordt voorkomen dat de gemeente bovenop de Wajong-uitkering een aanvullende Wwb-uitkering moet verstrekken.

Artikel 5.

In de gehuwdennorm is rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Uit het systeem van normen, toeslagen en verlagingen volgt dat bij de echtgenoten inwonende ten laste komende kind(eren) beneden 18 jaar niet aangemerkt worden als “anderen” met wie de woning wordt gedeeld.

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Evenals bij alleenstaanden wordt vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

Artikel 5 lid 2 is een spiegel van artikel 3, lid 3. Daar waar de alleenstaande (ouder) die geen woning bewoont of een woning bewoont waar geen kosten aan verbonden zijn, een toeslag ontvangt van 2%, levert dezelfde systematiek bij gehuwden een verlaging op van 18 procent.

Bij het gebruik maken van de verlaging bij het ontbreken van woonkosten is voor de toepassing daarvan doorslaggevend dat niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn.

Ingevolge artikel 5 lid 3 worden bepaalde personen niet aangemerkt als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Terzake wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3, vierde lid.

Artikel 6.

Evenals de uitvoering van de Wwb ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

Artikel 7

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8.

Dit artikel betreft de naamgeving van de verordening.